Verloren en gevonden

Is het niet opmerkelijk, dat er in de hemel al vreugde is over maar één bekeerde zondaar?

Lukas 15, 6b
“Weest blij met Mij, Want Ik heb Mijn schaap gevonden, Dat verloren was.”

Verloren schaapOnze Heer wil ons vandaag wat leren! En hij doet dat op Zijn bijzondere manier, heel leerzaam en praktisch tegelijk. De Heer Jezus houdt nooit dorre betogen of lange abstracte redeneringen, waar de hedendaagse sprekers heel sterk in zijn!

Nee, Hij is heel gewoon en neemt voorbeelden uit het dagelijkse leven, zó, dat iedereen Hem kan begrijpen. Je hoort het mensen ook wel eens zeggen, lang nadat ze een preek gehoord hebben: “het voorbeeld dat de dominee aanhaalde is me nog bij gebleven!” Elke preek zou zó illustratief moeten zijn. Zó, dat je de preek niet kalm kunt aanhoren en daarna net doen alsof je niets gehoord hebt. Een preek van Jezus brengt mensen in beroering. Je kunt er niet “omheen”, je kunt er niet onverschillig onder blijven. Je moet wat Jezus gezegd heeft ook in je leven gaan toepassen! Dat wil Jezus ook, daarom spreekt Hij zo op de man (vrouw) af, echt uit het leven gegrepen.

Hij ziet bijvoorbeeld een zaaier op het land zijn koren strooien. “Kijk”, zegt Hij dan, “kijk die man eens. Zie je, hoe een deel van het koren niet in de vruchtbare aarde valt, maar daar buiten en zo verloren gaat? Nou, zo is het ook in het Koninkrijk van God.” Dan wijst Hij op een mus, die op het dak zit en zich koestert in de zon. En weer heeft Hij een uitgangspunt voor een preek. “Zoals die mus daar op het dak, zó is het ook met jullie. Dat vogeltje valt niet van het dak af zonder dat God bij hem is, zó is het ook met jullie, zó zorgt God ook voor jullie!” Verder op ziet Hij een troepje kinderen spelen. Ze spelen “bruiloftje”, zoals kinderen dat kunnen doen. Maar een paar kinderen willen niet meedoen. Zo gaat dat. Misschien houden ze niet van dat spel. Ze vinden het te kinderachtig of willen liever wat anders gaan doen. Nou, zegt een ander, zullen we dan “begrafenisje” gaan doen? Maar dat willen andere kinderen weer niet! En dan beklagen de kinderen zich, die willen gaan spelen: “Wij spelen op de fluit en jullie willen niet dansen, we zingen klaagliederen en jullie willen niet huilen”. Kijk, zegt Jezus, zo is het nou ook in het Koninkrijk van God. Naar de boeteprofeet Johannes willen ze niet luisteren, naar Mij, die de blijde boodschap van God brengt, even min. Zo zijn de mensen! Je krijgt er geen vat op!

Ook in onze tekst uit Lukas 15 hebben we zo’n voorbeeld uit het dagelijkse leven. Het is een bekende gelijkenis, meestal die van het verloren schaap genoemd. In Palestina gaan de herders ’s morgens vroeg op pad met hun kudden en zij gaan soms ver van huis om voedsel voor hun dieren te zoeken. Het kan er soms gevaarlijk zijn, vanwege de wilde dieren die daar rondsluipen. Onze herder heeft dat gemerkt en daarom is hij ongerust, als hij ’s avonds merkt dat hij één van de schapen kwijt is. Eén van de honderd. Wat moet hij nu doen? Zegt hij: je moet je verlies nemen, het is er per slot van rekening maar één (van de honderd)? Of zal hij zeggen: het is nu donker en gevaarlijk om nu nog te gaan zoeken? Of denkt hij: ik kan die andere 99 toch niet alleen laten? Ik vind dat schaap toch niet meer tussen al die klippen en rotsen, ik pas maar liever op de over gebleven schapen, dan zijn die tenminste veilig? Het zou heel aannemelijk zijn geweest, als de herder zó gedacht en gedaan had. Maar die herder zegt dat alles niet! Het enige wat hij zegt is: “Ik heb een schaap verloren, en dat kan niet en dat mag niet, want ik was verantwoordelijk voor honderd schapen, ik mag geen van hen verloren laten gaan!” En hij gaat op pad, hij zoekt en hij zoekt en let niet op het gevaar, dat hij loopt in die wildernis. Nee, de herder stelt zijn leven voor de schapen!

Ik moest hieraan denken, toen ik van de week het artikel las over “Teus en Teun”, twee schapen uit het Gooise Natuurreservaat. Zij hebben met nog 52 Drentse heideschapen de oversteek gemaakt door de Utrechtse heuvelrug. De herders, Johan Griffioen en Mirjam de Hiep, laten zien hoeveel obstakels ze daarvoor moesten overwinnen: wegen en viaducten en spoorlijnen en waterwegen. Wat een zorg hadden zij en hun hond Flo om alle schapen bij elkaar te houden en er niet één verloren te laten gaan. Er zijn nu wel geen wilde beesten meer, maar wel voortjakkerende auto’s met mensen, die soms erger zijn dan beesten! Gelukkig zijn ze allemaal heelhuids aangekomen in Lage Vuursche op een rustiek heideveld.

De herder uit de gelijkenis is voor Jezus nu weer een uitgangspunt voor een preekje over het Koninkrijk van God. Want zoals die schapen, zo zijn de mensen. Hier en daar dwaalt er één af in de wildernis van het leven, in de strijd om het bestaan, waar monsters sluipen, hoogmoed en haat, doodsbedreigingen, verleidingen van het kwaad. Hoevelen worden levend verslonden, vóórdat de goede herder hen gevonden heeft? Daar is bijvoorbeeld iemand, die ernstig ziek is, of iemand die zijn baan verloren heeft, of een vrouw, bij wie de man is weggelopen, of een paar kinderen die hun vader verloren door een auto-ongeluk. Tot al deze mensen zegt Jezus: arm schaap, arm verloren schaap! Er zijn mensen, die net zo moeten lijden als Job. Mensen, die letterlijk alles krijgen, het ene leed na het andere. Het houdt nooit op! Arme, verloren schapen! Allemaal verschillende mensen. Ze kunnen een gouden vacht hebben of bijna helemaal geen vacht, het doet er niet toe, tot al die mensen zegt Jezus: jij bent dat verloren schaap!

Zo bezien wordt onze gelijkenis terecht dat van het verloren schaap genoemd. Maar je kunt er ook een andere naam aan geven, als je ’t van een andere kant bekijkt, als je niet het “verliezen”, maar het “gevonden worden” centraal stelt.  Het gaat er immers om, in de gelijkenis, dat wat verloren is gevonden wordt. De herder heeft het verloren schaap gevonden! Geen wonder, dat de mensen later in die herder de Here Jezus Zelf gezien hebben. Jezus kwam immers op aarde om het verlorene te zoeken en zalig te maken! Alles in de Evangeliën getuigt er van, hoe de Zoon van God is gekomen om te redden wat dreigde verloren te gaan. Zou het daarom ook niet gaan in de gelijkenis? Om het schaap, dat gevonden werd? We moesten daarom maar liever spreken van de gelijkenis van het gevonden schaap.

Maar we kunnen bij de gelijkenis ook nog een andere insteek maken, namelijk bij de herder. Tot nu toe hadden we het alleen over het schaap, maar zou eigenlijk niet de herder in het middelpunt moeten staan? Wat moet die herder niet verdrietig en ongerust zijn geweest, toen hij merkte dat er een schaap verloren was? Wat moet die herder niet veel om dat schaap gegeven hebben! Anders had hij er nooit zo veel voor over gehad. Zijn eigen leven zelfs stelde hij in de waagschaal.

Ik kan me daar wel iets bij voorstellen, bij die liefde van de herder voor het schaap. Zelf heb ik ook iets met schapen. Dicht bij ons, in het oude dorp van Barendrecht, is nog een boerderij met schapen, Wij brengen er ons oude brood naar toe, meestal met één van de kleinkinderen. Als de schapen ons in de verte zien, komen ze al op ons aan gerend. En ze kijken ons dan zo “schaapachtig” aan. Ja, het zijn echt dieren om van te houden!

En nu zie ik Jezus zitten op de helling van de Olijfberg, met een peinzende blik naar de stad, “die de profeten doodt en stenigt die tot haar gezonden zijn”. Wat gaat er niet om in zijn hart, als Hij zegt: “Jeruzalem, Jeruzalem, hoe vaak heb Ik uw kinderen willen bijeen brengen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels bijeenbrengt, maar gij hebt het niet gewild?” Was Hij daartoe niet gekomen? Om de kuikens bijeen te brengen, om het verlorene, het machteloze, het kwetsbare en gekwetste, bijeen te brengen onder Gods vleugels? Maar mensen zijn hardleers en hardvochtig. En de herder is bedroefd. Maar gelukkig: niet lang, want Hij werd weer blij, omdat hij het schaap gevonden had! Het Evangelie eindigt niet met droefheid, maar met blijdschap! Toen de herder het verloren schaap gevonden had, nam hij het op zijn schouder en zong hij het uit: “Ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was!” Zó, zegt Jezus, zal er ook vreugde zijn in de hemel, bij de engelen van God, over één zondaar, die verloren was en is gered!

Is het niet opmerkelijk, dat er in de hemel al vreugde is over maar één bekeerde zondaar? Wij mensen rekenen altijd in het groot en doen ook altijd heel groots, hoe groter hoe mooier. Maar in Gods Koninkrijk wordt het kleine geteld. Eentje is al genoeg om de engelen (en God) blij te maken. Denk daarom niet te gauw: “wat ben ik nou waard? Zou God iets om mij geven?” Nou, zo veel, dat de engelen over u verheugd zijn, als u verloren was en zich vinden liet! Wanneer een mens, terneergedrukt door zorg, zich vinden laat door de Goede Herder, dan juichen de engelen in de hemel. En op aarde hebben de mensen daar misschien wel niets van gemerkt. Want mensen hebben in de regel geen oog voor de dingen van God. Wij lezen één keer in de Schrift, dat Jezus Zich verheugde in de Geest (Luk.10, 21). En dat was niet over iets, wat mensen “groot” noemen, maar over de “dingen, die voor wijzen en verstandigen verborgen zijn”.

Daarom kunnen wij het best spreken over “de gelijkenis van de vreugde”, oftewel “de gelijkenis van de blijde herder”. In deze naam ligt alles besloten: het verdwalen van het schaap, het vinden van het schaap, de droefheid van het zoeken en de vreugde van het vinden.

Onze Heer wilde ook ons daarmee iets leren, heeft u het goed begrepen?

Amen.

Kerken kijken – Vezelay

Na het korte uitstapje naar Dijon gaan we weer terug naar de Romaanse kerkbouw in de 12e eeuw. In Autun was de kerk gewijd aan Lazarus, hier in Vézelay, direct in de omgeving had men gekozen voor Maria Magdalena.

Na het korte uitstapje naar Dijon gaan we weer terug naar de Romaanse kerkbouw in de 12e eeuw. In Autun was de kerk gewijd aan Lazarus, hier in Vézelay, direct in de omgeving had men gekozen voor Maria Magdalena. De kerk heet dus de Sainte-Madeleine. De kerk ligt op een heuvel. Na een geweldige brand in 1120 is men begonnen met een nieuwe kerk, die groter was dan de oude, om al de pelgrims te kunnen herbergen. De bouw werd in 1215 afgesloten. Hoor, hoe Aly Brug de aanblik van deze prachtige kerk beschrijft (in het Centraal Weekblad van 31 augustus jl.):
“Ze ligt op een driehonderd meter hoge heuveltop in het noorden van het Parc du Morvan en ziet uit over een schilderachtig dorpje. Iedere dag bekijkt ze het brede lint van mensen in de smalle straat naar de heuvel, mensen die haar om religieuze of toeristische redenen willen ontmoeten. Ze is indrukwekkend en sereen tegelijk, haar leven is veelbewogen, daarbij herbergt ze ook nog eens de relieken van Maria Magdalena.”

De buitengevel is in de loop der eeuwen verwoest en nu n iet meer origineel, toch heel mooi gerestaureerd in de 19e eeuw. Het inwendige van de kerk is heel bijzonder, echt een hoogtepunt van de Romaanse bouwstijl in Frankrijk.

Wanneer je de drempel van de kerk overgaat kom je in een donker voorportaal.
Aly Brug beschrijft het zó:
“Het voorportaal (nartex) van de kerk is in schemer gehuld, bezoekers schuiven in grote stilte om elkaar heen om toch vooral het grote en centrale timpaan boven de brede toegangsdeuren naar de kerk te kunnen zien. In het midden zit Christus in de mandorla (amandelvormig aureool), omringd door de apostelen die de Heilige Geest ontvangen. De figuren komen los van de achtergrond, de gewaden lijken te wervelen door windvlagen, op de gezichten is duidelijk expressie te zien, ook de gebaren zijn sprekend. Op de binnenste ring prijken allerlei volken gedeeltelijk verbeeld als vreemdsoortige dieren en op de band onder Christus trekken menselijke gedrochten met dierenkoppen, reuzen en pygmeeën in lange rij voorbij…”

Links van het timpaan zien we nog afbeeldingen uit de jeugd van Christus, zoals zijn geboorte.

Nog een doorkijkje van boven:

Dan zien we het middenschip: een weg van donker naar licht!

En als we naar boven kijken, zien we het prachtige plafond van geblokte ribben:

Het oog wordt getroffen door mooie ronde portalen en sierlijke bogen:

Tenslotte nog één van de 99 kapitelen, waarop de oude verhalen van de Bijbel staan uitgebeeld.

Voor meer foto’s van de Sainte-Madeleine in Vézelay, klik hier.

Onze Huisgenoten – Tijger

Behalve een hond hadden we ook al snel een poes. Het werd een rode kater. We noemden hem “Tijger”.  Toen we in Haarlem kwamen, hoorde één van de werkmensen, hoe de kinderen klaagden over hun poesje, dat in Waalwijk weggelopen was.

Behalve een hond hadden we ook al snel een poes. Het werd een rode kater. We noemden hem “Tijger”.  Toen we in Haarlem kwamen, hoorde één van de werkmensen, hoe de kinderen klaagden over hun poesje, dat in Waalwijk weggelopen was. “Geen nood” zei hij, we hebben thuis een nest vol met jonge poesjes. Ik zal er morgen wel één meenemen.” En ja hoor, daar kwam hij aan, de andere dag, met een grote tas en daarin lag het poesje, een schattig rood poesje! Zo kwam Tijger bij ons. Wij waren eerst bezorgd, hoe het gaan zou met Edgar. Maar, dat bleek helemaal geen probleem te zijn. Die twee hadden de grootste lol met elkaar, en het duurde niet lang of Tijger sliep bij Edgar in de mand. Later kreeg Tijger een ontsteking in het linker oog, waardoor hij dat oog moest missen. Hij is dertien jaar geworden. Gelukkig heb ik nog wat oude foto’s van hem. Kijk maar:

 

Voor meer foto’s van “Tijger”, klik hier.

Waar blijft U met Uw wonderen?

…maar is het wel waar, wat die man allemaal over het leven van Jezus weet te vertellen, al die wonderbaarlijke verhalen en genezingen? Voor Lucas is dit een vraag buiten de orde!

Lukas 1, 1-4 Lukas 4, 31-41 Handelingen 5, 12-16

Lukas. Byzantijnse schildering uit de 10de eeuwWij geloven tegenwoordig niet meer zo gauw in wonderen. Voor velen lijkt het een sprookje, als Lucas vertelt: door de handen van de apostelen geschiedden veel tekenen en wonderen onder het volk. Dat staat beschreven in het boek Handelingen, het vervolg van het Evangelie, dat Lucas schreef. Je zou kunnen zeggen: “Hoe het met het Evangelie verder ging”. Jezus was niet meer op aarde, maar de wonderen bleven en getuigden van Hem. Wat zouden we graag willen, dat het nu nog zo was! Hoe geweldig zou het niet zijn, als we vanmorgen hier in Kattendijke getuigen konden zijn van zo’n wonder!

Soms hoor je er wel eens van, dat er zo’n wonder is gebeurd, bijvoorbeeld van die vrouw die in de Alblasserwaard genezen werd van een ernstige ziekte, of van mensen die in een genezingsdienst in Leiderdorp zijn geweest. Het is dus best een actuele vraag: waar blijft U met Uw wonderen? Als ik hierop ga antwoorden, wil ik bij drie dingen stil staan. Ten eerste is daar de vraag: Zijn deze wonderen er ooit wel geweest en is het waar wat er soms ook nu nog verteld wordt? Ten tweede: Als dat waar is, waarom merk ik er dan niets van? En ten derde: Hoe kan ik zelf een wonder meemaken?

Ik probeer op deze vragen een antwoord te geven. “Zijn de wonderen, waarover Lucas verteld, er ooit wel geweest?” Ja, zult u zeggen, dat staat toch in de Bijbel? De Psalmen spreken er van en de Evangelisten en de Apostelen. Toch is dit voor velen een vraag, omdat ze niet alles in de Bijbel serieus nemen. Het kunnen toch ook fabeltjes zijn?! Gedachtespinsels, mooimakerij. Het hoorde gewoonweg bij die wereld. De mensen wisten toen nog niet beter. Zij geloofden in geesten en tovenarij. Als iemand bijvoorbeeld leed aan epilepsie, dan was hij gehekst. Hoe vaak wordt er niet verteld, hoe Jezus bij zieke mensen boze geesten uitdreef?

Laten we eerst eens gaan kijken, wat de Bijbel hier zelf over zegt. Lucas bijvoorbeeld, hij schrijft een boekje, niet als een soort boekenweekgeschenk, om er een prijs mee te winnen of zo. Dat blijkt al direct uit de lange inleiding. In vier lange zinnen vertelt hij waarom. Veel mensen hebben al een verslag geschreven over alles wat er met Jezus gebeurd was. Maar volgens Lucas niet nauwkeurig genoeg. “Daarom heb ik besloten, na alles van meet af aan nauwkeurig te hebben nagegaan, dit in geregelde orde voor u te boek te stellen, hoogedele Teofilus, opdat gij de betrouwbaarheid zoudt erkennen der zaken, waarvan gij onderricht zijt.” Wie zou dat geweest zijn, die Teofilus? Even later zien wij hem in zijn werkkamer zitten, gebogen over de boekrol van Lucas. Hij is de eerste van al die miljoenen die dit Evangelie geboeid zouden gaan lezen! Vast een ontwikkeld persoon, die geen genoegen nam met praatjes van de straat. Er werd al zo veel over Jezus en zijn volgelingen verteld! Nee, hij moest het getuigenis uit de eerste hand hebben. En dat had hij nu! “Hoogedele Teofilus!” schrijft Lucas. Blijkbaar is hij een hooggeplaatst ambtenaar in het grote Grieks Romeinse Rijk. Waarschijnlijk woonde hij in Caesarea, de Romeinse hoofdstad van Palestina, in een groot deftig huis, zoals daar wel opgegraven zijn. Daar in Caesarea waren al heel wat mensen tot geloof gekomen, door de activiteiten van Philippus en zijn dochters. Ook Paulus was daar geweest en in zijn gezelschap Lucas. En de mensen, die daar woonden, waaronder veel Romeinen, wilden er wel iets meer van weten, zeker of het wel waar was wat men van Hem vertelde, al die wonderen en genezingen. Zo iemand was Teofilus ook. Je zou in hem zo’n modern ongelovig mens van onze wereld kunnen zien. Een mens, vol met vragen en onzekerheden. Je zou hem regelrecht naast ons op de kerkbank kunnen zetten! Wat is er allemaal van wat de mensen zeggen? Mensen kletsen zo veel! De één vertelde dit over Jezus, de ander dat. En de verhalen werden steeds mooier! Hoe kon je dat nou nog geloven? Aan de andere kant: als het nou toch eens waar was… dat zou toch wat zijn! Dan zou God op aarde gekomen zijn, en daar zou je dan toch wel bij willen zijn!

Zou het niet daarom zijn, dat Lucas zijn boekje geschreven heeft? Om aan al die onzekerheid onder de mensen een einde te maken. Hij schuift als ’t ware ook bij ons aan en vertelt maar, één uur, twee uur, drie uren lang. Over Jezus, hoe het geweest is, wie Hij was, wat Hij gezegd en gedaan heeft. Altijd maar doorvertellen wat de mensen, die Jezus gezien en gekend hebben, met Hem hebben meegemaakt. Van stap tot stap neemt Lucas ons mee, We worden met de neus op de feiten gedrukt. De hele Bijbel neemt Lucas met ons door! En al luisterend gaat er bij Teofilus een lampje branden, een eerste vonkje van geloof. Luisteren is ook voor ons de eerste voorwaarde om tot geloof te komen. Gewoon luisteren naar wat deze man, Lucas, ook ons te zeggen heeft!

Natuurlijk, dan nog zou je kunnen zeggen: maar is het wel waar, wat die man allemaal over het leven van Jezus weet te vertellen, al die wonderbaarlijke verhalen en genezingen? Nou, dat is niet zo’n vreemde vraag. Alleen voor Lucas is dit een vraag buiten de orde! Omdat hij geen fantast is, omdat hij een wetenschapper is, een arts, die alleen maar conclusies trekt, als hij een goede diagnose gesteld heeft. Ik wil maar zeggen: hij is erg betrouwbaar, je kunt gerust van hem op aan. Hij gaat niet af op wat men vertelt. Als gestudeerd man gelooft hij niet in fabeltjes, nee hij moet alles zeker weten. Zo zegt hij het ook in die eerste lange zinnen van zijn boek: dat hij alles nauwkeurig van meet af aan is nagegaan. En dat kon hij ook, omdat hij als lijfarts van de apostel Paulus naar Palestina was gekomen. U weet waarschijnlijk wel, dat Paulus een collecte had gehouden in zijn nieuw gestichte Gemeenten in Turkije en Griekenland, voor de armlastige moedergemeente in Jeruzalem. Het was een eerste actie in het kader van wat wij later “werelddiaconaat” zouden gaan noemen. Om dat geld naar Jeruzalem te brengen kwamen zij door Caesarea. Daar hebben de Romeinen Paulus gevangen genomen, op aanstoken van sommige Joden. Twee jaar zat hij daar gevangen en had Lucas de tijd om navraag te doen naar Jezus. Zo heeft hij nog veel mensen gesproken, die Jezus nog persoonlijk gekend hadden, o.a. Maria de moeder van Jezus. Zo komt het ook, dat Lucas veel bijzonderheden weet te vertellen over het gezin van Jozef en Maria, het Kerstverhaal en de 12-jarige Jezus in de tempel. Hij weet van die dingen meer dan Matteüs, Marcus en Johannes. Waarmee ik maar wil zeggen: wat die Lucas heeft opgeschreven, moet wel waar zijn! Hij was een precieze speurder en God heeft hem willen gebruiken om ons de waarheid te vertellen. We moeten dan ook niet te gauw zeggen, dat het Evangelie alleen maar voor eenvoudige en domme mensen is. Lucas en Teofilus bewijzen het tegendeel! Zij mogen de wonderen van God doorgeven aan de anderen, om mensen tot geloof te brengen.

Waar blijft U met Uw wonderen? Nu moeten we nog spreken over de tweede en derde vraag. Waarom zien we die wonderen vandaag niet meer? Of zijn ze er nog wel? Waarom merk ik er dan zo weinig van? Ons antwoord kan kort zijn. God gaf Zijn wonderen om mensen tot geloof te brengen. Het grote wonder is Jezus Zelf. In Hem is Gods liefde voor ons geopenbaard. Gods liefde voor ons, zondige mensen, is dat niet het grootste wonder? Dat mensen die liefde willen ontvangen? Maar dat moet je ook willen zien, die liefde van God, dat wonder in jouw leven. Ik bedoel dit: wij sluiten onze ogen er vaak voor toe.

Toen ik afgelopen zondag op tv de kerkdienst opzocht, kwam ik terecht bij een R.K. viering uit België, een prachtige dienst, waarin ik mij als rechtgeaarde Protestant goed kon vinden. De pastoor preekte over de rijke man en de arme Lazarus. Hij begon zijn preek met een toepasselijk verhaal.

Er was ergens watersnood en de mensen werden veilig ondergebracht. Maar er bleef nog een boer achter. Er werd een bootje naar toe gestuurd, maar de man zei: “Ik vertrouw op God, Hij zal me wel redden, ik blijf hier.” Het water steeg, hoger en hoger. En weer werd er een vlot met mensen naar die man toegestuurd, met hetzelfde resultaat. De boer weigerde om mee te gaan. Toen zakte de boerderij in het water en de boer verdronk. Toen hij daarna boven bij God kwam, deed hij z’n beklag: “Waarom heeft U mij niet gered, God? Ik heb zó op U vertrouwd!” God antwoordde: “Maar man toch, Ik heb een boot naar je toe gestuurd en daarna nog een vlot en je hebt Mijn reddende hand niet gegrepen!”

Heel treffend, zó gaat het vaak. Wij willen het wonder van God niet eens zien! Hoe kunnen we dan zeggen: “Waar blijft U met Uw wonderen?” Ik ben er van overtuigd, dat wonderen nog steeds gebeuren. En dan hoeft het niet zo spectaculair te zijn als met die vrouw uit Bleskensgraaf of met de andere mensen die genezen uit Leiderdorp terugkeren, nadat ds. Jan Zijlstra hen de handen had opgelegd. Het kunnen ook hele kleine wondertjes zijn, zoals een medicijn dat opeens aanslaat. Als we er maar oog voor hebben! Om daarvan te vertellen heeft Lucas die boekrol geschreven, ook voor u en mij. Om ons tot geloof te brengen en ons geloof te versterken! Zullen we ook luisteren? En ons openstellen? Je gaat pas wonderen zien en beleven, wanneer je je aan de Heer hebt gegeven. Dat kunnen we nu doen aan het Heilig Avondmaal. Want ook dat te mogen vieren, mag een wonder heten. Jezus, Die Zich aan ons geeft: “Dit is Mijn lichaam, dit is Mijn bloed, voor u gegeven tot een verzoening van al uw zonden.”

Amen.

Kerken kijken – Dijon

Nu gaan we even van Autun een uitstapje maken naar Dijon, destijds de hoofdstad van het koninkrijk Bourgondië. Daar regeerden Philips de Goede en Philips de Stoute en Jan Zonder Vrees.

Nu gaan we even van Autun een uitstapje maken naar Dijon, destijds de hoofdstad van het koninkrijk Bourgondië. Daar regeerden Philips de Goede en Philips de Stoute en Jan Zonder Vrees, allemaal machtige koningen, die ook heersten over de Lage Landen, les Pays Bas zoals Nederland nog heet in het Frans, en over Vlaanderen.

Tot de meest indrukwekkende kunstwerken uit die tijd behoren de graftombes van Philips de Stoute en Jan Zonder Vrees met zijn vrouw. Vroeger waren zij opgebaard in een klooster, nu liggen zij in het museum Des Beaux Arts. De pracht en praal van het geheel in combinatie met het zwarte marmer, het witte albast, het goud en de andere kleuren op de figuren van de vorsten geven een indruk van de onmetelijke materiële en culturele rijkdom van het Huis van Bourgondië.

We rijden eerst over een oude Romeinse brug en komen dan in Dijon.

In het centrum zien we het Palais des Ducs, nu het stadhuis, met een mooie oude trap.

De eerste kerk is de Eglise Notre Dame.

In het centrum staan mooie oude huizen. U ziet een poortje met een huis “met de kat op het dak”.

De andere grote kerk is de Eglise St.Michel.

Tenslotte komen we in het Museum des Beaux Arts om de graftomben te bezoeken.

Eerst zien we de tombe vaan Philips de Goede. Deze is vervaardigd op het eind van de 14e eeuw door de beroemde beeldhouwer Claus Sluter. De dode wordt gedragen door 40 rouwfiguren.”Les Pleurants” genoemd, en 54 engelen.

De volgende is de graftombe van Philips de Stoute.

Dan liggen Jan Zonder Vrees en zijn echtgenote naast elkaar.

Zij worden gedragen door rouwende monniken.

Tenslotte nog enkele mooie altaarstukken in het museum: de aanbidding der wijzen, de kruisiging en graflegging.

Zending

Wat jullie moeten doen? Werelddiaconaat, andere mensen helpen, de grote problemen in de wereld aanpakken, de armen en verdrukten recht geven en eten en een plek om te wonen!

Psalm 22, 28a en 30 
“Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot de Here bekeren. Alle welgedanen der aarde eten en aanbidden; voor Hem knielen allen die in het stof neerdalen…”

Verwoest huisDe psalmdichter is vol van het heil des Heren. Hij begint met de tekst: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?” Het bekende “Eli, Eli, sabachtani” uit de lijdensgeschiedenis van de Here Jezus. En de psalm eindigt met het visioen van alle volken, die zullen eten en aanbidden en voor Hem zullen neerknielen. De psalmdichter ziet Gods heil niet alleen in zijn persoonlijk leven, maar hij ziet het uitgebreid over de gehele aarde. Hij blijft niet staan bij wat hem persoonlijk overkomt, Gods heil en genade na een zwaar en moeizaam leven, maar hij ziet dat heil van God al spoedig midden in de wereld. Of liever: hij ziet heel de wereld rondom Gods heil. Zo groot, zo overweldigend is het, dat niemand zich daaraan kan onttrekken.

Zo wordt deze psalm tot zendingspsalm bij uitstek. Alle einden der aarde zullen het gedenken. Wat gedenken? Wat God gedaan heeft: de verlossing die Hij gebracht heeft uit de ellende.

Zo groot is het heil van God, dat het eenvoudig niet kan uitblijven, of de gehele wereld komt er op toelopen. Ik denk, Gemeente, dat hier de oorsprong ligt van alles wat met onze zending te maken heeft. En dan zien wij naastenliefde, elkaar helpen, elkaar te eten geven en alle zorg die mensen nodig hebben, zeker ook medische zorg. Het heil des Heren is zo groot, zo overstelpend, dat het vanzelf tot alle mogelijke actie van wat wij “zending” noemen komt.
 
We denken dan ook aan de belofte van de Heiland: : Zie, Ik ben met u, al de dagen tot aan de voleinding der wereld. Zonder Hem zouden we het ook niet klaren. Maar met Hem kunnen we alles aan tot aan de einden der wereld. We weten, dat veel jonge Kerken onze hulp nodig hebben. We lezen dagelijks in de krant, hoe ook Christenen het slachtoffer worden van haat en agressie, overal in de wereld. Zending is niet vrijblijvend, het is soms erg gevaarlijk. En toch hebben we de belofte: Zie, Ik ben met u… en alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot de Here bekeren.

Zending is niet in de eerste plaats bedoeld als propaganda voor het christendom, om anderen tot het christelijke geloof te brengen, om heidenen te bekeren. Dat nooit in de eerste plaats.

Want God zelf zal dat wel doen, het heil des Heren verspreidt zich zelf over de aarde. De psalmdichter heeft dat ook in eigen leven ervaren. De mens kan zijn heil, zijn geluk zeg maar, niet kopen of door wat voor goede werken ook bemachtigen. Hij krijgt het geschonken door God Zelf, door Zijn genade. In de grote wereld is dat ook zo. Gods heil is daar alom aanwezig, en het is machtig en overweldigend. Alle einden der aarde zullen het gedenken. Alle welgedanen der aarde zullen eten en aanbidden… en eens zullen allen welgedaan zijn, eens zullen allen eten en aanbidden. Voor Hem zullen knielen allen die in het stof neerdalen, alle geslagenen en betrapten, alle verdrukten en gediscrimineerden, zij zullen eten en welgedaan zijn en de Heer aanbidden. Alle einden der aarde zullen het heil des Heren beleven… wat een heerlijke belofte! En van deze belofte mogen wij in onze zendingsactiviteiten al iets laten zien. Wij worden daarbij ingeschakeld met ons gebed, met ons offer, met onze dienst en naastenliefde. Zo staat de Gemeente voor een taak van God Zelf gegeven, met de belofte dat het werkt, dat Gods zegen er op rust… en zo worden we geroepen elk jaar opnieuw in een uiterste inspanning onze gaven en krachten te vermeerderen,altijd met Gods belofte voor ogen: Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot de Here bekeren. Alle welgedanen der aarde eten en aanbidden, voor Hem knielen allen die in het stof neerdalen.

Zending en werelddiaconaat

Lukas 10: 37
“Ga heen, doe gij evenzo!”

“Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven?”
Zending en werelddiaconaat! “Ga heen, doe gij evenzo!”

Een wetgeleerde is in de leer gegaan bij een Samaritaan. Een trouw gereformeerd kerklid de weg gewezen door een buitenkerkelijke! Wat jullie moeten doen? Christenen over heel de wereld? Werelddiaconaat, andere mensen helpen, de grote problemen in de wereld aanpakken, de armen en verdrukten recht geven en eten en een plek om te wonen!

“Wie van deze drie lijkt u de naaste te zijn geweest van de man, die in handen der rovers is gevallen?” Logisch, die hem barmhartigheid betoond heeft natuurlijk! Ja, logisch. Waarom vraagt u dan, wetgeleerde, naar de bekende weg? Wie is mijn naaste? Of is het niet de bekende weg? Heeft de wetgeleerde DAT niet begrepen? ’t Zou best kunnen. Velen in onze kerken schijnen dat ook nog lang niet begrepen te hebben. Anders zou het er in de wereld om ons heen wel anders uitzien.

Farizeeërs en wetgeleerden zijn hoogstaande mensen. Maar het vervelende van zulke mensen is, dat zij altijd een beetje neerkijken op de anderen. Zij weten heel veel en doen ook heel veel aan de godsdienst, zij willen God in alle opzichten aangenaam zijn. Maar zij bemerken nu juist niet, dat zij in hun streven om alle geboden te onderhouden, helemaal geen oog hebben voor God, maar alleen voor zich zelf. Zij zijn overtuigd, dat zij in eigen kracht Gods geboden kunnen vervullen. Het gaat hun dan ook minder om de ontmoeting met God dan om zelf rechtvaardig te zijn en de wet te vervullen. Ook al willen zij alles voor God doen, toch hebben zij God niet echt nodig! Het voldoen aan de norm en het zelf gestelde ideaal geeft voor hen de doorslag. Kent u zulke mensen ook? Bent u er misschien ook zo een? Zij zijn zo gefixeerd op de geboden, ze maar de Schrift en de Belijdenis, dat zij vergeten wat God eigenlijk van de mens verlangt. Jezus zegt het hun in het Mattheüs Evangelie twee maal uitdrukkelijk: “Barmhartigheid wil ik, liever dan offers.”

De wetgeleerde begon met te vragen :”Wie is mijn naaste?” Hoort u het? De man redeneert vanuit zichzelf: “Wie is mijn naaste?” Maar Jezus vraagt hem tenslotte nadat hij de gelijkenis verteld heeft: “Wie is de naaste geweest van de man, die in handen van de rovers gevallen is?” Jezus redeneert vanuit het slachtoffer. Dat is de weg, die ons vanmorgen gewezen wordt naar de zending en het werelddiaconaat: niet uitgaan van je eigen ik, maar van de mensen, die in nood verkeren. De situatie wordt dan deze: stel je voor, dat je zelf zo’n stakker was, dat je niet hier in Nederland geboren was, maar bijvoorbeeld in Ghana. Stel je voor dat je daar lag, op de weg van Jeruzalem naar Jericho, waar het nu nog zeker zo gevaarlijk is als toen. Dan is toch het antwoord niet meer te ontwijken, dat moet je er toch wel iets aan doen of niet soms?

Kortom: het is een Christenplicht. De grondslag van alle zending en werelddiaconaat is de barmhartigheid. Een mens kan nog zo veel weten van de Bijbel en God, maar als hij een koud hart heeft, heeft hij de weg naar God niet gevonden. Het zal er steeds weer op aankomen te ontdekken, niet wie jouw naaste is, maar van wie jij de naaste bent, of moet ik zeggen: mag zijn? Wie op jouw hulp rekenen mag, wie de de gast aan jouw welvoorziene tafel is, wie jouw bijdrage aan de zendingscollecte niet ontberen kan, aan wie jij jouw barmhartigheid kwijt kunt, zoals Jezus dat hier in gelijkenis laat zien en later ook in zijn eigen leven, aan het kruis. Hier past maar één advies:

“Ga heen en doe gij evenzo!”

En Hij zei: kom

…en Petrus liep over het water naar Jezus toe. En u weet wel, hoe het verder ging: toen Petrus de hoge golven zag, werd hij bang en zonk, maar Jezus stak hem de helpende hand toe en trok hem omhoog uit het water.

Matteüs 14, 29

Het stormde op het meer en de discipelen waren er midden in. Opeens zagen zij Jezus over het water gaan en zij dachten dat het een spook was. Maar Jezus zei: “Wees niet bang, Ik ben het.”

Petrus antwoordde Hem en zei: “Heer, als U het bent, beveel mij dan tot U te komen over het water.”En Hij zei: “kom”. En Petrus liep over het water naar Jezus toe. En u weet wel, hoe het verder ging: toen Petrus de hoge golven zag, werd hij bang en zonk, maar Jezus stak hem de helpende hand toe en trok hem omhoog uit het water.

Wandelen op het water, Jezus’ hand pakken, dat zouden we allemaal wel eens willen! Maar alleen van Petrus wordt dit verteld. De andere discipelen bleven in het schip. Alleen tot Petrus kwam het woord “kom”. Wie er toegeroepen wordt, moet het doen. Net zoals gebeurde met Levi, ook wel Matteüs genoemd. Hij zat voor zijn tolhuis, toen Jezus voorbij kwam.

De Heer zei tot hem: “Volg Mij”. En hij stond op en volgde Hem. (Matt. 9, 9). Wie geroepen wordt, heeft te gehoorzamen. Achter Jezus aan! In Zijn voetstappen gaan, dat is echt volgen.

Wie geroepen wordt, mag ook echt komen en gaan. Hij is geen waaghals en ook geen opschepper, die zegt: “ik zal dit en zal dat eens even…” Nee, hij doet gewoon wat Jezus van hem vraagt. Maar als hij dan niet meer aan Jezus denkt, als hij gaat op eigen kracht, dan gaat het ook helemaal mis! Petrus zinkt onherroepelijk, al staat hij ook van alle discipelen het dichtst bij de Heiland. “Volgen” is “op Jezus zien, Hem blijvend in de gaten houden, op Hem (alleen) vertrouwen”.

Zulke “volgers” hebben we ook in onze tijd hard nodig. Geen waaghalzen, want die zijn er genoeg. En dan maakt het niet uit, of je oud bent of jong. Mannen en vrouwen, die in de storm van het leven het roer recht houden. Wij ouderen weten toch wat het is, wanneer het leven in de storm beproefd wordt? Maar houden we het roer ook recht? Recht op Jezus aan? Hij zegt ook tot u: “kom”. Zou u dan niet gaan en Zijn hand zoeken? Al schijnt alles zo hopeloos, met Hem kunnen we toch een vaste koers varen. Bij het ouder worden stapelen de problemen zich op, vooral die van de gezondheid. Je zou net als Petrus kunnen gaan zinken. Toch houden we vaste grond onder de voeten. Want Jezus roept ons toe “kom”. Kom maar, wees maar gerust. Ik zal je vasthouden en omhoog trekken, Ik laat je niet vallen en zinken in de poel van de ellende. Zullen we daar maar op vertrouwen?

“Ik ben het, zegt Gij dan,
Kom maar met Mij
Mee naar de overkant.
Wees maar niet bang, zegt Gij,
Hier is mijn hand.”

Gezang 56. 6

Onze Huisgenoten – Edgar

Laten we beginnen met de hond, hij heette EDGAR, omdat hij in een nestje geboren werd, waarvan de namen de stamboom met een E moesten  beginnen. Hij was een echte raspoedel, middenslag, afkomstig van de beroemde poedelkennel CURLFINCH, vroeger in Apeldoorn (Wenum) en nu in Laren (Gld).

EEN HOND, 6 KATTEN EN 2 KONIJNEN

Laten we beginnen met de hond, hij heette EDGAR, omdat hij in een nestje geboren werd, waarvan de namen de stamboom met een E moesten  beginnen. Hij was een echte raspoedel, middenslag, afkomstig van de beroemde poedelkennel CURLFINCH, vroeger in Apeldoorn (Wenum) en nu in Laren (Gld).

Het zal in 1969 geweest zijn, dat mijn broer Wim (Kroes -daar komt Curl vandaan!) tegen onze jongste dochter zei: “Wil jij ook zo’n hondje?” Philippien, een meisje van 3, was nl. altijd in de weer met die hondjes bij Ome Wim. De kinderen gingen daar ook wel eens logeren, net zoals hun kinderen bij ons. Nou, dat was altijd feest, in dat hondenspul. Dus spitste Philippien haar oren, toen Ome Wim sprak van een hondje. Dat wilde ze natuurlijk wel!Ze zag het al helemaal voor zich: zij en haar hondje! Dus zei ze vlug: “Ja, graag hoor, Ome Wim”, Even later kwam mijn broer met een kleine roetmop aan een rood bandje naar ons toe. We stonden op het punt om in de auto te stappen en naar huis (Waalwijk) te rijden. “Kijk, hier is ie, goed vasthouden hoor!” Dat was niet tegen dovemansoren gezegd. Philippien, dol gelukkig, nam het diertje in haar armen en schoof op de achterbank van de auto.

Zo is het dus begonnen, Wij als ouders hebben daarin niets te zeggen gehad. Wat wil je ook? Nou, we zaten niet op een hond te wachten! Maar ja, je wilt je kinderen toch ook graag gelukkig zien! En dat waren ze, die twee, want zo’n hond is toch echt een kind er bij. We hadden er al drie. Nu dus vier! Waar Philippien was, was Edgar! En duidelijk aanwezig ook, want ondeugend dat ie was! Hij sleepte met de vuile was, sjouwde met de kleedjes, die toen nog overal in huis aanwezig waren. Toen hij groter werd, liep hij van je weg, luisterde van geen kanten, rende achter fietsers en vooral brommers aan, levensgevaarlijk! Het was een echte ondeugende rakker. Maar ook erg lief. Waren we weg geweest, dan vonden we hem steevast in de bijkeuken terug. Hij lag te slapen op het ondergoed van Pien, dat hij uit de wasmand had weggeplukt. De hele jeugd van de kinderen is hij bij ons geweest, 16 jaar lang.

Hij ging natuurlijk ook mee met vakantie, in de caravan. Als we de grens overgingen van Oostenrijk of Italië stopten we hem zo ver mogelijk weg, half onder de bank, zodat ze hem bij de douane niet zouden zien. We hebben hem eens vergeten, onderweg aan de autobaan. We hadden daar koffie gedronken en Edgar vast gebonden aan een stoelpoot. We zaten al weer in de auto en reden weg, toen één van de kinderen zei: waar is Edgar?” Tjonge, dat was ook wat! Je kon niet direct draaien op de autobaan, De eerstvolgende mogelijkheid was pas 10 km verder. Toen we terugwaren, stond Edgar nog rustig op onste wachten. Het had ons kennelijk meer gedaan dan hem!

Nog een verhaal. Toen we eens met vakantie waren in de Morvan, was Edgar op een dag zoek. Normaal bonden we hem vast aan een tentpoot, want je kon hem niet los laten lopen. Toch was het gebeurd, en de hond was nergens te vinden. We gingen zoeken, en iedereen zocht mee. De halve camping was er mee bezig, maar nee hoor, Edgar kwam niet opdagen. Opeens zagen we hem lopen, een heel stuk weg van de camping. Hij had een carbonaardje in de bek! De drijfjacht had het resultaat, dat we hem uiteindelijk konden insluiten en vangen. Wat bleek? Meneer was een restaurant binnen geslopen en had zich in de keuken te goed gedaan!

Edgar was dus een middenslagpoedel, met prachtig krullend zwart haar en hele donkere “kijkers”. Hij moest flink geborsteld worden en een paar keer per kaar ging hij terug naar m’n schoonzuster, tante Corrie (Vink – vandaar dat finch in de naam!) om getrimd te worden. Hij zag er dan weer uit als een plaatje! Hij stonk wel een beetje uit z’n bek. Want wij gaven hem kippenmaagjes te eten. Daar was hij gek op en wij dachten ook dat het heel goed voor hem was. Hij bleef een vitale oude heer, maar ging “geestelijk” op latere leeftijd wel een beetje achteruit. Het is ook waarschijnlijk daardoor gekomen, dat hij gewoon op de weg bleef staan, toen er een auto aankwam. De bestuurder zag hem te laat en overreed hem. Hij is nog naar de dierenarts gebracht, maar wij hebben hem daar opgehaald om hem een ereplaats te geven in onze grote tuin in Wilhelminadorp. We hebben hem daar plechtig begraven, met alle kinderen er omheen. Zij hebben ook een prachtig kruis gemaakt en nog jaren lang het graf verzorgd met zelf geplukte bloemen.

Voor meer foto’s van “Edgar”, klik hier.

Kerken Kijken-Autun III

Daniël zelf komt in een leeuwenkuil. Wij zien hem hier zitten met het hoofd in zijn handen. Links en rechts van hem zijn de loerende leeuwen en links naast hem  zien we Habakuk, de profeet, die door een engel naar de leeuwenkuil,is gebracht om Daniël te eten te geven.

We gaan verder met de kapitelen in Autun. We zien nu de moord op Kain, de ark van Noach en het offer van Izaäk.

Bij het offer van Izaäk heeft de beeldhouwer het verhaal van de Bijbel een beetje veranderd: Abraham zwaait met zijn zwaard, maar de engel houdt het aan één kant vast om e moord te verhinderen. De engel houdt een bokje bij de nek vast, het dier is al stijf van angst, en de kleine Izaäk zit op een soort troon, die het altaar moet voorstellen. Izaäk kijkt naar zijn vader met wijd geopende handen, bereid om het offer van zijn leven te brengen. Het is duidelijk dat Izaäk hier tot een voorbeeld van Christus wordt.

Dan zien we Mozes en het gouden kalf. Hier zien we Mozes, die het gouden kalf slaat. De duivel is daar kennelijk niet vrolijk om.

Vervolgens  komen de mannen in de oven, het verhaal uit Daniël. Het waren drie Joodse bestuurders in het Babylonische Rijk, die hun geloof trouw bleven en weigerden een afgodenbeeld te aanbidden. Zij werden in een vurige oven geworpen, maar een engel van de Heer doofde de vlammen.

Daniël zelf komt in een leeuwenkuil. Wij zien hem hier zitten met het hoofd in zijn handen. Links en rechts van hem zijn de loerende leeuwen en links naast hem  zien we Habakuk, de profeet, die door een engel naar de leeuwenkuil,is gebracht om Daniël te eten te geven.

In het volgende kapiteel zien we St.Anna en de engel. Anna is de moeder van Maria. Zij wordt alleen door Jacobus genoemd in zijn brief, samen met haar man Joachim. Er bestaat over hen de volgende legende: als eenzame Jood bezocht Joachim regelmatig de tempel, hij had geen kinderen. En dat werd als een schande aangemerkt. Op een dag werd dat Joachim voor de voeten geworpen, hij was daardoor diep beledigd, hij ging de bergen in en bleef daar 5 jaar als schapenhoeder, zonder dat zijn vrouw wist waar hij was. Na 5 jaar begon zij toch wel ongerust te worden en toen kwam er een engel om haar te vertellen dat zij naar de gouden poort in Jeruzalem moest gaan. Daar ontmoette zij haar man weer. Hij was ook door een engel daarheen gebracht. Daarna leefden zij nog gelukkig samen en na negen maanden werd Maria geboren. Op de afbeelding zien we, hoe de engel aan Ana de boodschap overbrengt (“Maria boodschap”). Anna, nog vol van zorgen, luistert met een voorover gebogen hoofd.

Op de volgende afbeelding zien we de verzoeking in de woestijn. Christus wordt hier begeleid door een engel om satan in de figuur van een afschuwwekkend monster terug te wijzen.

Dan een plaatje van Judas, die zich ophangt. De gezwollen bult aan het touw kan niet met zekerheid verklaard worden. Misschien wordt hier de geldbuidel mee bedoeld.

Hier zien we de duivel:

Na Pasen ontmoette Jezus Maria Magdalena, die dacht dat Hij de tuinman was. Andere vrouwen zijn op weg naar het graf (rechts). Maria bukt voorover om de voeten van de Heer aan te raken, maar de Heer wijkt terug. “Raak me niet aan” zegt Hij.

Hier zit Petrus in de gevangenis. Hij wordt er uit bevrijd door een engel. De kerker wordt uitgebeeld met een sierlijke boog. Duidelijk kunnen we nog de ketenen zien aan Petrus’ voeten. Petrus wacht rustig af, hij zit op een soort troon met gekruiste armen. De engel roept hem toe: sta gauw op.

Tenslotte zien we nog het prachtige “tongewelf”van de kerk:

En één van de gebrandschilderde ramen:

Wat kunnen wij voor Jezus doen?

Al die geestelijk bevrijde vrouwen, die Lukas ons noemt, dienden Jezus. Zij vormden Zijn werkgemeenschap! Wat ze allemaal deden? Het staat er niet met zo veel woorden…

Lukas 8, 1-5 en 10, 38-42

Een paar weken geleden hebben we het gehad over bidden, gebedsverhoring, wat God voor ons kan doen. Vandaag willen we het hebben over wat mensen voor God of voor Jezus kunnen doen. Als Protestanten spreken we daar niet zo gemakkelijk over, want: kunnen mensen eigenlijk wel iets voor Jezus doen? Ligt hierin niet het gevaar van de “goede werken”? Het gevaar, dat toch weer de mens zijn eigen zaligheid kan verdienen? Hebben we het niet van Paulus gehoord, dat de mens niet door de werken, maar alleen door geloof gerechtvaardigd wordt? En was dit ook niet het uitgangspunt van Maarten Luther? Sola fide, sola gratia, sola Scriptura. Natuurlijk, als we spreken over wat wij voor Jezus kunnen doen, ligt er het gevaar van de eigengerechtigheid in. We kunnen ons op de borst slaan en zeggen; dat heb ik toch maar mooi voor U gedaan, Heer Jezus!

Toch mogen we, ondanks dit gevaar, spreken over het menselijke dienstbetoon aan de Heiland, want de Bijbel spreekt daarover. Onze tekst laat het ons vanmorgen zien, hoe mensen Hem dienen. Maria en Marta, Johanna en Susanna, de vrouw met de albasten kruik en Simon van Cyrene die het kruis draagt, de soldaat die de spons aan Jezus geeft, Nikodemus die het dode lichaam van de Heer verzorgt samen met Jozef van Arimatea en de anderen, die Jezus liefhadden.

Niet dat God of Jezus onze hulp nodig heeft! Paulus zegt het al in Handelingen 17: “God wordt van mensenhanden niet gediend als iets behoevende (alsof Hij ons nodig zou hebben), daar Hij -en alleen Hij- aan allen Zelf het leven, de adem en alle dingen geeft.” En bij Jezus is dat niet anders. Hij heeft niet zo zeer de mensen nodig, het is eerder andersom: de mensen hebben Hem nodig. Je moet dan ook zeggen, dat onze dienst aan Jezus een beantwoording moet zijn van Zijn dienst aan ons. Hij gaat vóórop en zegt tot ons: volg Mij! Wij geven een antwoord, als God tot ons spreekt. Zo zijn wij verantwoordelijk, in de dienst aan Christus en aan elkaar.

Mannen volgen Hem, we denken aan de discipelen en anderen die in Zijn spoor gekomen zijn. Vrouwen dienen Hem, zo wordt herhaaldelijk in de Evangeliën verteld. Van veel vrouwen wordt gezegd, dat zij Hem dienen met haar goede zorg en ook met have en goed. Blijkbaar zijn vrouwen het meest gevoelig voor de dienst aan de Heer. Vrouwen zijn daadkrachtiger in het geloof dan mannen! Zij handelen impulsief, vanuit hun innerlijke overtuiging. Mannen moeten eerst zo nodig na denken, vóór zij in actie komen. Het zijn dan ook vaak vrouwen geweest, die de Kerkgeschiedenis hebben bepaald en nóg zijn het in veel Gemeenten de vrouwen die zich dienstbaar opstellen! De vrouwen dienen Hem met wie ze zijn en wat ze hebben: haar grote liefde! Maria, met de bijnaam Van Magdala, oftewel Magdalena, van wie zeven boze geesten waren uitgegaan, en Johanna de vrouw van Chusas, een rentmeester van koning Herodes, en Susanna (met de mooie ogen?) en vele anderen, die hen dienden met hetgeen zij bezaten. (Luk.8, 2-3). De andere Maria, de zuster van Lazarus, diende met haar verstand, waardoor zij luisterde naar de Heer, terwijl haar zuster, Marta, diende met haar hart en handen, haar huiselijke bedrijvigheid (zie Luk.10, 38-42). Susanna diende misschien wel met haar naai- en kookkunst, het staan er niet bij, maar ’t zou kunnen. Maria Magdalena diende met haar grote liefde, terwijl Johanna vanuit haar welgestelde milieu hielp met geldelijke steun. Allemaal dienen zij de Heer met wat zij hebben, met de “talenten” waarover zij beschikken. Niemand doet het zelfde, niemand benadeelt de ander of doet de ander na. Maar zij stappen er in, gewoon zoals zij zijn en met wat zij hebben. Heel spontaan! Het is alsof dit dienen uit een persoonlijk geraakt zijn, een persoonlijk je aangesproken voelen door de Heer, voortkomt. Ik denk, dat het ook zo is. Alleen als Jezus je iets doet, kun je ook iets voor Hem betekenen. Mensen, die Jezus gaan dienen, hoe dan ook, hebben altijd de Heer op de een of andere manier leren kennen, contact met Hem gekregen. Daardoor wordt hun dienen een soort antwoord op Zijn dienen aan ons, het is een antwoord dat wij geven uit liefde. Ik denk aan de zondares, die Jezus’ voeten zalfde, omdat zij van Hem hield. Jezus zei toen: “haar zonden zijn haar vergeven, al waren zij vele, want zij betoonde veel liefde; maar wie weinig vergeven wordt, die betoont weinig liefde.” (Luk.7, 47). Christus trekt mensen tot Zich, waardoor zij veranderen, hun egoïsme kwijt raken en belangeloos gaan dienen. Als Jezus de Samaritaanse vrouw in Johannes 4 om drinken vraagt, dan komt die vrouw tot geloof en ze volgt Jezus. Echt een ommekeer in haar leven! Jezus vraagt water, maar in werkelijkheid geeft Hij het levende water (Zich Zelf) aan die vrouw, zodat zij tot bekering komt. Heel Zijn leven heeft Hij dat gedaan: Zich Zelf geven aan de mensen. In de contacten met mensen wordt dit ook duidelijk. Hij gééft! Zich Zelf! Wij zeggen wel eens gekscherend: “Liefde kan niet van één kant komen.” Maar bij Hem is dat anders. Zijn liefde is er het eerst, die komt van Eén kant, Zijn kant. Die liefde raakt mensen, waardoor zij ook gaan liefhebben en in actie komen voor de liefdedienst. Maar Hij gaat vóórop! Jesaja zei het al, dat de Zoon van God de gestalte heeft aangenomen van een dienstknecht. (Jes.53). Arm en naakt is Hij op de wereld gekomen, arm en naakt is Hij aan het kruis gehangen, arm en behoeftig zó stond Hij voor de mensen en werd Hij aan hen gelijk.

Op het schilderij van de meester van Alkmaar, genoemd “De werken van barmhartigheid”, in het Rijksmuseum, zien wij Christus staan temidden van de ellendigen in de wereld. We kunnen zijn gelaatstrekken ontwaren tussen de hongerigen, de havelozen, de gevangenen en zieken. Ook in onze tekst uit Luk.8 komt de ellende in de wereld op ons af. We lezen daar, hoe Maria Magdalena van zeven boze geesten was bevrijd. En wat te denken van Johanna, nota bene de vrouw van een rijke rentmeester? Wie weet wat er voor spanningen waren in haar wereldse leven? Hoe hoog haar geestelijke nood was? Totdat zij Jezus mocht ontmoeten. Welvaart en welstand kunnen mensen in grote nood brengen. Wie weet was haar huwelijk al gebroken? Daar zit een heel leven achter, achter dat korte bijzinnetje: de vrouw van Chusas, de rentmeester van Herodes. Heel de verwikkeling van werelds leven en geloof, zoals we die vandaag ook zo veel tegenkomen.

Al die geestelijk bevrijde vrouwen, die Lukas ons noemt, dienden Jezus. Zij vormden Zijn werkgemeenschap! Wat ze allemaal deden? Het staat er niet met zo veel woorden. Maar we kunnen daarbij wel denken aan de dagelijkse levensbehoeften. Daarin voorzagen zij. Net zoals mijn vrouw wel eens verzucht; elke dag weer hetzelfde, schoonmaken, eten koken en nog veel meer. Ach, wat komt er allemaal niet kijken bij een goed functionerend huishouden, een geordend gezinsleven. Veel vrouwen, en soms ook mannen, weten daarvan mee te praten!

En als je eenmaal oog gekregen hebt voor de nood in de wereld buiten je eigen kring, dan wordt je verantwoordelijkheid nog groter. Er is altijd wel te helpen. Er komt geen einde aan! Echte gelovigen zijn vinders, troubadours van de liefde! Het dienen, waartoe wij vandaag een vernieuwde opdracht krijgen, is meeluisteren, meezien, meedoen. Niet letten op je eigen belang, maar altijd op het belang van anderen, die jouw hulp nodig hebben. Helpen met goederen, met geld, maar ook met je gedachten, je gebed, met woorden van begrip, raadgevingen, wijsheid en warmte. Kortom: dienen met alles. Wat je bezit: je gaven, je huis, je gezondheid, soms ook met je gehandicapt-zijn, want ook daarmee kun je anderen dienen. Je stuurt een kaart, leent een boek uit, schrijft een brief of een mailtje. Je stuurt een bos bloemen, brengt een bezoek, brengt iemand in jouw auto naar het ziekenhuis, geeft hem of haar een schouderklopje, En zo kunnen we doorgaan! Deze liefdedienst brengt mensen tot elkaar, brengt ze in het spoor van de Heiland, en vormt een hechte gemeenschap. Je zou willen, dat elke Kerkgemeenschap zó was! Helaas ontbreekt het daar veel aan.

Jezus is het, die zulke mensen opneemt in Zijn gemeenschap. Ieder van die vrouwen krijgt een bepaalde taak, net zoals Hij de discipelen riep en taken gaf. Judas bijvoorbeeld werd de penningmeester van de kring. Zo worden de vrouwen weggeroepen uit hun oude leven tot een totaal nieuw bestaan. Zij krijgen nieuwe hoop, nieuw vertrouwen, nieuw geloof. Van het dienen worden zij niet armer, maar rijker. Alles staat op zijn kop: wie het leven denkt te winnen zal het verliezen, maar wie het verliest om Zijnentwil zal het winnen! Geven wordt ontvangen. Armoede wordt rijkdom. Zij vormen de grondslag van een nieuwe generatie, die later zal uitgroeien tot een veelvoud van Christelijke kerken. Mannen en vrouwen vonden in de loop van de Kerkgeschiedenis de zin van hun bestaan in “het geloof, door de liefde werkende”. Hoe zit dat bij u? Jezus roept ons toe: “Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem of haar, die draagt veel vrucht.”

Amen.

Kerken kijken – Autun II

Nu verlaten we de wereld van het licht en gaan we de wereld van de duisternis binnen. Op de latei zien we de inscriptie: “Moge hierdoor hij die een aardse dwaling begaat vrees worden aangejaagd, want wat hier staat afgebeeld is het afschuwelijke lot, dat hem te wachten staat.”

De vorige keer heb ik verteld, hoe de aartsengel Michaël de verdoemden van de uitverkorenen scheidt.

Kijken we eerst naar de uitverkorenen. Drie van hen hebben een mantel aan, de rest is naakt, behalve natuurlijk de twee bisschoppen (of zijn het een abt en een monnik?), die hun priestergewaden dragen. Dan volgen er twee pelgrims met de staf boven de schouder, herkenbaar aan hun knapzak. Op die knapzak laat een teken zien, dat zij onderweg zijn naar Santiago de Compostela: het Jeruzalemskruis en de St. Jakobsschelp van het graf van Jacobus. Twee groepen verdienen bijzondere aandacht. Het zijn drie kinderen, die een engel omringen. Zij hangen letterlijk aan hem en vragen om bescherming. Vervolgens zien we een gezinnetje, waarvan de moeder de man bij de hand neemt en met de andere hand naar hun kind wijst, dat nog niet helemaal uit het graf is opgestaan. De overige uitverkorenen bidden tot God en betuigen hun vreugde over hun opstanding.

  

 

Nu verlaten we de wereld van het licht en gaan we de wereld van de duisternis binnen. Rechts op de latei zien we de verdoemden met daarboven de inscriptie: “Moge hierdoor hij die een aardse dwaling begaat vrees worden aangejaagd, want wat hier staat afgebeeld is het afschuwelijke lot, dat hem te wachten staat.”

Alle verdoemden zijn naakt, sommigen slaag vol angst hun handen voor het gezicht. Een gierigaard met een zak vol goud om de nek schreeuwt het uit van angst, als hij merkt hoe een slang hem omstrengelt. Een zondares wordt door twee andere slangen in de borst gebeten.

Deze reeks van uitverkorenen en verdoemden wordt op het timpaan voortgezet.
We zien boven op de tweede foto, hoe Petrus (herkenbaar aan de enorme sleutels) de hemelpoort open houdt en de uitverkorenen binnen laat. Een van hen wordt door een engel naar boven de poort in geduwd. Een kinderzieltje heeft  de armen rond een engel geslagen. Petrus reikt een gelukzalige de hand. En een andere uitverkorene kijkt uit het raam om nieuwe mensen te verwelkomen. Alles gaat er liefelijk toe!

Op de andere helft van het timpaan zien we in de eerste plaats een heilige (links boven). Waarschijnlijk is dit Matteüs de Evangelist vanwege het boek dat hij in de handen heeft. Naast hem staat de aartsengel Michaël met twee verdoemden aan zijn voeten. Tegenover hem staat de duivel, heel afschuwwekkend. Hij heeft niet alleen een verwrongen en misvormd gezicht, maar ook vreselijke klauwen en een staart en een skeletachtig lichaam als van een reptiel. Terwijl de aartsengel zijn mantel slaat om enkele stakkerds, grist de duivel, met een kronkelende driekoppige slang aan zijn voeten, er eentje bij de haren naar zich toe. Op de wegschaal wordt elke ziel gewogen. Helemaal rechts zien we hellepoorten, die er uitzien als een grote kist. Boven de hellepoort hangt een ketel met lekkende vlammen, waar een duivel met één been in staat, bezig om twee veroordeelden in het vuur te stoppen.

 Het thema van het Laatste Oordeel herhaalt zich ook binnen in de kerk bij de afbeeldingen op de kapitelen. Links staan daar de afbeeldingen van het Nieuwe Testament en van de verlossing. Precies zoals op de linker kant van het timpaan. En rechts zijn in de kerk de kapitelen met voorstellingen uit het Oude Testament en de strijd van de mensen tegen de demonen. Terecht is Autun beroemd om deze kapitelen, die hun weerga niet vinden.

Laten we er eens enkele van dichtbij bekijken

De vlucht naar Egypte
Maria en het Kindeke Jozef
De ezel
De slapende wijzen (koningen?), die door een engel in een droom gewaarschuwd worden niet naar Jeruzalem terug te keren.

De vlucht naar Egypte

Maria en het Kindeke Jozef

 

De ezel

De slapende wijzen  (koningen?)

Volgende keer meer!

Kijkers en zieners

…wanneer je elkaar hebt aangezien en lief gekregen, mag je ook veel van elkaar vragen. Je mag elkaar kritische vragen stellen, zelfs terechtwijzen, want je weet dat die ander niet vrijblijvend iets tot je zegt, maar jouw nood en levensdoel wil delen.

Marcus 10, 21a
“En Jezus zag hem aan en kreeg hem lief…”

Er is een groot verschil tussen kijken en zien. Kijken blijft aan de buitenkant steken en is vrijblijvend. Je kijkt wat om je heen, je kijkt het eens aan, het blijft wat aan de oppervlakte. “Zien” reikt dieper, het geeft contact, binding, overdracht van gevoelens naar diegene die men ziet of datgene wat men ziet. Daar ligt het verschil! Je hebt kijkers en zieners. De kijkers blijven altijd op afstand en worden er niet zelf bij betrokken. De zieners worden er in getrokken met hart en ziel, tegenwoordig zouden we zeggen: “geëngageerd”. Bij hen wordt de snaar van de ziel geraakt. Zij zien ook door de uiterlijke dingen heen, ook door de mensen en door de tijd, soms zien zij met “ogen van God” (de Allesziende).

In de Bijbel zien we ze vaak naast elkaar staan, de kijkers en de zieners. Alle mensen met een boodschap van God zijn zieners. Zij worden niet altijd begrepen. Daaruit kun je dus ook concluderen, dat veel mensen in het kijken blijven steken. In ons Schriftgedeelte komt zo’n kijker bij Jezus. Hij is een welgestelde man, met godsdienstige problemen, iemand die z’n weetje weet en ook altijd  God en de mensen het hunne heeft gegeven. Toch heeft hij het gevoel er nog niet te zijn. Het “eeuwige leven” is voor hem nog ver weg. We kennen dat wel.

“En Jezus zag hem aan en kreeg hem lief.”

Jezus ziet hem aan. Dat is heel bijzonder. Hij ziet niet langs hem heen, wat wij mensen vaak doen. Er is oogcontact. Zou dat niet één van de pijlers van het Christelijk geloof zijn? Dat wij mensen elkaar aanzien? Omdat Jezus óns aanziet? Ons, zondige mensen? Hij ziet naar ons om en kent ons door en door, zoals de dichter van Psalm 139 zo mooi verwoordt:

Here, Gij doorgrondt en kent mij;
Gij kent mijn zitten en mijn opstaan;
Gij verstaat van verre mijn gedachten;
Gij onderzoekt mijn gaan en mijn liggen,
Met al mijn wegen zijt Gij vertrouwd

Tussen God en de mens mag een persoonlijke relatie ontstaan. Dat is toch heel bijzonder! Andere godsdiensten hebben dat niet zo. Boeddha staart, kijkt van de mensen en de dingen weg de ruimte in… En Allah is de heerser, de ontzagwekkende, die de kleine mens tot gehoorzaamheid verplicht. Maar Jezus ziet mensen aan en heeft ze lief!

“En Jezus zag hem aan…”. Blikken van mensen kunnen doden, maar echt zien van de ander kan ook het begin zijn van liefhebben. “…en kreeg hem lief.” Jezus zag, hoe moeilijk die man het had. Hij is echt in geestelijke nood. Hij wilde zo graag dichter bij God komen en het eeuwige leven beërven. Jezus doorgrondt zijn ziel! Ogen zijn de spiegels van de ziel, wordt wel eens gezegd. Jezus, hem aanziende, komt tot de bodem van diens bestaan. En de rijke jongeling? Ik denk, dat hij zich begrepen voelde, serieus genomen. Eindelijk eens iemand, die echt naar hem luistert! De mensen om hem heen, die deden dat niet. Die zeiden alleen maar: “Wat maak je je toch druk? Je doet toch alles wat God van je vraagt?!” Maar hier is iemand, die echt naar je luistert, die je doorgrondt, die je aanziet. Wat een zegen kan dat zijn, wanneer je zo iemand ontmoeten mag. Hoe weinig komt dit voor! Let maar eens op, bij alle dagelijkse ontmoetingen en gesprekken. Hoe vaak ziet iemand je echt aan? Hij of zij vraagt niet alleen: “Hoe gaat het?”. Pro forma. Maar er wordt ook dóórgevraagd, zodat je tot een echt gesprek komt. Die ander neemt echt notitie van jou, die ander is om jou bewogen. Het is toch bedroevend, hoe de mensen meestal naast elkaar leven, langs elkaar heen “kijken”, horen zonder eigenlijk te horen, leven zonder mee te leven.

Jezus ziet hem aan en krijgt hem lief. Het gesprek gaat daarna verder, of moet ik zeggen: nu begint het gesprek. Nu begint het echte gesprek. Jezus heeft de man aangezien, naar hem gehoord, en heeft hem nu iets te zeggen. Iets, dat niet zo gemakkelijk is. “Ga heen, verkoop al wat gij hebt en geef het aan de armen, en gij zult een schat in de hemel hebben, en kom hier, volg Mij.” Wanneer je elkaar hebt aangezien en lief gekregen, mag je ook veel van elkaar vragen. Je mag elkaar kritische vragen stellen, zelfs terechtwijzen, want je weet dat die ander niet vrijblijvend iets tot je zegt, maar jouw nood en levensdoel wil delen.

Dat kan dan soms wel pijn doen, maar het geeft je ook opluchting, want er is iemand die met je gaat! Petrus heeft dat later mogen ervaren, op het diepste moment van zijn leven, toen hij de Heer verloochend had. “En de Heer keerde Zich om en zag Petrus aan. En Petrus herinnerde zich dat en hij ging naar buiten en weende bitter.” (Luk.22, 61).

Petrus herinnerde Jezus’ woorden en houdt op om Jezus te verloochenen. Hij komt tot berouw en huilt het uit. Dat lucht op, dat is echte bevrijding! De rijke jongeling kon dat nog niet opbrengen. Zijn gelaat betrok, toen hij Jezus zo hoorde spreken, en hij ging bedroefd heen, want hij bezat vele goederen.

Bidden wij, dat de Heer ook ons aanziet om ons lief te krijgen en los te maken van ons zelf, van de noden en schulden waarin wij verstrikt zitten.

Zonder God in de wereld

Mensen zeggen vaak: “ik ben best wel gelovig.” Maar waaruit blijkt dat dan? Met het verstand een gelovige, met het hart een ongelovige, dat kan. Laten we onszelf eens vragen: zou er in mijn leven veel veranderen, als God er eens niet was? Moeten we dan niet, met horten en stoten bekennen: nou ja, nee… veel veranderen zou er niet.

Efeziërs 2,12
“Gedenkt, dat gij in die tijd waart zonder God in de wereld”

Als je in onze tijd de mensen zou vragen: “Wat betekent God voor u?”, dan zou je de meest vreemde antwoorden horen. Vaak ook: “eigenlijk niets!” Vroeger was het vanzelfsprekend, dat je geloofde in God. Tegenwoordig lijkt het uitzondering te worden. Maar ook in de tijd van Paulus was dit een bekend verschijnsel. Alleen, de apostel ziet daarin een kentering ten goede komen: “maar thans in Christus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus” (vers 13), Voor óns ligt deze kentering (helaas) niet in het verschiet, in tegendeel: het lijkt wel alsof de mensen steeds verder af geraken van het geloof in God. Paulus herinnert zijn lezers aan hun verleden, toen zij nog heidenen waren. Eigenlijk waren het atheïsten, mensen die ontkennen dat God bestaat. Wij zien dat wel bij mensen om ons heen en soms hebben wij ook zelf daar trekjes van. Een leven zonder God in de wereld. Geen gebed, geen dankzegging, geen besef van afhankelijkheid en vaak ook van verantwoordelijkheid. Wie immers heb je nog te antwoorden, als er geen God is die de mens roept en verantwoordelijk stelt? Eigenlijk is er dan ook geen hoop meer en geen toekomst, of de mens zelf moet daar garanties voor kunnen geven… maar is de mens daartoe in staat?

Zonder God in de wereld zijn is ook mogelijk, terwijl je zegt nog Christen te zijn en naar de kerk te gaan. Het wil immers ook zeggen: Zonder God in onze handel en wandel, in ziekte en gezondheid, in voor- en tegenspoed. Theoretisch kun je dan nog wel gelovig zijn. Dat zeggen de mensen ook vaak: “ik ben best wel gelovig.” Maar waaruit blijkt dat dan? Met het verstand een gelovige, met het hart een ongelovige, dat kan. Ook bij die mensen, tot wie Paulus zich richt, zal dat het geval geweest zijn. Misschien waren zij uiterlijk heel godsdienstig… Laten we onszelf eens vragen: zou er in mijn leven veel veranderen, als God er eens niet was? Moeten we dan niet, met horten en stoten bekennen: nou ja, nee… veel veranderen zou er niet. We zouden op dezelfde voet voort kunnen leven, ook zonder God, is ’t niet?

Zonder God in de wereld… het is een beangstigend woord. Maar tegelijkertijd zit er ook troost in. Omdat het bij Paulus in de verleden tijd staat: “gij waart eertijds zonder God in de wereld.” Maar nu, in het heden is het anders. Want het heden, dat is Christus, dat is Zijn genade, tegelijk ook onze hoop op een zekere toekomst, niet van mensen, maar van God. “Nu in Christus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus.”

Uit ons zelf komen we nooit verder dan “zonder God in de wereld”. Maar gelukkig weet God dat ook en houdt Hij daar rekening mee. Hij kwam in Christus tot ons, toen wij Hem volkomen kwijt waren. En dat doet Hij nog! Bij de mens kan het dan wel “zonder God in de wereld” zijn, bij God blijft het “voor de mens en voor de wereld: Immanuël!” God in – voor – met en onder mensen!

Wedergeboren tot een levende hoop

Toekomstverwachting, waar vindt je dat nog? En toch, zegt Petrus, is er hoop en mogen wij daaruit leven. Christus heeft ons daartoe doen wedergeboren worden, tot nieuwe mensen gemaakt. Petrus’ woord verandert aan onze vaak zo uitzichtloze situatie niets, wij blijven die we zijn. Maar zijn woord zet ons leven wel in een andere dimensie…

1 Petrus 1, 3

De vakantietijd ligt weer achter ons en nu gaan we weer aan de slag. Daar ligt ook een stuk bezinning in: wat gaan we er van maken? Gaat het oude leven weer verder? Of hebben we inspiratie opgedaan voor een “nieuw” leven?

Petrus wil ons daarbij helpen. Blijkbaar had de Gemeente, aan wie hij z’n brief schrijft, dat ook nodig. Hij zegt: “Christus heeft ons doen wedergeboren worden tot een levende hoop!”Gewoon gezegd: door Christus zijn wij andere mensen geworden, met moed voor de toekomst.

Tot een levende hoop! Daar zit dat anders zijn en die moed in. Wij mogen hoop uitstralen. In een wereld vol pessimisme over de toekomst is dit van groot belang: dat er nog hoop is. Hoop op een beter leven, een mooiere toekomst! Wij mogen die hoop belichamen, uitstralen! Dat is toch geweldig?

Toekomstverwachting, waar vindt je dat nog? Hoe kunnen wij dat nou laten zien in ons leven? Zijn wij dan geen mensen zoals Petrus en zijn Gemeente: vol van verzoekingen, uitzichtloosheid en dikwijls wanhoop? Ja, dat is wel zo, ook zelf heb ik dit wel eens, dit gevoel van hopeloosheid en uitzichtloosheid. En toch, zegt Petrus, is er hoop en mogen wij daaruit leven. Christus heeft ons daartoe doen wedergeboren worden, tot nieuwe mensen gemaakt. Petrus’ woord verandert aan onze vaak zo uitzichtloze situatie niets, wij blijven die we zijn. Maar zijn woord zet ons leven wel in een andere dimensie. Onze ogen zien andere dingen, ons blikveld wordt ruimer. Het laat ons horen, dat er ook nog iets anders in de wereld is dan pessimisme en moedeloosheid. Het wil ons iets zeggen, dat al onze wanhoop in de schaduw stelt, omdat het ons daarvan verlost. Immers: wij zijn wedergeboren tot een levende hoop!

Wij zijn op weg andere mensen te worden, met weer een blijk voor de toekomst: waarin God de hele wereld en de mensen, de hele creatuur, nieuw  maakt. Vakantietijd is recreatietijd. En recreatie betekent “herschepping”, wedergeboorte! Het zou mooi zijn, wanneer de vakantie, die achter ons ligt, ons daartoe zou brengen! Wedergeboorte, hoop op de toekomst, waar de Heer ons naar toe brengt. Laat Hem uw krachten vernieuwen, want Hij alleen maakt ons tot een LEVENDE HOOP!

Bidden

Zou God wel naar mij luisteren? Of zou het misschien ook andersom kunnen zijn: dat wij te weinig naar God luisteren in ons bidden?

Mattheüs 7, 11
“Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt,
Goede gaven weet te geven aan uw kinderen,
Hoeveel te meer zal uw Vader in de hemelen
Het goede geven aan hen,
Die Hem daarom bidden.”

Het gaat in onze tekst om gebedsverhoring. Voor veel mensen is dat een moeilijk iets. Wordt mijn gebed wel verhoord? Zou God wel naar mij luisteren?

Zou het misschien ook andersom kunnen zijn: dat wij te weinig naar God luisteren in ons bidden? De Heidelbergse Catechismus noemt het gebed de werking van de Heilige Geest in de mensen. Het echte bidden gaat dus van God uit. Hij werkt daadoor in de mensen. Hij maakt het mogelijk, dat mensen antwoorden. Hij trekt de mensen tot zich! En dat is het werk van de Heilige Geest.

Hebben we daar wel eens bij stil gestaan? Of was niet veeleer zó, dat wij met ónze vragen kwamen en er eigenlijk helemaal niet aan dachten, tot Wie wij ons richten? Wie wij wel voor ons hadden? Als het even kon, zouden wij God nog willen voorschrijven ook, wat Hij moest doen, hoe Hij dat moest doen en wanneer? Begrijpen wij eigenlijk wel, dat ónze vragen en Gods geven op elkaar betrokken zijn? Bij het vragen mag je weten, wat God je geven wil, maar ook wat Hij je NIET geven zal.

Vragen we ons eens af, in hoeverre we bij ons bidden van onszelf uitgaan en in hoeverre van God? Dat wil zeggen: in hoeverre we God in Zijn waarde laten en Hem Zijn eer geven? In hoeverre ons bidden dus in de eerste plaats “danken” is? Niet voor niets staat het gebed bij de Heidelberger in het stuk van de dankbaarheid! Ons vragen en Gods geven moeten met elkaar corresponderen, anders blijven we vragen wat God niet geeft en blijft God geven wat wij niet vragen!

Onze tekst uit de Bergrede lijkt eenvoudig. God geeft het goede aan mensen, die Hem daarom bidden, zoals ook een vader doet aan zijn kinderen. Toch is het niet zo, dat God nu alles maar geeft, wat wij Hem vragen. Dat blijkt uit het verband van het hele hoofdstuk Mattheüs 7. Daar gaat het immers om liefdebetoon  jegens de naaste. Wat je je zelf niet toewenst, moet je ook je naaste niet doen. En omgekeerd: alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus. Ons spreekwoord zegt dat ook: “Wat gij niet wilt, dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet!”

Wat over het bidden gezegd wordt moeten we dan ook in dat kader bezien. Het gaat ook daarbij om liefdedienst aan de naaste. Er moet gebeden worden om daartoe in staat te zijn! En wie daarom bidt, mag zeker zijn van verhoring. God zal hem dit zeker geven. Het bidden van de mensen en het geven van God komen elkaar in de liefdedienst tegen. Het beeld, dat Jezus gebruikt om dit nader uit te leggen, spreekt ook vanzelf. Een kind vraagt om brood of vis. Geen mens geeft dan aan zijn kind iets anders. De vader weet, dat dit goed is voor een kind.

De kinderen vandaag vragen denk ik vaker om een snoepje. En dan zullen vader of moeder wel eens “nee” zeggen. Dat doet God ook. God weet immers, wat wij nodig hebben.

“Wij weten niet, wat wij bidden zullen naar behoren” zegt Paulus in Romeinen 8, 26. Wij zijn dikwijls blind of misleid ten opzichte van ons zelf. Wij gaan uit van ons eigen belang, van onze behoefte op dat moment. Aan de samenhang van onze wensen met die van anderen komen we helemaal niet toe. Laat staan aan de samenhang in het geheel van Gods plan met de wereld en ons mensen. Ons vragen is zo oppervlakkig, veel te vluchtig en egocentrisch. Het wordt niet beheerst door liefde voor de ander en laat zich niet leiden door Gods eer en de vooruitgang van Zijn Koninkrijk. Wij nemen de regie in eigen handen en laten die niet over aan Gods hand.

“Gij bidt wel, maar gij ontvangt niet, omdat gij verkeerd bidt.” Zó legt de apostel Jakobus het uit in zijn brief (4, 3). Ook Paulus spreekt van zijn “zwakheden” in 2 Kor.12. Drie keer heeft hij God gebeden om van de “doorn in het vlees” verlost te worden. Dit gebed werd niet verhoord. Hij moest er mee verder leven, met de genade van God. Hij heeft daaruit geleerd, dat hij verkeerd heeft gebeden. Wij zijn soms als het verwende kind, dat niet bidt om brood of vis, maar om een “steen” (een snoepje?), iets wat in ons leven niet kan worden opgenomen of daarin geen plaats hoort te hebben. Het zou ons misschien ook helemaal niet goed bekomen, wanneer al onze gebeden verhoord werden! Pas veel later krijgen we daar soms begrip voor. Dan zeggen we: het is maar goed, dat God ons gebed toen niet verhoord heeft! Sommige dingen zullen we pas in de eeuwigheid begrijpen. God heeft ons dan in Zijn grote wijsheid de verhoring bespaard!

Nu komen we tot de andere kant van het gebed: Gods kant. Hij trekt ons in het gebed. Hij hoort ons en is ook bereid om te “geven”. Maar wat Hij ons geven wil is niet altijd datgene, wat wij willen hebben! De Bijbel is daar duidelijk over. God wil in de eerste plaats mensen “heel “maken. Zij moeten gered worden van hun zondige leven en gaan leven tot eer van God. Zij moeten ook de naaste gaan dienen, zoals Jezus ons dat heeft geleerd en heeft voorgedaan. De paralleltekst uit Lukas 11 vers 13 laat dat ook duidelijk horen: “Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de Heilige Geest geven aan hen, die Hem daarom bidden?” Wat God ons in de eerste plaats te geven heeft, dat zijn de gaven van de Geest. Paulus noemt ze op in Gal.5, 22: “Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.” Wil Barnard heeft dit mooi verwoord in Gezang 252:

Wat zijn de goede vruchten,
Die groeien aan de Geest?
De liefde en de vreugde,
De vrede allermeest,
Geduld om te verdragen
En goedertierenheid,
Geloof om veel te vragen,
Te vragen honderduit.

Daarom moet ons gebed gereinigd worden, gekuist, op God gericht, op de gaven van Zijn heil. Er wordt wel eens gezegd: je mag God om alles bidden, want zo staat er toch: “bidt en u zal gegeven worden!” Ook bij deze tekst gaat het om liefdebetoon aan de naaste. In dat kader moeten we lezen, en niet anders! Want God om alles bidden? Nee toch! Het is God onwaardig zo veel mogelijk te vragen, Hem te overvragen, de verkeerde dingen te vragen, Hem als ’t ware te “gebruiken”, of eigenlijk te “misbruiken”. Zouden we niet eerst ons moeten verdiepen in de vraag: wat zou God ons geven willen? Wat zou goed zijn voor ons? Dan kunnen we ook “gericht” vragen. Dan is ons vragen gericht op Gods eer en op het bijstaan van de naaste.

Om een voorbeeld te noemen: we mogen niet iets vragen, waarvoor we ons zelf niet willen inspannen. Zoals de kerkvader Augustinus zich zelf er op betrapte. Hij vroeg aan God: “Maak mij rein”, maar zei er tegelijk bij: “maar nu nog even niet!” We mogen niet zelf tegenwerken en God verantwoordelijk stellen. Dit gebeurt vaak, al is het ook onbewust. We moeten wel meewerken, als we om iets vragen, en ook zelf ons uiterste best er voor doen.

Tenslotte nog drie woorden, die zo vaak aangehaald worden, als we spreken over gebedsverhoring: “Bidt, zoekt, klopt!” (Matth.7, 7). Het zijn de woorden, die Jezus vlak vóór onze tekst sprak. Ligt hier niet de belofte in, dat God ons alles geven zal, waarom we Hem vragen zullen? Ja, maar niet automatisch en ook niet alles, wat wij maar willen . Bidden, zoeken en kloppen zijn actieve handelingen. Je moet er iets voor doen! Ook deze woorden hebben betrekking op het dienstbetoon aan de naaste. Je bent er voor in de weer: bidden, zoeken en kloppen! Het is niet zoals bij ons een vluchtig gebeuren, vóór het eten en vóór het slapengaan, even gauw, slordig, eigenlijk geen aandacht voor God en de medemens. Je bent er zo mee klaar! Maar bij “bidden, zoeken en kloppen” is dat toch anders. Daar blijf je mee bezig, daar zit volharding in en doelgerichtheid. Zo moet het met ons bidden ook zijn! Gericht op Gods genade en op de zorg aan de naaste. Het is een worstelen om de Heilige Geest te ontvangen!

Bidden is aanbidden, wordt wel eens gezegd. Al ons bidden moet zeker in aan-bidding eindigen. “U komt de lof toe!” Want uiteindelijk gaat het in de wereld toch niet om ons, dat denken we altijd wel, maar het gaat toch om Hem. Hij wil ons er wel bij hebben, en daar zeggen we “Amen” op. Dit “Amen” drukt heel ons vertouwen in God uit. Hij zal het goed maken met ons. Of, zoals de Heidelberger tenslotte zegt, in de laatste zondag:

“Mijn gebed is veel zekerder van God verhoord, dan dat ik in mijn hart gevoel, dat ik zulks van Hem begeer.”

Amen.

Kerken kijken – Autun

Wij begeven ons nu een heel stuk noordwaarts, tot we in het gebied rondom Dijon komen, vanouds een gebied met veel kerken en kloosters. Want daar lag het koninkrijk Bourgondië, in de Middeleeuwen zeer machtig en welvarend. Het lag ingeklemd tussen het naar macht strevende Frankrijk en het oppermachtige Duitse keizerrijk.

Wij begeven ons nu een heel stuk noordwaarts, tot we in het gebied rondom Dijon komen, vanouds een gebied met veel kerken en kloosters. Want daar lag het koninkrijk Bourgondië, in de Middeleeuwen zeer machtig en welvarend. Het lag ingeklemd tussen het naar macht strevende Frankrijk en het oppermachtige Duitse keizerrijk.

Ook Nederland heeft enkele eeuwen tot het Bourgondische koninkrijk behoord. We herinneren ons uit de vaderlandse geschiedenis de namen van Philips de Goede en Karel de Stoute. Ietwat ten zuiden van Dijon ligt het stadje Autun. Naast vele overblijfselen uit de Romeinse tijd trekt vooral de Romaanse kerk onze aandacht. De “St. Lazare” is door de eeuwen heen goed bewaard gebleven.

   

 Kijkt u maar eens naar de prachtige voorgevel met een ongeëvenaarde afbeelding van het laatste oordeel.

De kerk dateert net als de kerken van St. Gilles en Arles uit het midden van de 12e eeuw. Zij was de hoedster van de relikwieën van Lazarus. Volgens een legende zouden Lazarus en zijn zusters Marta en Maria van Palestina naar Zuid Frankrijk zijn gekomen. Lazarus zou de eerste bisschop van Marseille zijn geworden. Vanuit de Provence zou hij een begin hebben gemaakt met de kerstening van Frankrijk. Zo zijn zijn beenderen in Autun terecht gekomen. Vast staat, dat Lazarus al in de 10e eeuw in Autun werd vereerd, terwijl Maria Magdalena haar plek had gevonden in het naburige Vezelay, waar tegelijkertijd ook zo’n schitterende romaanse kerk is gebouwd.

Het is een geweldige aanblik, als je voor de kerk staat: eerst Maria en daarboven Christus in al Zijn majesteit op Zijn troon binnen het ovaal van de mandorla.  

Op de rand staat ingebeiteld:“Ik alleen orden het al, Ik alleen kroon de verdienste; die misdaden begaat, berecht en bestraf Ik”. Het eerste gedeelte wordt uitgebeeld in de scènes met de uitverkorenen in het timpaan links en op de latei daaronder.

Het tweede deel zien we uitgebeeld in de scènes met de verdoemden, rechts, dat is dus aan de linkerhand van Christus,

“Me judce” staat daar in het Latijn: “Mij komt het oordeel toe, Ik berecht en bestraf de zielen op de jongste dag”.

Vier engelen dragen de mandorla, het teken van Christus’ waardigheid, de twee onderste staande en de twee bovenste zwevend, met het hoofd naar beneden.

Boven het hoofd van Christus zijn twee medaillons aangebracht, die de zon en de maan symboliseren. Links van Christus zien we boven de tronende Maria en rechts van Hem twee figuren, waarschijnlijk Elias en Henoch, die levend ten hemel werden opgenomen. Misschien zijn het ook Johannes en Jakobus. En onder hen nog een apostel met een boek, dat zou Mattheüs kunnen zijn. Dan zijn de negen figuren aan de andere kant de overige negen apostelen. Helemaal links staat Petrus. Hij is groter dan de anderen en duidelijk herkenbaar aan de twee grote sleutels, die hij boven zijn schouder draagt. De een opent de toegang tot het hemelrijk, de ander tot het dodenrijk. Petrus staat met zijn rug naar de anderen toe, omdat hij de hemel bewaakt en de uitverkorenen de poort opent.

Op de rand tussen  het tympaan en de latei is te lezen:
“Die geen goddeloos leven leidt, zal verrijzen en voor hem zal het eeuwig daglicht schijnen”.

Dit wordt zichtbaar gemaakt in de reliëfs boven en onder deze in scriptie. Allereerst zien we links onder op de latei een reeks van graftomben uitgebeeld, waaruit de doden opstaan bij het klinken van de bazuin. Eens als de bazuinen klinken! Aan de linker kant staan beneden en boven twee engelen met een bazuin. Rechts is dat precies zo. Nu begint het laatste oordeel, de bazuinen gaan klinken.

In het midden, recht onder de voeten van Christus, scheidt de aartsengel Michaël met het zwaard de uitverkorenen en de verdoemden.

De volgende keer gaan we verder.

Ik heb mijn zoon tot U gebracht

Het is steeds weer teleurstellend bij je zelf te moeten ontdekken, dat je niet bent die je eigenlijk zou moeten zijn. Dat je moet erkennen: “ik heb gefaald, ik heb de Heer verdriet gedaan, ik was een slechte discipel.”

Marcus 9, 17

Historische bijbel. Parijs, Raoulet d'Orléans (scribe), Jean Bondol (illuminators); 1372
 Niet alleen in Marcus, maar ook in Mattheüs en Lucas vinden we de genezing van de “bezeten knaap”. Maar in Marcus staat “ik heb mijn zoon tot U gebracht”, terwijl in de andere Evangeliën staat “ik heb mijn zoon tot Uw discipelen gebracht en zij hebben hem niet kunnen genezen”. Dat is toch wel opmerkelijk! Marcus laat de vader zeggen “ik heb mijn zoon tot U gebracht”, maar Jezus was er toch helemaal niet? Hij was toch nog boven op de berg om verheerlijkt te worden, samen met Mozes en Elia? Hoe komt de vader er dan op om te zeggen: “Ik heb mijn zoon tot U gebracht”? Waarschijnlijk omdat voor hem de discipelen en de Meester één waren. In het Joodse denken is dat ook zo. Zo Heer, zó knecht. De macht van de heer straalt af op zijn knechten. In ons geval is Jezus de heer en zijn de discipelen de knechten. Het had dus zo moeten zijn, dat wat Jezus kon de discipelen ook hadden moeten kunnen. Maar helaas, in de praktijk blijkt dat wel eens anders! In onze tekst blijkt de machteloosheid van de discipelen, en Jezus wordt daar op aangezien! In de praktijk van ons leven vandaag aan de dag nog is het niet anders. Waar Christenen het laten afweten, wordt de Heer er op aangekeken, Daardoor zijn veel mensen buiten de kerken komen te staan.

Wat was er gebeurd? Jezus was met drie discipelen, ik denk: Petrus, Jakobus en Johannes, een berg op gegaan. Opeens begon zijn lichaam licht uit te stralen en waren Mozes en Elia bij Hem. Petrus wilde al drie tenten voor hen gaan maken. En de stem van God klonk uit de hemel: “Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort naar Hem!”

De negen andere discipelen waren aan de voet van de berg achter gebleven. Toen kwam de vader van een zieke zoon bij hen. De jongen heeft een “stomme geest”, die hem overal neerwerpt, zelfs in het vuur en water. Wij zouden tegenwoordig zeggen, dat de jongen aan epilepsie lijdt. Maar de Evangelisten zien daar nog iets anders achter: de macht van de duivel. Ziekte is naar het gevoel van toen een gevolg van het bederf, waaraan satan en zijn trawanten de wereld en de mensen overgeeft. De Bijbel spreekt dan ook van “bezeten zijn”, dat is in bezit genomen zijn door duivelse machten. Als Jezus gevraagd wordt zo’n jongen te helpen en te genezen, dan wordt Hem dus gevraagd de macht van satan te weerstaan en zelfs te overwinnen!

Ook hier in onze tekst moeten we daar oog voor hebben. Het gaat hier om de grote strijd tussen Jezus en de satan. En als de discipelen de jongen niet kunnen genezen, dan lacht satan in zijn vuistje! En er zijn er nog meer, die dan lachen: de Schriftgeleerden! “Zie je wel”, hoor je ze zeggen, “die Jezus stelt ook niets voor! Zijn discipelen kunnen niet eens zo’n jongen beter maken!” Het fiasco van de discipelen is in het oog van de omstanders het fiasco van Jezus zelf.

En dan staat daar opeens Jezus Zelf in hun midden. Hij komt precies op tijd.

Nu zal echt blijken, wat de vader zei: “ik heb mijn jongen tot U gebracht!” Alle ogen zijn op Hem gevestigd. Wat doet Jezus? Twee dingen. Eerst horen we een klacht: “O ongelovig geslacht, hoe lang zal Ik nog bij u zijn? Hoe lang zal ik u nog verdragen?” Dan zegt Jezus kortweg: “Brengt hem tot Mij”. Maar zo gemakkelijk is Jezus nog niet van satan af. Als de jongen bij Hem wordt gebracht, gaat de duivelse macht tot een nieuwe aanval over. Jezus informeert naar de ziekte van de jongen. De Vader doet het relaas, zoals hij al zo vaak gedaan had, en eindigt hopeloos: “Indien u iets kunt doen…” De leerlingen hadden het niet gekund, zou de Meester het wel kunnen? “Indien U het kunt…” Jezus kijkt hem aan en antwoordt: “Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft.” Wat bedoelt Jezus daar nu mee? Wie moet hier geloven? De vader, de jongen of Jezus Zelf? Of de omstanders? De vader denkt, dat het voor hem geldt, en hij antwoordt: “Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp”. Natuurlijk, je wil het wel geloven, dat Jezus het wonder kan verrichten, maar je kunt het haast niet meer na zoveel teleurstellingen. Bij hoeveel “genezers” zal hij al niet geweest zijn? Steeds weer met hetzelfde resultaat: zijn jongen bleef ziek.

Dan gebeurt het wonder. Jezus neemt de vader en de jongen apart en spreekt bestraffend op de demon in, die ten slotte in een laatste verwoede aanval het lichaam van de jongen verlaat. De jongen ligt als dood op de grond, maar Jezus pakt zijn hand en doet hem opstaan.

Later vragen de discipelen aan Jezus: “Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen, die demon?” Jezus zegt dan: “Alleen door gebed laat zich dit soort machten uitdrijven.” Geen kennis of magische middelen zijn daarvoor nodig, alleen maar bidden. Bidden om kracht van Boven. Mensen staan machteloos tegenover de satan en zijn machten, zij zijn geheel en al op Gods reddende macht aangewezen!

Wat moeten we nou met zo’n tekst? Gebedsgenezing is erg “in” tegenwoordig. Er wordt veel over gediscussieerd in de media, maar ik denk ook bij u aan de koffietafel. Er worden frappante voorbeelden genoemd van mensen, die bijvoorbeeld in Leiderdorp geweest zijn bij Jan Zijlstra en genezen werden. Maar we weten ook, dat heel veel mensen na heel veel gebed met hun ziekte of handicap verder moesten. Het blijft een moeilijke discussie. Het één is net zo waar als het ander. We zouden God wel willen vragen: hoe zit dat nou?

In het verhaal van vandaag horen we in ieder geval twee dingen: dat Jezus macht heeft over demonen zoals ziekte en handicap en dat discipelen daar machteloos tegenover staan. We horen ook over het twijfelende geloof van de discipelen en van de vader en Jezus bemoediging en opwekking tot geloof en gebed. Het twijfelend geloof en de machteloosheid tegenover demonische machten hangen ten nauwste met elkaar samen, dat is ook duidelijk. Je kunt je afvragen: hebben de discipelen wel op Jezus vertrouwd, hebben zij wel gebeden, toen zij met de jongen bezig waren? En wij, wat doen wij? Hoe komt het dan dat zij de jongen niet konden helpen? En hoe komt het, dat wij ons vaak zo machteloos voelen? Zijn we niet te veel met ons zelf bezig, op eigen kracht bedoel ik, zonder Jezus er in te betrekken?

Stel je voor, dat Jezus niet gekomen was. Dan zou de vader opnieuw teleurgesteld naar huis zijn teruggekeerd, met zijn zoon overgeleverd aan een demonische macht. Iedereen, die het maar wilde horen, zou hij gezegd hebben: “ik ben er ook nog mee bij rabbi Jezus geweest, maar ook Hij kon geen redding brengen.” Hoe vaak gebeurt dit niet? Dat wij mensen een antireclame zijn voor het Evangelie?

Maar gelukkig kwam Jezus op tijd! En Hij nam de zaak in eigen hand. En wij maar vragen: “Waarom konden wij het niet?” Zijn wij dan bezorgd om Gods zaak, om de redding van een verloren mensenkind, of gaat het ons dan om onze machteloosheid, ons onvermogen, dus eigenlijk ons eigen belang? Christenen kunnen soms met alle goede bedoelingen toch een blokkade voor Jezus vormen. Net als bij de discipelen. Zij staan om de vader en de jongen heen en zullen best alles geprobeerd hebben om de jongen te genezen, maar het lukte niet. Te weinig gebed, te weinig geloof, te weinig vertrouwen, te veel het eigen ik. Het is net als bij Mozes, die met zijn staf op de rots sloeg en zei: “Zullen WIJ water uit de rots te voorschijn halen?” Hij dacht ook, dat hij het zelf kon. En u weet wel, hoe dat is afgelopen. Wat had Mozes dan moeten doen? Hij had God moeten aanroepen en om zijn macht moeten smeken. In plaats daarvan denkt hij: “Wij zullen wel eens even…”Niks daarvan Mozes! Wij zullen niets! De mens vermag niets, tenzij de Heer hem daartoe in staat stelt.

Wij zijn net als de discipelen falende gelovigen, die in gebreke blijven juist dat te doen wat nodig is: gebedskracht, geloofskracht, onderling dienstbetoon, zelfopoffering, Gods Naam groot maken in je leven. Wat brengen wij mensen daarvan terecht? Niet veel, integendeel, wij staan ons er wel eens op voor, we denken dat we iets “kunnen”, maar als ’t er op aan komt moeten wij vragen: “waarom hebben wij het niet gekund?”

De vader zei: “ik heb mijn zoon tot U gebracht”. Hij dacht, dat de discipelen wel hetzelfde zouden kunnen als de Meester. Wat een vergissing! Wat een misverstand! Hoe velen hebben dat niet moeten ervaren! Jezus’ volgelingen zijn helaas niet als de Heer Zelf. De kerken, die Hij gesticht heeft, vertonen op geen stukken na het beeld van de Meester! Waar vinden we geloofsvertrouwen, de kracht van het gebed, waar in een wereld vol ziekte en ellende klinkt ons lied: “Groter dan de Helper is de nood toch niet?” Waar wordt nog geleefd vanuit de zekerheid, dat er geen grenzen zijn aan Jezus’ macht? “O ongelovig geslacht, hoe lang zal ik nog bij u zijn, hoe lang zal ik u nog verdragen?” Het moet Jezus pijn hebben gedaan, dat Zijn mensen zó zijn, dat zelfs Zijn discipelen daar blijk van geven, dat zelfs zij het reddingswerk blokkeren!

Onze tekst laat ons wel duidelijk de zwakheid van Jezus’ volgelingen zien en de schade die zij daardoor berokkenen, Toch is dit niet het laatste woord. Want gelukkig, de Heer is er ook nog! Als wij het laten afweten, is Hij opeens daar als de Helpende. Hij Zelf heeft er zorg voor gedragen, dat de vader met zijn zieke kind niet hulpeloos is weggegaan. Gelukkig maar, dat Hij niet boven op de berg van de “verheerlijking” is gebleven. Dat was de plek waar Hij thuis hoorde. Maar Hij keerde terug tot de door satan bezochte mensenwereld! Gelukkig maar! Wij hebben een Heiland, die gekomen is en steeds weer komt om wat wij verknoeien goed (heel) te maken. Maar wij moeten er ook zelf ons best voor doen! De vader kwam bij de discipelen in het volste vertrouwen, dat zij hetzelfde konden doen als hun Meester. Hij dacht: Jezus en de discipelen, dat is toch hetzelfde! Zó wordt er ook tegen ons aangekeken, reken maar. De buitenwacht verwacht iets van ons. En de Heer verwacht iets van ons! Om te doen wat Hij deed. Wij hebben een buitengewone roeping: “Volg Mij!” Maar ook “Een ieder, die achter Mij wil komen, neme zijn kruis op zich en volge Mij!” In deze woorden horen we, dat het niet gemakkelijk is om Jezus te volgen. Je raakt je kruis daardoor niet kwijt, maar je moet het op je nemen en zó Jezus volgen. Tot die conclusie kwam ook Joni, een Amerikaans meisje dat door een duik in het zwembad haar nek gebroken had en daardoor totaal verlamd werd. Wat heeft zij gebeden om genezing! Totdat zij besefte, dat haar “kruis” in het spoor van Jezus gedragen moest worden en dan ook wel eens zeer betekenisvol kon zijn. Zij ging prachtige tekeningen maken met haar mond en kreeg media-aandacht, waardoor zij veel jonge mensen de weg naar het Evangelie heeft gewezen en gehandicapten heeft kunnen bemoedigen met hun kruis Jezus te volgen.

Dat de discipelen de jongen niet hebben kunnen helpen was ook voor hen een teleurstelling. Zij hebben het zich beslist aangetrokken. Het is steeds weer teleurstellend bij je zelf te moeten ontdekken, dat je niet bent die je eigenlijk zou moeten zijn. Dat je moet erkennen: “ik heb gefaald, ik heb de Heer verdriet gedaan, ik was een slechte discipel.” Ik geloofde wel, maar alstublieft Heer, kom mijn ongeloof te hulp!

“Waarom hebben wij hem niet kunnen uitdrijven?” Waarom staan wij zo machteloos in deze wereld? Een wereld, die redding nodig heeft en van ons zou mogen verwachten? “Dit soort kan door niets anders uitvaren dan door gebed.”

“Gebed” is, dat je heel dicht bij Jezus blijft, dat je de hulp van God zoekt.

Biddend mogen we alles van Hem verwachten.

Amen.

Zacheüs de tollenaar

Het is een bekend Bijbels verhaal, dat van Zacheüs de tollenaar in de boom: een mens, die zich verschuilt en zich toch bloot moet geven!

Lukas 19, 1-10

We hebben vandaag een bekend Bijbels verhaal. Vroeger heb ik het met plezier op de Zondagsschool verteld. Je kon er zo veel kleur aan geven en er spanning in leggen. Ik herinner me nog goed, hoe ik Zacheüs boven in de boom had gekregen, maar toen niet meer wist hoe ik hem er uit moest krijgen! Er zit ook een grote actualiteit in dat verhaal: een mens, die zich verschuilt en zich toch bloot moet geven!

Jezus gaat door Jericho. Hij moet dat doen, het is Zijn goddelijke opdracht. Hij trekt door landen, steden, huizen, tijden en harten. Zo is het nóg. Hij komt ook bij u! Toen was het Jericho, de palmstad, beroemd door de vele kwekerijen van kruiden, bestemd voor geurige balsemoliën. Zoiets als bij ons het Westland of de Wieringermeer of Bleiswijk, waar al ónze lekkernijen worden gekweekt. Jericho was ook een belangrijk knooppunt van wegen. Als je in zulk een plaats tollenaar was, dan had je beslist een goede boterham. Maar je had ook veel te maken met afgunst en haat van Joden, die het een schande vonden wanneer je belasting inde voor de Romeinse bezetter. De man, die zoiets deed, kon zich met goed fatsoen niet in de openbaarheid vertonen. Hij was mikpunt van hatelijke blikken en de spot van omstanders. Waarom de mensen zo op tollenaars tegen waren? Niet alleen omdat zij heulden met de vijand, maar ook omdat zij meer geld vroegen dan hun toekwam. Zij verrijkten zich aan hun slachtoffers, en dat waren meestal de armen, de machtelozen, die zich niet te weer konden stellen. Zacheüs had dus wel carrière gemaakt, mar had dit moeten bekopen met het verlies van alles wat niet voor geld te koop is: geweten, eer, vriendschap, sociale omgang, en ik denk ook God. Hij is een collaborateur. De ouderen onder u kennen zulke mensen nog wel uit de oorlog: de landverraders en zwarthandelaren, die zich verrijkten aan de ellende van anderen. Wat een haat voelden de mensen toen!

Zacheüs was een keer op dat pad gegaan en kon nu niet meer terug. Het geld had hem in zijn macht, Bovendien kon hij nooit meer goed maken, wat hij aan anderen had misdaan. En dat zou hij volgens de Joodse wet moeten doen, wilde er voor hem een weg terug zijn. Nee, hij zat klem in de glamour van macht en geld, in het wereldje dat hij zelf had opgebouwd en dat toch van binnen zo leeg is. Het is eigenlijk precies eender als wat we de vorige keer over die onrechtvaardige rechter gehoord hebben. Een verstikkende wereld, waarin mensen in zich zelf zijn opgesloten. Zou het misschien daarom komen, door die leegte van binnen, dat Zacheüs een bijna instinctieve belangstelling had voor de doortrekkende profeet Jezus? Zó, dat hij in een vijgenboom klom? Hij dacht, dat hij daardoor niet gezien kon worden, net als bij de vijgenboom in het paradijs die zo veel bedekte?

Lukas zegt, dat Zacheüs klein van gestalte was. Dat heeft een dubbele betekenis, denk ik. Het verklaart waarom hij in de vijgenboom klom, dan kon hij beter over de hoofden van de mensen heenkijken. Maar het verklaart misschien ook, waarom hij tollenaar is geworden. Kleinere mensen hebben soms de neiging, om wat zij aan lengte te kort komen te compenseren met carrière, macht, geld. Daar zit iets tragisch in: Zacheüs is niet alleen tollenaar geworden uit eigen wil, hij is ook tot tollenaar gemaakt door de omstandigheden, door zijn omgeving, die de kleine man geen kans gaf om op een andere manier groot te worden, tot zijn recht te komen. Het tollenaar zijn was voor hem een enige kans om hoger op te komen! En de maatschappij is in dat opzicht keihard. Het geeft je geen herkansing. Een keer een tollenaar, altijd een tollenaar. Een keer een boef, altijd een boef. Je hoort het ook wel van reclasseringsambtenaren, hoe moeilijk het is mensen die hun straf hebben uitgezeten te herplaatsen in de maatschappij. De mensen rondom Jezus laten ons het ook duidelijk horen:“Hij is bij een zondige man binnengegaan om er zijn intrek te nemen”. Allemaal zo heel erg herkenbaar, ook in onze tijd. Hoe vaak wijzen wij niet met ons vingertje naar anderen, vooral allochtonen.

Daarom is onze geschiedenis, die ik vroeger als een spannend verhaal op Zondagsschool vertelde, toch eigenlijk een intens trieste geschiedenis: het is het leven van onze maatschappij, van onze omgang met elkaar ten voeten uit, leven van haat en nijd en elkaar geen ruimte gunnen. Maar God zij dank blijft het net daarbij. Jezus komt voorbij en zal het straks aan de mensen uitleggen (vs.10): “Want de Zoon des mensen is gekomen om de verlorene te zoeken en te redden.” De verlorene: Zacheüs? Ja, hij! Hij is de verloren zoon, al zit hij niet met een hongerige maag bij de varkenstrog, maar aan een rijk beladen dis in een weelderige villa. Ja, maar voorlopig zit hij daar toch ook in die boom, zijn schuilhut. Hij speelt daar verstoppertje, tekenend voor zijn eenzaamheid en toch grote armoede. Hij is benieuwd naar Jezus. Wat verwachtte hij van die man? Had die man soms iets, wat hij niet had? Wist Zacheüs dan al van zijn grote armoede, wat hij miste in zijn leven? Was er bij hem dan al een verlangen ontstaan naar een totaal ander leven? Hij keek naar Jezus. Of was het misschien Jezus, die naar hem keek? Had Jezus hem het eerst gezien, net als toen bij Natanaël, tot wie Jezus gezegd had: “Eer Filippus u riep, zag ik u onder de vijgenboom.”

Zou het niet zó geweest zijn? Dat Jezus hem had getrokken en de boom had ingestuurd, om hem tot geloof te brengen? Opdat aan hem vervuld zou worden, waartoe de Heer hier op aarde gekomen was: om de verlorene te zoeken en te redden! Jezus blijft staan onder de boom en zegt: “Zacheüs, kom vlug naar beneden, want heden moet Ik in uw huis vertoeven.” De rollen zijn nu omgedraaid: de kijker wordt de bekekene, de gezochte blijkt de zoeker, de verborgene in zijn schuilhut wordt ontdekt. Jezus roept Zacheüs uit zijn schuilplaats, net als Hij later zou doen met Lazarus uit zijn graf: “kom uit….”

Zou Hij zó ook ons niet roepen uit onze veilig om ons heen opgetrokken schuilplaatsen, die toch zullen blijken slechts plaatsen van de dood te zijn: Kom uit, uit uw vesting, uw graf… kom tevoorschijn achter uw mooie façade! “Ik wil vandaag bij u binnenkomen!”

Zo wordt de toeschouwer Zacheüs gastheer en huisgenoot van de Heer. Opeens heeft hij, die geen vrienden had, een Vriend. Welk een vriend is onze Jezus!

“Vandaag is aan dit huis redding geschonken.” Daar loopt het tenslotte op uit!

Het Hebreeuwse woord voor “redding”heeft als oerbetekenis “ruim, wijd zijn”. Precies dat ervaart Zacheüs! Hij stond met de rug tegen de muur, was in zich zelf opgesloten, in zijn eigen gouden kooi. Maar nu krijgt hij lucht, bewegings- en handelingsvrijheid. De wereld gaat voor hem open. Hij krijgt een Vriend en wordt later in de vriendenkring opgenomen. Jezus komt in zijn huis en geeft aan de tollenaar levensruimte, een geheel nieuwe levenskans! Om te kunnen leven hebben we dat nodig. Medemensen, een Gemeente, vrienden. Zacheüs werd als tollenaar doodgezwegen, maar nu spreekt Jezus tot hem en mag de verloren mens tot nieuw leven komen.

En dat nieuwe leven wordt direct zichtbaar: omdat Jezus Zich tot Zijn naaste maakt, wordt Zacheüs de naaste van de armen: “Zie, de helft van mijn bezit, Here, geef ik aan de armen… en indien ik iemand iets heb afgeperst, ik vergoed het viervoudig!”

Er wordt verder niets meer over Zacheüs verteld in het Evangelie. Er staat niet bij, dat hij zijn beroep moest opgeven. Ook Johannes de Doper heeft tot de tollenaren, die bij hem kwamen met de vraag: En wat moeten wij doen? Niet gezegd, dat zij hun tollenaarberoep moesten opgeven. Maar hij zei, dat zij eerlijk moesten zijn en niet meer moesten vragen dan hun toekwam. Blijkbaar is het niet altijd zo als bij Levi de tollenaar, die bij zijn tolhuis werd weggeroepen om Jezus te volgen, of zoals bij de rijke jongeling, tot wie Jezus zei: “Indien gij niet al uw bezit verkoopt en Mij volgt, zult gij het Koninkrijk niet kunnen beërven.” Radicale ommekeer in je leven hoeft niet altijd te betekenen een radicale breuk met alles, wat je tot dusver deed en had. Een breuk met je werk bijvoorbeeld of met je huwelijkspartner. Tot de één zegt Jezus: geef alles op, Tot de ander: bewaar het, maar ga er wel anders mee om: met je geld, je werk, je huwelijk. Wie van ons zou in de praktijk ook zijn oude bestaan kunnen opgeven? Zo maar er uit te stappen: uit je werk, je vriendenkring, je huwelijk? Wel zouden we dat alles eens kritisch moeten bezien in het licht van het Evangelie van vandaag: in het licht van de redding, dat “in vrijheid stellen” betekent. Geven we anderen ruimte of gebruiken we de mensen alleen maar voor eigen belang, tot eer en macht voor ons zelf, tot eigen roem, zoals Zacheüs eerst deed? Hoeveel relaties op het werk en in het huwelijk lopen daar niet op stuk?

Jezus zoekt ook ons om te redden wat verloren was. Zacheüs mag een nieuw mens worden. Het oude heeft afgedaan, is vergeven. Hij kan wel nooit meer goed maken, wat hij aan de mensen misdaan heeft, ook al geeft hij de helft van zijn bezit. Hij hoeft dat ook niet. Hij mag van genade leven.

Zo gebeurt het ook ons, als Jezus bij ons voorbij komt. “Kom af van je voetstuk, kom tevoorschijn uit je schuilplaats, Ik wil vandaag bij je thuis komen om je te redden, vrij te maken van alle knellende banden die je vasthouden, Ik wil je in de ruimte stellen van Gods heerlijkheid.”

Wij hebben Zacheüs op ons geweten net als hij óns. Hij heeft nu mensen nodig, die bij hem aan tafel komen zitten en hem op zijn nieuwe levensweg begeleiden. Redden van tollenaars en zelf ook gered worden is niet alleen een persoonlijk gebeuren, een persoonlijke ommekeer in je leven, maar het is ook een sociaal gebeuren: anderen laten delen in je leven, anderen redden, in de vrijheid stellen, een nieuw leven geven.

Laat ons dat vanmorgen gezegd zijn!

Amen.

Kerken kijken – Arles

We gaan weer terug naar Zuid Frankrijk. Noordelijk van St.Gilles in de Provence ligt het stadje Arles, bekend van Vincent van Gogh. Hier geeft de schilder jaren lang gewoond en zijn prachtige zonnebloemen geschilderd. Middelpunt van de stad is de St. Trophime, die met de kerk van Gilles hét voorbeeld van Romaanse kunst in zuidelijk Frankrijk genoemd kan worden.

We gaan weer terug naar Zuid Frankrijk. Noordelijk van St.Gilles in de Provence ligt het stadje Arles, bekend van Vincent van Gogh. Hier geeft de schilder jaren lang gewoond en zijn prachtige zonnebloemen geschilderd. Middelpunt van de stad is de St. Trophime, die met de kerk van Gilles hét voorbeeld van Romaanse kunst in zuidelijk Frankrijk genoemd kan worden.

De streek had vanouds zeer sterke banden met de Romeinse cultuur, omdat het in het verre verleden deel had uitgemaakt van het Romeinse keizerrijk.

De voorgevel van St. Trophime heeft veel gelijkenis met de abdijkerk van de Heilige Egidius in St. Gilles. Beide kerken zijn ook in dezelfde tijd ontstaan, in het midden van de 12e eeuw. Op het plaatje ziet de kerk er een beetje donker uit. Het was ook wat donker, toen ik de foto nam. Maar duidelijk is ook, dat de kerk in de loop der eeuwen behoorlijk is verweerd, vandaar die zwarte aanslag. Als je hem nu zou zien, zag je beslist iets veel mooiers, want de kerk is in 1996 gerestaureerd en het beeldhouwwerk straalt je weer in alle glans tegen!

     

Laten we eens wat dichterbij gaan kijken. We zien Christus in heerlijkheid, in de mandorla, omringd door de symbolen van de 4 Evangelisten. De diersymboliek is tot stand gekomen naar aanleiding van de visioenen van Ezechiël. Het zijn de engel voor Mattheüs, de leeuw voor Marcus, de stier voor Lucas en de arend voor Johannes. Daaronder loopt een fries, dat is een soort gebeeldhouwde band, waarop links de uitverkorenen staan, in het midden de 12 apostelen en rechts de verdoemden.

Naast de deur verrijzen de beelden van Petrus en Johannes, links, en Paulus en Andreas rechts. Verder zien we nog aan de voorkant Jacobus de Oudere en Bartholomeüs en Jacobus de Jongere en Philippus.

      

Petrus en Johannes

     

Paulus en Andreas

Jacobus de Oudere en Bartholomeüs

 

Jacobus de Jongere en Philippus

 

De kerk is erg donker van binnen. Het heeft zoals u ziet een echt tongewelf, zo genoemd omdat het gewelf de ronding heeft van een ton. Het koor wordt summier verlicht door gebrandschilderde ramen. Dat geeft een diffuus licht en aan de kerkganger een mystiek gevoel.

     

Het meest bijzondere van de St. Trophime in Arles is de kloostergang, ook wel kruisgang genoemd. De zuilen zijn allemaal versierd met een kapiteel, dat is een kroon van  de zuil en tegelijk het draagstuk van het bovenliggende plafond. Deze kapitelen zijn allemaal versierd met Bijbelse voorstellingen.

     

          
     

De oudste galerijen zijn nog echt Romaans, daterend uit de 12e eeuw. De zuilen staan twee aan twee. Hier zien we achtereenvolgens

de aankondiging van de engel, dat Maria een kind zou krijgen

Bileam met zijn onwillige ezel

de intocht in Jeruzalem

Christus verschijnt aan Thomas en toont hem de wond in zijn hand

de vier mannen in de vurige oven

en nog anderen, waaronder deze die moeilijker thuis te brengen is.

In de kruisgang staan ook oude Romaanse sarcofagen opgesteld, rondom versierd met een heel stripverhaal:

                                               

Geloof op aarde

Doch als de Zoon des mensen komt,
Zal Hij dan het geloof vinden op de aarde?

Lukas 18, 8b
Doch als de Zoon des mensen komt,
Zal Hij dan het geloof vinden op de aarde?

We hebben vandaag voor ons: de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter. Waarom Jezus deze gelijkenis vertelt, staat al gelijk in het eerste vers:

“Hij sprak een gelijkenis tot hen met het oog daarop, dat zij altijd moesten bidden en niet verslappen.”

 Het gaat dus om het bidden en vasthouden aan God. Daarin niet versagen en niet verslappen! Jezus kende blijkbaar de mensen, dat ze ’t zo gauw laten afweten, dat ze bij de pakken neerzitten en dan ook maar het bidden er aan geven. Je hoort ze dan zeggen: “Het helpt toch allemaal niet, God luistert niet naar mij, waarom zou ik dan nog bidden? Dat heeft toch allemaal geen zin!”

Moedeloze mensen, mensen die het opgeven, die het niet meer zien zitten, tot zulke mensen spreekt Jezus deze gelijkenis.

“Er was in de stad een rechter, die zich om God niet bekommerde en zich aan geen mens stoorde.”

Echt een man, die ’t gemaakt had en dus niemand nodig had, God niet en de mensen niet. Hij deed aan God noch gebod, zouden we kunnen zeggen. Een ongenaakbaar mens, levend in zijn eigen wereldje. Hij woont in een riant huis en de deuren zijn hermetisch gesloten. Een man met een dikke portemonnee, die zo helemaal zijn eigen gang ging. Hij was eigenlijk opgesloten in zich zelf en had niets en niemand nodig.

“En er was een weduwe in die stad, die telkens tot hem kwam en zei: verschaf mij recht tegenover mijn tegenpartij.”

Een weduwe is echt het tegenovergestelde. Zij kan niet meer haar eigen leven leiden. Zij wordt aan alle kanten in het nauw gebracht, gemanipuleerd, onderdrukt. Zij is afhankelijk van familieleden en kinderen. Zij woont niet in een mooi huis en kan niet net doen alsof anderen niet bestaan. Zij wordt door de anderen misbruikt, zij zien op haar neer. Zij is maar een “arme weduwe”. Het is dan ook niet voor niets, dat weduwen in de Bijbel in bescherming worden genomen door allerlei wetsbepalingen, die weduwen en ook wezen recht geven. Je zou kunnen zeggen, dat God een bijzonder oog voor ze heeft. Zij zijn Zijn oogappels. Ook bij de profeten zie je dat en in de Psalmen. Maar wat helpt dat allemaal, als de mensen zo egoïstisch zijn? Het enige wat zij kan doen is naar de rechter gaan, met de Wet in haar hand. “Verschaf mij recht!” zegt ze keer op keer. Want de mensen doen het niet! Als die rechter niet helpt, helpt er niemand. Hij is haar enige en laatste toevlucht. Eentonig klinkt haar stem: “Doe mij recht!!”

Twee werelden, die van de zelfvoldane rechter en die van de hulpeloze vrouw. Twee werelden, met een dikke deur er tussen. De rechter hoort haar klacht wel. En als hij haar niet zelf gehoord heeft dan weet hij het toch van horen zeggen. Maar zijn deur blijft dicht, laat haar maar roepen, de rechter geeft “niet thuis”. Hij heeft geen zin om zich voor “zo’n mens” uit te sloven. En dat zeker ook nog “voor niets”. Hij zou wel gek zijn om zich daarvoor druk te maken!

“En een tijdlang wilde hij niet, maar daarna sprak hij bij zichzelf: Al bekommer ik mij niet om God en al stoor ik mij aan geen mens, toch zal ik, omdat die weduwe het mij moeilijk maakt, haar recht verschaffen; anders komt zij mij tenslotte nog in het gezicht slaan! “

De rechter spreekt tenslotte bij “zichzelf”. Zou het zijn geweten zijn, dat opspeelt? Zijn “betere ik”? Misschien is hij toch niet zo bikkelhard als hij zich voordoet. Wie zal het zeggen? Wie weet, wat die man allemaal in zijn leven heeft meegemaakt? Liefdeloosheid misschien of teleurstellingen, waardoor hij zo hard is geworden. Wie weet doet die arme man hem herinneren aan zijn jeugd, toen hij zelf ook zo arm was, of aan zijn moeder, een verloren liefde? We weten het niet. De mens is nooit alleen, zijn gedachten vergezellen hem, er is ook altijd het aanklagende geweten. Een grote schaduw trekken we met ons mee door het leven. Je kunt het ontkennen, het onderdrukken. Je wilt er niet van weten, Maar telkens is ie er weer! Plotseling, en meestal op momenten, waarop het je helemaal niet goed uitkomt. Je zou willen zeggen: laat me toch met rust, ik regel m’n eigen zaakjes wel, ik ben oud en wijs genoeg daarvoor! Maar het geweten, dat lastige tweede ik, laat je nooit met rust. Soms moet je dan wel eens iets doen om die lastpak tot rust te brengen. Zo gebeurt hier. De rechter gaat toch uiteindelijk naar de weduwe luisteren. Misschien ook wel, om alleen maar van dat vervelende mens af te zijn: anders zou ze hem misschien nog in het gezicht slaan ook! Nee, dat risico moest ie maar niet lopen, een handtastelijke vrouw zou zijn reputatie geen goed doen!

Keren we nog even terug naar die vrouw. Waar haalt zo’n weduwe de moed vandaan om voor die potdichte deur te blijven roepen? Zij moet wel radeloos geweest zijn om bij zo’n brute man haar hulp te zoeken. Zij kán niet anders! Een mens in nood doet wel eens rare sprongen, maar je hebt gewoonweg geen keus, je móet wel. En dan blijkt, dat de volhouder wint. Het is de moed van de wanhoop! Het laatste wat een mens nog kan opbrengen. Blijven roepen! Anders is het helemaal verloren. Als die rechter niet helpt, is het onherroepelijk voorbij. Hij is de laatste strohalm, die ze nog vast kan pakken.

Zo moet het ook met ons bidden zijn, zegt Jezus. De volhouder wint. Nooit opgeven!

Daar gaat het dus om in de gelijkenis. De vrouw staat hier voor al die biddende mensen, die uit nood blijven roepen: “Heer, help ons, help ons toch!”

In het beeld van de gelijkenis staat de rechter voor God. Hij is de Enige, die ons recht verschaffen kan. Maar daarmee houdt de vergelijking van de rechter met God ook op. Want God is gelukkig zo heel anders dan die al te menselijke rechter. Hij is juist een Hoorder der gebeden! Hij is rechtvaardig, dwz juist geneigd om recht te doen, onrecht recht te zetten, kromme wegen recht te maken, gevallen mensen weer overeind te helpen, gebroken verhoudingen te helen. God is niet ongevoelig voor mensen, die in grote nood verkeren. Hij is juist over hen bewogen. Bij Hem zijn de deuren niet op slot. Integendeel: ze staan wagenwijd open. Hij is ook niet een rechter, die binnen blijft, achter de gesloten deur. Maar Hij komt naar buiten en roept ons toe: “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven.”

Hier wordt de rechter de Mensenzoon, Jezus Zelf. Jezus, Die Zichzelf overgeeft, Zijn leven geeft voor al die roepende mensen. In Hem biedt God Zichzelf aan. “Moeten jullie die vrouw hebben? Neem mij maar!” In dat alles is Hij zo heel anders dan aardse rechters, ook die van onze gelijkenis. Maar wat we wel van die aardse rechter kunnen leren is, dat hij uiteindelijk toch overstag gaat, want de volhouder wint… Ook bij God, zegt Jezus.

“En de Here zei: Hoort, wat de onrechtvaardige rechter zegt. Zal God dan Zijn uitverkorenen geen recht verschaffen, die dag en nacht tot Hem roepen, en laat Hij hen wachten? Ik zeg u, dat Hij hen spoedig recht zal verschaffen!”

Spoedig zelfs, eerder dan wij soms denken. Als we maar volhouden! Maar dat is het nou juist. God komt wel naar buiten en zegt: “Komt u maar en roept u maar!” Maar wij? Zijn wij “roependen”, horen wij Zijn roepstem wel? God moet Zich wel dikwijls voelen als een “roepende in de woestijn”. Hij stuurt Zijn Zoon voor ons naar de aarde om het recht te brengen aan alle rechteloze mensen.

“Doch, als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op de aarde?”

Daarmee is de beginvraag over het bidden als ’t ware omgedraaid. We begonnen immers met te zeggen, dat het moeilijk is om altijd maar te blijven bidden. Want zal een mens wel gehoor vinden bij God? Dan komt de gelijkenis van de weduwe en de rechter, de rechter die eerst geen gehoor gaf en tenslotte toch toegaf. Nu stelt Jezus ons de vraag: “Maar als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde?”

Twee vragen: Van de mens naar God toe: zal ik wel gehoor vinden bij God? En van God naar de mens toe: Als Ik kom, zal Ik dan geloof vinden bij jullie? God Zelf geeft op beide vragen een antwoord. Vinden wij gehoor bij God in ons bidden? Ja! Kijk maar naar de rechter. Als die het zelfs doet, dan zal God het toch zeker doen! Als jullie maar blijven bidden en niet verslappen, dan zal God u toch zeker horen en verhoren! Ons voorbeeld is de weduwe, die blijft roepen. Kijk naar haar en doe ook zo. Dit is het antwoord van God op ónze vraag.

Maar hoe zal óns antwoord zijn op de vraag van Jezus? Zal Hij geloof vinden op de aarde? Vindt Hij geloof bij u en bij mij? Geloof, dat God recht doet aan de armen en hulpbehoevenden? Bidden wij God daarom? Dat Hij de dingen bij mens en wereld recht zet, tot hun recht laat komen? Er is zo veel onrecht in de wereld, dat mensen elkaar aandoen. Veel mensen dreigen daardoor te gronde te gaan en hun recht te verliezen, zoals gebeurde met die arme weduwe in onze gelijkenis. Als we niet geloofden, dat God de Rechter is van ’t heelal en dat Hij de rechtelozen tot recht brengt, welke hoop zouden wij dan nog voor deze wereld kunnen koesteren? Maar geloven we dat ook echt? Geloven we dat vandaag nog? Of denken we, dat we het allemaal zelf wel even zullen opknappen, hier een beetje en daar een beetje, maar alles bij elkaar toch veel te weinig om aan de ontrechten werkelijk recht te doen. Waar blijven wij met ons bidden? God houden aan Zijn recht? En dan ook er voor zorgen, dat de naaste tot zijn recht komt? Ora et labora! Bid en werk!

Laten we toch niet berusten in een situatie, waarin onrecht de bovenhand heeft. En dit is nog overal zo, ver weg, in de arme landen, maar ook heel dicht bij, in ons rijke Nederland. Ja, zelfs in ons eigen leven en om ons heen. Kom toch voor het recht op. Bidt er om! En werk er aan! Jezus deed het ons voor en vraagt ook ons om dat te doen. Niet verslappen, maar doen en blijven doen!

“Doch, als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op de aarde?”

Amen.

Kerken kijken – St. Gilles

Een goede bezigheid is, als je met vakantie in Frankrijk bent, de mooie kerken aldaar te gaan bezichtigen. Nergens vind je zo veel prachtig bewaard gebleven oude romaanse en gotische kerkgebouwen als daar! We beginnen helemaal in het zuiden, in St. Gilles…

Een goede bezigheid is, als je met vakantie in Frankrijk bent, de mooie kerken aldaar te gaan bezichtigen. Nergens vind je zo veel prachtig bewaard gebleven oude romaanse en gotische kerkgebouwen als daar! We beginnen helemaal in het zuiden, in St. Gilles…

St.Gilles ligt onder Montpellier vlak bij de Middellandse Zee. Het was in de Middeleeuwen een belangrijk handelscentrum. Vele wegen kwamen daar samen. En zo werd het ook één van de vertrekpunten van de pelgrimsroute naar het graf van de heilige Jacobus te Santiago de Compostela  in Portugal. In de 11e en 12e eeuw had de stad zo’n 40.000 inwoners en er waren wel 9 kerken. Daaronder de abdijkerk van de Heilige Egidius, de grootste en de mooiste!

Dat kunnen we nog zien aan de majestueuze voorgevel met drie portalen. Hier en daar is het beeldhouwwerk geschonden door de godsdienstoorlogen in de 16e eeuw. Ook daar, in Zuid Frankrijk, was een soort “beeldenstorm” geweest, heel jammer. Het heeft een haartje gescheeld, of de Protestanten hadden de hele kerk, inclusief die schitterende voorgevel, afgebroken! De kerk is gebouwd tussen 1116 en 1179, toen veel pelgrims het graf van de Heilige Egidius bezochten en het  klooster daarbij rijk bedachten.

U ziet, dat de voorgevel uit drie portalen bestaat met over de hele breedte een hoge trap. Beginnen we met het linker portaal, dan zien we boven in de halfronde nis, dat “timpaan” wordt genoemd, de aanbidding van de drie koningen en daaronder de intocht in Jeruzalem.

     

In het middelste portaal, ook wel het “koningsportaal” genoemd, zien we de zgn. “Majestas Domini”, de heerlijkheid van de Heer, zittend op Zijn troon in een ovale krans, dat “mandorla” heet. In de balk daaronder, dat noemen we een “latei”, zien we een afbeelding van het Heilig Avondmaal.

    

In het timpaan van het rechter portaal zien we de kruisiging afgebeeld en daaronder de graflegging.

Als u nog eens naar de grote foto boven kijkt, ziet u dat de lateien doorlopen over de hele breedte van het front. Daarop wordt de lijdensgeschiedenis uitgebeeld: de intocht in Jeruzalem, het verraad van Judas, de voetwassing.

Na de gevangenneming zien we, hoe Jezus gegeseld wordt:

Verder vallen ons nog de levensgrote beelden op:
Johannes en Petrus.
    

En Jacobus en Paulus, en ook zien we nog Mattheüs:

    

Het geheel wordt omlijst door symbolische voorstellingen. Zo zien we een centaur jagen op een hert, het symbool van de gedoopte, satyrs, die de macht van het kwade uitbeelden, een leeuw met een satyrkop edg.

    

    

    

 

Psalm 73

Maar ik, ik ben altijd bij U,
Gij hebt mijn rechterhand gevat,

Gij leidt mij naar Uw raad,
En neemt mij op in heerlijkheid. 

Psalm 73, 23-24
Maar ik, ik ben altijd bij U,
Gij hebt mijn rechterhand gevat,
Gij leidt mij naar Uw raad
En neemt mij op in heerlijkheid.
     

De dichter van Psalm 73 heeft veel meegemaakt in zijn leven. Daarin staat hij zo heel dicht bij ons. Het leven gaat nu eenmaal niet over een pad met rozen. Er is veel verdriet en teleurstelling bij. Veel leed, dat je niet begrijpt en waardoor een mens hard kan worden. Wat weten wij immers van het lijden af? Van de bedoeling ervan? IS er wel een bedoeling? Heeft God er soms een bedoeling mee? Wordt ons lijden door Hem beschikt en geleid? En als Hij er de hand niet in heeft, hoe komt het lijden dan in de wereld?

“Wat God doet, dat is welgedaan”. Zo zingen we met hart en mond, als het ons goed gaat. Maar in verdriet en leed kun je dat niet meer zo van harte zingen. Integendeel, het doet dan pijn. Het lijden laat je ook je eigen schuld zien, en dat is niet zo leuk. Lijden doen mensen elkaar aan, in het klein en in het groot, bewust en onbewust. Er is ook lijden, waaraan niemand iets kan doen: natuurrampen en ziekte-epidemieën. Maar het meeste leed wordt door mensen, zoals u en ik, aangericht. Doordat wij op de verkeerde manier leven en handelen. Soms kan lijden zinvol zijn, als het mensen verandert, beter maakt. Je hoort wel eens van mensen, dat zij daardoor tot een dieper geloof en zelfkennis gekomen zijn. Maar meestal gaan mensen aan lijden kapot. Je krijgt het aan je hart, letterlijk en figuurlijk. Je gaat er soms echt aan dood, het maakt lichaam en geest kapot. En het ergste is, dat je het niet begrijpt, niet begrijpen kunt. En ook dat lijden meestal zo onrechtvaardig verdeeld is. De één krijgt zo veel meer te verwerken dan een ander. Er is geen peil op te trekken. Het zal je maar gebeuren!

Wie kan hier een antwoord op geven? Ook wat we vroeger leerden in de Heidelberger (zondag 10) kan vandaag geen oplossing meer betekenen, bij zo veel leed en ellende over heel de wereld. “Dat God ons alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle ding, niet bij geval, maar bij Zijn vaderlijke hand ons toekomen.” Dit kunnen we in onze tijd niet meer zo zeggen, denk ik. Want als het zó zou zijn zoals de Heidelbergse Catechismus het verwoordt, dan zou de welvaart van onze Westerse wereld en de armoede van tweederde van de wereldbevolking beide van God zó beschikt zijn! De gezondheid van hen, die zich de duurste specialisten kunnen veroorloven en de ziekte van de tallozen, voor wie geen medische hulp voorhanden is enz. enz.

Ongerijmd! Hoe moet je dan God zien? Als een onberekenbaar Persoon, Die straft en beloont, zo maar willekeurig?

Nee, lijden, daar zijn eigenlijk geen woorden voor! De dichter van Psalm 73 wist daar ook van. Van dat onrechtvaardige en onpeilbare leed in de wereld. Dat veel mensen treft. Vooral van het onrecht heeft hij last! Een leven lang was hij een integer mens, die God diende en de naaste bijstond, net als Job. En toch overkomt hem zoveel tegenslag en leed! Moet je daartegenover de mensen zonder geweten zien, mensen die leven zonder God noch gebod…

“Wat mij aangaat, bijna waren mijn voeten afgeweken.Want ik was afgunstig op de hoogmoedigen, toen ik de voorspoed er goddelozen zag.” (vers 2-3).

Het is in het leven allemaal zó onredelijk!

Hoe is hij daar nu uitgekomen, uit dat dilemma? Het geweldige probleem, waar wij ook zo veel last van hebben? Ik denk niet, dat hij er echt uitgekomen is. Er wordt wel eens gezegd: “Je moet niet vragen waarom? Je moet vragen waartoe?

Iemand, die nogal wat had meegemaakt, zei eens in een dergelijke situatie: “ik vraag niet waarom, ik vraag ook niet waartoe, want ook dat zou betekenen dat ’t lijden zin zou hebben en je door God toebedeeld zou zijn. Ik vraag allen maar: hoe kom ik er doorheen?” Nou, datzelfde doet onze Psalmdichter ook. Hij vroeg niet: waarom? Hij kreeg toch geen bevredigend antwoord op die vraag! Hij vroeg ook niet “waartoe”. De ervaring had hem geleerd, dat daar ook geen oplossing te vinden was. Het lijden blijft even raadselachtig als voorheen. Maar hij laat wel zien, hoe hij er doorheen kwam. Hij zegt het zelf in ons tekstwoord:

“Maar ik, ik ben altijd bij U, Gij hebt mijn rechterhand gevat, Gij leidt mij naar Uw raad en neemt mij op in heerlijkheid.”

Maar ik, nochtans, tegen alle druk in, tegen alle onrecht dat ik ervaar, ik ben bij U en U bent bij mij! En dan gaat het goed met mij, mijn leven gaat naar Uw heerlijkheid toe! Zou dat niet Gods leiding zijn, dat we door alle verdrietige gebeurtenissen heen op weg zijn naar Zijn doel: Zijn glorie? Voor ons is dat onbegrijpelijk. Hoe kan een mens in al die ellende nog enige glorie zien? Dat zie je ook niet: het ligt op de eindstreep. Maar je kunt er wel op vertrouwen en er stilaan naar toe leven. Dat heeft de dichter gedaan. Hij heeft de moed niet opgegeven, omdat hij wist en ook voelde dat God bij hem was. God gaat met ons mee door de diepte heen. Wij denken aan het getuigenis van Psalm 23: “Al gaan we ook door een dal van diepe duisternis (een dal van de schaduw van de dood!), Gij zijt bij mij, Uw stok en Uw staf die vertroosten mij.” God gaat met ons mee, Hij lijdt met ons mee, En zó komen we tenslotte in Zijn heerlijkheid terecht.

Nee, wij geloven niet zo zeer in een God, Die het lijden beschikt, als wel in een God, Die er bij is, in ons lijden, Die ons lijden deelt! Ds. W. R. van der Zee heeft er eens een prachtig boekje over geschreven, getiteld: “Wie heeft daar woorden voor?” Hij haalt daarin een voorbeeld aan, wat hem blijvend voor ogen stond. Het gaat om een gezin. Man en vrouw raakten vervreemd van elkaar. Er werd zelfs gedacht aan scheiding. De kinderen waren het grootste probleem. In al die spanningen raakten ze ook hun geloof kwijt, het droogde helemaal op.

Toen werd één van de kinderen ziek, heel ernstig. Het stierf. Natuurlijk waren ze er kapot van. In hun verslagenheid vonden zij de weg terug naar God en naar elkaar. Hoe? Dat is een verhaal op zichzelf. Dat ging bepaald niet zo maar. De christelijke mensen om hen heen zeiden: nu zie je, waar het goed voor was, de dood van jullie kind. God heeft het zo geleid, dat jullie Hem en elkaar hebben teruggevonden. De vrouw nam daar genoegen mee, vond er zelfs vrede in. Ze was al zo lang op zoek naar de zin van het lijden, dat haar getroffen had. En niemand had haar ooit gezegd, dat dat niet hoefde!

Maar de man protesteerde! Hij kon zich niet voorstellen, dat God zo’n gruwelijk middel zou gebruiken om zijn huwelijk te redden en zijn geloof tot nieuw leven op te wekken. Het kostte hem bijna weer zijn geloof. Mensen kunnen met hun goed-praten zo veel kwaad aanrichten! Tenslotte kon hij het zó zien: de tijd die achter mij ligt, leek alleen maar verlies, maar er zat ook winst in; dat was geen opzet van God, dat was een stukje van zijn overwinning na een hele grote nederlaag.

De leiding van God was niet het verlies van hun kind. De leiding van God was, dat zij vastgehouden werden in hun verdriet, zodat een nieuw begin mogelijk werd. Je zou het Gods tegenzet tegen de zinloze dood van een kind kunnen noemen. Daardoor werd die dood niet zinvol gemaakt, hoe zou dat ook kunnen? Zoiets ergs als de dood van een kind is immers nergens door goed te praten! Maar daaruit bleek wel, dat God tegenover de macht van de dood, ja zelfs daarin, een nieuw leven kan scheppen. Maar dat gebeurt niet altijd. We zouden dat wel willen. Er is echter ook een machteloosheid tegenover het lijden. Het had ook kunnen gebeuren, dat die vader en moeder God en elkaar helemaal kwijt waren geraakt, zoals dat in zo menig huwelijk gebeurt, als er ziekte of tegenslag in het spel is.

De dichter van Psalm 73 laat ons horen, hoe hij er doorheen kwam. En dat mag ons moed en vertrouwen geven en ook hoop: dat het met zoveel lijden en verdriet in je leven toch niet reddeloos verloren is.

“Wie heb ik nevens U in de hemel?
Nevens U begeer ik niets op aarde.
Al zou mijn vlees en mijn hart bezwijken,
Mijns harten rots en mijn erfdeel is God voor eeuwig!”

De dichter is er doorheen gekomen, door zijn lijden, omdat iemand met hem ging, god zelf. Daarom is hij vol lof over God. Wie heb ik naast Hem op de aarde? Mensen zijn maar mensen. Hoe lang houden zij het vol echt met iemand mee te gaan, op diens lijdensweg? Om met hem dóór te vechten? Maar God laat niet af. Daarom: al zou mijn vlees en mijn hart bezwijken… God is mijn rots en ik vertrouw op Hem!

Hoe zeer het vlees en het hart kunnen bezwijken, dat had de dichter wel meegemaakt. Ziekte, onveiligheid, driften, aanslagen, dood… De mens is zo gebrekkig en sterfelijk. Je leest het elke dag in de krant. Het vlees bezwijkt zo gemakkelijk! Met het hart is het niet anders. Daar liggen nog grotere gevaren op de loer: Dat je je vertrouwen kwijt raakt en depressief wordt. Alle moed is dan verloren. En het leven eindigt in volkomen apathie en soms zelfdoding. Een mens kan ook zijn geloof kwijt raken. Dan is er niets en niemand meer om nog voor te leven. De Psalmdichter had veel van dat alles zelf persoonlijk meegemaakt.

Gelukkig wist hij ook van de andere kant: “Al bezwijken mijn vlees en mijn hart, mijns harten rots en mijn erfdeel is God voor eeuwig!” Wat een geweldige ervaring is dat! Als we alles moeten opgeven in ons leven, ons vlees en ons hart, dan komt God in ons leven. Dan pas merken we, hoe zeer we God nodig hebben. Niet meer óns geloof en ónze kracht en ónze moed worden dan doorslaggevend, of je er doorhéén komt, maar alleen Zijn kracht en Zijn moed en Zijn leiding. Alleen in de Godverlatenheid is God werkelijk te vinden! Alleen in de verbrijzeling van het hart wordt de waarachtige liefde geboren. Dat heeft Psalm 73 ons vandaag, na meer dan twee-en-een-half duizend jaar, willen zeggen.

We begonnen de preek met de ongerijmdheid van het lijden. Dat God niet de hand kan hebben in zóveel leed. Nu mogen we elkaar bemoedigen, door te zeggen, dat God er wel de handen omheen heeft, om al dat leed. Dat is de ervaring van de Psalmdichter. God is er bij, Hij gaat met ons mee, juist ook in het lijden. Het gaat tenslotte alles naar Zijn heerlijkheid toe!

Is dat niet geweldig?

Amen.

Oranje en Nederland XVII (slot)

Op het eind van het gedenkwaardige jaar 1979 komt dan toch het bericht, dat velen reeds lang verwacht hadden. Eerst was het nog inofficieel, maar op 31 januari 1980 werd het de wereld kond gedaan middels een radiotoespraak van de koningin zelf. Zij zei het zo prachtig: “Bij iedereen, die oud wordt, doet vroeger of later het nuchtere feit zich voor, dat de krachten gaan afnemen en dat zo iemand zijn taak niet meer kan volbrengen als voorheen…”

Juliana spreekt het volk toe bij haar troonsafstandOp het eind van het gedenkwaardige jaar 1979 komt dan toch het bericht, dat velen reeds lang verwacht hadden. Eerst was het nog inofficieel, maar op 31 januari 1980 werd het de wereld kond gedaan middels een radiotoespraak van de koningin zelf. Zij zei het zo prachtig: “Bij iedereen, die oud wordt, doet vroeger of later het nuchtere feit zich voor, dat de krachten gaan afnemen en dat zo iemand zijn taak niet meer kan volbrengen als voorheen. Dan komt er een moment, dat het ook niet meer verantwoord is die langer uit te oefenen. Zo voel ik dat voor mij het ogenblijk nadert mijn taak als uw koningin neer te leggen.”

Op 30 april doet zij troonsafstand, of zoals dat zo deftig heet: abdicatie. Voor het laatst als koningin spreekt zij haar volk toe, de avond tevoren:

“…het mooie van die taak is: het algemeen welzijn te mogen dienen; een rustpunt te zijn temidden van de werveling van alle stromingen; te mogen helpen streven naar die samenleving, waarin men respect heeft voor wat een ander beweegt, naar een goed samengaan in alle verscheidenheid. Verder:te doen wat je kunt voor wie achter zijn gebleven; voor hen, die speciale aandacht en hulp nodig hebben. Ook voor ’t nog zo verre ideaal van vrede, harmonie en welzijn in heel de wereld – die ene wereld –  en zó zeer verdeeld…”

Op 30 april 1980 begint een nieuw tijdperk: dat van koningin Beatrix. Je kunt zeggen: de tijd die we nu nog meemaken. Daarom lijkt het me goed om hier te stoppen. Inmiddels is er weer heel veel gebeurd, zoals we zelf meegemaakt hebben. Prins Claus is overleden en het oude koningspaar: Juliana en Bernhard. De kinderen van toen zijn inmiddels allemaal getrouwd en hebben zelf kinderen gekregen, een hele schare! Zo zou er nog heel veel te zeggen zijn over ons koningshuis. “Hoge bomen vangen veel wind”, zei koningin Juliana bij haar afscheid. Dat is nog steeds zo! Elke dag vinden we er wel iets over in de krant. En er is een speciaal TV-programma: Blauw bloed.

Iets van de bewogen geschiedenis van Oranje en Nederland hebben wij bij u terug willen halen: 3 perioden van Oranje’s, de regeringen van Willem III, Wilhelmina en Juliana. Maar gelukkig, de geschiedenis tussen ons volk en het Oranje-huis, gaat door. Bijna is weer een periode voorbij. Er wordt al over gespeculeerd, wanneer Willem-Alexander het roer zal overnemen van zijn moeder.

Ik kan dan ook niet beter besluiten dan met het gedenkwaardige woord van koningin Beatrix zelf bij haar intrede, gesproken vanaf het bordes van het paleis op de Dam, op 3- april 1980:

“Met ernst heb ik mij voorbereid op deze zware taak en ik besef dat er veel van mij gevraagd zal worden. Toch wil ik deze functie aanvaarden als een grote en mooie opdracht. Moge eendracht de basis zijn, waarop, ook in een moeilijke toekomst. onze samenleving in rijke verscheidenheid kan bloeien. Wat mij aan krachten is geschonken, zal ik aanwenden om die eendracht te bevorderen. Geen ander streven heb ik, dan mij in te zetten voor u en voor ons hele volk, en het land te dienen. Leve Nederland!”

O r a n j e    b o v e n !

Beatrix Amalia Willem Maxima in de sneeuw

Job

Als een engel naast hem staat, iemand die voor je bidt, een uitzonderlijk iemand, dan zal God Zich over hem ontfermen en zeggen: “Red hem dat hij niet in het graf komt, hij is vrijgekocht.”

Job 33, 23-24 Historische Bijbel. Utrecht, Masters of Otto van Moerdrecht (Utrecht group), Master of Evert Zoudenbalch (illuminators); c. 1435
Als een engel naast hem staat, iemand die voor je bidt, een uitzonderlijk iemand,
dan zal God Zich over hem ontfermen en zeggen:
“Red hem dat hij niet in het graf komt, hij is vrijgekocht.”

Job was eigenlijk geen Jood en toch staat hij in het middelpunt van één van de ontroerendste gebeurtenissen in de Bijbel. Job kwam uit het land Oez, een provincie van Edom, het tegenwoordige Jordanië. De Edomieten waren afstammelingen van Esau en werden lange tijd als vijanden van Gods volk beschouwd.

Maar men mag niet alle mensen over één kam scheren. Je hebt ook goede en slechte Nederlanders. Job was een man met een diep ontzag voor de God van Israël. Zo kan het ook vandaag zijn, dat er buiten de Kerk betere Christenen zijn dan binnen in de Kerk. En met Israël is het niet anders. Dat is om ons bescheiden te maken! Wij moeten niet zo hoog van de toren blazen!

Die mensen “van buiten” worden ons in de Bijbel nogal eens tot voorbeeld gesteld. Denk aan de weduwe van Sarfath, in 1 Kon.17. Er was grote droogte in Israël en Elia werd door God naar Sarfath gestuurd, dat in het heidense Sidon ligt. Hij zou daar een weduwe ontmoeten, die voor hem zorgen zou. Maar toen Elia haar om brood vroeg, zei zij, dat zij nog maar een handvol meel in de pot had en een beetje olie. Elia vroeg haar er toch maar een koek voor hem van te bakken. Daarna kon zij voor haar zelf en haar zoon koek gaan bakken. “Want, zo zegt de Here, de God van Israël: het meel in de pot zal niet opraken en de olie in de kruik zal niet ontbreken, tot op de dag, waarop de Here regen op de aardbodem geven zal.” En de vrouw deed het, zó groot was haar geloof! Denk ook aan die andere vrouw, uit Johannes 4, bij de waterput. Zij was een Samaritaanse en kwam tot geloof, omdat Jezus haar gezegd had alles wat zij in haar leven gedaan had. Door haar getuigenis ontstond de eerste Christelijke Gemeente in het Samaritaanse gebied. En zo zijn er ook mannen, die van buitenaf ons tot voorbeeld zijn gegeven. Ik denk bijvoorbeeld aan de hoofdman van Kapernaum uit Luk.7. Toen diens slaaf ernstig ziek werd, riep hij de hulp van Jezus in. En ik denk aan die melaatsen die genezen werden. Het waren er tien, en van die tien keerde slechts één terug om Jezus te bedanken, en die ene was nota bene een Samaritaan! Kijk, zó gaan de “buitenstaanders” nogal eens vóór in het Koninkrijk van God. God bindt Zich niet aan onze grenzen. Zo woonden er ook in Edom, het land van de aartsvijand van Israël, een aantal mensen, die hun vertrouwen stelden op dezelfde God die men in Israël kende en diende.

Hoe het met Job gegaan is, weten we wel. De Jobstijdingen zijn overbekend. Als alles hem is afgenomen komen ook zijn kinderen nog om bij een vreselijke ramp. Maar Job aanvaardt dit alles met een spreekwoordelijk geduld: Jobs geduld. Hij legt het alles in Gods hand: “De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de naam des Heren zij geloofd.”

En alsof dit alles nog niet genoeg was, kreeg Job ook nog een vreselijke huidziekte. Wie wel eens eczeem heeft gehad, weet hoe erg jeuk kan zijn! Hij krabde zich zijn hele lichaam open, die arme man. Gelukkig had hij nog een vrouw, die met hem meeleefde. Zij gaf God van dat alles de schuld, logisch toch? “Blijf je nou nog doorgaan met God te dienen? Vervloek God maar en maak er een eind aan!” Wij denken soms ook, dat alles wat er in ons leven gebeurt rechtstreeks van God komt. Dan heeft natuurlijk ook God het gedaan, als het slecht gaat in je leven. Maar als het je goed gaat…, geloven is dan geen kunst! Maar als alles tegenzit…Waar blijf je nou met je God? Is dat nou een God van liefde? Waaraan heb je dat nou verdiend?  Enfin, u kent dat wel.

Maar Job is niet zo. Hij is bereid alles te dragen, wat God hem te dragen geeft. Hij antwoordt zijn vrouw daarom: “Je praat onzin, zouden we van God aannemen wat goed is en wat slecht is niet?”

Ondertussen hebben wel al in het boek Job gelezen, hoe het allemaal zo ver gekomen is, en dat satan hierin een hoofdrol heeft vervuld. Satan was bij God gekomen en had Hem gewezen op die voortreffelijke Job. Geen kunst, als alles je voor de wind gaat! “Maar laat die Job eerst maar eens goed ziek worden, dan zullen we wel eens zien of ie nog in zijn geloof staande blijft!” Voor ons is dat moeilijk te begrijpen, ik bedoel: de rol die satan hier vervult. Hij schijnt een goede verhouding te hebben met God. Wel is hij, wat zijn andere naam aangeeft: duivel, diabolos, een dwarsligger. Want ook hier kan hij ’t niet hebben dat het Job zo goed gaat. Hij is een echte dwarsligger, een lasteraar, die alles in een ongunstig daglicht stelt. Die satan ontmoeten we overal. Blijkbaar zelfs op de stoep van God! Juist daar is hij te vinden, waar mensen het meest kwetsbaar zijn, in hun geloof. Ook in de kerkbanken zit hij, juist daar!

God gaat de uitdaging aan. We zullen zien, of Job staande blijft in zijn geloof. En zo wordt hem alles afgenomen: z’n vee, z’n goederen, ja zelfs zijn kinderen.

Gelukkig heeft Job nog vrienden. Dat op zich is al een wonder. Want meestal is er geen vriend meer over, als de nood aan de man komt. Die vrienden komen de arme Job troosten. Maar het is een schrale troost, die ze geven. Eerst hebben ze geen woorden, en dat is goed, want lijden… wie heeft daar woorden voor? Maar dan gaan de sluizen van de welsprekendheid open. Achtentwintig hoofdstukken lang. En het komt allemaal hierop neer: God is rechtvaardig en Hij straft de mens, dus zal Job wel iets ergs hebben gedaan! Job protesteert, hij heeft niets tegen God gedaan, integendeel, hij is altijd trouw aan Hem geweest. Maar de vrienden blijven bij hun keiharde standpunt.

Wanneer de ouderen uitgepraat zijn, komt een jongere aan bod. “Elihoe” heet hij, dat wil zeggen “Mijn God is Hij”. Deze jonge man moet niets hebben van dat onvruchtbare gediscussieer van de ouderen. Hij ziet het liever praktisch: laten we Job toch helpen!

“Als een engel naast hem staat, iemand die voor je bidt, een uitzonderlijk iemand, dan zal God Zich over hem erbarmen, en zeggen: Red hem, dat hij niet in het graf komt, hij is vrijgekocht.”

Dit is een geweldig woord. Het wijst al naar Christus, Die als een engel naast ons is gaan staan, die voor ons bidt en voor ons opkomt, die voor ons geleden en gestorven is. De jonge man “Elihoe” doet zijn naam eer aan: “Mijn God is Hij”. God trekt Zich niet terug van mensen, als zij lijden, maar staat hen juist heel dicht nabij.

Wat hebben ook wij deze troost hard nodig! Als we in het lijden komen, dan geen getheoretiseer over “hoe dat zou komen” en “wie de schuld ervan is”, maar vertrouwen hebben in Hem, Die je vasthoudt en bij je blijft en met je meegaat door de diepten. Zoals dat geweldige woord uit 1 Kor.10, 13 zegt: “God is getrouw en zal niet toestaan dat u boven uw krachten wordt beproefd: Hij geeft u met de beproeving ook de uitweg, zodat u haar kunt doorstaan.”

Als de mensen in het boek Job uitgepraat zijn, komt tenslotte God Zelf aan het woord. In een geweldige storm richt Hij Zich tot Job. God vraagt, of Job iets begrijpt van Hem. Kan hij iets verklaren van de zin van alles wat er in deze wereld te vinden is? Waar dienen de ontelbare hemellichamen voor? De oorsprong, de bedoeling, de toekomst van alles wat er in het wereldruim te vinden is, wat weten we er van? En de processen die zich in onze kleine wereld afspelen, daar onder de hersenpan, zijn ons grotendeels ook verborgen. En toch matigen we ons een oordeel over alles aan! In de dagelijkse beslommeringen van ziekte en gezondheid, regen en droogte en ga zo maar door, we staan voor geheimen die we met al onze verstandelijke vermogens niet kunnen ontraadselen.

“Kijk eens naar het nijlpaard, dat Ik gemaakt heb” zegt God.

“Kun je de krokodil optrekken met een hengel, en zijn tong omlaag drukken met een touw? Kun je met hem spelen zoals met een vogeltje? Als je hoopt, dat je hem de baas kunt, vergis je je. Niemand is zo brutaal, dat hij hem zou durven sarren, wie is het dan die voor Mij staande kan blijven?”

Wij moeten als mensen onze plaats kennen. Je kunt niet vechten met een krokodil en je kunt geen ruzie maken met God. Job ziet dan ook in dat al zijn pogingen om te begrijpen wat hem overkomen is en God daarvoor ter verantwoording te roepen even onzinnig is als te proberen een nijlpaard te temmen.

“Slechts van horen zeggen wist ik van u,
Maar nu heb ik U met eigen ogen gezien.
Daarom trek ik mijn worden terug
En vraag nederig om excuus.”

Jobs vrienden moeten aan God een offer brengen en Job vragen of hij voor hen bidden wil. En dat doet Job ook. Hij doet, wat Jezus later voor ons zou doen. Dat lezen we in Johannes 17, het hogepriesterlijk gebed. Job wordt hier een uitbeelding van de Messias, Die voor de Zijnen opkomt en instaat. “Alleen naar Hem zal Ik luisteren” zegt God.

En dan, wanneer Job gebeden heeft voor zijn vrienden, verandert zijn leven. Na het kruis komt de “opstanding”. Het verhaal loopt niet zo zeer uit op een “happy end” zoals wij dat wel kennen, nee, het is meer! Er wordt verteld, dat hij alles terug kreeg van vroeger, zelfs meer dan dat. Hij kreeg bijvoorbeeld nog 7 zonen en 3 dochters. Het is geen terugkeer tot het oude, nee, het nieuwe leven gaat daar ver boven uit! Door alles wat Job heeft moeten meemaken, zeg maar zijn grote lijden, heeft God hem naar een hoger plan geleid, dat van de “opstanding”.

En dat mogen ook wij ervaren. Want dat doet God nóg. Als we ziek zijn en we worden weer beter, dan kan dit zo’n rijke ervaring betekenen, dat je er een ander mens door wordt. Mensen, die bijvoorbeeld een hartinfarct gehad hebben, vertellen daar ook soms over. Dat je niet meer zo zwaar tilt aan het leven, dat je hebt leren “relativeren”, om meer “uit Gods hand” te leven. Zou dat niet al zoiets zijn als “opstanding”, iets van de nieuwe wereld, van Gods Rijk op aarde?

“Als een engel naast je staat, iemand die voor je bidt…”  Dan wordt al iets van die wereld zichtbaar in je leven. Als wij dat doen voor elkaar, dan worden ook wij ieder persoonlijk een afbeelding van de Messias, net als Job. Dan komen wij in het spoor van de Heiland: om te doen wat Hij deed en nóg doet. Soms is daar een lijdensweg voor nodig, net als bij Job. Het lijden, dat Job moest meemaken, brengt hem tenslotte tot “Godservaring”. Hij mocht de stem van God horen uit een donkere wolk en hij werd een nieuw mens. Jezus’ lijden wil ons tot diezelfde ervaring brengen: om God te leren kennen, God, Die zoveel hoger is dan de mensen, maar Die toch tot ons mensen afdaalt om onze nood mee te dragen. Ons “lijden” mogen we Jezus “nadragen”, dwz we mogen het dragen in Zijn kracht, met Zijn hulp, in het vooruitzicht van de opstanding!

En daarin mogen we elkaar tot engelen zijn!

“Als een engel naast hem staat, iemand die voor je bidt, een uitzonderlijk iemand, dan zal God Zich over hem ontfermen en zeggen: Red hem dat hij niet in het graf komt, hij is vrijgekocht.”

In navolging van de Grote Engel, Jezus Christus, worden wij geroepen elkaars engelen te zijn, door elkaar te helpen en nabij te zijn en voor elkaar te bidden. Echt meeleven en meelijden, echt delen in verdriet en pijn, in kwellende uitzichtloosheid en machteloosheid, zegt vaak meer dan woorden kunnen doen. Het is een engelenboodschap: een heenwijzing naar God en Zijn nieuwe wereld.

Daartoe worden wij geroepen. De Machtige gebruikt ons, kleine schepselen, op Zijn tijd en wijze. Als wij maar bereid zijn!

Dan zullen ook wij eens met Job ervaren mogen, hoe goed de Heer is en hoe heerlijk Zijn toekomst!

Amen.

Oranje en Nederland XVI

Toen koningin Juliana op 30 april 1979 zeventig jaar werd, gingen er geruchten, dat zij zou gaan aftreden. Maar premier Van Agt had officieel dit gerucht ontkend, het zou in dit jaar nog niet gebeuren! Toch zou het de laatste Koninginnedag op Soestdijk worden. En deze dag (het was immers een “kroondag”!) werd uitbundiger gevierd dan ooit. Onze koningin had de leeftijd der sterken bereikt!

In lief en leed verbonden.

Toen koningin Juliana op 30 april 1979 zeventig jaar werd, gingen er geruchten, dat zij zou gaan aftreden. Maar premier Van Agt had officieel dit gerucht ontkend, het zou in dit jaar nog niet gebeuren! Toch zou het de laatste Koninginnedag op Soestdijk worden. En deze dag (het was immers een “kroondag”!) werd uitbundiger gevierd dan ooit. Onze koningin had de leeftijd der sterken bereikt!

Het bloemendefilé langs het bordes was schier eindeloos. ’s Avonds was er een Tv-programma, gewijd aan de koningin, met de titel “Alstublieft Majesteit”. Jos Brink was de presentator. Hij verraste de jarige en heel het volk voor de buis, toen hij Hare Majesteit pardoes een kus gaf bij het aanbieden van een feestboeket. Het werd – voor heel Nederland- een geweldige avond!

Het zou nog een spannend jaar worden, dat laatst troonjaar 1979/80. Internationaal waren er spanningen te over. De Sjah van Perzië werd gedwongen zijn land te verlaten, en ayatollah Khomeini nam het roer over. De weken lang durende opstand had het land economisch aan de afgrond gebracht en duizenden Perzen het leven gekost. Helaas, het vrijheidslievende volk was van de ene tirannie in de andere terecht gekomen. Vandaag is het nog niet anders. Want wat vroeger Perzië heette is nu Iran. Ze schijnen daar ook al een atoombom te hebben en het land wordt (althans door de VS) gerekend tot de “as van het kwaad”. Maar ook elders waren er spanningen. Er vielen dictatoren, her en der. bijvoorbeeld in Nicaragua. Daar stortte de Somoza dictatuur in, na een langdurige strijd met het zogenaamde Sandinistische bevrijdingsfront. In Afrika was het ook roerig. In Oeganda bijvoorbeeld werd Idi Amin afgezet en in Centraal Afrika moest Bokassa voor zijn leven vluchten. In Azië was het Pol Pot van Cambodja. En tenslotte, weer in Midden Amerika, in El Salvador: Carlos Humberto Romero. Allemaal namen, die nu tot de verbeelding spreken, maar die toen schrik en verwarring brachten. Zo was er veel onrust in de wereld. Daar getuigde ook de troonrede in 1979 van. Het was de 32e van koningin Juliana en werd gehouden op 18 sept.1979. Zij beëindigde haar rede met deze woorden:

“Onder een economisch ongunstig gesternte hervat u vandaag uw werkzaamheden. Zware beslissingen moeten worden genomen. Van uw inzicht en volharding zal veel worden gevraagd Moge dat werk worden gedaan in het vertrouwen dat velen u wijsheid toewensen en om zegen voor u bidden!”.

En zo was de “bede” op het eind van de troonrede, waarover indertijd zo veel te doen is geweest en die was afgeschaft, toch nog in de troonrede opgenomen, zij het ook indirect.

Niet alleen internationaal, en dus economisch, waren het zware tijden, maar ook in ons eigen land. Hierdoor kreeg de koningin het in haar laatste regeringsjaar toch nog moeilijk. Ik herinner u aan het kernwapendebat in de 2e Kamer in december 1979. Volgens NAVO-besluit zouden er 572 nieuwe kernraketten in West-Europa geplaatst worden, waarvan een deel in ons land. Bijna was het kabinet  Van Agt daarover gestruikeld door de linkse oppositie. U weet nog wel, hoe er toen overal in het land actie gevoerd werd: “Kernwapens de wereld uit!” Lubbers speelde toen een sterke rol. Hij wist de eenheid in het CDA te bewaren, ook toen velen naar het standpunt van de oppositie (PvdA) overhelden.

In het eigen gezin verliepen de dingen net als in andere families. De kinderen trouwden , de één na de ander, en kleinkinderen zagen het levenslicht. De geboorte van de eerste kleinzoon (1967) gaf nog wel wat opschudding. De baby was namelijk al veertien dagen over tijd en wilde maar niet komen. De verloskundige, prof. dr. W. Plate, heeft toen gepoogd de weeën op te wekken. Tenslotte moest het kind nog via een keizersnede ter wereld worden gebracht. Maar de vreugde was er niet minder om! Zeker ook, toen het een flinke zoon bleek te zijn. De Oranjedynastie was na meer dan honderd jaar met een zoon verrijkt, waardoor zijn voortbestaan was verzekerd! Prins Claus gaf zijn zoon aan bij de burgerlijke stand in Utrecht, waar hij ook geboren was (in het Academisch Ziekenhuis). Hij kreeg de mooie namen “Willem-Alexander Claus George Ferdinand”. De roepnaam werd Alexander, precies zoals die van de laatste prins, de derde zoon van Willem III.

Later zijn er, zoals u weet, nog twee zonen bijgekomen: Johan Friso (1968) en Constantijn (1969).

Oranje en Nederland XV

Koningin Juliana heeft het bij tijd en wijle zeer moeilijk gehad. Er waren stormen te over in haar leven! Hoe leefde zij mee met de rampgebieden in Zeeland en West-Brabant en de Zuid-Hollandse eilanden, na de bittere stormnacht van 2 februari 1953. Zij bezocht het ondergelopen land en troostte de mensen, die familieleden, have en goed veloren hadden. Maar gelukkig kon zij ook op bezoek gaan in het nieuwe land, aan de zee ontrukt, de drooggevallen polders in het IJsselmeer.

Het gezin van Juliana en BernhardKoningin Juliana heeft het bij tijd en wijle zeer moeilijk gehad. Er waren stormen te over in haar leven! Hoe leefde zij mee met de rampgebieden in Zeeland en West-Brabant en de Zuid-Hollandse eilanden, na de bittere stormnacht van 2 februari 1953. Zij bezocht het ondergelopen land en troostte de mensen, die familieleden, have en goed veloren hadden. Maar gelukkig kon zij ook op bezoek gaan in het nieuwe land, aan de zee ontrukt, de drooggevallen polders in het IJsselmeer.

Ook aan het buitenland werd gedacht. Zo werd haar bezoek aan de Verenigde Staten in april 1952 een groot succes. Een ouderwetse tipparade in New York viel haar ten deel.

Ouderen onder ons herinneren zich nog zo goed al die foto’s van het Koninklijke gezin: vader, moeder en vier steeds groter wordende dochters. Zo’n opgroeiend gezin vraagt ook veel aandacht, en de koningin betreurde het vaak, dat zij die aandacht onvoldoende kon geven. Dat was de schaduwzijde van haar Koninklijke ambtsvervulling. Zoals alle ouders hadden Juliana en Bernhard ook wel problemen met hun kinderen, die graag hun eigen weg wilden kiezen.

Prinses Marijke was een echt zorgenkind. Zij is eigenzinnig en bepaalt zelf graag wat zij wil en doet. De naam “Marijke” wil zij ook niet meer. Die moest “Christina” worden en wordt het ook, vanaf 1963. Dan was er prinses Irene, die ook haar eigen weg insloeg. In 1964 lekt onverwacht uit, dat prinses Irene Rooms-katholiek is geworden en zelfs is “overgedoopt”. Nederland staat op z’n kop! In 1964 trouwt Irene met een Franse prins, zonder dat één van haar familieleden daarbij aanwezig is. Met prinses Margriet is het al niet anders. Ook zij gaat haar eigen weg en kiest een man uit het “gewone volk” uit tot haar echtgenoot. Er moet gezegd worden: dit gaf toch niet veel ophef onder het volk. Integendeel, velen vonden dat wel mooi. En de ouders zelf? Ach, de koningin had altijd gezegd: “Mijn kinderen moeten gewoon worden opgevoed, net als alle anderen, en zij mogen ook doen wat zij willen. Het is al erg genoeg, dat zij in zo’n glazen kastje zitten.”  Dus, ik denk niet, dat de ouders daar een drama van hebben gemaakt.

Anders stond het natuurlijk met prinses Beatrix, de oudste, die later de troon zou overnemen. Die moest toch wel met iemand van Koninklijke bloede trouwen! Toch zeker met een prins of iets dergelijks. Maar, nee hoor, het werd Claus von Amsberg, een mooie naam, dat wel, maar toch niet van echte adel. Maar ach, wat maakt het ook uit! Hollanders zijn wat dat betreft erg nuchter. “Als zij maar gelukkig zijn!” Alleen het feit, dat ’t nou warempel net weer een Duitser moest zijn, die in de oorlog ook nog had meegevochten, dat zal velen niet lekker. En hoe! Dat bleek wel op de dag dat zij trouwden , in 1966: tussen de rookbommen!

Islam en Christendom V

“…bovendien merk ik, dat ook andere godsdiensten stukjes waarheid van God kunnen doen oplichten. Het alleenrecht van de volledige geloofswaarheid over God kan naar mijn mening geen enkele godsdienst claimen. Wanneer Christenen de betekenis van rechtvaardigheid, vrijheid en liefde naar de ander ontkennen, leidt het af van God. Dan functioneert het geloof letterlijk als afgod.”

Ik las in het Centrale Weekblad eens een behartenswaardige ontboezeming van Corry Nicolay, een Hervormde predikante die veel samenwerkt met Moslims en Hindoes in Friesland. Zij schrijft:

“Natuurlijk is er het grote verschil in het belijden rond Jezus als de Christus. Door het contact met anders gelovigen is het mij duidelijk geworden dat ik niets van mijn christelijke geloofsopvatting wil inleveren. Ik ben en blijf Christen. Jezus Christus brengt verzoening. Daarom geloof ik, dat Jezus nooit de reden mag vormen tot onverzoenbaarheid, tot scheiding en kloof tussen mensen. Bovendien merk ik, dat ook andere godsdiensten stukjes waarheid van God kunnen doen oplichten. Het alleenrecht van de volledige geloofswaarheid over God kan naar mijn mening geen enkele godsdienst claimen. Wanneer Christenen de betekenis van rechtvaardigheid, vrijheid en liefde naar de ander ontkennen, leidt het af van God. Dan functioneert het geloof letterlijk als afgod.”

Dat mensen met verschillende geloofsovertuigingen met elkaar in conflict geraken heeft meestal te maken met vooroordelen.

Kijk naar Noord Ierland, Kosovo, de Molukken…Het ligt daarbij niet zo zeer aan de godsdiensten zelf, maar aan de mensen, die de godsdienst misbruiken om de anderen te onderdrukken. Meestal zijn daar etnische verschillen in het geding en de tegenstelling tussen rijken en armen en het bezetten van maatschappelijke posities. Dit is ook de achtergrond van het conflict op de Molukken. Eeuwen lang hebben daar -net als trouwens in het voormalige Joegoslavië- Moslims en Christenen vreedzaam naast elkaar gewoond. Op Java is het niet anders. Daar zijn op grote schaal christelijke kerkgebouwen verwoest. Wahid, de huidige president van Indonesië, en vroeger leider van de grootste Moslimbeweging in Indonesië, heeft daarvoor nog z’n excuses aangeboden. En hij wil zeker ook in de Molukken de vrede bewerken.

Ik las, dat onlangs de Protestantse Kerk (PKN) een enquête heeft gehouden met o.a. de vraag, of men zich aangesproken voelt door andere godsdiensten zoals de Islam. De uitkomst was teleurstellend: slechts 0,3 procent van het kerkelijke kader voelt zich in sterke mate aangesproken door de Islam; 73,8 procent in het geheel niet.

Tenslotte: er wordt wel eens gesproken over het “groene gevaar”, omdat de Islam zich opnieuw zo sterk uitbreidt over heel de wereld, zo ook in ons eigen land. Maar ik vraag u: waar zijn wij bang voor? Ja, ik weet wel, u leest in de krant over het Islamitische fundamentalisme, over de onderdrukking van de vrouwen door de Taliban, de aanslagen die gepleegd werden in New York, Madrid, Londen en elders in de wereld. Het geweld, dat doorgaat in Afghanistan en Irak, Libanon en de door Israël bezette gebieden. Maar het zijn toch maar kleine groepen, die dat doen, die dat wapen in de hand nemen. Het gros van de Moslims gruwt daarvan. En laten we ook bedenken: Hoe komt het dat sommige mensen zo doorslaan? Zijn het niet de omstandigheden die een mens zo maken? Door armoede en werkeloosheid en slechte economische vooruitzichten? Het is een protest tegen de huidige maatschappij en tegen de kapitalistische wereld van het Westen. Wij moesten veel grotere inspanningen leveren om dat protest onnodig te maken. Dan zal blijken dat alle godsdiensten in de wereld elkaar nodig hebben, opdat er vrede zij onder de mensen.

Vijf protestantse zuilen

  1. Een dagelijkse lofspreuk aan de Eeuwige, aan het begin van de dag.
  2. Wekelijks, zo mogelijk als gezin of samenlevenden, een gedachtenis aan geliefden, voorbede, avondgebed, b.v. op vrijdagavond.
  3. Het vieren in de geloofsgemeenschap en thuis van de grote dagen: de Christusfeesten van de geboorte van de Heer, de drie dagen van Pasen, Hemelvaart, Pinksteren – of ook nog andere gedenkdagen.
  4. Eenmaal per jaar een retraite van ten minste drie dagen in een spirituele omgeving, zo mogelijk samen met andere leden van de geloofsgemeenschap.
  5. Eenmaal in het leven een jaar van bijzondere dienstbaarheid.

Vijf zuilen van de islam

  1. Dagelijks: geloofsbelijdenis.
  2. Vijfmaal daags: rituele gebeden.
  3. Geven van aalmoezen.
  4. Een maal per jaar: vasten (ramadan).
  5. Een keer in je leven: pelgrimstocht naar Mekka.

Aldus vond ik in een krantenartikel. Ik vind de 5 Protestantse zuilen heel interessant en ben benieuwd of zij ook voorkomen in het nieuwe beleidsprogramma van de PKN. De visienota “Leren leven van verwondering”, die zo juist is uitgekomen, doen mij wel zoiets vermoeden. Maar ik heb hem nog niet ontvangen en gelezen. Wel weet ik, dat de 5 genoemde zuilen in onze Protestantse kerken nog maar heel zuinig toepassing vinden! Ik zou eerst bij me zelf moeten beginnen natuurlijk!

Wie weet?

Islam en Christendom IV

Mohammed spreekt over Abraham, die een grote plaats in de Koran inneemt. De gelovigen worden herhaaldelijk “kinderen van Ibrahim” genoemd, precies als in onze Bijbel. En ook Jezus neemt een belangrijke plaats in, hij wordt in de Koran “Isa” genoemd, zoon van “Mirjam” (Maria). Daaraan wordt vaak “Al-Masih” (Messias) toegevoegd en Gezant van Allah.

Mohammed spreekt over Abraham, die een grote plaats in de Koran inneemt. De gelovigen worden herhaaldelijk “kinderen van Ibrahim” genoemd, precies als in onze Bijbel. En ook Jezus neemt een belangrijke plaats in, hij wordt in de Koran “Isa” genoemd, zoon van “Mirjam” (Maria). Daaraan wordt vaak “Al-Masih” (Messias) toegevoegd en Gezant van Allah. Zoals in Soera 4:171:

“O lieden van de Schrift, overschrijdt niet de grenzen in uw godsdienst.
En zegt niets anders over Allah dan het wezenlijke.
Immers de Masih, Isa zoon van Mirjam
is slechts boodschapper van Allah en Zijn Woord.”

Maria is ook de enige vrouw die met name in de Koran genoemd wordt. Van haar wordt gezegd, dat Allah haar heeft uitverkoren boven de vrouwen van de wereldwezens (Soera 3:42).

Vele islamitische voorschriften in de Koran herinneren aan Bijbels erfgoed. Zo het houden van de vasten (de Ramadan),de besnijdenis, het oprecht en eerlijk met elkaar omgaan, je niet te buiten gaan aan allerlei dingen (drankzucht, rookgenot, overdadige seks, enz.), de vrouw met respect behandelen. Dit laatste verbaast ons, omdat wij altijd horen dat de vrouw in de Islam achter wordt gesteld. Vele eeuwen is dat ook in het openbare leven zo geweest, en bij de strengere Moslims -zeg maar de fundamentalisten- is dat nog zo. Maar in huis hebben zij zeker even veel te vertellen als de man, misschien wel meer. En nu begint in de modernere Moslimstaten het liberalisme ook meer door te breken, wat voor de vrouw meer vrijheid betekent en de kans om te studeren en belangrijke posities te verwerven. Wij waren acht jaar geleden in Marokko en daar zagen we in de wereldstad Casablanca bijvoorbeeld nog maar weinig echt gesluierde vrouwen rondlopen. En de universiteit daar telt vele jonge vrouwen. Dat een Moslim met 4 vrouwen mag trouwen is door Mohammed ook bedoeld als een verheffing van de vrouw, niet een vernedering. Want in die tijd was het bij de Bedoeïenen de gewoonte een hele harem te hebben… De profeet preekte: “Huw van de vrouwen, die goed schijnen in uw ogen er slechts twee, of drie, of vier; en wanneer gij vreest, dat gij niet billijk zult handelen, dan slechts één.” Mohammed zelf had ook maar 1 vrouw. En de meeste Moslims vandaag zijn ook met 1 vrouw getrouwd.

Tenslotte de vraag: hoe kunnen wij met elkaar omgaan, Christenen en Moslims? Per slot van rekening zijn er nu zo’n miljoen Moslims in Nederland. Je komt elkaar dus tegen. De Raad van Kerken heeft een werkgroep van Kerkmensen en Moslims, die elkaar regelmatig op verschillende plaatsen in het land ontmoeten. Bij ons in Barendrecht is er een groep vrouwen, Moslima en kerkleden, die samen met elkaar gaan koken en ondertussen hele gesprekken voeren. Zij wisselen ervaringen uit en bespreken ontstane problemen, met het doel om de verstandhouding tussen Moslims en Christenen te verbeteren en te verdiepen. De allesbeheersende vraag daarbij moet niet zijn wat ons van elkaar scheidt, maar wat ons verbindt en wat wij van elkaar kunnen leren. Moeilijk is bijvoorbeeld het verschillend spreken over God: is Allah dezelfde als God? Sprekend met Moslims zul je merken, dat zij er van uit gaan, dat wij beiden geloven in de Ene, de Schepper van hemel en aarde, de Almachtige. Niets in de Koran wijst er op, dat Mohammed ooit geloofde dat Joden en Christenen een andere God vereerden. En wat denkt u, hoe de Christenen in Arabische landen over God spreken? In hun Arabische Bijbel staat “Allah”! Al voordat Mohammed optrad in het begin van de 7e eeuw spraken Arabische Christenen van Allah en van ar-Rahmaan (de Barmhartige). Toch kun je ook weer niet zeggen, dat het allemaal hetzelfde is, of je nu Islamitisch of Christelijk gelooft. Zo hebben Moslims een aantal pittige vragen voor Christenen in petto. Ik noem er enkele: “Hoe kan God, die Een is, tegelijk Drie zijn? En wat bedoelen de Christenen met het Zoon-van-God zijn van Jezus? Is de leer van de erfzonde niet te somber? Hoe verhouden zich genade en goede werken? Wat is de betekenis van verzoening?” Omgekeerd hebben Christenen ook wel een aantal spannende vragen voor Moslims: geloven zij werkelijk dat de mens van nature goed is? Kan de mens de weg van gehoorzaamheid en overgave (dat is toch “Islam”) ten volle gaan? Wat bedoelen zij met Gods vergeving en barmhartigheid? Als God almachtig is, wat zo sterk benadrukt wordt, waarom is het verzet dan zo groot tegen het christelijk belijden dat God meer doet dan een boek zenden, namelijk mens onder mensen worden?

Al deze vragen moeten wij in een sfeer van openheid en respect voor elkaar kunnen stellen. Wij moeten ons daarbij ook zelf afvragen: “Wat betekent Jezus als Zoon-van-God voor ons? En wat betekenen het kruis en de opstanding en de verzoening en het eeuwige leven voor ons persoonlijke geloofsleven?” Zijn het alleen maar dogma’s of doet het ons echt iets?

Zuchten

Stefanus is gevangen genomen en voor de Hoge Raad geleid om verhoord te worden. Nu verdedigt hij zich. Hij wijst op de roeping van Abraham, de onderdrukking van Gods volk in Egypte, de ontmoeting van Mozes met de Heer in het brandende braambos. Toen zei God: “Ik heb hun zuchten gehoord”.

Handelingen 7, 34
“Ik heb hun zuchten gehoord”

Stefanus is gevangen genomen en voor de Hoge Raad geleid om verhoord te worden. Nu verdedigt hij zich. Hij wijst op de roeping van Abraham, de onderdrukking van Gods volk in Egypte, de ontmoeting van Mozes met de Heer in het brandende braambos. Toen zei God: “Ik heb hun zuchten gehoord”.

Dat was ook voor de man, Stefanus, zelf een hele troost. Zelf zo zwaar verdrukt, mocht hij prediken hoe God het zuchten van de verdrukten hoort! Voor allen, die een lijdensweg moeten gaan is het een troost en steun te mogen weten en ervaren, dat hun leed niet onopgemerkt blijft bij God en bij onze grote voorspraak Jezus Christus, die voor ons bij de Vader pleit.

Dikwijls is de aarde een tranendal genoemd. Niet ten onrechte. Er is zo veel lijden, zo veel immens verdriet, er zijn zo veel gebroken mensen, onderdrukt en vernederd. Zegt Paulus het niet zó in Romeinen 8, 22: “Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is.” Talloos zijn de zuchten, die naar de hemel opstijgen, overal in de wereld. Er is geen huis zonder kruis en er zijn geen schouders, die geen juk hebben te dragen.

In deze o zo menselijke benauwenis laat God ons ook vandaag weten: “ik heb uw zuchten gehoord!”

Onthoudt dit! Het kan het begin betekenen van uw verlossing!

Islam en Christendom III

Een vraag, die dikwijls gesteld wordt, betreft de verhouding tussen de Bijbel en de Koran. Is de Koran nou een heel ander boek dan de Bijbel?

Een vraag, die dikwijls gesteld wordt, betreft de verhouding tussen de Bijbel en de Koran. Is de Koran nou een heel ander boek dan de Bijbel?

De Bijbel is een verzameling van 66 aparte boeken, ieder met een ontstaansgeschiedenis. De orthodoxe Christenen zeggen: De Bijbel is Gods Woord, van kaft tot kaft, geïnspireerd door de Heilige Geest. Anderen zeggen: in de Bijbel staat Gods Woord, maar niet letterlijk, meer in de Geest van God. Enfin, u weet zelf dat je hierover eindeloos kunt discussiëren.

Bij de Koran ligt dit anders, duidelijker. Het is een eenheid, rechtstreeks door de profeet Mohammed van Allah ontvangen, hoewel het eerst lange tijd mondeling is overgeleverd en pas daarna op schrift gesteld. Dus eigenlijk precies als met de Bijbel: er zit ook een heel stuk “mensenwerk” in.

Elke Moslim heeft grote eerbied voor dit Heilige Boek. Zo zelfs, dat je het in de Arabische taal moet lezen, het boek mag eigenlijk niet vertaald worden, dan zou er immers veel verloren gaan. Voordat een Moslim het boek ter hand neemt, is men verplicht de rituele wassingen te verrichten. Men mag de Koran ook niet zo maar op de vloer leggen, want die is onrein. Nee, hij dient geplaatst te worden op een schone lezenaar.

Elke Moslim kent ook verschillende gedeelten van de Koran uit het hoofd, omdat hij die reciteert bij de dagelijkse gebeden. Het opzeggen van teksten uit de Koran gebeurt altijd zonder muziek. Het is een kunst op zichzelf, zoiets als het Gregoriaans in de Rooms-katholieke Kerk. Dit schept ook een bijzondere band tussen de Moslims overal in de wereld. Trouwens, die Arabische taal versterkt ook de gemeenschap wereldwijd. Het is net zoiets als het Kerklatijn in de Rooms-katholieke Kerk en het oude Hebreeuws bij de Joden.

Tussen de inhoud van de Bijbel en de Koran bestaat er wel verwantschap. De Koran wil ook duidelijk in de traditie van Joden en Christenen staan. Toch is het een heel apart boek. Mohammed zelf heeft de Bijbel nooit kunnen lezen, want hij was analfabeet. Op zijn vele reizen is hij er wel mee in aanraking gekomen, in de kontakten met Joden en Christenen, die trouwens ook in groten getale in Mekka zelf aanwezig waren. Mohammed leefde in een wereld, die doordrenkt was met christelijke en joodse ideeën. Om u een idee te geven, hoe je het Oude Testament tegenkomt in de Koran, lezen we een stukje uit Soera 2:

“Waarlijk, de gelovigen, de Joden, de Christenen en Sabianen, wie onder hen ook in Allah en de Laatste Dag geloven en goede daden verrichten, zullen hun beloning bij hun Heer ontvangen en er zal geen vrees over hen komen, noch zullen zij treuren. En -(herinner u, o kinderen Israëls) toen Wij een verbond met u sloten en de berg (Sinai) hoog boven u verhieven, zeiden Wij: ‘Houdt u aan wat Wij u hebben gegeven en bedenkt wat het bevat, zodat gij behouden zult blijven.’ Daarna hebt gij u afgewend en, had Allah u Zijn Genade en Barmhartigheid niet betoond, gij zoudt voorzeker verloren zijn gegaan, -gij hebt onder u gekend, die de sabbat schonden, tot hen spraken Wij: ‘Weest apen, veracht en gehaat!’ Zo stelden wij hen tot voorbeeld voor die in die tijd leefden en voor die na hen kwamen en tot vermaning voor de godvrezenden.

Toen Mozes tot zijn volk zeide: “Ziet, Allah gebiedt u een koe te offeren”, zeiden zij: “Drijft gij de spot met ons?” Hij antwoordde: “Ik neem mijn toevlucht tot Allah, opdat ik niet tot de dwazen zou behoren”. Zij zeiden: “Bid voor ons tot uw Heer, opdat Hij ons duidelijk make, hoe deze koe moet zijn.” Hij antwoordde: “Ziet, Allah zegt: “Waarlijk, zij moet een koe zijn,noch zogende, noch onvolwassen, tussen deze beide in; zo doe wat u bevolen is.” Zij zeiden: “Bid voor ons tot uw Heer, opdat Hij ons duidelijk make, welke kleur zij moet hebben.” Hij antwoordde: “Ziet, Allah zegt: “Waarlijk, zij moet een gele koe zijn, zuiver van kleur, aangenaam voor hen die haar zien.” Zij zeiden: “Bid voor ons tot uw Heer, opdat Hij ons mededele, hoe zij zijn moet, want al zulke koeien zijn ons eender; en zo Allah wil, zullen wij juist worden geleid.” Hij antwoordde: “Ziet, Allah zegt dat het een koe moet zijn, die nog nooit een juk droeg om de aarde te beploegen, of om de akkers te bevloeien; een koe, gaaf en vlekkeloos.” Zij zeiden: “Nu eerst hebt gij het juist gezegd.” Toen offerden zij zulk een koe, maar in hun hart was geen vreugde….

Het zijn de zulken, die het Eeuwige verkwanselen voor het Tijdelijke. Hun straf zal niet worden verlicht, en daar zal geen hulp voor hen zijn. Voorwaar Wij gaven Mozes het Boek en deden Verkondigers, de een na de ander, zijn voetsporen volgen. En wij gaven aan Jezus, zoon van Maria, duidelijke tekenen en versterkten hem met de geest der heiligheid. En is het niet dat, zo een Verkondiger tot u kwam en leerde hetgeen uw ziel niet behaagde, gij u hovaardig hebt gedragen; sommigen hunner hebt gij verloochend en anderen gedood. En zij zeiden: “Ons hart is verhard.” waarlijk, Allah heeft hen vervloekt om hun ongeloof. Weinig is hetgeen zij geloven. En toen een boek van Allah tot hen kwam, bevestigend wat reeds bij hen was -hoewel zij voordien baden om overwinning over de ongelovigen- toen dit tot hen kwam, geloofden zij niet en verwierpen het. Allah’s vloek rust op de ongelovigen.

Weet gij niet, dat Allah macht heeft over alle dingen? En weet gij niet, dat de heerschappij der hemelen en der aarde Allah behoort? En dat voor u buiten Allah geen beschermer of helper is? Zoudt gij de Verkondiger, die tot u gezonden werd, willen ondervragen zoals Mozes voorheen werd ondervraagd? Wie ongeloof verkiest boven geloof, hij is waarlijk afgedwaald van het rechte pad. Velen wensen, nadat gij gelovig geworden zijt, u uit afgunst weer tot ongelovigen te maken…Vergeeft en weest verdraagzaam tot Allah Zijn wil doet kennen. Waarlijk, Allah heeft macht over alle dingen. Onderhoudt het gebed en betaalt de aalmoes; uw goede werken zullen uw ziel vooruitgaan, gij zult hen bij Allah vinden. Voorzeker, Allah ziet al hetgeen gij doet. En zij zeggen: “Niemand zal ingaan tot het Paradijs dan die Joden en Christenen waren.” Dat zijn hun ijdele wensen. Zeg: “Bewijs hetgeen gij zegt, indien gij waarachtig zijt.” Waarlijk, wie zich volledig aan Allah onderwerpt en goede werken verricht, zal zijn beloning hebben bij zijn Heer. Vrees noch droefheid zullen over hem komen. De Joden zeggen: “De Christenen kennen de waarheid niet” en de Christenen zeggen:”De Joden kennen de waarheid niet”, terwijl zij beiden hetzelfde Boek lezen. Zo spreken ook zij, die niet weten. Allah zal hen zekerlijk richten op de Dag der Opstanding en uitspraak doen in hun geschil…”

Oranje en Nederland XIV

Door de tanende gezondheid van koningin Wilhelmina werd het duidelijk, dat aan haar vijftigjarige regeerperiode een spoedig eind zou komen. In september 1948 was ’t zo ver. De oude koningin deed afstand van de troon en twee dagen later vond de plechtige inhuldiging van de nieuwe vorstin plaats.

Inhuldiging Juliana 1948Door de tanende gezondheid van koningin Wilhelmina werd het duidelijk, dat aan haar vijftigjarige regeerperiode een spoedig eind zou komen. In september 1948 was ’t zo ver. De oude koningin deed afstand van de troon en twee dagen later vond de plechtige inhuldiging van de nieuwe vorstin plaats.

Juliana zei op die gedenkwaardige 4e september ondermeer:

“Sedert eergisteren ben ik geroepen tot een taak, die zó zwaar is, dat niemand die zich deze ook maar een ogenblik heeft in gedacht, haar zou begeren. Maar ook zó mooi, dat ik alleen maar zeggen kan: wie ben ik, dat ik dit doen mag?

De mogelijkheden, die mij hierdoor worden gegeven om in het algemeen welzijn werkzaam te kunnen zijn, zijn zó goot, dat ik na veel innerlijke strijd bereid ben deze roeping te volgen, waarop mijn ouders mij met zorg hebben voorbereid.

Overeenkomstig de bepalingen van de Grondwet ben ik tot het koningschap geroepen, maar de moed om deze roep te volgen vind ik in vertrouwen op God en in de grote liefde, waarmede ons volk mij tegemoet treedt. Deze liefde heeft mij mijn hele leven begeleid. Ik leefde in de warmte daarvan in tijden van voorspoed en geluk, maar nooit bleek de kracht ervan sterker dan in tijden van tegenspoed en verdriet. Daarnaast ben ik gelukkig in mijn man een levensgezel naast mij te hebben, die een grote steun voor mij is, en hebben wij het voorrecht zelf al onze zorgen te mogen wijden aan onze vier kinderen.

Ik wil hier met nadruk vaststellen, dat voor een koningin haar taak als moeder even belangrijk is als voor iedere andere Nederlandse vrouw.”

Juliana droeg bij de inhuldiging op haar hoofd een kapje, bestikt met juwelen. Onze monarchie heeft wel een kroon, maar die is meer een symbool. Gedragen is hij en wordt hij nooit. Koningin Wilhelmina droeg bijvoorbeeld bij haar inhuldiging een diadeem. Wij spreken ook van “inhuldiging” en niet van “kroning” (zoals in Engeland). De kroon lag vóór Juliana op de tafel, naast de andere Rijksattributen: scepter, Rijksappel en Grondwet. De jonge koningin legde een eed af op deze Grondwet, en daarmee was officieel haar ambtsvervulling begonnen.

Greet HofmansHet waren geen gemakkelijke tijden, waarin zij zou moeten regeren. Maar gelukkig had zij naast zich wijze adviseurs, zoals Willem Drees. Zo kort na de oorlog was er in ons land heel wat op te bouwen. En dan had je ook nog die vervelende Indonesische kwestie! Juliana’s eerste regeringsdaad was de ondertekening van de “Acte van Souvereiniteitsoverdracht”. Daarmee was het oude Oost- Indië onafhankelijk geworden, met de nieuwe naam Indonesië. Dat bracht de gemoederen bij ons flink in beroering, want Nederland en Indië waren meer dan drie eeuwen met elkaar verbonden geweest. Velen bij ons hielden ook van dat mooie land en die aardige mensen. Vele van onze jongens hadden er hun leven voor gegeven. Ook voor Nieuw-Guinea moest nog een oplossing gevonden worden. Het werd door Indonesië opgeëist, maar Nederland wilde het niet afstaan. Na veel heen en weer gepraat moesten we ook van deze dierbare landstreek afstand doen, in mei 1962.

Veel stof deed ook de affaire Greet Hofmans opwaaien. Zij was een soort religieuze hulpverleenster, die op gebed zieken genas. De koningin had haar te hulp geroepen bij de ernstige oogafwijking van prinses Marijke. Maar de invloed van de gebedsgenezeres op de koningin werd zo groot, dat prins Bernhard haar tenslotte de deur wees. Daar werd toen veel over geschreven, niet alleen hier, maar vooral ook in Duitsland. Juliana deed er verstandig aan haar contact met mejuffrouw Hofmans tenslotte te verbreken.

Stefanus

Stefanus was de eerste diaken, maar tegelijkertijd ook een geweldige prediker, en hij werd de eerste martelaar van de Kerk. Hij was een man “vol genade en kracht”. Vol van geloof, en daardoor vol van kracht! Geloofskracht. Het geloof immers vermag alle dingen. Geloof en kracht horen bij elkaar, kracht komt voort uit het geloof.

Stafanus, geschilderd door Carlo Crivelli in 1476. Om hem heen de 3 stenen waarmee hij gedood is.Handelingen 6, 8
“En Stefanus, vol van genade en kracht, deed wonderen en grote tekenen onder het volk”

Stefanus was de eerste diaken, maar tegelijkertijd ook een geweldige prediker, en hij werd de eerste martelaar van de Kerk. Hij was een man “vol genade en kracht”. Vol van geloof, en daardoor vol van kracht! Geloofskracht. Het geloof immers vermag alle dingen. Geloof en kracht horen bij elkaar, kracht komt voort uit het geloof.

Veel mensen hebben dit niet in de gaten. Zij denken altijd nog, dat geloof iets is voor zwakkelingen, vrouwen en kinderen, mensen die in deze wereld geen vuist kunnen maken. Het is goed dat zij hun geloof nog hebben. Dan hebben ze tenminste nog iets! De sterken in de wereld hebben dit geloof niet nodig, denken zij dan. Zij kunnen zelf wel hun peultjes doppen. Zó wordt vaak gedacht en ook er naar gehandeld. De zwakken worden daarmee als “waardeloos” aan de kant geschoven.

Stefanus laat ons zien, dat het anders is, en ook anders moet, en anders kán. Die man was vol van geloof en nu ook vol van kracht, waardoor hij kon wat niemand anders kon: wonderen en tekenen, die met mensenkracht spotte. En hij stelde die geloofskracht in dienst van de zwakken, hij werd de eerste diaken!

Om een voorbeeld aan te nemen!

Islam en Christendom II

De beweging, die Mohammed ontketende werd al gauw Islam genoemd. Dat betekent “onderwerping, overgave (aan Allah)”. De aanhangers van de Islam noemen zich zelf Muslimin, verbasterd tot muzelmannen. Daarom kun je beter niet van Mohammedanen spreken, maar van Moslims. De leer van de Islam is geheel volgens de Koran zuiver monotheïstisch, dus geloven in één God (Allah), en in het Laatste Oordeel. Er is daarin veel wat wij Christenen ook geloven.

Details van de rotskoepel (gouden tempel) in JeruzalemDe beweging, die Mohammed ontketende werd al gauw Islam genoemd. Dat betekent “onderwerping, overgave (aan Allah)”. De aanhangers van de Islam noemen zich zelf Muslimin, verbasterd tot muzelmannen. Daarom kun je beter niet van Mohammedanen spreken, maar van Moslims. De leer van de Islam is geheel volgens de Koran zuiver monotheïstisch, dus geloven in één God (Allah), en in het Laatste Oordeel. Er is daarin veel wat wij Christenen ook geloven.

Alleen de Drie-eenheid is voor de Moslim een gruwel! Want zij zien daarin 3 goden, terwijl voor hen Allah de Enige is. In de Koran vinden we ook de hemel beschreven en de hel. De hemel is een plaats van prachtige tuinen, waar het water onderdoor stroomt, de hel daarentegen is de plaats van “grote vuren, ziektebrengende winden en kokende wateren”.

Hoewel de Islam geen priesters kent en ook geen sacramenten, zoals wij Doop en Avondmaal hebben, zijn er wel een aantal rituele verplichtingen, die elke rechtgeaarde Moslim op zich neemt. Ze worden wel de “5 zuilen van de Islam” genoemd. Ik wil ze achtereenvolgens noemen:

1e de geloofsbelijdenis in de eenheid van Allah, uitgedrukt in de formulering “La ilahailla’lah; Moehammad rasoeloe’llah” (Er is geen God dan Allah en Mohammed is zijn Gezant).

2e de salaat, dat is het verplichte gebed, dat men, waar men zich ook bevindt, vijf keer per dag moet uitspreken met het aangezicht naar Mekka en dat bovendien op vrijdag in de moskee moet worden gebeden;

3e de zakaat ofwel het geven van aalmoezen;

4e de saoem, d.i.het vasten in de Ramadan;

5e de hadj oftewel de bedevaart naar Mekka, minstens eenmaal in het leven.

Inscriptie in de rotskoepel (gouden tempel) in JeruzalDan zijn er nog een aantal regels van praktische aard, zoals het verbod op het eten van varkensvlees, op het kansspel en het maken van woekerwinst, en het verbod op het maken van afbeeldingen, wat verklaart waarom er op de Moskeeën nergens afbeeldingen staan, alleen maar letters, en ook waarom Moslims er zo’n moeite mee hebben gefilmd te worden.

Dikwijls zegt men dat de Islam een wetsgodsdienst is. Het geheel van allerlei wetten uit de Koran en de overlevering (de Hadith) heeft daarin ook een allesbeheersende plaats. Voor alles in het leven zijn er wel regels, waaraan je je te houden hebt. Het belangrijkste woord voor de wet is “shariah”. Ze probeert een allesomvattende maatstaf te geven voor het gedrag van de mens. Geen enkele daad valt daarbuiten. “Shariah” betekent eigenlijk pad, het pad dus dat de mens moet volgen om aan God te behagen. Het omvat als ’t ware het hele goddelijke plan voor het heelal. Wie naar de Shariah leeft, leeft in harmonie met Gods wil en komt zeker in de hemel. In moderne Islamitische staten vormt de Shariah dikwijls een probleem.

In veel Islamitische staten heeft men een westerse staatsvorm met een burgerlijk wetboek, maar orthodoxe Islamieten beroepen zich tegenover de staat nogal eens op de Shariah, die een veel strengere wetgeving heeft. Sommigen willen de Sharia invoeren in het hele dagelijkse leven en ook in de politiek. Dit resulteert soms in ondergronds verzet.

De Taliban in Pakistan en Afghanistan passen de Sharia toe als zij lijfstraffen geven zoals het afhakken van vingers en hand bij diefstal en het weren van de vrouw in het openbare leven en eerwraak. Afvalligen kunnen de doodstraf krijgen. Er zijn diverse groepen die de Sharia volledig willen doorvoeren: In Iran, Irak en Turkije heb je de Hezbollah. Maar ook in Lybië en Algerije, Libanon en Syrië bestaan zulke groepen. Ook in Egypte (de Moslimbroeders) en de bezette gebieden van Israël (Hamas).

Oranje en Nederland XIII

Vanuit Canada maakte Juliana ‘goodwill reizen’ naar de Verenigde Staten, waar zij overlegde met president Roosevelt en bevriend werd met diens vrouw Eleonore. Ook heeft zij in die jaren verschillende keren de West-Indische gebieden bezocht: Suriname, Curaçao en de overige Antillen. In september 1944 leek het einde van de oorlog in zicht en vloog de prinses naar Engeland. Helaas, de slag om Arnhem liet zien, dat de oorlog nog lang niet voorbij was. De verschrikkelijke Hongerwinter stond voor de deur. Toen ging de prinses weer terug naar Canada om tenslotte op 3 mei 1945 eindelijk in Nederland terug te keren.

Vanuit Canada maakte Juliana ‘goodwill reizen’ naar de Verenigde Staten, waar zij overlegde met president Roosevelt en bevriend werd met diens vrouw Eleonore. Ook heeft zij in die jaren verschillende keren de West-Indische gebieden bezocht: Suriname, Curaçao en de overige Antillen. In september 1944 leek het einde van de oorlog in zicht en vloog de prinses naar Engeland. Helaas, de slag om Arnhem liet zien, dat de oorlog nog lang niet voorbij was. De verschrikkelijke Hongerwinter stond voor de deur. Toen ging de prinses weer terug naar Canada om tenslotte op 3 mei 1945 eindelijk in Nederland terug te keren.

Défile in Landgoed AnnevilleGroot en warm was het onthaal van de Koninklijke familie na de bevrijding van ons land. Overal hingen vlaggen. Je snapt niet, waar ze opeens vandaan kwamen! En iedereen liep met Oranje op! Voor de zuidelijke provincies was het al in maart begonnen, de bevrijding van de gehate vijand. Op 12 maart verliet de koningin Engeland. Prins Bernhard, minister Gerbrandy en minister Bolkestein (de grootvader van de ons bekende Frits Bolkestein) waren al eerder een verkenningstocht wezen maken in het zuiden van ons land. Per auto kwam de koningin uit België. Zij ging in het dorpje Eede de grens over. Nu was zij in het zwaar geteisterde Zeeuws-Vlaanderen. Tien dagen lang sprak zij overal de mensen, die alles kwijt waren, moed in. Na ook nog een bezoek aan het bevrijde Brabant en Limburg keerde koningin op 23 maart naar Londen terug. Op 3 mei ten slotte zette de hele Koninklijke familie vaste voet op Neêrlands bodem. De bede uit het Wilhelmus: “Dat ik zal wederkeren in mijnen regiment” was eindelijk verhoord. Per Dakota, omstuwd door 12 Nederlandse Spitfires, landden zij op het vliegveld van Gilze-Rijen. Voorlopig gingen zij wonen in het landgoed “Anneville” bij Breda. Op de dag van de Bevrijding, 5 mei, hield Hare Majesteit een gloedvolle rede over de omroep (vanuit Eindhoven), waarin zij o.m. zei:

“Mannen en vrouwen van Nederland,

Onze taal kent geen woorden voor hetgeen in ons aller hart omgaat in deze ure van bevrijding van geheel Nederland. Eindelijk zijn wij weer baas op eigen erf en eigen haard; verslagen is de vijand van Oost naar West en van Zuid naar Noord; verdwenen het vuurpeloton, de gevangenis en het martelkamp. Voorbij is de nameloze druk van de vervolger, welke vijf jaar lang u heeft gekweld; voorbij is de verschrikking van de hongersnood.”

Met aangrijpende woorden bracht zij hulde aan de bondgenoten, de verzetsstrijders, de gevallenen, en riep zij allen op om de handen thans ineen te slaan. Nederland herrijst. Leve het Vaderland!

Twee dingen wil ik tenslotte nog in herinnering terugroepen: de geboorte van de vierde prinses, Maria Christina, op 18 februari 1947, en de ziekte van de koningin, waardoor vanaf 14 oktober 1947 prinses Juliana de regering van haar moeder waarnam. Op 12 mei 1948 kwam de aankondiging van de troonsafstand. Een 50-jarig regeringsjubileum mocht eerst nog gevierd worden! Daarna brak een nieuwe tijd aan: de regering van Juliana.

Het wassende Woord

In het boek “Handelingen der apostelen” beschrijft Lucas de eerste tekenen van de nieuw aangebroken heilstijd van God. Die tekenen waren er overvloedig en zij spraken voor zichzelf. Ja, het Woord van God wies… Dat was zichtbaar in de wonderen en de geweldige toeloop van mensen, die tot het geloof kwamen. Daar was zelfs “een talrijke schare van de priesters” onder….

Handelingen 6, 7
“En het Woord van God wies”

Fragment uit Aanstelling van de zeven – Stefanus St. Peter. 1447-1449In het boek “Handelingen der apostelen” beschrijft Lucas de eerste tekenen van de nieuw aangebroken heilstijd van God. Die tekenen waren er overvloedig en zij spraken voor zichzelf. Ja, het Woord van God wies… Dat was zichtbaar in de wonderen en de geweldige toeloop van mensen, die tot het geloof kwamen. Daar was zelfs “een talrijke schare van de priesters” onder.

De Joodse leiders probeerden wel dit tegen te gaan door allerlei dwangmaatregelen. Maar zij bereikten slechts het tegenovergestelde. Steeds meer mensen gingen geloven!

“Het Woord van God wies”. Ons leven is vol dode woorden, die nooit verder komen dan het eigen kleine kringetje, lege woorden, nauwelijks gesproken zijn ze al weer vergeten. Het zijn geen woorden, die “beklijven”, die blijven hangen, laat staan dat er wasdom in zit of uit te voorschijn komt. Maar in het Woord van God groeit het… het wast, zoals in het zaad dat over onze akkers is uitgestrooid en overal tot wasdom komt. Er zit beweging in, groei, het wordt groter en groter, totdat het de grond uitbarst. Zo ging het ook met het Woord van God. Langzaam, maar zeker, gestadig, maar heel trefzeker baant het Zich een weg. Het breekt Zich baan over heel de wereld. En dat is nog zo! Het gaat verder en verder. Het is ook gekomen tot u en wil in u wortel schieten.

Laat u het ook toe, zodat het kan groeien en groeien in uw hart en leven?

Islam en Christendom I

“In de naam van God, de Erbarmer, de Barmhartige…”
Zo begint de Koran. “Bismillah al-rahman al-rahim”. Zo begint elke rechtgeaarde Moslim ook de maaltijd: Bismillah, zoals wij zeggen: “Eet smakelijk!” Dat heeft toch iets ontroerends. Je zegt “In de naam van God”. En daar zit die hele geloofsbeleving in: dat je weet dat alle dingen van God zijn en van God komen, zeker ook het eten. Het is precies zo als wanneer je in de bergen iemand tegen komt, die je groet met “Gruss Gott”.

Arabische kaligrafie van de naam van Mohammed. Het is onder moslims niet gebruikelijk om Mohammed af te beelden.“In de naam van God, de Erbarmer, de Barmhartige…”

Zo begint de Koran. “Bismillah al-rahman al-rahim”. Zo begint elke rechtgeaarde Moslim ook de maaltijd: Bismillah, zoals wij zeggen: “Eet smakelijk!” Dat heeft toch iets ontroerends. Je zegt “In de naam van God”. En daar zit die hele geloofsbeleving in: dat je weet dat alle dingen van God zijn en van God komen, zeker ook het eten. Het is precies zo als wanneer je in de bergen iemand tegen komt, die je groet met “Gruss Gott”.

“In de naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.”

Lof zij Allah, de Heer der werelden, de Barmhartige, de Genadevolle. Meester van de Dag des Oordeels. U alleen aanbidden wij en U alleen smeken wij om hulp. Leid ons op het rechte pad. Het pad dergenen, wie Gij uw weldaden schenkt; over wie geen toorn is en die niet dwalen.”

Deze woorden kwamen tot Mohammed in een openbaring te Mekka.

Mohammed is geboren ongeveer 570 na Christus in Mekka, dat toen een welvarende stad was, gelegen aan de aloude specerijenweg, die van India naar Syrië liep. Het was ook een religieus centrum voor alle Arabische stammen in heel die streek, die nu Saoedi-Arabië heet. Het belangrijkste heiligdom was een rechthoekig gebouw, die ze Kaäba (kubus) noemden. Mohammed was een zeer gevoelige jongen, die al vroeg een hekel had aan de heidense godsdienst van de verschillende stammen met hun vele goden. Nee, hij voelde meer voor die ene God, die hij bij de Joden en Christenen tegenkwam. Vaak trok hij de bergen in om daar over God en het leven na te denken -soms dagen achter elkaar. Op een nacht verschijnt hem in een visioen de aartsengel Djibril (Gabriel). Deze houdt hem een geschrift voor en beveelt: “Lees op! In de naam van Allah!” Letterlijk staat er “reciteer”. Daarom heet het zo ontstane boek ook Koran: “dat wat opgelezen wordt”. Eigenlijk moet je de Koran dan ook hardop lezen. Trouwens, dat is bij de Joden ook zo: de Heilige Schrift wordt hardop voorgelezen. Na de eerste openbaring zijn er nog vele gevolgd, die allemaal zijn opgetekend en pas veel later -net als bij de Bijbel- zijn samengevoegd tot een boek.

Het is voor elke Moslim een heilig boek, de standaard voor je leven en werken hier op aarde. Het komt via de aartsengel Gabriël rechtstreeks van Allah, God. Het is de bevestiging van eerdere openbaringen van God aan de mensheid, met name ook van het Oude en Nieuwe Testament. De Koran is tevens de laatste boodschap van God aan de mensen. Daarom wordt Mohammed in de Koran ook het zegel van de profeten genoemd. Hij vat als ’t ware op een hoger plan samen wat al de profeten voor hem gezegd hebben. Het is de laatste wil van God. Vanuit die gedachte moet de Moslim zich ook wel superieur voelen aan de Jood en de Christen! De Koran bestaat niet uit boeken, maar uit hoofdstukken, soera’s genaamd. Elk hoofdstuk komt overeen met een openbaring. De langste gaat voorop, behalve de opening, die we net gehoord hebben, dat is dus soera 1, die slechts uit 7 verzen bestaat.

In ’t begin begreep Mohammed er niets van, hij was er echt beduusd van. Maar toen de openbaringen bleven terugkomen, raakte hij ervan overtuigd dat hij was uitverkoren om profeet van Allah te zijn. Hij trouwde met zijn werkgeefster, een rijke weduwe, maakte vele grote handelsreizen, o.a. naar Jeruzalem, en kreeg steeds meer invloed en aanhangers in Mekka. Omdat hij de afgodsbeelden verwierp, keerden velen zich tegen hem. Want dit belemmerde de religieuze positie van Mekka onder de Arabische stammen. Het werd zo erg, vooral nadat zijn rijke vrouw was overleden, dat ze hem naar het leven stonden en hij uit Mekka moest vluchten naar Medina, de concurrent van Mekka.

Hier werd hij met open armen ontvangen, kreeg grote invloed en werd zelfs bestuurder van de stad. Het ontaarde in een oorlog tussen Mekka en Medina, die door Mohammed en zijn aanhang werd gewonnen. Daarna nam de macht van Mohammed en zijn volgelingen alleen maar toe. Hij overleed in 632, 62 jaar oud.

Oranje en Nederland XII

Tijdens de oorlog heeft koningin Wilhelmina veel betekend voor het Nederlandse verzet. Zij was de ziel van “Radio Oranje”, een echte “Moeder des Vaderlands”. Maar ook prinses Juliana en prins Bernhard deden, wat zij konden, om hun volk moed in te spreken. Zo sprak de prinses op haar 34e verjaardag de volgende woorden tot haar volk, over de radio in Canada…

Een postzegel met de koninklijke familie was niet mogelijk in Nederland, maar wel in Curaçao.Tijdens de oorlog heeft koningin Wilhelmina veel betekend voor het Nederlandse verzet. Zij was de ziel van “Radio Oranje”, een echte “Moeder des Vaderlands”. Maar ook prinses Juliana en prins Bernhard deden, wat zij konden, om hun volk moed in te spreken. Zo sprak de prinses op haar 34e verjaardag de volgende woorden tot haar volk, over de radio in Canada:

“Wat kon er beter zijn, dan op mijn verjaardag een groet aan U te brengen? Onze zaak, waarvoor gij strijdt met meer dan uw uiterste krachten, en met inzet van al, wat U het dierbaarst is, is onweerstaanbaar aan het overwinnen. De feiten spreken duidelijke taal. De overtuiging en de macht van de Verenigde Volkeren is niet te keren; ook mede dank zij de niet rustende strijdkracht van de onzen op zee, op het land, in de lucht, en van onze koopvaardij.

Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken, om U te danken voor de wijze, waarop gij hebt meegeleefd bij de geboorte van onze kleine Margriet, en die mijn man en  mij zeer heeft getroffen en dankbaar gestemd.

Hoe blij en gelukkig wij ook zijn met ons nieuwe dochtertje, steeds drukkender wordt het gevoel, niet in het vaderland te zijn en er te delen in de grote offers, die daar door een zo groot aantal gebracht worden voor Recht, Vrijheid en Vaderland. Wij hebben dit kind dan ook willen wijden tot een hulde aan hen, die strijden, en aan de nagedachtenis van hen, voor wie de strijd reeds voleindigd is. Peet over haar staan de helden van onze koopvaardij, zoals de Marine, het Leger en het Indische Leger dit deden bij Irene.

In deze strijd, waarin miljoenen hun leven, vaak hun jonge leven, hebben gegeven, vraagt men zich dikwijls af: wat is één onzer, een enkel mens, waard? Maar dan verrijst aan de andere kant het bewustzijn, dat ons is verzekerd, dat zelfs de haren van ons hoofd alle zijn geteld, en dat wij het licht der wereld, het zout der aarde zijn. Dit wordt in Nederland zo sterk als maar ergens gevoeld . En zo wordt het fundament gelegd voor een betere toekomst, waarvoor wij alles willen over hebben. Ja, zij zullen zich vervullen, deze tijden van geluk! Dees ellenden gaan volenden, en verpletterd wordt het juk!”

Zo sprak Juliana op haar verjaardag in 1943. Het zou nog meer dan twee jaar duren, eer de ellende van de oorlog voorbij was en zij met haar kinderen in het geliefde vaderland kon terugkeren. Voorlopig bleef zij in Ottawa, in het bevriende gastland Canada. Daar hadden zij het trouwens erg goed. De Canadese bevolking droeg het jonge paar op handen. Toen op 19 januari 1943 het derde prinsesje, Margriet, geboren werd, ging de vlag uit op het parlementsgebouw!

Ananias en Saffira

“Gij hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God…
“Hoe hebt gij kunnen overeenkomen om de Geest des Heren te verzoeken?”

Handelingen 5, 4b en 9a
“Gij hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God…
“Hoe hebt gij kunnen overeenkomen om de Geest des Heren te verzoeken?”

(U kunt deze preek ook beluisteren, door
hier te klikken.)

Ananias, bestraffend toegesproken door Petrus omdat hij gelogen had over de opbrengst van zijn grond, valt dood neer. Manuscript Petrus Comestor's "Bible Historiale" 1372Het leven van de eerste Gemeente na Pinksteren had iets van het Paradijs. Zij leefden gemeenschappelijk en deelden alles met elkaar. Het was een liefdesgemeenschap. Alle godsdiensten en culturen verlangen daar naar, naar zo’n Paradijs! Eens is het er geweest. Het ligt ver achter ons. Bij alle volken was het vele eeuwen geleden heerlijk om te leven. Een tuin met allemaal mooie bloemen en vruchten! Eeuwig mooi weer. Alle mensen in vrede. Ook de dieren, zij waren tam. Het bruist van geluk en leven. De hof van Eden. Het Paradijs.

Toen ging de slang spreken en de mens valt. Angst voor God, Die nadert. Uitvluchten, verwijten naar elkaar. Broedermoord. Vervloekte aardbodem. Zondvloed. Zwoegen in het zweet des aanschijns. Doornen en distelen uit de aarde. Doornen en distelen in de harten. “Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren!” ’t Verloren Paradijs! Cherubs met een flikkerend zwaard bewaken de toegangsweg. De brede en de smalle weg. Vanaf dan zijn de mensen zwervend. Het Paradijs ligt áchter, heel ver achter, verloren, voorbij.

Maar het zal eens wederkeren. Zo staat geschreven in ’t begin van de Bijbel. En op de laatste bladzijde is het weer terug. Dan zijn er geen tranen meer en de dood is niet meer en ruzies tussen de mensen zijn er niet meer. “Er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht van de zon meer nodig, want de Here God zal hen verlichten en zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden.”

Het Paradijs áchter en ’t Paradijs in het vooruitzicht, zó leeft de mensheid van eeuw op eeuw. Daartussenin de worsteling om een betere maatschappij, the struggle for life, worsteling om blijvende vrede, een beter bestaan voor het komende geslacht, geen honger en ziektes meer en voorspoed voor alle mensen in heel de wereld. Dat was de geest, waaruit de eerste Gemeente na Pinksteren leefde. “Ziet hoe lief zij elkaar hadden.” Eén van hart en ziel. Niet één zei dat iets van hetgeen hij of zij bezat zijn persoonlijk eigendom was, zij hadden alles gemeenschappelijk. Er was grote genade over hen! Nieuwe mensen, uit de Geest herboren! Geen armoede, geen jaloezie, respect voor elkaar en eerbied voor God, precies zoals in het Paradijs vroeger.

Maar een zekere man, met name Ananias, met zijn vrouw Saffira, geëerbiedigde kerkleden, knoeiden… en de weduwen van de Grieks-sprekenden kregen minder dan die van de Hebreeuws-sprekenden, zoals ons in Handelingen 5 en 6 wordt verteld. Toch: het verlóren Paradijs! Toch nog niet de nieuwe hemel en de nieuwe aarde! Ananias en Saffira verkochten een stuk grond, dat zij bezaten, hielden iets van de opbrengst achter en legden de rest aan de voeten van de apostelen. De geschiedenis lijkt sprekend op die van Achan in Jozua 7. Ananias heeft net als Achan iets wat God toebehoort achterover gedrukt. Zij vergrepen zich daarmee aan iets, dat aan God gewijd was. Achan deed dat met de buit, die alleen aan God toekwam, en Ananias deed dat met geld voor de armen. De armen waren in zekere zin ook aan God gewijd. In de geschiedenis van Israël hadden zij altijd een bijzondere plaats in Gods hart ingenomen. De liefdesdienst van de eerste Gemeente, je kunt ook zeggen het diaconaat, ging in de eerste plaats uit naar de verzorging van de armen. Dat is een Godgewijde bezigheid. Laten de diakenen van vandaag dit ook goed beseffen! Diaconaat is de eerste vrucht van de Heilige Geest. Het ontvangen van de Heilige Geest verplicht de mens tot liefdedaden! We hebben het in de kerk wel eens over rechtvaardigmaking en heiligmaking. De rechtvaardigmaking is dan de verzoening, die Christus aan het kruis voor ons zondige mensen volbracht heeft. En de heiligmaking is dan het nieuwe leven, wat die gerechtvaardigde zondaar mag ontvangen en uitstralen. Het is de volgorde van Pinksteren ná Goede Vrijdag en Pasen. Eerst worden je zonden verzoend en dan mag je dat ook laten zien met behulp van de gaven van de Heilige Geest. Daarin neemt de zorg aan de armen een belangrijke plaats in. Dat betekent vandaag, dat het diaconaat deel neemt aan de uitvoering van de WMO van de Gemeente en het laten functioneren van voedselbanken. Ook zulke taken zijn vruchten van de Heilige Geest!

En Petrus zei: “Ananias, waarom heeft de satan uw hart vervuld om de Heilige Geest te bedriegen en iets achter te houden van de opbrengst van het stuk land?” Hij zegt als ’t ware twee dingen: Waarom heb je ’t gedaan? En: de satan heeft je hart vervuld. Ananias heeft eigenlijk met zijn daad de Heilige Geest belogen. “Gij hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God.” Want in Petrus en de Gemeente en meer nog in die armen van de Gemeente is de Heilige Geest, is God Zelf aanwezig. Daarom kan Petrus ook spreken van satan, de dwarsligger, de diabolos, die alles van God probeert stuk te maken. Zo’n daad als wat Ananias en Saffira gedaan hebben, recht tegen de Geest in, kan alleen maar van satan komen. Dat was voor de apostelen een uitgemaakte zaak! Daarom wordt in vers 9 de zonde van Ananias en Saffira niet het bedriegen van de Geest, maar sterker nog: het verzoeken van de Geest, genoemd. Verzoeken betekent: uitdagend trotseren. Het is de houding van de mens, die zijn eigen gang gaat, zijn eigen zekerheden zoekt en alles op zich zelf betrekt en naar zichzelf toehaalt, juist ook de dingen van God. Dat is het echte bedriegen en afzetten van de Geest. Quasi een offer brengen, maar ondertussen zichzelf handhaven. Quasi je zelf verloochenen, maar ondertussen toch de nodige rugdekking zoeken. Zijn wij allemaal niet zulke “schijnheilige” mensen? Zulke bedriegers, oplichters en verzoekers van de Geest?

Petrus had dat door en hij ontmaskert de houding van Ananias en diens vrouw als de satan in hun hart. Zoals Jezus de tempel reinigde, zo worden hier mensen gereinigd. De dood trof hen beiden. Een verschrikkelijke straf! Wij kunnen dat niet begrijpen. Was het nou zo erg wat Ananias en Saffira gedaan hadden? Ja, in het oog van God was dat heel erg! God kijkt het hart aan en ziet daar de satan tegenover de Heilige Geest. Blijkbaar had Ananias de hele opbrengst van het stuk land aan de apostelen voor de armenzorg toegezegd. Bij nader inzien vond hij dat toch zonde en hield er wat van voor zichzelf. Zo gaat het toch? Ananias dacht misschien alleen met mensen te maken te hebben, maar in werkelijkheid vergreep hij zich aan God, die door Zijn Geest in de Gemeente present is.

Vergaat het ons vaak ook niet zo? Gedachteloos leven we aan de Geest voorbij. Ook in de Kerk gaat het allemaal zo menselijk toe. Wie ziet daar nog de Heilige Geest aanwezig en houdt rekening met Hem? Vorige week heeft uw predikant de Bijbel naar beneden gehaald. Die werd toen zichtbaar en tastbaar voor de kinderen, ja voor iedereen. Opeens was het Woord van God daar, present. Daar boven op de preekstoel zie je die oude Bijbel eigenlijk niet. Maar nu was hij daar onder ons, met die mooie gotische letters en het jaartal van uitgifte: 1586. Opeens gaat het Woord dan ook leven, het wordt tastbaar. Zou het met de Heilige Geest in de Gemeente ook niet zo moeten zijn? Dat Hij invoelbaar wordt, in het diaconaat, in de zorg voor elkaar, de vrijwillige bijdrage, de troost aan elkaar? Wie van ons leeft niet vanuit een praktisch atheïsme, net als Ananias en Saffira, zo in de trant van: geven en nemen, maar vooral voor je zelf zorgen, een beetje schipperen hier, een beetje sjoemelen daar. Ananias en Saffira hadden bijna hun hele bezit weggegeven. Kom daar vandaag maar eens om! De meesten van ons bewandelen de kromme middenweg: de kerk wat, ik wat, de weg van het compromis, en vooral zó doen dat niemand het merkt. Tenminste, dat denken we dan. Maar God merkt het wel. God merkt alles. En het is alleen maar genade van Hem, dat Hij ons niet ter plekke dood laat neervallen.

We begonnen met het verloren Paradijs. Het is zeker nog niet herwonnen. Ook niet in de Kerk. Dat laat ons die oude geschiedenis uit de eerste Gemeente zien. Vandaag is het niet anders. We zijn gewaarschuwd! Maar God zij dank ligt het niet aan ons of het Paradijs weer terugkomt. Hij kan door onze rommel heenbreken! Tegen de stroom in. En dan zal toch eens Gods Koninkrijk aanbreken, in weerwil van wat wij er van gemaakt hebben. De Geest waait waarheen Hij wil. Dat mag ons moed geven om steeds opnieuw die Geest te zoeken en toe te laten in ons leven. Laat Hij ons maar schoon blazen. Zijn werk moet in ons volbracht worden.

Amen.

De eerste gemeente

Pinksteren hoort nog maar pas tot het verleden of de vervolging begint. De tegenstand wordt al feller, de Gemeente wordt aan alle kanten bedreigd. En wat doet de Gemeente dan?

Handelingen 4, 31
“En zij werden allen  vervuld met de Heilige Geest
en spraken het Woord Gods met vrijmoedigheid.”

Pinksteren hoort nog maar pas tot het verleden of de vervolging begint. De tegenstand wordt al feller, de Gemeente wordt aan alle kanten bedreigd. En wat doet de Gemeente dan?

Bidden! “En nu, Heer, let op hun dreigingen en geef uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid Uw Woord te spreken!” (vers 29)

Zij worden vervuld met de Heilige Geest en spreken dat Woord met vrijmoedigheid. De Geest geeft hun volmacht, te getuigen midden in de wereld, die vijandig is en wars van het nieuwe geloof in Christus. Zó is het vandaag nog: Kerken zijn er genoeg, echte getuigen veel te weinig! Christenen zijn er ook genoeg, maar echte lévende Gemeenten veel te weinig! Maar waar de Geest spreekt kan men niet zwijgen.

Toen Petrus en Johannes door de Hoge Raad ondervraagd werden, getuigden zij: “Wij kunnen niet nalaten te spreken van wat wij gezien en gehoord hebben” (vers 20).

Wij staan nog steeds voor het kruisverhoor van de wereld, spreekt u ook? Net als Petrus en Johannes? Hebben wij ook die vrijmoedigheid?

Laten we bidden, steeds weer bidden om ook zulke getuigen te mogen zijn in de kracht van de Heilige Geest. Wij mógen vandaag niet zwijgen net zo min als de eerste Gemeenteleden toen!

Oranje en Nederland XI

In 1934, toen ik geboren werd, na het overlijden van prins Hendrik, bestond ons vorstenhuis weer net als in 1890 uit twee vrouwen: moeder en dochter. Maar het volk leefde wel met haar mee. De beroemde volksdichter Clinge Doorenbos maakte er zelfs een gedicht over…

Prins Bernhard en de toen nog kroonprinses JulianaIn 1934, toen ik geboren werd, na het overlijden van prins Hendrik, bestond ons vorstenhuis weer net als in 1890 uit twee vrouwen: moeder en dochter. Maar het volk leefde wel met haar mee. De beroemde volksdichter Clinge Doorenbos maakte er zelfs een gedicht over:

Daar zijn twee Nederlandse Vrouwen
Die eenzaam door het leven gaan,
Maar die, omdat wij op haar bouwen,
Vóór alles op haar plichten staan.

Daar zijn twee Nederlandse Vrouwen
Die arm en rijk en groot en klein,
Door plichtsgevoel en vast vertrouwen
Een goed en prachtig voorbeeld zijn.

Maar het duurde niet lang of daar kwam een man in het vizier: prins Bernhard von Lippe-Biesterfeld. Juliana had hem leren kennen op een wintersportvakantie in Garmisch-Partenkirchen in 1936. Natuurlijk was er lang drukte over, vooral in de kranten (TV was er nog niet!), voordat de officiële verloving werd bekend gemaakt en het huwelijk op 7 januari 1937 werd gesloten.

Het gezin van prins Bernhard en Juliana in 1948Prinses Juliana had in Leiden gestudeerd en was door haar moeder zo goed mogelijk voorbereid op de moeilijke taak, die haar wachtte, als zij eens koningin zou worden. De prinses was van meet af aan “onder het volk” gebracht. Koningin Wilhelmina wilde haar dochter niet in eenzaamheid laten opgroeien, zoals dat met haar gebeurd was. Je kunt zeggen, dat ons vorstenhuis en Nederland daardoor dichter bij elkaar zijn gekomen. Talrijk waren de reizen van moeder en dochter door de provincies. Zij waren juist in die moeilijke jaren een grote steun voor het volk. Het spreekt van zelf, dat ook vader Hendrik en grootmoeder Emma veel van de prinses hielden en ook met haar optrokken. Na het overlijden van die twee, zo kort achter elkaar in hetzelfde jaar 1934, was er grote eenzaamheid in het paleis. Gelukkig heeft dat maar kort geduurd. Prins Bernhard bracht de nodige drukte met zich mee en op 31 januari 1938 deed nieuw leven haar intree in het paleis: prinses Beatrix! En in het jaar daarop werd de tweede dochter geboren: prinses Irene, een betekenisvolle naam in die tijd van oorlogsdreiging. Vrede!

Nog geen maand later (prinses Irene was op 5 augustus geboren) was de oorlog uitgebroken in Europa. Op 1 september waren de Duitsers Polen binnengevallen. En de ouderen onder ons weten allemaal, hoe ’t verder gegaan is. Vijf ellendige jaren braken aan. Op 10 mei 1940 werd Nederland overvallen. We waren niet zo goed bewapend. Colijn was altijd zuinig geweest! Trouwens, het had toch niets geholpen, want we waren geen partij voor het hypermoderne Duitse leger. Toch hielden onze jongens nog vijf dagen stand. Er is hevige strijd geleverd aan de Grebbelinie, rond Rotterdam en de Afsluitdijk en op vele andere plaatsen. Generaal Winkelman kon trots zijn op zijn manschappen. Het genadeloze bombardement op Rotterdam, waarbij we onlangs nog hebben stilgestaan, heeft het moreel in ons land gebroken.

Ondertussen had de Koninklijke familie ons land verlaten. Velen spraken daar schande van. Ze noemden het een vlucht. Maar zó was koningin Wilhelmina niet! Integendeel, zij was een echte vechtster. Zij had dan ook de bedoeling om vanuit Engeland beter strijd te kunnen leveren voor ons land. Wat zouden we er aan gehad hebben, wanneer de Koninklijke familie in Duitse gevangenschap geraakt was?

De oude hofprediker ds. Welter vertolkte de gevoelens van velen met zijn gedicht:

13 mei 1940

Neen, ’t was geen vlucht die u weg deed gaan,
Maar volgen, waar God u riep.
Wij vragen niet wat in u is doorstaan:
Een strijd, hoe zwaar, hoe diep.

Wij knielen naast en met u neer
Omhoog tot God de blik, de handen:
Geef Neerland aan Oranje weer,
Oranje aan de Nederlanden!

Gebracht worden waar je niet heen wil

“Waarachtig, ik verzeker je: toen je jong was deed je zelf je gordel om en ging je waarheen je wilde, maar wanneer je oud wordt zal een ander je handen grijpen, je je gordel omdoen en je brengen waar je niet naartoe wilt.”

Johannes 21, 18
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Toen gij jonger waart, omgorddet gij uzelf en gij gingt, waar gij wildet, maar wanneer gij eenmaal oud wordt, zult gij uw handen uitstrekken en een ander zal u omgorden en u brengen, waar gij niet wilt.” (NBG Vertaling 1951)

“Waarachtig, ik verzeker je: toen je jong was deed je zelf je gordel om en ging je waarheen je wilde, maar wanneer je oud wordt zal een ander je handen grijpen, je je gordel omdoen en je brengen waar je niet naartoe wilt.” (Nieuwe Bijbel Vertaling 2004)

Kruisiging van Petrus door Michelangelo Merisi da Caravaggio 1601Jong zijn en oud worden is een gegeven van alle tijden. Het heeft alles met de gewone gang van het leven te maken. Je hoort het ouderen wel eens zeggen: “Oud worden gaat nog wel, dat komt van zelf, maar oud zijn… dat valt niet mee!” De meeste mensen zien er tegen op om oud te worden, zelfs om oud te lijken. Daar wordt dan ook van alles tegen gedaan! Fitness, make-up, een kleurtje in je haar, een facelift, een levenselixer enzovoort. Krampachtig proberen oudere mensen het jong zijn vast te houden. Jong zijn is “in”, oud zijn is “uit”. Zo voelen veel ouderen zich ook: uit, afgedankt. De jeugd heeft de toekomst. Ouderen kom je ook maar zelden op de TV tegen, zeker niet in reclamespotjes.

In de Bijbel is dat heel anders. Daar is niet de jeugd “vooraan”, maar de ouderdom! Het is een eer om grijs te worden, want oud zijn is een zegen van de Heer en het gaat gepaard met wijsheid en levensvolheid. Vroeger was dat bij ons ook zo. Van ouderen kon je het handwerk leren. Zij vertelden je de verhalen van vroeger. Bij ouderen kon je om raad gaan.

Jezus gebruikt die tegenstelling tussen jong en oud om aan Petrus duidelijk te maken, hoe het met zijn leven zou verder gaan en zelfs zou aflopen. Want later heeft men uit het woord van Jezus begrepen, dat hierin een aanwijzing lag hoe Petrus zou sterven. Hij is immers net als de Heer gekruisigd, maar met het hoofd naar beneden. Vandaar dat “handen uitstrekken” en “gorden”.
 
Het gaat dus om een heel persoonlijk woord van de Heer aan Petrus. Het “jong zijn” heeft betrekking op de tijd van vroeger, toen Petrus met zijn Heer door het land trok, toen hij zijn Heer diende en daarbij ook zichzelf kon zijn: altijd vooraan, in de spotlights. Hij was tot Christus gekomen en bij Hem gebleven als iemand, die zichzelf omgordt. Zijn woorden liegen er niet om: “Wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd. Ik zal met U sterven. Ik zal mijn leven voor U inzetten. Al zouden ook allen U verlaten, ik nooit!” Petrus was assertief, kon goed voor zich zelf opkomen en wist waar hij in het leven stond. Hij droeg de gordel “hoog”. Een vitale man, die de wereld aankan! Echt het prototype van veel jongeren, die je vandaag ook tegenkomt. De Prediker wist ze ook al te noemen: “Verheug u, o jongeling, in uw jeugd, en uw hart zij vrolijk in uw jongelingsjaren” (Pred. 11,9). Maar hij zegt ook niet voor niets daarop: “Jeugd en jonkheid zijn ijdelheid” (vs.10).

Als je jong bent, kun je alles aan. Het is prachtig, maar ook gevaarlijk, want je denkt dan dat het nooit ophoudt, en je kunt je behoorlijk vergalopperen. Dat is bij Petrus gebeurd, toen hij de Heer verloochende en de benen nam, toen het gevaarlijk voor hem werd. Jezus zegt in onze tekst: werkelijk anders wordt het in het leven, als die mens oud wordt. Dat slaat voor Petrus op de tijd, nadat hij door de Heiland weer in genade was aangenomen, zoals in het voorafgaande verteld wordt (de verzen 15-17). De Heer had toen gezegd: “Hoed en weid mijn schapen!”. Nu komt er een tijd, waarin Petrus zich echt zal moeten bewijzen. Een tijd, waarin hij de strijd zal moeten aanbinden met de vitaliteit van zijn “jeugd”. Een tijd, waarin hij niet zo zeer zelf leeft als wel zich láát leven. Christus in hem! Dat is ook de tijd, waarin andere woorden uit zijn geschiedenis op de voorgrond komen: niet meer “ik”, maar “Gij”. Woorden van de Heer: “Niet vlees en bloed… Petrus… maar Mijn Vader”, “Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude….”. Oud worden, dat is het leven buiten je zelf zoeken, in Christus; dat is ook: de dood in de rekening van het leven opnemen. Met andere woorden: de kruisiging van het vitale leven, waaraan je als jongere zo hecht. Aanvaarden ter wille van Christus. Niet meer “ik” en nog eens “ik”, maar “Hij” en steeds weer “Hij”. Johannes de Doper zei het al, toen hij Jezus zag: “Hij moet wassen, groter worden, ik moet minder worden”.

Na Pasen en Pinksteren moet dit ook ons leven worden. We moeten ons “laten leven” door de opgestane Heer en met behulp van Zijn Geest. Dat is een energie-vergende bezigheid, het eist al je krachten op! Wij worden door een ander omgord en gebracht waarheen wij niet willen. Het is een voortdurende strijd tegen je eigen wil en je eigen hoogmoed. Maar we hebben geen keus, is ’t niet? Gorden we ons zelf en denken we daarmee klaar te zijn, dan loopt het op niets uit. Met de beste wil van de wereld kunnen we onszelf niet zó gorden, dat we tot het echte leven komen. Want in werkelijkheid bereik je dan alleen maar de dood! De rest is allemaal schone schijn. Al onze eigen wegen lopen op het grote niets uit. Al die zinnen van ons, die we met “ik” beginnen, het zijn holle klanken. Wij kunnen ze immers niet wáár maken. En “waar” is volgens de Bijbel iets wat vast staat, waar je op rekenen kunt, dat echt betrouwbaar is. Alleen God is waar, waarachtig, “Eeuwig Getrouw” is Zijn naam.

Als je jong en gezond en sterk bent kun je gaan en staan waarheen en waar je wilt. Maar als je oud bent geworden, heb je hulp nodig en moet je gaan waarheen je gebracht wordt. Voor velen is dat vandaag een groot probleem! Je wilt er toch niet aan denken, dat je naar een verpleeghuis gebracht wordt? Hoe goed het daar ook kan zijn, je bent toch hulpeloos en afhankelijk, je kunt je zelf niet meer “gorden”. Zo zal het ook Petrus vergaan, wanneer hij oud geworden is. Dan zal hij zijn handen uitstrekken en een ander zal hem omgorden en hem daarheen brengen, waarheen hij niet wil. Later heeft men daaruit opgemaakt, dat Petrus een gewelddadige dood zou sterven. In ieder geval betekent het uitstrekken van de handen wel, dat je iemand nodig hebt die je vastpakt om je verder te leiden. Misschien ook dat je armen worden vastgebonden om je aan het kruis te brengen, zoals dat later veelal is uitgelegd. Toen men wist, dat Petrus in Rome is gekruisigd, hebben deze woorden natuurlijk een diepere betekenis gekregen: als profetie van de kruisdood van Petrus. Zo kon de oude kerkvader Tertullianus al schrijven: “Toen werd Petrus door iemand anders omgord, toen hij aan het kruis werd vastgebonden.” Door zijn dood verheerlijkt de martelaar God, omdat hij stervend voor Hem getuigenis aflegt. In het Johannes-Evangelie wordt op meerdere plaatsen gesproken over het lijden van Christus als een verheerlijking van God. Zo bijvoorbeeld in Joh. 17,1: “Vader, de ure is gekomen; verheerlijk Uw Zoon, opdat Uw Zoon U verheerlijke…” In de oude kerk is deze gedachte ook overgenomen, zie bijvoorbeeld 1 Petr. 4,16: “Indien hij echter als Christen lijdt, dan schame hij zich niet, maar verheerlijke God onder die naam”. Zoals de Heer Zelf in Zijn kruisdood niet iets verschrikkelijks, een grote schande, zag, maar Zijn verheerlijking van Godswege, zo is ook de dood van Zijn discipelen een verheerlijking van God. Zo mag ook Petrus later God verheerlijken! Het is een getuigenis, dat God het waard is, dat men zijn leven voor Hem over heeft! Eens had Petrus in zijn jeugdige overmoed gezegd: “Ik zal mijn leven voor U geven”, dat wordt nu bewaarheid! Jezus had dit al voorzien, toen Hij zei: “Gij kunt Mij dit keer niet volgen, maar eens(!) zult gij Mij volgen!” (13,36).

Zo betekent het nieuwe leven ná Pasen en Pinksteren ook, dat men deel krijgt aan het lijden van Christus. Dat is niet mis te verstaan, maar heel moeilijk. Want wie wil dit nou? Na één van mijn preken in de laatste tijd kreeg ik een email met de vraag: “Legt u nu eens uit wat daar staat in Joh.21, 19”. Daar staat, dat Jezus dit woord (van oud en jong) tot Petrus sprak om te kennen te geven, met welke dood hij God verheerlijken zou. Ik denk, dat de briefschrijver het er moeilijk mee heeft om te accepteren dat zo’n volgeling van Jezus, zoals Petrus toch was, moest eindigen aan het kruis. Ja, dat is ook heel moeilijk te begrijpen. Dat had ik vroeger ook, toen ik op school al die verhalen hoorde over martelaren. Is dat nou het resultaat, zeg maar gerust: de beloning, van het aan God gewijde leven? Ja, dat is het! Christus brengt ons daar, waar we van nature niet heen willen. Want wie wil dit nou? Zo’n dood? Christus bracht Petrus in de vervolging en uiteindelijk in een verschrikkelijke dood. Toen Petrus zich eindelijk helemaal door Christus liet leven, was tenslotte het kruis zijn loon. Wie wil dit?

Toch is in déze dood het leven. Want door die dood wordt God verheerlijkt. Het kruis is de vernietiging van onze “eer”, van ons “ik”. Maar God wordt groot, waar mensenkinderen tot “niets” worden. En daarin, daarin alleen is het leven, ook voor ons: dat God de Heer groot wordt. Zijn Naam moet eeuwig eer ontvange, men loov’ Hem vroeg en spâ!
 
Het “jonge” leven, dat ook Petrus gekend heeft, is een heerlijk aantrekkelijk leven, maar toch voorzover het helemaal op de mens en niet op Christus gericht is, is het een gestadige dood. De dood in de vervolging, in het lijden om Christus’ wil, is een hard en bitter lot, dat velen gedragen hebben en nóg dragen, het is de weg “waarheen gij niet wilt”, maar ook de weg die voert in de verheerlijking van God en het ontvangen van het waarachtige leven uit Zijn hand. In een artikelenserie in Trouw werd laatst verteld over de geschiedenis van de Protestanten in Zuid-Frankrijk. Ik stond er versteld van, wat die mensen voor hun geloof over hebben gehad. Een kleine groep mensen tegen het machtige Franse Koninkrijk. Velen moesten deze ongelijke strijd bekopen met de marteldood. Ja, dat was echt “God in Frankrijk”!

Wie wil er nou in deze zin “oud” worden? Petrus niet en ook wij niet. Daarom heeft de Heiland nog één woord voor Petrus: “Volg Mij!” Dat had Petrus al eerder gehoord, bij de oevers van het Meer van Galilea. Toen had hij de netten verlaten en was Hij Jezus gevolgd. Toen was nog niet geopenbaard, wat later duidelijk werd. Jezus volgen is in Zijn voetstappen gaan, het kruis op je nemen, je zelf verloochenen. Volgen van Jezus is gaan op de kruisweg. Dat is een gebod, een heel moeilijke opgave, maar het is ook een belofte. Het betekent toch ook, dat je op die kruisweg niet alleen hoeft te gaan. Je bent niet aan je zelf overgelaten. Volg Mij! Hij is er bij! In de diepste nood en donkerste uren van je bestaan zegt Jezus: “Ik ben met u tot aan de voleinding der wereld.”

Daarom, als wij het jonge leven moeten opgeven om “oud” te worden en ons te láten leven door Christus tot aan het kruis toe, dan is het altijd met Zijn hulp, in de kracht ook van Zijn Geest. Wij doen het om bij Jezus te zijn! Volg Mij! Om met Hem in Gods heerlijkheid te komen! Dat is een geweldig perspectief! Een belofte voor de eeuwigheid. Wij gaan er aan werken in deze tijd, in het hier en nu. Ontwaakt gij die slaapt en staat op uit de doden en Christus zal over u lichten!

Volg Hem!

Amen.

Oranje en Nederland X

Toen die vreselijke wereldoorlog in 1918 eindelijk ten einde was, kregen we in Nederland nog een vervelende nasleep. Ons land was weliswaar neutraal geweest, maar toch kwam toen de Duitse keizer nog…

Toen die vreselijke wereldoorlog in 1918 eindelijk ten einde was, kregen we in Nederland nog een vervelende nasleep. Ons land was weliswaar neutraal geweest, maar toch kwam toen de Duitse keizer nog…

ColijnBegrijpelijk, dat het Duitse volk schoon schip wilde maken en eindelijk van het “oude regime” verlost wilde worden. De revolutie brak uit en de “kronen” rolden door de straten. De keizer, 18 koningen, groothertogen, hertogen en andere vorsten werden door het opstandige volk van de troon gezet. De keizer en de kroonprins vluchtten naar Nederland, waar zij asielrecht kregen. De kroonprins is later naar Duitsland teruggekeerd, maar de keizer bleef op zijn slot in Doorn wonen en is daar in de 2e wereldoorlog overleden. Nu is dat kasteel een trekpleister geworden voor uitstapjes.

Na die wereldoorlog was het voor ons land en de koningin ook niet zo gemakkelijk. Hoewel Nederland neutraal was, heeft het land toch erg geleden onder de oorlog. Er was veel armoede en werkeloosheid. Wel werd nog in 1923 het zilveren jubileum van de koningin gevierd, maar het was duidelijk dat er moeilijke tijden aanbraken. Politiek was er maar één man, die de zaak in het gareel kon houden: Colijn. Men verwachtte van hem wonderen, maar die kon ook hij niet geven. Er was ook nog de zogenaamde Belgische kwestie. Na de 1e wereldoorlog wilde België ons Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Limburg annexeren. Dat gaf veel opschudding! Gelukkig kon onze minister van Buitenlandse Zaken Jonkheer Van Karnebeek de Geallieerden overtuigen, dat die twee gebieden helemaal niet bij België wilden en dus bij Nederland hoorden. De annexatie ging toen gelukkig niet door!

Een lichtpuntje in deze crisistijd was de droogmaking van de Zuiderzee, waarvan we vorige week nog het 75-jarige jubileum hebben herdacht. Het was het grootse werk van de minister ir. Lely. Op 29 mei 1932 was de afsluitdijk klaar. De dijk was 24 km lang en werd overal in de wereld als een “wereldwonder” geroemd. Onder aan het monument aan de Friese kant staat nog het gedenkwaardige opschrift: “Een volk dat leeft, bouwt aan zijn toekomst”.

Daarna kreeg je nog de droogmaling van de Wieringermeerpolder, gevolgd door nog meer indrukwekkende waterwerken. Ja, een klein volk kon grote dingen presteren! Koningin Emma had daar al zo vaak op gewezen. En het is geen wonder, dat kroonprins Willem-Alexander iets met het water heeft!

Na de beurskrach in New York in 1928 waren de aandelen overal gekelderd. Er waren mensen, die van de ene op de andere dag straatarm waren geworden. Het waren echte crisis-jaren. Door al die ellende kwam het socialisme en ook het nationaal-socialisme van Anton Mussert sterk opzetten. Gelukkig wist Colijn met zijn “crisis-kabinet”het volk door deze moeilijke jaren heen te loodsen. Hij moest daartoe wel impopulaire maatregelen nemen zoals bezuinigingen tot zelfs verlaging van salarissen toe en de opvang van werkelozen in werkkampen.

Een andere trooster

Het is Pinksteren geweest. We herdachten de uitstorting van de Heilige Geest. Een historisch gebeuren, verleden tijd. Maar is het ook tegenwoordige tijd? Is het ook iets, wat te maken heeft met óns leven hier en nú ?

Johannes 14, 16
“Hij zal u een andere Trooster geven”

Pinksteren door Giotto ca. 1305 Scrovegni kapel, PaduaHet is Pinksteren geweest. We herdachten de uitstorting van de Heilige Geest. Een historisch gebeuren, verleden tijd. Maar is het ook tegenwoordige tijd? Is het ook iets, wat te maken heeft met óns leven hier en nú ?

Ik denk van wel. Zeker, als we uitgaan van wat Jezus over de Heilige Geest zegt: dat Hij de Trooster is. En het wordt nog duidelijker, als we nagaan wat daar in het Grieks staat: paraklétos, wat letterlijk betekent: iemand die er bij geroepen wordt. Je kunt dus zeggen: Hulp, Bijstand, Trooster. Je mag ook denken aan een advocaat, iemand die voor je pleit, want dat woord “advocatus” (Latijn) betekent precies hetzelfde als “Parakleet”.

Die Trooster komt in de verlatenheid van de discipelen na de Hemelvaart van hun Heer. Zij blijven “verweesd” achter. Zij voelen zich verlaten van God en mensen. Maar Jezus had gezegd: “Ik zal u niet als wezen achterlaten, Ik kom tot u” (Joh.14, 18). En “Ik zal u de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn, de Geest der waarheid” (Joh.14, 16).

De Heilige Geest is dus een “Trooster”, zoals Jezus ook zelf geweest is! De Heer is er niet meer, maar er komt een ander, een andere Trooster. De verbinding tussen Jezus en die Ander, de Heilige Geest, ligt dus in het woordje “troost”. Zoals Jezus aan de Zijnen troost gaf, zó zal ook die Ander een Trooster zijn.

En juist dat maakt het Pinksterfeest zo actueel. Er wordt ons hier een cadeau aangeboden, dat niet gebonden is aan tijd noch aan plaats. Het is niet iets van tweeduizend jaar geleden, maar het is iets blijvends, ook voor vandaag. En het is niet iets van Jeruzalem en Galilea, maar het is voor de gehele wereld (“tot het uiterste der aarde” Hand.1,8). En het is niet iets voor de discipelen alleen, het is ook voor u en voor mij!

Hoe dat uitwerkt in ons leven, daar wil ik het een volgende keer over hebben.

Spreken met andere tongen

“En zij werden allen vervuld met de heilige geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de geest het hun gaf uit te spreken.”

BijeenkomstHandelingen 2, 4
“En zij werden allen vervuld met de heilige geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de geest het hun gaf uit te spreken.”

Het heeft lang geduurd, eer de Messias kwam. In het Oude Testament is de komst van de Messias al aan verschillende mensen beloofd. Aan Abraham en aan koning David en aan de profeten en door hun mond aan het volk van Israël. Vele eeuwen hebben ze daar op moeten wachten! Toen het dan tenslotte zo ver was -Jezus was gekomen- toen begrepen de meeste mensen niet, dat Hij de Messias was.

Tussen de belofte van de Heilige Geest en Zijn komst verliepen slechts enkele dagen. Jezus had vóór Zijn sterven herhaaldelijk op de komst van de Trooster gewezen. Die Geest was voorzegd, denk maar aan de woorden van Jezus: “Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn, de Geest der waarheid, die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet, maar gij kent Hem, want hij blijft bij u en zal in u zijn” (Joh.14, 16-17). Jezus belooft de discipelen en ook ons een Geest, Die is als een Trooster, Die bij ons en in ons is, Die ons leert en ons alles te binnen brengt wat Jezus geleerd heeft, Die van Jezus getuigt en óns overtuigt van zonde, een Geest, Die ons in alle waarheid leidt en Jezus verheerlijkt.

Zo lang die Geest er nog niet was, was het stil in Jeruzalem. De apostelen zaten ergens in een bovenzaal, maar kwamen er niet toe het Evangelie te verkondigen. Zij waren als verlamd, voor zich uit starend, volkomen naar binnen gekeerd. Ja, zo lang Jezus nog bij hen was geweest, in de veertig dagen na Pasen, zo lang zij nog contact met Hem hadden vóór Hemelvaart, toen ging het nog wel. Maar nu Jezus definitief was heengegaan, nu wisten zij het niet meer en voelden zij zich volkomen verloren. Gelukkig gaat God wel door met Zijn geschiedenis, ook als mensen het niet meer zien zitten. Misschien komt Gods heerlijkheid wel sterker op ons af, juist als wij er geen zicht meer op hebben.

Het werd Pinksteren! Gods natuur stopt niet, de tarweoogst volgt op de gersteoogst. Dat werd vanouds met Pinksteren gevierd. En bij drommen komen de mensen naar Jeruzalem, om het offer van de tarweoogst te brengen: twee broden van het nieuwe koren. Zelfs uit de diaspora waren ze gekomen: uit Klein-Azië, het huidige Turkije, en Griekenland en Kreta. Van heinde en verre kwamen de Joden naar “huis” om het oude verbondsfeest te vieren. Samen zouden ze herdenken, hoe God Zijn verbond gegeven heeft op de Sinai. Is het niet typerend voor Gods leiding in de wereld, dat Hij juist op dit aloude feest Zijn Geest uitstort? Juist op zo’n moment, waarop massa’s mensen in Jeruzalem aanwezig zijn? Mensen, bijeengekomen uit heel de toenmalig bekende wereld? Ja, en dan ook nog op de eerste dag van de week, net als bij Pasen, om er ons op te wijzen, dat de zondag voor God een heel bijzondere dag is, ja Zijn dag!

Hoe weten we eigenlijk, dat het op zondag was, dat de Heilige Geest is uitgestort? Dat kunnen we opmaken uit de oude Joodse wetgeving van Leviticus 23, vs.15:  “Dan zult gij tellen van de dag na de sabbat, zeven volle weken zullen het zijn, tot de dag na de zevende sabbat zult gij tellen.” – en dat is dus zondag! “50 dagen, dan zult gij een nieuw spijsoffer de Here brengen.” Tussen Pasen en Pinksteren liggen dus precies 7 weken en Pinksteren is de 50e dag na Pasen. En omdat Pasen en Pinksteren op zondag vallen, moeten wij op elke zondag de gedachtenis aan Pasen en Pinksteren in ere houden! We heiligen de zondag dus niet alleen vanuit het vijfde gebod, maar juist ook om de reden, die ik daarnet genoemd heb.

“En zij waren allen tezamen bijeen.”

Zo horen we in Handelingen 1. Niet alleen op één plaats, maar ook eensgezind, eendrachtig. Daar begint eigenlijk het wonder van Pinksteren al: dat de discipelen samen eensgezind op éénzelfde plaats in afwachting waren van het grote gebeuren dat komen zou! Dat was vroeger wel eens anders geweest! Want ook in de discipelenkring was er nog wel eens ruzie en jaloezie. Een man als Petrus bijvoorbeeld speelde graag haantje de voorste. In de Gemeente en de Kerk komen we dit ook nog wel eens tegen, helaas. Maar nú is het anders bij de discipelen. In de laatste tijd hadden zij al meer samen met elkaar gebeden en elkaar lief gekregen. God had hen daardoor als ’t ware toebereid om de Heilige Geest te ontvangen. Want de Geest kan niet komen daar waar ruzie en betweterij is. Daarom is het van belang, willen wij Pinksteren vieren, dat we eendrachtig zijn en elkaar liefhebben, dat er rust en vrede is. Paulus zegt het zo: …niet lettend op eigen belang, maar op dat van een ander, elkaar liefhebbend, de een de ander hoger achtend dan zich zelf.” Dat is de ware Pinkstergeest!

“Eensklaps kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en vulde het hele, waar zij gezeten waren…”

Zo maar ineens, als een donderslag bij heldere hemel. Een windvlaag, je hoort zijn geluid, maar je weet niet waar die vandaan komt. Hij vervult het hele huis, ja waarschijnlijk de hele stad, maar in ’t bijzonder het huis van de discipelen. Het had ook de bedoeling, dat de mensen naar dat huis zouden komen om naar de bedoeling van die windstorm te vragen. Petrus zou het dan vertellen en zó de mensen tot geloof brengen.

“En er vertoonden zich aan hen tongen als van vuur, die zich verdeelden, en het zette zich op ieder van hen; en zij werden allen vervuld met de heilige geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de geest het hun gaf uit te spreken.”

“Tongen als van vuur”. Hoe moeten we dat zien? Je zou kunnen denken aan de vlam van een kaars, die een beetje op een tong lijkt. Hoe dan ook, God gaf duidelijk een zichtbaar teken van de aanwezigheid van Zijn Geest. Johannes de Doper had hier al over gesproken: “Hij zal u met de Heilige Geest dopen en met vuur!” Met de Heilige Geest als met vuur! De aanwezigheid van God wordt in de Bijbel dikwijls met vuur aangegeven. Denk aan Mozes en het brandende braambos, Ezechiël met de brandende kolen, Jesaja aangeraakt door een gloeiende kool. God is als een verterend vuur, zo is ook de Heilige Geest. Dit vuur verscheen in “tongen”, iedereen kreeg er van mee, niemand uitgezonderd. Gods genade is er voor iedereen, daar worden geen mensen buitengesloten! De tongen waren verdeeld, de genade van God wordt dan ook door iedereen op eigen wijze ervaren, en toch bleven zij allen een drachtig! Wat jammer toch, dat we in de Kerk die eendracht kwijt zijn. Met Pinksteren, het geboortefeest van de Kerk, ervaren we dit als een pijnlijke wonde. We zijn teruggevallen in het tijdperk van de torenbouw van Babel. De één bouwt een nog hogere toren dan de ander! Maar God gooide ze om en verdeelde toen de talen. Toen waren de mensen in zekere zin ook het contact met God kwijt. Met Pinksteren heeft God dat contact gelukkig weer hersteld. Opnieuw door verdeling van de tongen en talen, maar nu om ze tot eendracht te brengen, om alle volken eendrachtig te scharen rondom de Goede Herder. Daarom is Pinksterfeest ook het feest van de Zending. Om het geloof uit te dragen, wereldwijd, hiertoe werden zij allen vervuld met de Heilige Geest. God Zelf legt beslag op de mensen. Geen toren van Babel, al is hij nog zo hoog, kan Gods aanwezigheid te niet doen! Geen wonder, dat de mensen andere talen begonnen te spreken. Gods genade is zo overvloedig dat Zijn Evangelie in één taal niet is te vertellen…

…en zij begonnen met andere tongen te spreken…

Er gebeurde iets wonderlijks met die discipelen en met al die mensen, die daar samen waren. Zou dat ook aan óns kunnen gebeuren? Nu wij Pinksteren vieren? Ja, ik denk van wel. Pinksteren confronteert ons met onszelf. Met onze onmacht, moedeloosheid, angst, uitzichtloosheid, onze menselijkheid, onze maakbare wereld (tot in het virtuele toe). Vanuit dit bestaan van ons is Pinksteren een vreemd feest, we weten er eigenlijk niet zo goed raad mee. Het is zo ongrijpbaar, zo wonderlijk. Van Kerst kunnen we nog wel een vredesfeest maken, en van Pasen een overwinningsfeest (op de dood), maar wat moet je met Pinksteren? Dat is niet te vermenselijken, naar ons toe te halen binnen onze wereld. Want Pinksteren is het feest, dat zo helemaal alleen door God hier op aarde gebracht wordt. De mens heeft daar geen aandeel in, hij kan het alleen maar dankbaar naar zich toe halen.

Als Gods Geest in ons persoonlijk en over ons als Gemeente en Kerk vaardig wordt, dan worden wij ontmaskerd, dan blijkt hoe ontstellend broos wij zijn, een geraamte zonder vlees, als het dal van de doodsbeenderen uit Ezechiël 37. Als Gods Geest met Zijn zuiveringsactie begint, dan blijkt hoe arm ons christendom is, een omgekeerde, een onbekeerde zaak, een perversie. Wij leggen beslag op Jezus en Zijn zaak in plaats van andersom: een beslag van Jezus op onze zaak. Wij misbruiken het Evangelie voor ónze doeleinden en spelen de ene tekst tegen de andere uit. Wij zaaien verdeeldheid in de Kerk in plaats van de eenheid te zoeken. Wij zijn er de oorzaak van, dat buitenstaanders het Evangelie niet meer kunnen begrijpen. Hoe durven wij dan te zeggen: Pinksteren is zo ongrijpbaar, zo al te wonderlijk! Wij zelf zijn ongrijpbaar, wij zelf handelen zo wonderlijk in Gods oog. Wij zelf zijn vervreemden in Gods wereld! Totaal de weg kwijt! Niet het Pinksterfeest is ongrijpbaar, wij zijn het! Wij laten ons niet meesleuren door de windvlaag, die geweldige wervelstorm, waarmee God ons stoffige leven zuiveren en vernieuwen wil.

Spreken met andere tongen, dat is bekering. De Geest Zijn werk laten doen in jouw leven. Wat er dan gebeurt? Dat is met geen pen te beschrijven. Dan komen mensen in beweging, dan zie je Kerken naar elkaar toekomen, dan worden ruzies bijgelegd, vijanden verzoend, lange tenen ingekort. Dan wordt er gedeeld en uitgedeeld tot aan de einden der aarde. Dan zie je vruchten van waarachtig geloof. Je merkt het aan de mensen, als ze aangeraakt zijn door de Geest. Je denkt en spreekt en handelt gewoon in een andere “taal”. Je wordt van Boven aangestuurd. Dat is heel wat anders dan torens van Babel bouwen! Je spreekt de taal van liefde, vergeving en verzoening. Dat voelt o zo goed! Daar kan geen menselijke instelling tegen op! Het begint met Pinksteren en eindigt in de hemel.

Amen.

Oproep televisieprogramma Ik mis je

De makers van ‘Ik mis je’ zijn dit moment het zesde seizoen aan het voorbereiden en doen een omroep aan mensen om zich aan te melden. Ik weet dat deze serie voor veel mensen troostrijk is, zeker voor hen, die iemand verloren hebben…

De makers van ‘Ik mis je’ zijn dit moment het zesde seizoen aan het voorbereiden en doen een omroep aan mensen om zich aan te melden. Ik weet dat deze serie voor veel mensen troostrijk is, zeker voor hen, die iemand verloren hebben…

Ik mis jeMaak een unieke film over een overleden dierbare
Meld u aan voor het televisieprogramma ‘Ik mis je’ (EO)

In ‘Ik mis je’ maakt presentatrice Marion Lutke samen met gelovige nabestaanden een unieke herinneringsfilm over een partner, kind, familielid of goede vriend(in) die is overleden.

Gasten halen herinneringen op en in combinatie met foto’s en (home)videobeelden vormen deze een unieke film. Aan de orde komen zijn/haar karakter, het overlijden en hoe de nabestaanden met het gemis omgaan. Halen ze steun uit het geloof? Wat betekent het verlies voor de manier waarop zij in het leven staan?

Het doel van ‘Ik mis je’ is allereerst een mooie ‘in memoriam’ maken. Daarnaast wil het programma andere mensen helpen die iemand missen. Kijkers schrijven geregeld dat ze zich in verhalen herkennen en hier steun uit halen. Ook inspireert het programma mensen om op hun eigen, unieke manier afscheid te nemen.

De redactie van ‘Ik mis je’ is op dit moment bezig met de opnames voor het zesde seizoen, dat na de zomer zal worden uitgezonden. U kunt zich aanmelden voor het maken van zo’n unieke herinneringsfilm. Neem hiervoor vrijblijvend contact op met de redactie.

Op www.eo.nl/ikmisje kunt u eerdere afleveringen terugzien. Ook vindt u hier meer informatie over het programma en kunt u ervaringen van gasten lezen.

Skyhigh TV
Redactie Ik mis je
Tel. 035 62 63 000
E-mail:
ikmisje@skyhightv.nl

Oranje en Nederland IX

Wilhelmina zal 2 wereldoorlogen meemaken, als koningin van een klein land, terwijl zij sterk verwant is aan het land dat de oorlog beide keren ontketende: Duitsland. Dat bracht haar ongetwijfeld in een moeilijke positie.

Wilhelmina zal 2 wereldoorlogen meemaken, als koningin van een klein land, terwijl zij sterk verwant is aan het land dat de oorlog beide keren ontketende: Duitsland. Dat bracht haar ongetwijfeld in een moeilijke positie.

Maar met verve heeft zij haar taak als koningin van een vrij en onafhankelijk Nederland vervuld. Zij was een heel dappere vrouw en spaarde Duitsland haar kritiek niet! Ouderen herinneren zich dat nog goed uit de laatste oorlog, toen de koningin via Radio Oranje het volk toespraak en op allerlei manieren leiding gaf aan het verzet. Zij werd niet voor niets “Moeder van het verzet” genoemd. En de V van Victorie werd tot de W van Wilhelmina.

In de Eerste Wereldoorlog kon ons land nog neutraal blijven. Wel waren de troepen in staat van paraatheid gebracht en bij de grenzen met Duitsland en België samengetrokken, waar Wilhelmina hen regelmatig bezocht. De koningin pleitte voor een sterk leger en ergerde zich nogal eens aan de Nederlandse zuinigheid en laksheid, waarmee hier zaken werden afgehandeld. Het was een tijd vol spanning en ook armoede. De economie vloog achteruit, aandelen kelderden als bakstenen, de handel kwam stil te liggen en de werkeloosheid nam drastische vormen aan. Zo heerste er in ons land veel ellende. De koningin probeerde uitkomst te bieden. Op 10 augustus 1914 nam zij het initiatief tot oprichting van een Koninklijk Nationaal Steun Comité. Zij liet het niet alleen bij woorden, zij schonk het Comité 120.000 gulden! Een goed voorbeeld doet volgen. U weet het, koningin Emma zei het al: “Een klein land kan groot zijn in dingen van naastenliefde en barmhartigheid.” Wilhelmina was een gelovige vrouw. Niet alleen de materiële nood probeerde zij te lenigen, ook de geestelijke nood van haar zo geplaagde volk. Zo horen wij in de Kerstgroet van 1914 de volgende bemoediging:

“Er is veel stof tot dankbaarheid in onze grote doch moeilijke tijd. Een verheffende zin van eenheid en saamhorigheid treedt ons tegemoet, onderlinge waardering en samenwerking op velerlei gebied valt waar te nemen, naarmate de nood stijgt wordt de liefde overvloediger. Krachtig doet de behoefte tot nadenken, tot gebed zich gevoelen: er wordt veel, er wordt vurig gebeden. Men kan zich geen groter tegenstelling denken dan de heilsbelofte Gods en het leed en de smart waaronder thans de wereld gebukt gaat. Doch nooit schitterde ons het licht dier eeuwige, ontfermende liefde helderder tegen dan op dit feest van de Heiland; immers ook om de ellende te dragen waarvan wij op dit ogenblik getuigen zijn, nam Hij onze gestalte aan… .Het Kindeke Jezus heeft te allen tijde veel vertrouwen gevraagd. Het vraagt dit nog steeds. Aan ons de fiere moed Het dit te schenken. Laten wij met de herders gaan in het gebed naar de kribbe naar het kruis, met AL onze noden en vragen. Tot tenslotte ons vragen verstomt en ons gebed en geloof overgaan in aanbidding. Wilhelmina.”

Wind en vuur

Wind en vuur, dat zijn twee tekenen, die de komst van de Heilige Geest begeleiden. Zij willen ook duidelijk maken, wat de Heilige Geest is en doet.

En eensklaps kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en vulde het gehele huis, waar zij gezeten waren;
en er vertoonden zich aan hen tongen als van vuur, die zich verdeelden, en het zette zich op ieder van hen;

Handelingen 2,2-3

Wind en vuur, dat zijn twee tekenen, die de komst van de Heilige Geest begeleiden. Zij willen ook duidelijk maken, wat de Heilige Geest is en doet.

Pinksteren betekent, dat de wind van God gaat waaien en mensen en dingen in beweging komen. Op Golgota waaide geen wind, daar was het bladstil! Daar lag alles onder het oordeel van God. Maar met Pinksteren begint het bevrijdend te waaien! Ik hoor de winden Gods vandaag! Ook in je eigen leven wordt er schoonschip gemaakt. De verzoening van Golgota, de opstanding van Pasen, zij komen naar ons toe en maken ons leven nieuw en reinigen ons van alle zonden. Dat is de bevrijdende wind van de Heilige Geest! Het vuur, dat ons loutert. Zó, dat wij met Christus sterven en met Hem opstaan tot nieuw leven (Romeinen 6, 4).

Waar de Geest komt is ook het vuur. De Geest geeft licht en warmte zoals het vuur. Het is het vuur van de liefde, van het “alzo heeft God de wereld liefgehad”.

Het is de warmte van Gods Vaderhart. De Heilige Geest leert ons die warmte, dat vuur, dat heerlijke licht van Gods genade te kennen. Hij brengt ons in herinnering al wat Jezus voor ons gedaan heeft. En wij komen daardoor tot bezinning en gaan geloven in de Heer, we gaan Hem belijden als ónze Heer en Heiland. In ons leven gaat een vuur branden, een vuur van liefde. Ons leven wordt gelouterd (van de zonde) en in beweging gebracht om God te dienen.

O Geest van hierboven, leer ons geloven,
Hopen, liefhebben door Uw kracht!
Hemelse vrede deel U nu mede
Aan een wereld die U verwacht!
Wij mogen zingen van grote dingen,
Als wij ontvangen al ons verlangen,
Met Christus opgestaan, Halleluja!
Eeuwigheidsleven zal Hij ons geven,
Als wij herboren Hem toebehoren,
Die ons is voorgegaan, Halleluja!

Nog een korte tijd

“Nog een korte tijd en gij zult Mij niet meer zien.”

Johannes 16, 17

Als de Trooster komt, de “Parakleet”, dan zullen de discipelen weer blij worden. Zo heeft Jezus beloofd in Johannes 16. “Uw droefheid zal tot blijdschap worden”. Nou, dat is mooi! Dat hebben ze ook wel nodig, die discipelen, want ondertussen zitten ze daar een beetje verweesd bij elkaar op die zondag na Hemelvaart. Niet voor niets wordt deze zondag ook wel “wezenzondag” genoemd. Die Trooster zal komen, als de Heer van hen is heengegaan. Daar wachten ze dus op. Jezus had gezegd: “Nog een korte tijd en gij ziet Mij niet meer, en nogmaals een korte tijd en gij zult Mij zien.” Ze zullen zich dus niet lang “verweesd” te hoeven voelen, want binnenkort zal Jezus weer bij hen zijn. Maar het duurt nu toch al een paar dagen en de discipelen wisten niet goed wat zij daar van denken moesten. Dus herhalen zij dit laatste woord van Jezus keer op keer als om zichzelf moed in te spreken. Trouwens, dat was heel gewoon voor de leerlingen van een Joodse rabbi, zo heb ik gelezen. Zij herhalen iets, als zij iets niet begrepen, totdat zij het begrepen!

Zij hadden het toen ook al niet begrepen, toen Jezus dit woord tot hen gesproken had.

“Wat betekent dit, dat Hij tot ons zegt: Nog een korte tijd en gij ziet Mij niet, en nog een korte tijd en gij zult Mij zien?” Zij begrijpen het niet, omdat de Heer vroeger had gezegd, dat Hij naar de Vader zou gaan en daar zou blijven, zo dachten ze. Dan hoefde Hij toch niet weer terug te komen? Dan was Hij toch weer “thuis” gekomen? En dan zou Hij later de discipelen ook bij Zich kunnen nemen in het “Huis met de vele woningen”, waar Hij hen plaats zou bereiden. Is het dat dan niet, wat Jezus bedoelt? “Wat is dit, dat Hij tot ons zegt: Nog een korte tijd; wij weten niet wat Hij bedoelt.” Jezus merkte op, dat zij Hem iets wilden vragen. En Hij herhaalt nu voor de derde keer dit voor de discipelen zo onbegrijpelijke woord: “Nog een korte tijd en gij ziet Mij niet, en nogmaals een korte tijd en gij zult Mij zien.” En dan legt Hij het uit: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, gij zult schreien en weeklagen, maar de wereld zal zich verblijden; gij zult u bedroeven, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden.” Hiermee wordt het raadsel van de “korte tijd” niet opgelost, maar de Heer vult wel in wat er in de toekomst gaat gebeuren: er zal een tijd van grote droefenis komen voor de discipelen, maar een tijd van vreugde zal daarop volgen! Eerst droefenis, maar de wereld zal zich dan verblijden. Wie zijn dat, de wereld? Jezus heeft daar ongetwijfeld de wereld van Israël mee bedoeld, de wereld van priesters en Farizeeën. Daar zal vreugde zijn over de zo goed gelukte liquidatie van die lastige rabbi uit Nazareth. Maar voor de discipelen komen er dagen van teleurstelling en verdriet, wan t de ondergang van de Meester is toch ook hun ondergang.

“Nog een korte tijd en gij zult Mij niet meer zien.” Dat slaat op die tijd van droefenis. Zij zullen treuren en weeklagen. Maar dat zal slechts een korte tijd duren, zo verzekert de Heer hen. Een geweldige troost: “Nogmaals een korte tijd en gij zult Mij zien. Uw droefheid zal tot vreugde worden!”

Hoe is het mogelijk, dat echt verdriet zo gauw in echte blijdschap kan omslaan? Kan dat wel? Ja, zegt Jezus, denk aan de vrouw, die een kind gekregen heeft. Zij lijdt grote angst en doodspijn, maar dat alles is vergeten, zodra het kind geboren is, en daarvoor in de plaats is gekomen onbeschrijfelijke vreugde. “Zo is het ook met jullie. Jullie hebt dan nu wel droefheid, maar Ik zal u wederzien en uw hart zal zich verblijden en niemand ontneemt u uw blijdschap.”

Wat is Jezus begaan met de discipelen! Hij denkt aan hun verdriet, daarom wil Hij hen troosten. Zoals Hij eerst van de Trooster had gesproken, spreekt Hij nu van het elkaar weerzien. Is daar hetzelfde mee bedoeld? Ja, ik denk het wel. Het is één gebeuren, éénzelfde Heilsgeschiedenis  En dan denk ik aan Pasen: na de verschrikking van Goede Vrijdag zien ze elkaar weer terug! Wat zullen ze toen blij geweest zijn! Dat vertelt Johannes ook in Johannes 20 vers 20: “De discipelen dan waren verblijd, toen zij de Here zagen!” Pasen is nóg voor de Gemeente elk jaar weer het feest van de vreugde. Ondanks alle nood en strijd en zorgen, die er alom in de wereld ook zijn, toch het feest van de vreugde! Niemand kan ons die vreugde afnemen. De vreugde van de priesters en Schriftgeleerden over de neergang van Jezus aan het kruis was slechts van korte duur. Maar de vreugde van de discipelen zal nooit ophouden! Het is de vreugde van mensen, die de Heer gezien hebben, de lévende Heer. Het is de vreugde van allen, die mogen staan in de overwinning van de dood. De haat van de wereld is er nog wel, droefheid ook om al het lijden in de wereld, dat maar niet ophoudt, maar dat alles kan ons de vreugde niet ontnemen. Die vreugde is onverwoestbaar en eeuwig. Met Pasen is de eeuwigheid begonnen.

“Nog een korte tijd en gij zult Mij zien.” Pasen ligt achter ons en Hemelvaart ook, en wij leven toe naar Pinksteren. Dan denken we bij dit woord van Jezus aan de uitstorting van de Heilige Geest. De Geest maakt ons Jezus zichtbaar en alles wat Hij voor ons gedaan heeft. Hij maakt ons de woorden van de Heiland indachtig en geeft ons geloof en visie voor Gods toekomst. De Geest is de Heer, zegt Paulus. Straks met Pinksteren zullen we Hem opnieuw ontmoeten! Dan is voor de discipelen hun droefheid voorbij en voor ons ook, want de Heer is weer bij ons! Wij mogen Hem aanroepen in de Heilige Geest.

Tenslotte denken we bij dit woord van Jezus over de “korte tijd” ook aan Jezus’ wederkomst. Eens zal Jezus’ woord ook voor ons helemaal werkelijkheid worden, als we Hem zullen zien van aangezicht tot aangezicht. Eerst gaan we nog met Hem op weg in de kracht van de Heilige Geest, maar EENS zullen we Hem in levende lijve ontmoeten. De “andere” Johannes, de ziener van Patmos beschrijft in zijn Openbaring, hoe hij de Heer heeft gezien:

“En ik zag in het midden van de troon en van de vier dieren en temidden der oudsten een lam staan, als geslacht, met zeven horens en zeven ogen…”

De verheerlijkte Heer is het Lam en het Lam is de Heer. Jezus Christus en dien gekruisigd, zó noemt Paulus Hem. “Wij zijn dan met Christus gestorven en opgewekt”. De weg van het Lam is ook onze weg. Maar droefheid wordt tot blijdschap! Zij, die het Lam gekend hebben, het Lam dat op Goede Vrijdag werd geslacht, zij zullen ook de blijdschap van Pasen en Pinksteren en van de wederkomst van de Heer kennen. Maar deze blijdschap gaat wel door droefheid heen. Zonder kruis geen opstanding. Zonder nederlaag geen overwinning. Zonder verdriet geen vreugde. De geboorte van het jonge leven gaat door doodsangst en pijn en strijd heen. Zal het niet zo ook met ons zijn? Wij moeten met Christus sterven om met Hem te leven! Maar we mogen ons optrekken aan een “korte tijd” en “niemand ontneemt u uw vreugde”. Dat geeft ons houvast om moedig verder te gaan. Dat is ons perspectief. Met behulp van de Heilige Geest redden we ’t dan wel, ook op ons eigen eilandje Patmos. Zou het niet?

Amen.

Oranje en Nederland VIII

Op 6 september 1898 werd de jonge koningin plechtig ingehuldigd, zoals dat heet. Het gebeurde in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Het moet een onvergetelijk schouwspel geweest zijn. Onder het feestelijk lawaai van 101 saluutschoten en klokgelui betrad de jonge vorstin de kerk. Een gracieuze verschijning!

Op 6 september 1898 werd de jonge koningin plechtig ingehuldigd, zoals dat heet. Het gebeurde in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Het moet een onvergetelijk schouwspel geweest zijn. Onder het feestelijk lawaai van 101 saluutschoten en klokgelui betrad de jonge vorstin de kerk. Een gracieuze verschijning!

Zij was omringd door talrijke rijk uitgedoste familieleden en vorsten uit andere landen ( en dat waren er toen nog veel!). Zij droeg de met hermelijn gevoerde mantel van rood fluweel, met gouden klimmende leeuwen en een lange kraag van hermelijn.

Onvergetelijk zijn ook de woorden, die zij toen sprak:

“Thans is de ure gekomen, waarin ik mij, temidden van mijn trouwe Staten-Generaal, onder aanroeping van Gods heilige naam, zal verbinden aan het Nederlandse volk, tot instandhouding van zijn dierbaarste rechten en vrijheden.

Zo bevestig ik heden de hechte band, die tussen mij en mijn volk bestaat, en wordt het aloude verbond tussen Nederland en Oranje opnieuw bezegeld.

Hoog is mijn roeping, schoon de taak, die God op mijn schouders gelegd heeft. Ik ben gelukkig en dankbaar, het volk van Nederland te mogen regeren, een volk klein in zielenaantal, groot in deugden, krachtig door aard en karakter…”

Ter gelegenheid van de inhuldiging werd een gouden koets gemaakt door de gebroeders Spijker (die nu nog auto’s fabriceert!) uit Amsterdam. Het was een geschenk van het Nederlandse volk voor de inhuldiging, maar kon pas drie jaar later bij het huwelijk van Wilhelmina officieel worden aangeboden.

Een jonge koningin kon natuurlijk niet alleen blijven. Het was plicht, dat zij ging trouwen en kinderen krijgen om het voortbestaan van het koningshuis veilig te stellen. Maar wie, o wie?

Er werd druk gespeculeerd over wie ’t zou worden, dat begrijpt u. Zelfs de gewone man en vrouw in de straat hielden zich daarmee bezig! In die tijd waren er nog veel vorstenhuizen in Europa, dus ook huwbare prinsen. Zeker die van Duitsland en Engeland werden regelmatig in het nieuws gebracht. De Duitse keizer Wilhelm zag het wel zitten en zei onomwonden: “Nur ein deutscher Prinz darf sie bekommen!” Nou, en zo is ’t dan ook gebeurd, zoals we allemaal weten!

Koningin-moeder Emma was goed bevriend met de groothertogin von Mecklenburg-Schwerin, die een zoon Heinrich had, vier jaar ouder dan onze koningin. De moeders werden ’t gauw eens. Nu de jongelui nog! Dat lukte ook. Op 7 februari 1901 werd hun huwelijk voltrokken. In de gouden koets! In de residentie Den Haag. Wilhelmina was nog maar 20 jaar! Zij sprak van haar “doorluchtige gemaal”. Heinrich werd Hendrik en kreeg het Nederlandse staatsburgerschap. Het huwelijk leek eerst goed te gaan, hoewel Wilhelmina en Hendrik totaal verschillende personen waren.

De jonge koningin werd in 1902 ernstig ziek. Zij had tyfus en men vreesde voor het ergste. Ook kreeg zij enkele malen een miskraam. Er kwamen spanningen in het huwelijk. Maar zij doorstond alle beproevingen en mocht in 1909 toch de gelukkige moeder worden van een gezonde dochter: Juliana. Helaas bracht het dochtertje de ouders niet dichter bij elkaar, integendeel. De spanningen in het huwelijk liepen soms zo hoog op, dat enkele malen echtscheiding serieus werd overwogen. Zo ver kwam het echter niet. Zij leefden voortaan wel vrijwel apart. Tot er in 1934 een einde kwam aan deze ongelukkige relatie, doordat prins Hendrik aan een hartaanval overleed, Hij was toen 58 jaar.

Wachten op de belofte van de Vader

“En terwijl Hij met hen aanzat, gebood Hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar te blijven wachten op de belofte van de Vader, die gij (zei Hij) van Mij gehoord hebt”.

Handelingen 1, 4
“En terwijl Hij met hen aanzat, gebood Hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar te blijven wachten op de belofte van de Vader, die gij (zei Hij) van Mij gehoord hebt”.

Nóg zijn ze bij elkaar, de discipelen. Maar spoedig zal het anders worden. Nóg verkeren ze in de oude situatie, maar straks zal de nieuwe tijd aanbreken! Dan is de Meester Zelf niet meer op aarde, maar in de hemel. Dan zal de Heilige Geest er zijn, de “belofte van de Vader”, de Trooster. Nóg zit Hij met hen aan. Hij heeft hun nog veel te vertellen. Het is nu niet meer nodig hun te bewijzen, dat Hij werkelijk is opgestaan. Ze weten het, het is voor hen heel duidelijk Pasen geweest. Maar nu moeten ze verder: het oog wordt vóóruit gericht! Voorlopig mogen ze Jeruzalem niet verlaten. Dat is toch wel moeilijk voor de discipelen. Want Jeruzalem was de stad, die Jezus verloochend en verworpen had en die ook de zwakheid en de vlucht van de discipelen had gezien. Ze zouden dat alles best zo vlug mogelijk achter zich laten! Maar ja… ze moesten er nog blijven, zo zei de Heer. Ze hadden eerst nog te wachten op de belofte van de Vader. Een mens moet niet te haastig zijn! “Vooruitlopen is grote zonde” heeft de “oude Gunning” eens gezegd. Een wijs woord, want het komt telkens weer uit. Te vroeg beginnen, zonder gebed, zonder innerlijke voorbereiding, zonder de vraag aan God: wat wilt Gij dat ik doen zal? Het leidt telkens tot mislukkingen! Wachten lijkt verloren tijd, maar is het in werkelijkheid niet. Soms moet een mens even wachten, dat is goed voor hem! Wachten is nodig om je voor te bereiden, om je sterk te maken, om de juiste beslissingen te nemen. Dat is geen verloren tijd! Maar juist zinvolle tijd, ten minste als je het doet in gebed, in geloof, in opzien naar God en ook in saamhorigheid met mensen. Dus actief, gespannen, VER-wachtend! Uitzien naar de grote dingen, die gaan komen!

Wij moesten en mogen tussen Pasen en Pinksteren ook wachten, in spanning ver-wachten, uitzien naar Gods heilsdaden, ook in ons eigen leven. Wachten op en uitzien naar de Geest Die komt.

Wij wachten stil op Gods ontferming.
Hij komt te hulp en geeft bescherming.
God, op Wien wij wachten,
Geef ons moed en krachten
Nu en voor altijd!
Psalm 33, 8

Op weg naar Hemelvaart

“Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde”

Mattheüs 28, 18b
“Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.”

Ascension of Christ, door Henry Holiday, East Bilney, NorfolkJezus neemt afscheid van Zijn discipelen. Hij spreekt een laatste woord: “Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.” Zo’n laatste woord maakt indruk. Veel mensen weten nog te vertellen, wat hun vader of moeder of opa als laatste nog gezegd hebben, heel lang geleden soms. Het is als een kostbare schat, die met ons leven meegaat. Vaak hebben ze ook betekenis voor je persoonlijk, als ze tot jou persoonlijk gesproken zijn. In de Bijbel gaven ouders aan kinderen een laatste woord mee als een soort zegen. In het Oude Testament lezen we, dat de zonen ook echt gezegend werden met handoplegging. Denk aan Jakob, die om die zegen van zijn vader te krijgen zelfs bedrog pleegde!

Jezus, de levende Heer, neemt afscheid van Zijn discipelen. Nog enkele ogenblikken en zij zullen Hem niet meer zien. Nu spreekt Hij Zijn laatste woord, een machtig woord! Het spreekt van overwinning. Hier klinkt ook het laatste woord aan het kruis door: “Het is volbracht!”. Geweldig, als een mens dat zeggen kan. Het zal voor de discipelen ook een opsteker geweest zijn om met het Evangelie de wereld in te gaan. Hun Heer had overwonnen en zij mochten in Zijn voetstappen gaan, wie kon hen nog tegenhouden? Zij hadden immers een onoverwinnelijke blijde boodschap! Een woord voor de wereld! Een woord van verlossing en verzoening en een heerlijke toekomst.

“Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.” Als wij het nu horen en er over gaan nadenken wat daar staat, ontkomen we niet aan vragen. Onze eerste vraag betreft de hemel. Wat is dat eigenlijk en waar moeten we de hemel lokaliseren? We komen niet veel verder als de vraag van een kind: “Waar is Opa nu?” en het antwoord van de moeder: “Bij God”. De hemel is “bij God”, het is Gods gebied, waar Hij het voor ’t zeggen heeft, waar Hij omringd wordt door een menigte van engelen en uit de dood opgestane mensen… Wat kun je er meer van zeggen?

En de aarde dan? Kunnen we hier meer van zeggen? Dat Jezus macht heeft op onze aarde, in deze wereld? Waar blijkt dat dan uit? Is het niet eerder zo, dat mensen hier alle macht naar zich toe getrokken hebben? Ieder is machthebber in zijn eigen koninkrijkje! En mensen zijn vandaag tot veel in staat dank zij de wetenschap en het technische kunnen. Zo lijkt het tenminste te zijn. Maar toch, als je wat dieper kijkt, zijn wij niet meer dan arme bedelaars. Wij mensen denken alles in de hand te hebben, maar moeten toch ook elke keer weer ervaren dat het leven en de dingen uit onze handen vallen. Wij denken over alles zelf te kunnen beslissen, maar eigenlijk is het net alsof er over ons beslist wordt. Er zijn kennelijk machten in het spel, waarover wij geen zeggenschap hebben. We denken aan natuurrampen, verkeersongelukken, zelfdoding, epidemieën, plotseling overlijden of overlijden na een ernstige ziekte. Het leven is soms zo complex, dat je er geen peil op kunt trekken. Maar wat moeten wij dan met het woord van Jezus: “Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde” ?

Ja, in het licht van God is dat werkelijkheid, zeker wel. En bij God heeft Jezus als Gods Zoon ook alle macht, dat zal zeker wel! Maar bij ons hier op aarde, waar duisternis heerst, waar zo veel mensen rondtobben temidden van pijn en ellen de, is het daar ook zo? Heeft Jezus daar ook de macht gekregen? Ik zou bijna zeggen: was het maar zó! Was dit maar waar!

“Ja, zult u zeggen, dominee, hoe kunt u dat nou zeggen? Het staat toch in de Bijbel?” Ja, dat is waar. Maar we willen het toch ook begrijpen? Niet soms? Want het wordt Hemelvaartsdag en Jezus spreekt Zijn afscheidswoord ook tot ons. Om ons te bemoedigen en hoop te geven, juist in die donkere wereld waarin wij leven. Zou het niet daarom gaan? Dat wij weer worden als de kinderen en ons vasthouden aan de dingen die wij (nog) niet zien, (nog) niet kunnen zien, maar die er toch zijn! Zoals de hemel en de (nog) onzichtbare nieuwe aarde! Wij mogen ons verwonderen en ons daaraan optrekken! Dat Jezus alle macht heeft in hemel en op aarde, ook als onze ogen het (nog) niet kunnen zien. Er is zeker moed voor nodig om dat te geloven en uit te dragen.

De discipelen hebben dat ook met scha en schande moeten leren. Zij dachten aanvankelijk ook niet verder dan wij, heel menselijk. Zij dachten dat het ging om uiterlijke macht. Om het oprichten van het koninkrijk van Israël. Dat de oude tijden van David en Salomo zouden herleven. “Heer, mogen wij dan naast U zitten ter linker en ter rechter zijde?” Ja, zij moesten door een diep dal, voordat zij begrepen, dat ’t Jezus niet om uiterlijk machtsvertoon ging, maar om geestkracht van binnen uit. Niet, die ’t leven behoudt, zal het vinden, maar die het leven uit handen geeft. Het kruis is het geheim van de overwinning. De machteloosheid is Jezus’ kracht. Hij had ook over de uiterlijke macht kunnen beschikken, tien legioenen engelen stonden op afroep bereid om Hem te helpen. Maar Hij heeft die macht niet gegrepen. Paulus zegt het zo treffend in Philippenzen 2:

“Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die, in de gestalte Gods zijnde, het Gods gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen en aan de mensen gelijk geworden is.”

Hij heeft de macht niet gegrepen, maar God heeft Hem die gegeven, als dienstknecht, die de kruisweg is gegaan, die gehoorzaam was tot aan de dood.

Aan Hem, die zó Zijn leven gaf, is gegeven alle macht. Aan Hem, die onder de misdadigers werd gerekend, die door alle aardse machten, politieke en geestelijke machten, was afgeschreven… Begrijpt u nu, dat er moed voor nodig is, om Hem daarin te volgen? En dus ook, om uit ons tekstwoord te gaan leven? Hier wordt immers aan ons gevraagd: “Waag het met Mij, Die door de dood heen het leven openbaart. En zie af van alle andere macht, die je zekerheid zou kunnen geven om je in het leven staande te houden.” Wie wil staan, zie toe dat hij niet valle!

Nee, het is geen gemakkelijke weg, die Jezus ons bij Zijn Hemelvaart voorhoudt. Je ziet alleen maar machteloosheid om je heen, het Evangelie in kruisgestalte. En toch zegt Jezus: “Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.” Al 20 eeuwen hopen mensen op Jezus’ wederkomst. Steeds weer loopt het uit op bittere teleurstelling. Hoeveel martelaren zijn er ook niet voor gestorven? Alles vergeefs!

Maar als de weg van Jezus nu toch ook eens onze weg moest zijn? Het tarwegraan, dat pas ontkiemt als het in de akker is gegaan en gestorven is? Durven wij het dan toch aan? En zeggen we er dan toch “Amen” op. Het zij zo! Niet: “Het moet dan maar”, maar heel bewust: “Het zij zo, zó is het goed!” Want Hem is gegeven alle macht, ook in mijn leven, tot de dood toe.

Ik heb het hier over ons persoonlijke leven. Onze omgang met anderen. We staan vaak zo machteloos. We getuigen zo zwak en moeizaam. Soms hebben we ’t gevoel, dat we eerder een belemmering zijn met ons armzalige geloof en onze trotse levenshouding dan een hulp voor anderen om tot geloof te komen. Wat heeft het geholpen, al het werk dat in de naam van Jezus gedaan is. Heeft het de wereld vooruit geholpen? Zo is het ook met het intiemste in ons leven gesteld. De strijd tegen de zonde. Het gevoel dat we elke weer ten onder liggen, ‘loosers’ zijn. Aan de buiten kant ziet ons leven er wel aardig uit, maar van binnen…

Durven we ’t woord van de Heer wel aan? Er is zo veel twijfel in ons! Twijfel aan ons zelf, twijfel ook aan de Heer, van Wiens macht wij zo weinig ervaren. De discipelen hadden dat ook al. Vlak voor het afscheidswoord staat: “En toen zij Hem zagen, aanbaden zij, maar sommigen twijfelden.”

Jezus spreekt Zijn overwinningswoord tot mensen, die twijfelen. Als twijfelaars zendt Hij ze de wereld in!Toch waagt Hij het met hen. Zou het niet hierom zijn: omdat het Koninkrijk niet afhangt van mensen en hun geloof, het is het Koninkrijk van de Vader en Hij zorgt er Zelf voor.

JEZUS IS OVERWINNAAR! Soms zie je dit woord in neonletters op een gevel staan, van een groot gebouw, een kerk of zo. We zouden het allemaal boven ons huis moeten hangen en boven ons leven. Want Jezus is echt de overwinnaar! MIJ IS GEGEVEN ALLE MACHT… Zonder Hem kunnen wij niets en zijn wij niets. Niet op aarde en niet in de hemel. Maar Zijn macht valt ook ons ten deel, als we Hem gaan volgen. Voor ons is Hij ten hemel gevaren om de kroon van Zijn werk te ontvangen: de verzoening van al onze zonden. Voor ons heeft Hij Zich daar neergezet ter rechterhand van God, de Almachtige Vader. Hij zit daar om voor ons te pleiten! En om aan ons de Heilige Geest te geven. Daarom mogen wij machtelozen rekenen op Zijn macht!

Wij mogen door de wereld gaan als deemoedigen, als verslagenen, als armzaligen. Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars – zo zegt Paulus het in zijn Romeinenbrief. Wij zijn overwinnaars in Hem en door Hem, omdat Hij de Overwinnaar is. Omdat Hij alle macht heeft en de Zijnen er in laat delen.

De dood heerst om ons heen. Alles lijkt te blijven bij het oude. Maar omdat wij geloven dat Jezus alle macht heeft, is het al anders om ons heen. Wij zien immers door de dingen heen Gods heerlijkheid. Het is net alsof de nieuwe wereld al begint aan te lichten! De mensen en de dingen en de natuur en wij zelf.

Zijn macht in hemel en aarde breekt door! Dat is gewis! Halleluja!

Amen.

Oranje en Nederland VII

Koningin Wilhelmina is altijd een trouw kerkgangster gebleven. Ik herinner mij nog, vanuit mijn jeugd in Apeldoorn, hoe zij de kerk binnenschreed, samen met haar hofdame Freule Roëll: de kleine gestalte van de Majesteit en daarachter die lange dame. De Koningin, later natuurlijk de Prinses, had zo haar voorkeur. Zij dacht zeer oecumenisch. Het hoefde dus niet speciaal een Hervormde kerk te zijn.

Koningin Wilhelmina is altijd een trouw kerkgangster gebleven. Ik herinner mij nog, vanuit mijn jeugd in Apeldoorn, hoe zij de kerk binnenschreed, samen met haar hofdame Freule Roëll: de kleine gestalte van de Majesteit en daarachter die lange dame. De Koningin, later natuurlijk de Prinses, had zo haar voorkeur. Zij dacht zeer oecumenisch. Het hoefde dus niet speciaal een Hervormde kerk te zijn.

Zo kwam zij ook graag in het kleine Lutherse kerkje aan de Parkweg, waar mijn moeder en ik ook ’s zondags ter kerke gingen, omdat wij Evangelisch Luthers waren. Als kleine jongen maakte de verschijning van de Koningin grote indruk op mij. Haar komst was natuurlijk al aangemeld en de koster liep zenuwachtig heen en weer, telkens naar buiten kijkend. Op fluistertoon ging het door de hele kerk: “De Koningin komt!” Tenslotte riep de koster met een zekere juichtoon: “Hare Majesteit, de Koningin!” Na 1948 werd dit vanzelfsprekend: “Hare Koninklijke Hoogheid, de Prinses!” Dan gingen we allemaal staan en wachtten tot de Koningin haar plaats had ingenomen op de eerste rij vooraan, waar de koster al enige pluche kussens had neergelegd.

Wij woonden vlak bij de Grote Kerk op de Loolaan en gingen daar ook wel naar toe, samen met Hervormde (en Gereformeerde) vrienden, want daar had je regelmatig bijzondere diensten zoals elke maand een jeugddienst, waarin de bekende jeugdpredikant Ds. de Groot voorging. Niet te vergeten ook de Kerstnachtdiensten, twee keer achter elkaar, zoveel mensen gingen er naar toe! Het was altijd een hele belevenis samen te zijn met zo velen en te luisteren naar het majestueuze orgel (later het orgel van Piet van Egmond!) en de christelijke strijdliederen aan te heffen: “Gordt u aan! Gordt u aan!” of “Voorwaarts, Christenstrijders!”, dat weerklonk uit tweeduizend (vaak jonge) kelen!

Hier, in de Grote Kerk van Apeldoorn, ging Wilhelmina ook regelmatig ter kerke. Het was zogezegd haar “huiskerk”, want zij woonde er vlak bij, op het Loo. De Koninklijke familie had er dan ook een eigen bank, een soort loge op een verhoog. Veler ogen waren dan op haar gevestigd, dat spreekt! Zij bezat ook een hoge waardigheid en uitstraling, met haar vossenbontje om. Later, toen ik mijn vrouw leerde kennen en we naar de Julianakerk gingen op de Deventerstraat, heb ik haar ook nog verschillende malen gezien. Want dat was de wijk en dus ook de kerk van de hofprediker ds. Berkel. Die moest zij dan natuurlijk ook wel eens gaan horen!

Keren wij terug naar het begin van haar regering. In het jaar 1898 zou Wilhelmina 18 jaar worden, en dat betekende het einde van de regentessentaak van koningin-moeder Emma. Wilhelmina zou de troon bestijgen. De inhuldiging vond plaats op 6 september 1898. Onze koningen en koninginnen worden niet “gekroond” zoals in andere landen, maar “ingehuldigd”. Zo zal het straks met Willem-Alexander ook zijn.

Koning Emma legde haar taak neer met de volgende woorden:

“De taak, die mij in 1890 werd toevertrouwd, is weldra geëindigd. Mij valt het onwaardeerbaar voorrecht ten deel, mijn beminde dochter de leeftijd te zien bereiken, waarop zij naar het voorschrift der Grondwet tot de regering geroepen wordt. In de dagen van smart en rouw trad ik op als Regentes van het Koninkrijk; thans schaart zich het gehele volk in vreugde om de troon zijner jonge Koningin. God heeft mij in deze jaren gesteund. Mijn dierbaarste wens is vervuld.

Aan allen, die Mij met raad en daad hebben terzijde gestaan, en die Mij gesteund hebben door hun liefde en gehechtheid, breng ik mijn dank.

Moge het ons Land met zijn Bezittingen en Koloniën, onder de regering van Koningin Wilhelmina wél gaan! Het zij groot in alles, waarin een klein volk groot kan zijn!

Ik treed af van de hoge plaats, die ik in ons Staatswezen heb bekleed, met de diep gevoelde wens, dat op Koningin en Volk tezamen, door de nauwste banden verenigd, Gods zegen blijve rusten.”

Deze proclamatie was gedateerd: 30 augustus 1898.

Ik hef mijn ogen op tot U

Psalm 123 verplaatst ons in een tijd, waarin het volk Israël in heel moeilijke omstandigheden verkeerde. Het waren met recht “donkere tijden”. Het volk was zijn vrijheid kwijt en werd bovendien hard onderdrukt. Wij hebben zulke tijden ook wel gekend. Vorige week stonden we daar nog bij stil, toen we de oorlogsslachtoffers van de laatste ‘grote’ oorlog herdachten.

Psalm 123, 1
“Ik hef mijn ogen op tot U”

Psalm 123 verplaatst ons in een tijd, waarin het volk Israël in heel moeilijke omstandigheden verkeerde. Het waren met recht “donkere tijden”. Het volk was zijn vrijheid kwijt en werd bovendien hard onderdrukt. Wij hebben zulke tijden ook wel gekend. Vorige week stonden we daar nog bij stil, toen we de oorlogsslachtoffers van de laatste ‘grote’ oorlog herdachten. 

De bloemen op het Oorlogsmonument in elke plaats van ons land getuigen daar nog van. Wat was dat toen toch een zware tijd! Veel oudere mensen hebben het daar in de eerste meidagen nog moeilijk mee! De wonden, die toen geslagen werden, zullen in onze generatie (zelf behoor ik ook tot die generatie van vóór de oorlog) wel nooit genezen.

En dan komt de vraag: wat moeten wij doen?

Uit de psalm, die eigenlijk een bedevaartslied is, blijkt dat de mensen rustig op weg gaan naar Jeruzalem. Of toch niet zo rustig? Horen we dat niet in hun gebed?: Zie, ik hef mijn ogen op tot U, Die in de hemel troont. Zoals een arbeider let op zijn ‘voorman’ en zoals een kind naar vader en moeder opziet, zó zijn onze ogen op de Here, onze God, om Zijn hulp te ontvangen: “Wees ons genadig, Here, wees ons genadig, want wij zijn meer dan verzadigd van verachting; onze ziel is meer dan verzadigd van de spot der overmoedigen, de verachting der hovaardigen.” Nee, bepaald rust spreekt niet uit deze woorden! Daarvoor hebben ze ook te veel meegemaakt en nóg staan ze er midden in. Spot en verachting, dat maken ze dagelijks mee. Daarom zoeken ze God, om bij Hem rust te vinden.

“Ik hef mijn ogen op tot U !”

Wie dat doet, kan gerust verder reizen. Wij hebben dat ook gedaan, in de afgelopen week, en wij doen dat nóg, onze ogen opheffen tot God, Die in de hemel troont. Wij staan voor Hemelvaartsdag en de week daarop is het Pinksteren. Twee feesten, waarop de hemel ons nabij komt. Christus stijgt op naar de hemel om daar Zijn plek in te nemen naast God. Hij opent daarmee ook voor ons de hemel en wij kunnen er een blijk in slaan. “Ik hef mijn ogen op tot U, Die in de hemel troont”. En dan, wat zien wij dan? Dan opent God Zijn hand en schenkt ons Zijn Heilige Geest.

Zo kunnen we gerust verder reizen op ónze pelgrimstocht, met de ogen opgeheven tot Hem. Door alle moeilijke omstandigheden heen! Want God op Zijn troon en Christus naast Hem zullen over ons waken!

Bevrijding – Gave en opgave

Liefde is de enige remedie tegen de onvrijheid, die de mensen gevangen houdt. Dat geldt in het klein, in het gezin, op het werk, in ons landje, maar ook in wereldwijd perspectief.

Galaten 5, 13
“Want gij zijt geroepen om vrij te zijn” 

Johannes 8, 32
“De waarheid zal u vrij maken!”

We hebben weer een traditionele week achter ons. Een week, die begon met vreugde bij het vieren van Koninginnedag en die eindigt met de 4 en 5 mei -vieringen, een mengeling van verdriet en vreugde. Bij het herdenken van de bevrijding stonden we niet alleen stil bij de slachtoffers van de tweede wereldoorlog, maar ook bij wat daarna gebeurde en waarbij ons land betrokken was: de militaire acties in Nederlands Indië (Indonesië), Joegoslavië (Sebrenica), Syrië/Libanon, Irak en Afghanistan. Een welhaast eindeloze rij van slachtoffers viel daarbij te betreuren: militairen, burgers, verzetsmensen, partizanen, doden en verminkten, weduwen en wezen. En het einde daarvan is nog niet in zicht. Hebben we vorige week niet nog een militair begraven, die in Afghanistan was omgekomen? We stonden ook stil bij de holocaust, de dood van 6 miljoen onschuldige Joden, zigeuners en andere zogenaamde “Untermenschen”, en het antisemitisme dat her en der weer de kop opsteekt. En we uitten het bange vermoeden, dat de rassenhaat nu ook weer in Nederland toeneemt in de spanning van onze multiculturele samenleving, met name gericht op de Islam.

De week begon met Koninginnedag. En dat was een prachtig feest: de Koningin, gesteund door haar oudste zoon, die zo het gemis van prins Claus kon verzachten, en omringd door een schare van kinderen, zus Margriet met de jarige Pieter en neven met hun vrouwen in haar zomerse kledij onder een staalblauwe hemel met oranjezon. Ja, dat was Holland op z’n best! Was het maar altijd zo, denk je dan. Maar dan komen de dagen van 4 en 5 mei. Andere emoties komen dan boven. Verdriet en onzekerheid over de toekomst. Maar ook het plezier om VRIJ te kunnen zijn. Opeens was het er, in 1945, die bevrijding. Vrij, wat een mooi woord was dat! Een geweldige rijkdom, eindelijk vrij! Verlost van die druk, dat masker dat je op moest hebben, je kon weer gewoon doen, je zelf zijn! De ouderen onder ons kunnen zich dat nog goed herinneren. Die vreugde, die intense beleving van het vrij zijn, na de oorlog. Een gevoel om nooit te vergeten! We zeiden ook tegen elkaar: dit nooit meer! Nooit, nooit meer oorlog!

Maar wat is er van terecht gekomen, van al die goede voornemens? Zeker, oorlog hebben we hier niet meer gehad. Na het ijzeren gordijn zijn de Russen zelfs onze vrienden geworden. En de meeste landen achter dat gordijn zijn nu toegevoegd aan Europa. Het Europa, waarin in het verleden zo veel bloedige oorlogen zijn uitgevochten, kent nu al lange tijd vrede. We hopen dat de oorlog die is uitgevochten in het voormalige Joegoslavië in de jaren negentig de laatste zal zijn geweest. Dat is een reden tot grote dankbaarheid. Maar elders in de wereld zijn de oorlogen alleen maar toegenomen, met de meest verschrikkelijke wapens. Mensen, die de machten van onrecht, heerszucht en geweld hadden afgezworen, zijn in het oude vervallen. Ook die mensen hadden gedroomd van liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw en zachtmoedigheid, waartoe de apostel Paulus ons oproept. Maar zij werden wakker in hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgoderij, veten, twist, afgunst, toorn, zelfzucht, tweedracht, dronkenschap en brasserijen, waarvoor dezelfde apostel ons waarschuwt. Ook in ons eigen land hebben we soms het gevoel, dat de zo duur gekochte vrijheid in zijn tegendeel is verkeerd. We denken wel echt vrij te zijn, en we herdenken ook de bevrijding, maar – zo zegt Paulus- we gebruiken die vrijheid meer als een aanleiding voor het vlees, maar niet om elkaar te dienen in liefde. En dan is het geen vrijheid meer, maar dan zit je vast in knellende banden, in al je voorspoed en materiële welvaart. Zou dat niet de reden zijn, waarom zo veel Nederlanders het land ontvluchten?

Vrijheid is een kostbaar goed, maar je moet er mee weten om te gaan. Prof. Gijs Bouwman, mijn Nieuwtestamentische leermeester in Tilburg, schrijft in zijn boek “De waarheid zal u vrijmaken” het volgende:

“Vrijheid is allereerst een zaak van menselijke ervaring. Iedereen kent toch wel het gevoel van opluchting na een moeilijk examen, waarmee je soms nog weken lang ’s morgens opstaat. Zo herinneren de ouderen zich de dag van de bevrijding na de laatste oorlog. Maar iedereen weet ook, dat dit gevoel spoedig weg-ebt om plaats te maken voor nieuwe zorgen en nieuwe angsten. En de ervaring heeft ook geleerd, dat bevrijdingsfeesten geen lange levensduur hebben en slechts met kunst- en vliegwerk in stand gehouden kunnen worden. En bovendien is bevrijd worden nog heel iets anders dan vrij zijn. Zich weten te bevrijden is niets; vrij kunnen zijn, dat is het moeilijke (André Gide). Maar dan wordt het ook moeilijk om te bepalen, wat vrij zijn eigenlijk is. Zich bevrijden of bevrijd worden kun je nader bepalen door datgene waarvan je bevrijd wordt. We kunnen vrij zijn van ziekte, van werk, van oorlog enz. Maar als dit alles weg is, ben ik dan vrij? De vrijheid, die dan overblijft, is de eindeloze verveling, de vrijheid van het niets en dat is de dood. Tot deze slotsom komt de Franse filosoof Sartre: “Ik ben vrij: er blijft mij geen enkele reden meer over om te leven; alle redenen,die ik beproefd heb, hebben losgelaten en ik kan er geen andere verzinnen. Ik ben nog jong genoeg, ik heb nog kracht genoeg om opnieuw te beginnen. Maar wat moet ik opnieuw beginnen?”

Zo komen we er inderdaad niet uit. Hoe moeten we vrijheid dan zien? Ik denk als keuze-vrijheid: dat je het goede kunt kiezen en het kwade afwijzen. Of anders gezegd: dat je kunt willen wat je moet zijn. Maar dat gaat niet vanzelf. Daar is genade voor nodig! Als ’t er op aan komt, wil een mens die vrijheid niet, want dat maakt hem verantwoordelijk. Een mens is liever slaaf van de onvrijheid. Een mens zit liever vast aan allerlei zonden. Daarom hebben we God nodig om ons waarlijk vrij te maken. Een lichtbron, die ons voorlicht, die de banden met het zondige verleden doorsnijdt.

Uw Woord is een lamp voor mijn voeten
En een licht op mijn pad…
(Psalm 119)

Dat Woord alleen kan ons vrij maken.

“Als ge trouw blijft aan Mijn Woord -zegt Jezus Christus- dan zijt ge waarlijk mijn leerlingen”. En Hij voegt er aan toe: “Als de Zoon u vrijmaakt, zult ge wezenlijk vrij zijn” (Joh.8, 31 en 36).

En daarom kan Paulus ons vandaag toeroepen: “Want gij zijt geroepen, broeders, om vrij te zijn.” Maar het is wellicht een andere vrijheid dan u denkt! “Dit bedoel ik: wandelt door de Geest en voldoet niet aan het begeren van het vlees.” En Jezus Zelf legt ’t in Johannes 8 zó uit: “Ik zeg u, een ieder, die de zonde doet, is een slaaf der zonde. Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult ge waarlijk vrij zijn.” En Paulus zegt eigenlijk hetzelfde tegen de Romeinen, die ook al problemen hebben met de vrijheid: “Waar de Geest des Heren is, daar is vrijheid”. Waarom begrijpen jullie dit nu niet? “Vrijgemaakt van de zonde, zijt gij in dienst gekomen van de gerechtigheid.” En aan de Galaten verkondigt de apostel nogmaals: “Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt.”

Vrijheid in bijbelse zin heeft dus niets te maken met het libertinisme, dat we tegenwoordig overal om ons heen zien. Dat iedereen maar mag doen, wat hij wil. Vrijheid, blijheid… Als mens mag je over je zelf beschikken tot aan de dood toe (euthanasie). We denken zó vrije mensen te zijn. Maar de Bijbel zegt: niet de zelfhandhaving en onafhankelijkheid maken de mens vrij, dat is alleen maar zelfbedrog. Maar juist het je zelf uit handen geven, de zelfverloochening, ten dienste van God en de medemens, en de afhankelijkheid van de Redder Jezus Christus stellen de mens in de vrijheid. Centraal staat hierbij de liefde.”Want de gehele wet is in één woord vervuld: gij zult uw naaste liefhebben als u zelf.” Niet het over je zelf beschikken, maar het over je zelf laten beschikken is het principe van de vrijheid. Vrijheid is dus nooit losbandigheid, maar altijd en alleen vrijheid-in-gebondenheid. Je bent gebonden aan de Heer, aan de wil van God, aan de liefde. En daarom mag vrijheid nooit aanleiding zijn tot de werken van het “vlees”, zoals Paulus dat noemt, maar tot die van de Geest.

Dit mag ons vandaag, na de vierdagen, toch wel aan het denken zetten. Wat hebben we van de zo duur verkregen vrijheid na de oorlog gemaakt? We leven in een wereld, waarin ieder z’n eigen ding doet, voor elk wat wils….En de werken van het vlees worden daarbij niet gemeden. De afgoden, die men na de oorlog zo plechtig had afgezworen , zijn al lang weer luidkeels binnen gehaald.

In menig opzicht is het ons zelf vergaan als het volk van Israël:

Doch spoedig vergaten zij Zijn daden en wachtten niet op Zijn raad; zij werden met lust bevangen in de woestijn en verzochten God in de wildernis. Zij vergaten God, hun Verlosser, Die grote dingen in Egypte had gedaan, wonderen in het land van Cham, geduchte daden bij de Schelfzee… (Psalm 106)

Zo was het TOEN en zo is het NU. Toch zegt Paulus vandaag tot ons: “Gij zijt geroepen, broeders (en zusters), om vrij te zijn!”  Dat kan alleen, als we in de Waarheid staan. Immers: “De Waarheid zal u vrij maken.” Hoe dat kan en hoe dat moet? Paulus doet ons hiertoe één middel aan de hand: “Dient elkander door de liefde.” Liefde is de enige remedie tegen de onvrijheid, die de mensen gevangen houdt. Dat geldt in het klein, in het gezin, op het werk, in ons landje, maar ook in wereldwijd perspectief. Onze vrijheid hier mag namelijk niet bestaan ten koste van de onvrijheden elders. Soms heb je het gevoel, dat er wel zoiets is. Als je naar onze rijkdom hier kijkt en naar de armoede elders. Dat geldt ook voor onze vrede hier en de vele oorlogen en oorlogsdreigingen elders in de wereld. Wat zou het geweldig zijn, wanneer alle volken en volkstammen en rassen in liefde met elkaar zouden omgaan! Dan zou er geen voedingsbodem meer zijn voor een Bin Laden en dictators, die nu nog zoveel mensen in onvrijheid onderdompelen. Dan hoefde er ook geen Partij voor de Vrijheid meer in Nederland te zijn, want dan leefden we al in vrijheid. Spanningen tussen godsdiensten en culturen zouden dan geen kans meer krijgen. Dan zou er onder mensen alleen maar zijn, wat Paulus noemt:

Liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid en goedheid.

En de duivel zou uitgespeeld zijn. De wereld zou alom ademen de Geest van God. Dit is niet alleen een toekomst-ideaal, het kan er nu al zijn. Jezus Zelf laat ons dat zien. Zoals Hij geleefd heeft en gedaan heeft en gestorven is. Hij laat ons daarin zien wat vrijheid is, in de keuzes die Hij gemaakt heeft. Hij laat ons zien wat “liefde” is, hoe je de zonde kunt overwinnen en zelfs de dood.

“Gij zijt geroepen om vrij te zijn!” Wie naar Jezus kijkt en Hem volgt, weet wat die vrijheid betekent: vrij van de zonden, vrij van het oude bestaan, vrij van je eigen ego, vrij voor de medemensen, vrij voor God.

Zullen we ’t opnieuw proberen?

Amen.

In Memoriam

Ter afsluiting van de serie over rouw en rouwverwerking wil ik nog een preek toevoegen, die ik 10 jaar geleden gehouden heb bij de begrafenis van mijn overbuurman Piet Brugmans in Wilhelminadorp.

Ter afsluiting van de serie over rouw en rouwverwerking wil ik nog een preek toevoegen, die ik 10 jaar geleden gehouden heb bij de begrafenis van mijn overbuurman Piet Brugmans in Wilhelminadorp.

Janet, Henny en Ben, familie en vrienden,

U heeft mij gevraagd om in dit uur van afscheid een enkel woord tot u te spreken, een woord van troost en bemoediging.

Eigenlijk zouden we moeten zwijgen in het aangezicht van de dood, want de dood is zo abrupt en definitief, zo’n verschrikkelijke en angstaanjagende werkelijkheid. En toch ook hebben we ’t gevoel, dat er iets gezegd moet, MAG worden, een woord van begrip en meeleven, een woord van God bovenal, een woord waarvan licht uitstraalt in de duisternis van onze gevoelens en gedachten, waarvan kracht uitgaat om leed en droefenis te kunnen dragen.

Woorden van mensen kunnen je op moeilijke ogenblikken goed doen, natuurlijk. Je merkt dan, dat je niet alleen staat. Maar ten diepste ben je toch alleen. Dat merk je in de eenzame ogenblikken, in de stille momenten, als je terugkijkt naar vroeger, als je nadenkt over je toekomst. Dan voel je heel de omvang van je alleen-zijn. Een ander kan dat nooit invoelen, dat wat u meemaakt aan gemis en verdriet. Gemeenschap van mensen is dan ook nooit blijvend, want mensen kunnen dat niet opbrengen, zij hebben er geen geduld voor. Het moet nu maar eens afgelopen zijn, zeggen ze dan. Maar voor u zal het nooit afgelopen zijn. Daarom hebben we vandaag God zo nodig, en dat zal elke dag zo wezen. Want blijvende gemeenschap en hulp en troost zijn alleen bij de Almachtige te zoeken en te vinden. Zijn vertroosting houdt niet op, nooit! Hij zal altijd bij u zijn, ook ’s nachts als de sombere gedachten komen.

Wat is het daarom goed, dat we ons vanmorgen onder echte troostrijke woorden uit de Schriften mogen stellen: “Wij toch zijn van gisteren en weten niets, want als een schaduw zijn onze dagen op aarde”, zegt Job in zijn verdriet, als hem alles ontnomen is. En de psalmdichter van Psalm 103 voegt daar met bitterheid aan toe: “gelijk het gras is ons kortstondig leven”. In het aangezicht van de dood, die onze lieve man en vader Piet Brugmans van ons heeft weggenomen, moeten wij dat ook bekennen: dat het met ons leven reddeloos verloren is, een schaduw, een schim, ’t is voorbij voordat je er erg in hebt. Wij mensen zijn van gisteren, gisteren is vergankelijkheid, wat gisteren was is vandaag niet meer, dat is voorbij, dood, afgelopen, uit. De Bijbel is daar heel duidelijk over. We hoeven ons niets wijs te maken. Wie de dood negeert, loopt met oogkleppen voor. U heeft het al maanden lang zien aankomen. De tekenen van de dood werpen hun schaduwen soms lang vooruit… tot het deze week werkelijkheid werd.

Gelukkig mogen we ons ook stellen onder een ander Schriftwoord, een woord dat tot troost van Piet werd gelezen en dat hij zo volmondig beaamde:

Wees mij genadig, o God,
wees mij genadig,
want bij U schuilt mijn ziel;
ja, in de schaduw van uw vleugelen
zal ik schuilen,
totdat het onheil voorbij is.
Ik roep tot God, de Allerhoogste,
tot God, die het voor mij voleindigt.
(Psalm 57, 2-3)

Treffend is ook hier het woord “schaduw”. Maar nu niet als de schaduw, die voorbij gaat, zoals het met ons leven gesteld is, maar als de schaduw die blijft: de schaduw van Gods vleugelen, waaronder een mens veilig kan schuilen en eindelijk tot rust kan komen. Wat kan een mens daarnaar verlangen! Wij bidden er ook om, dat Piet nu onder die vleugels mag vertoeven. Want ook voor hem was ’t leven als “van gisteren” en “als een schaduw hier op aarde”. Een heel verdrietige ervaring. Hij moest het een na het ander loslaten en werd tenslotte helemaal hulpbehoevend. De ziekte zat in zijn hoofd, al heel lang. Daardoor was hij soms niet gemakkelijk in de omgang, moeilijk ook voor zichzelf, verdrietig en opstandig, gedeprimeerd. Maar voor de buitenwacht hield hij zich goed, recht overeind met de pet op z’n hoofd, hondje aan de lijn, lange tijd een vertrouwd beeld op ons dorp.

Hij was aardig voor iedereen en bracht daarmee het woord van de apostel Paulus in de praktijk: wees vriendelijk voor alle mensen. Komend van buiten had hij zich al snel een eigen plaatsje in uw midden verworven. Hij was een trouw lid van de Bejaardensoos en hij toonde zijn warme hart aan een ieder, die bij hem kwam. Dan werd er gezellig gepraat en een glaasje gedronken. Zo was hij en zo hield hij zich staande, ondanks de last die de pijnen in zijn hoofd hem meer en meer gingen bezorgen.

Al vroeg zijn eerste vrouw verloren, daarna getroffen door een hersenbloeding, moest hij steeds meer inleveren. Toen kwam de achteruitgang in jouw gezondheid, Janet, operaties en steeds minder aan kunnen, ja ook jij moest inleveren. En jullie probeerden elkaar zo goed mogelijk tot steun te zijn, in al die ruim dertig jaren, dat jullie getrouwd zijn geweest. Als een schaduw is dat alles voorbij gegaan. Veel spanningen heeft dat ongetwijfeld te weeg gebracht. Steeds weer mocht u het samen dragen en mocht u in die nood van het leven ook elkaar verdragen. Laten we er de Heer voor danken!

Ja, daar is vandaag ook reden tot dankbaarheid. “Want bij u schuilt mijn ziel, ja, in de schaduw van uw vleugelen zal ik schuilen”. Dit laat een heel eigen licht schijnen op dat leven, dat als een schaduw voorbij is, maar ook op het leven dat nog wacht. “Mijn hart is gerust, o God, mijn hart is gerust, want in de schaduw van uw vleugelen zal ik schuilen.” Dat mogen wij weten en daar mogen wij op hopen, ook voor ons zelf. Wat was Piet dankbaar voor zijn mooie stekkie in Wilhelminadorp. Hij was nog steeds bezig het te verfraaien. Hij had daar echt zijn plek gevonden, zoiets als een schuilplaats in de schaduw van Gods vleugelen. Dat moge het ook blijven voor jou, Janet!

God blijft voor u zorgen, goed is de Heer
en met elke morgen keert zijn goedheid weer.
Schoon g’in ’t verdriet nergens uitkomst ziet,
groter dan de Helper is de nood toch niet.
Wat ons ontviele, Redder in nood,
red slechts onze zielen uit zond’ en dood!

Dit lied wijst heen naar de toekomst, ook die van jouw leven, Janet. Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand!

En daarvan getuigt ons derde Schriftwoord, een woord van de Heiland zelf” “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven!” (Mt.11,28).

Piet heeft de laatste dagen echt verlangd naar die rust, en daar is voor hem ook om gebeden keer op keer, wat hij heel fijn vond. En nu heeft hij die rust gevonden, vermoeid en belast als hij was. De Heiland heeft hem geroepen en thuisgehaald.

In dat perspectief mogen ook wij allen verder leven. Want eens komt ook voor ons de tijd, dat de aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, zoals onze vierde tekst, uit 2 Kor.5, zo treffend zegt. Maar, voegt Paulus er aan toe, dat is niet erg, daar hoeven we niet bang voor te zijn, want weet u: daar zijn vleugels die ons opvangen en beschutting en rust gaan geven. “Daarom verliezen wij de moed niet, maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd.” Dat is de troost aan alle mensen, die iets mankeren, hoe en wat ook. De uiterlijke mens vervalt, maar bij God komt het niet op het uiterlijk aan. Hij ziet het hart aan, daar binnen in ons. Dat wordt vernieuwd, naarmate de last van de verdrukking groter wordt. Die innerlijke mens hunkert naar God en mag eens verschijnen voor Zijn Aangezicht. Want, nogmaals Paulus, wij hebben een eeuwig huis!

Huub Oosterhuis heeft dit zo prachtig onder woorden gebracht in gezang 487:

De Heer heeft mij gezien en onverwacht
ben ik opnieuw geboren en getogen.
Hij heeft mijn licht ontstoken in de nacht,
gaf mij een levend hart en nieuwe ogen.
Zo komt Hij steeds met stille overmacht
en zo neemt Hij voor lief mijn onvermogen.

Hij doet met ons, Hij gaat ons in en uit.
Heeft in zijn handen onze naam geschreven.
De Heer wil ons bewonen als zijn huis,
plant als een boom in ons zijn eigen leven,
wil met ons spelen, neemt ons tot zijn bruid
en wat wij zijn, Hij heeft het ons gegeven.

Gij geeft het uw beminden in de slaap,
Gij zaait uw naam in onze diepste dromen.
Gij hebt ons zelf ontvankelijk gemaakt
zoals de regen neerdaalt in de bomen,
zoals de wind, wie weet waarheen hij gaat,
zo zult Gij uw beminden overkomen.

Amen.

Barendrecht, donderdag 7 aug. 1997

Van krijgsbanier tot kruisbanier

Het leven is soms één strijd, gevoerd op verschillende fronten. Eén grote worsteling, waarbij je ’t hoofd nauwelijks boven water kunt houden. Wat kost het soms een moeite om staande te blijven, om je krijgsbanier hoog te houden!

Het leven is: een krijgsbanier,
Door goed’ en kwade dagen
Gescheurd, gevlekt, ontvallen schier,
Kloekmoedig voorwaarts dragen!

Het leven is: geen vreed’ alhier,
Geen wapenstilstand vragen.
Het leven is: de kruisbanier
Tot in Gods handen dragen.

Guido Gezelle, Gez.469, 1 en 3

De dichter, Guido Gezelle, heeft het zelf ervaren, wat hij hier zo treffend neerschrijft: het leven is een krijgsbanier, een kruisbanier… De krijgsbanier wordt een kruisbanier! Die krijgsbanier kennen we wel in ons leven. Met de krijgsbanier vecht je misschien alleen voor je zelf, voor je eigen eer, voor je eigen hachje. Een krijgsbanier kloekmoedig voorwaarts dragen!

Het leven is soms één strijd, gevoerd op verschillende fronten. Eén grote worsteling, waarbij je ’t hoofd nauwelijks boven water kunt houden. Wat kost het soms een moeite om staande te blijven, om je krijgsbanier hoog te houden!

Christus heeft dat ook ervaren. Maar Hij deed het niet voor Zich Zelf. Hij deed het voor ons. Hij droeg tenslotte een kruis. En zó wordt Zijn krijgsbanier een kruisbanier. In de Middeleeuwen, tijdens de kruistochten, droeg men ook een banier met een groot kruis er op, als teken van de heilige oorlog vóór Christus. Het kruis werd op die manier toch weer tot een menselijke zaak gemaakt. Zó heeft Gezelle het toch niet bedoeld. Want als ’t van de mens afhangt, kunnen we niet verder. De dichter zal dit zelf ervaren hebben. Maar gelukkig: het hangt niet van ons zelf af, ’t is alles in Gods handen. De krijgsbanier wordt kruisbanier. Vechten voor je zelf wordt “tot in Gods handen dragen”. In overgave aan de Heer hoeft de mens zijn strijd niet op te geven, maar het doel wordt wel anders: niet meer je eigen handen, maar Gods handen! Niet meer ter handhaving van je zelf, je eigen eer, je eigen hachje, maar soms met verlies van je zelf TER ERE GODS!

Draagt u ook een kruisbanier?

Leven uit de hoop

Een vrouw komt tot Jezus, iemand die zichzelf geheel geeft… Zij moet iets doen voor Jezus, dat voelt zij. En zij doet het eerste het beste…

Meditatie, gehouden bij de Paaswijding van de HVD met de ouderen in de Dorpskerk te Barendrecht.

Johannes 12

Tot Jezus komt een vrouw. We denken, dat het Maria Magdalena geweest is, weet u wel: de zondige vrouw van wie 7 boze geesten waren uitgegaan, zoals Lukas ons vertelt. Zij wist dat ook van zichzelf, dat zij een zondares was, anders was zij niet tot Jezus gekomen. Een vrouw komt tot Jezus. En Jezus zegt straks van haar, dat men spreken zal tot haar gedachtenis, waar zijn Evangelie ook maar verkondigd zal worden in de wereld.

Is dat niet heel bijzonder? Dat intrigeert ons toch wel, de HVDsters die hier bijeen zijn samen met al haar gasten. Het valt weer opnieuw op, welke rol vrouwen in het Evangelie spelen, telkens weer. En wat voor een mooie rol! De ontwikkeling van het christendom mag dan uiterlijk voornamelijk het werk van mannen geweest zijn, de warmte van binnenuit is toch altijd van vrouwen gekomen. Mannen waren de kemphanen in de kerk, altijd o zo verstandig en o zo onhandig. De religieuze diepte kwam van vrouwen. In het Evangelie was dat ook zo: de mannen zijn daar de dwazen, maar de vrouwen de wijzen. En als ’t er op aan komt, bij het kruis, zijn alle mannen weggelopen, op een na: Johannes, terwijl de vrouwen die Jezus gediend hadden ook onder het kruis te vinden zijn, Onder haar weer Maria Magdalena. Een bekend theoloog laat het een vrouw zo uitdrukken: “Wij hebben de Heer gediend, terwijl jullie mannen alleen maar om Hem konden vechten.”

Een vrouw komt tot Jezus, iemand die zichzelf geheel geeft… Zij moet iets doen voor Jezus, dat voelt zij. En zij doet het eerste het beste. Iets heel vrouwelijks, iets dat eigenlijk overbodig is, zouden de mannen zeggen. Zij gaat Jezus’ toilet verzorgen! En zij doet het op een uitbundige wijze, verkwistend! Zij giet zeer kostelijke zalf op Jezus’ hoofd, uit het parfumflesje dat rijke vrouwen altijd bij zich droegen. Dit heeft zij gedaan om zijn begrafenis voor te bereiden.

Diezelfde vrouw zien wij straks staan onder het kruis en daarna bij het graf van Jezus. Zij is daar voor de tweede keer. De eerste keer had zij het lege graf al gezien en is zij het gauw de discipelen gaan vertellen. Petrus en Johannes zijn toegesneld, terwijl Maria huilend achter bleef, buiten het graf. Zij moet wel gedacht hebben, dat het lichaam van Jezus was weggehaald, misschien wel gestolen of door een wild dier verscheurd. Terwijl zij daar zo staat, werpt ze een blik naar binnen en ziet tot haar grote verbazing twee witgeklede engelen aan hoofd en voeteneinde van de stenen bank zitten, waarop het dode lichaam van Jezus had gelegen. Zij vragen haar, waarom zij zo huilt, en zij klaagt hen haar nood: “Ze hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet, waar zij Hem hebben gelegd.” Als zij zich omdraait ziet zij Jezus staan, maar zij weet niet dat Hij het is, zij houdt Hem voor de tuinman. Logisch ook, want het gebeurde in een soort hof. Misschien heeft de tuinman het lichaam van Jezus verplaatst? De ogen van Maria waren gewoon bevangen, ook door haar tranen, waardoor zij Jezus niet herkende. Bij de Emmaüsgangers zal dat precies zo zijn. En bij u en mij ook, als we verdriet hebben en Jezus niet meer kunnen zien.

Als die tuinman haar vraagt wie zij zoekt, smeekt zij hem haar te zeggen waar hij het lichaam van de Heer heeft neergelegd. Want zij wilde het dan gaan halen en ergens anders bijzetten. Nu spreekt Jezus haar aan met haar naam: Maria! Een schok ging door haar heen, en zij roept het uit: Rabboeni! Mijn Meester! En zij valt voor Hem neer en pakt Hem bij de voeten, om Hem voor altijd vast te houden.. Maar Jezus weert haar af, “Raak mij niet aan… Houd Mij niet vast, want ik ben nog niet tot de Vader opgestegen. Ga echter naar mijn broeders en zeg tot hen: Ik stijg op naar Mijn Vader en uw Vader en Mijn God en uw God.”

En Maria gaat! Nieuw hoop heeft haar hart ontvlamd! Wat moet deze vrouw veel van Jezus gehouden hebben! En wat heeft zij geleden om haar Heer, die ten dode hing aan het kruis.

Vier maal wordt er in deze korte episode op haar huilen gezinspeeld: twee keer door de vertellende Evangelist Johannes, eenmaal door de engelen en eenmaal door de tuinman. Wanneer je er zo aan toe bent, begin je steeds weer opnieuw te huilen, als iemand je aanspreekt. Je kunt er gewoon niet mee ophouden. Het is alles je te veel. Je ziet alleen maar dat ene voor je, waar je zo’n verdriet van hebt. Maria ziet voor zich: het graf en daarachter het kruis op Golgota. De zekerheid van het graf, waarmee alles wat ze gehoopt had, ophoudt. Daar ligt haar Heer in. Haar Heer! En Meester, van wie ze zo veel verwacht had. De Heerser der wereld… maar deze heerser is nu gebonden door de dood, machteloos… Zij kon nog niet zingen als wij: ” ‘k Lag machteloos gebonden, Gij komt en maakt mij vrij!” Wie kan dat ook, getroffen door de dood, die zo verschrikkelijk ontluisterend en mensonterend komt?

Ze hebben Hem ergens neergelegd, zelfs dat is haar ontnomen: de plek van Zijn begrafenis.

Elke hoop ontbreekt haar nu… Ze is verblind door haar droefheid. Als in een roes leeft zij, tenslotte klemt zij zich vast aan de tuinman…

Jezus roept haar wakker uit die roes van hopeloosheid, alleen maar door haar naam te zeggen.

De intonatie van Zijn stem doet haar ontwaken. Opeens is zij weer zichzelf. En haar huilen houdt op, zij knielt neer en kust de voeten en de knieën van haar Heer. Zij ontvangt nieuwe hoop en een nieuwe opdracht. Hoop immers doet leven. Hoop moet uitgedragen worden. Dat houd je niet voor je zelf, daar mag een ander in delen. “En Maria van Magdala ging heen en boodschapte de discipelen, dat zij de Heer had gezien en dat Hij haar dit gezegd had.”

Staakt uw rouwen, Magdalena. Je bent een nieuw bevrijd mens geworden. Het leven bloeit weer open. Je hebt de Heer gezien en gehoord. En zij krijgt daardoor een opdracht. Zij zou niet de enige zijn, wier leven uit een verlammende droefheid werd gered door het ontvangen en mogen uitvoeren van een opdracht. Daarin ligt het nieuwe leven reeds verborgen. Je krijgt nieuwe levenskansen door aan de opdracht te moeten werken. Daarin ligt de troost van de gehoorzaamheid, zou je kunnen zeggen. Dat is de zegen van de arbeid: dat je van je zelf leert af te zien en beschikbaar wordt voor de ander, je opdrachtgever. Zou het bij u ook niet zo zijn, u die als HVDsters de Heer moogt dienen, vanuit een opdracht persoonlijk of via de Gemeente van Hem ontvangen. Je leeft uit de hoop en verspreidt die hoop aan mensen, veelal oudere mensen, die best een beetje hoopvolle aandacht kunnen gebruiken!

Maria leefde op in het volbrengen van haar opdracht. Eindelijk hield het op, dat gedender in haar hoofd, die voortdurende cirkelgang rond de vraag naar het “waarom?”, die tranenstroom die maar niet wil stoppen… In het vervullen van de nieuwe opdracht wordt Maria van zich zelf, van haar angst en van haar droefheid bevrijd. In de overgave aan haar taak vindt zij een nieuw stuk leven, voor haar zelf en voor anderen. Want zij zal de ander en zijn nood gaan ontdekken, zoals zij die nood zelf zo goed gekend heeft. Zij wordt wegwijzer naar de Opgestane Heer, de eerste vrouw die het Paasevangelie apostolisch en diaconaal de wereld indraagt. Zij was een vrouw met een verleden, van wie de Heer 7 boze geesten had doen uitvaren en die de Heer nu opnieuw bevrijdde van haar oude ik. Daardoor wordt deze vrouw met een verleden tot een vrouw met een toekomst. Zij boodschapt de discipelen en hen niet alleen, vandaag ook ons allemaal: te leven uit de hoop van Pasen. Hopen en lopen, lopen en hopen. Zoals Nel Benschop het zo mooi onder woorden bracht in haar bundel “Een boom in de wind”:

De andere Maria

Ook ik ben droevig naar een dode Heer gegaan
en heb met tranen bij zijn open graf gestaan.
Ik wilde Hem de laatste eer bewijzen
en was vergeten, dat Hij zou verrijzen.
Ik maakte mij veel zorgen om de zware steen:
Wie zou hem went’len van het graf? Ik was alleen.
Maar in de hof vroegen de hemelboden:
“Wat zoekt gij Hem, Die leeft, hier bij de doden?”
Dat Hij verrezen was, begreep ik later pas,
omdat ik nog niet wist, hoe eind’loos groot Hij was.
-Soms denkt de liefde klein van ’t liefste wezen
om eigen kleinheid en om eigen vrezen-.
In wanhoop wilde ik de Meester zoeken gaan,
plotsling hoorde ik Zijn stem: Hij zei mijn naam!
Nu ik door Jezus zó mijn naam mocht horen
ben ik tot leven uit de dood herboren!

Amen.

Oranje en Nederland VI

Waarin een klein land groot kan zijn. Duidelijk is, wat koningin Emma hiermee bedoelde. Liefde en zorg voor elkaar, respect voor je medemens, kortom gewoon sociaal bezig zijn.

Waarin een klein land groot kan zijn. Duidelijk is, wat koningin Emma hiermee bedoelde. Liefde en zorg voor elkaar, respect voor je medemens, kortom gewoon sociaal bezig zijn.

Gouden tientjeVele ouderen zullen zich haar nog herinneren als die kleine tengere vrouw met haar brilletje op en een wit kapje op haar hoofd. Zij overleed in 1934, het jaar waarin ik geboren ben. Zij is 75 jaar geworden. Bijna 100.000 mensen hebben toen langs haar kist gedefileerd, zó geliefd was de koningin-moeder bij ons volk.

Hoe is het verder gegaan met Wilhelmina?

In 1898, toen zij 18 werd, is zij gekroond tot koningin. Een gouden tientje uit dat jaar is nog heel bijzonder (de zogenaamde “Willemientje lang haar”). Vroeger, zeg maar zo’n 30 jaar geleden, toen vrouwen nog graag mooie munten droegen om hun hals of aan een schakelarmband, was deze munt zeer gewild. Mijn vrouw heeft hem ook nog in haar ‘juwelenkist’ liggen. Wat de dames tegenwoordig dragen is daarbij vergeleken toch maar gewoon kitsch!

Voordat zij koningin werd, deed zij eerst nog Belijdenis. Dat hoorde er toen ook gewoon bij. In de nazomer van 1896 begon de prinses zich daarop voor te bereiden. Zij was erg serieus. Zij zou de Openbare Belijdenis doen in de Hervormde Kerk, want de Oranjes waren eeuwen lang Hervormd geweest. Daarom gaf het indertijd ook zo’n schok, toen prinses Irene zich over liet dopen in de RK Kerk en daarmee tot die kerk toetrad. Ons vorstenhuis is Protestant. Dat is met onze geschiedenis verweven. De Vader des Vaderlands heeft er zijn bloed voor gegeven. De 80-jarige oorlog, waarmee onze geschiedenis eigenlijk begon, was een godsdienstoorlog. Deze zaken lagen vroeger in de genen van elke Nederlander vast verankerd. Tegenwoordig is dat niet meer zo. Trouwens, onze kinderen en kleinkinderen hebben al lang niet meer zo veel op met de vaderlandse geschiedenis als wij vroeger hadden. Het is daarom goed, dat men een “canon” van onze geschiedenis heeft ontworpen en dat aan de hand hiervan de geschiedenis weer een plek krijgt op school.

De opgroeiende prinses vatte die Belijdenis heel serieus op. In de voorbereidingstijd daarop onthield zij zich van allerlei publieke plechtigheden om zich beter voor te kunnen bereiden op haar geestelijke vorming. De hofprediker, Dr. G.J. van der Flier, was belast met het godsdienstig onderricht van de aanstaande koningin. Eens per week kwam hij daartoe naar het paleis Het Loo om onderricht te geven in Bijbelse geschiedenis en Kerkgeschiedenis. Koningin Emma was er meestal ook bij, uit pure belangstelling. Op 24 oktober 1896 vond de plechtigheid plaats in Den Haag, in de benedenzaal van het paleis. Zo’n 110 genodigden waren daartoe uitgenodigd. Bij de Belijdenis kreeg Wilhelmina de volgende tekst mee:

“Zijt getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des Levens.” (Openbaring 2, 10b).

Twee dagen later werd het Heilig Avondmaal gevierd in de historische Kloosterkerk te Den Haag. Weer leidde Dr. van der Flier de dienst. Na het Avondmaal richtte hij zich persoonlijk tot Wilhelmina: “Eerstelijk dank ik mijn God! Zo klinkt het ook in uw hart, geliefde Koningin, die heden voor de eerste keer mee aanzit en het ‘ja’ Uwer belijdenis, eergisteren uitgesproken, thans omzet in een daad; want Gij neemt onder deze tekenen (brood en wijn) de Heiland aan en belijdt Hem als uw Koning. Indien ik vertolken zal, wat de Here des Avondmaals u heeft te zeggen, ik zou geen beter woord weten, dan dat van de Psalmist: Mijn oog zal op u zijn. Dat oog, zo vol ontferming, zal op u rusten. Denk er aan en laat het uw sterkte zijn, straks als Gij de taak Uws levens aanvaardt…”

De beide koninginnen stonden toen op van de Avondmaalstafel en nu klonk van het orgel de prachtige Psalmmelodie op de woorden: “Dat ’s Heren zegen op U daal!”

De Kartuizers

In de franse Alpen bij Grenoble licht het dal van de Chartreuse, te midden van een bergketen, die ook Chartreuse wordt genoemd. Daar diep in het dal ligt een groot klooster: la grande Chartreuse. Van dit woord “Chartreuse” komt ons “Kartuizer”. De monniken van dit klooster woorden dan ook “Kartuizers” genoemd…

In de franse Alpen bij Grenoble licht het dal van de Chartreuse, te midden van een bergketen, die ook Chartreuse wordt genoemd. Daar diep in het dal ligt een groot klooster: la grande Chartreuse. Van dit woord “Chartreuse” komt ons “Kartuizer”. De monniken van dit klooster woorden dan ook “Kartuizers” genoemd.

Zurbaran; La Virgen de las CuevasIn 1084 kwam hier een Benedictijner monnik Bruno van Keulen, met zes vrienden. Zij zochten de “verlatenheid”, op z’n Frans: le desert, om zich geheel aan God te kunnen wijden. Hun ideaal en levenswijze bezaten een enorme aantrekkingskracht. In de komende eeuwen zouden honderden kartuizer kloosters ontstaan, overal in Europa, ook hier in de Nederlanden. Maar in de laatste eeuw is het ene na het andere verdwenen. Men doet pogingen om hier in Nederland weer zo’n klooster te vestigen.

De kartuizer- gemeenschappen bestaan uit monniken en broeders. De broeders wonen apart. Zij doen mee met de diensten en gebeden, maar hebben verder niet zo’n contemplatief leven als de monniken, die de eigenlijk de hele dag bidden. De broeders zorgen voor de tuin en het schoonhouden en het eten, enfin de hele huishouding. De monniken leven in hun cellen, dat zijn eigenlijk kluizen zoals bij een kluizenaar, in totale afzondering van de wereld. Zo’n kluis zou je een klein woninkje kunnen noemen met een boven- en benedenverdieping. Het belangrijkste vertrek is het kubikulum, waar de monnik bidt en studeert en mediteert. Er is een voorportaal, het zogenaamde Ave Maria, omdat er een beeld van Maria staat, waarvoor iedereen die er binnen komt moet knielen en Ave Maria moet zeggen. Beneden is er dan nog een werkvertrek, waar de monnik zich wat kan ontspannen  met hout te zagen voor zijn kacheltje en creatieve bezigheden zoals houtdraai- en snijwerk, alles natuurlijk met de hand. De monnik heeft ook nog een eigen tuintje.

Kartuizer monnikenHoewel de kluizen naast elkaar liggen, zijn ze zo gebouwd, dat je de buurman niet ziet of hoort. Horen zul je trouwens toch wel niet veel, want de monnik lijdt een zwijgzaam leven. Met elkaar praten is er niet bij. Alleen een keer in de week, op zondagmiddag, is er een gezamenlijke wandeling, waarbij de monniken twee aan twee met elkaar mogen converseren. Voor de rest is het zwijgen, ook bij de gezamenlijke maaltijden, alleen op zon- en feestdagen: een stille pantomime, waarbij alleen het monotone geluid van de voorlezer, die gedeelten uit de Schrift voorleest, gehoord wordt.

Er is in de kluis, ook wel cel genoemd, een schuifluikje, waardoor de monnik elke dag zijn eten krijgt bediend door de broeders van de keuken. Het eten is heel matig, helemaal geen vlees en een keer in de week op water en brood. De monniken worden daardoor veelal heel oud: 80, 90 jaar. Drie maal per dag gaan zij gezamenlijk naar de kerk:

s’-Morgens voor de kloostermis, ‘s-avonds voor het vesper en ’s nachts voor de metten. Deze laatsten beginnen om middernacht en duren twee a drie uur. De monnik moet het dus met een gedeelde slaap doen, eigenlijk twee hazenslaapjes.

De monniken zijn gekleed in een wit habijt met witte gordel, scapulier en kap.

Tenslotte: waarom kiezen zij dit leven? Zij worden gedreven zich geheel aan God te wijden, en daarom niet de wereld te zoeken, maar de woestijn van hun eigen ziel. Vanuit de Bijbelse gedachte, dat God gevonden wordt in de eenzaamheid, in de woestijn… Denk aan Johannes de Doper en Elia en aan Jezus Zelf, die ook bij tijd en wijle de eenzaamheid opzocht om daar te bidden. Laatst hebben we dit nog herdacht op Goede Vrijdag: de hof van Getsemane.

Het is de Heer

De Heer kan bij mensen komen zo maar op een doordeweekse dag bij dagelijkse bezigheden. Je hoeft er niet speciaal voor in de kerk te zitten.

Johannes 21, 7 en 12
“Het is de Heer, want zij wisten dat het de heer was.”

Duccio di Buoninsegna, 1282-1339In Johannes 21 hebben we de overlevering van twee verschijningen van Jezus, nadat Hij was opgestaan. We weten, dat de Heiland na Pasen aan verschillende mensen en groepjes van mensen verschenen is. We kennen de verhalen over Thomas en de discipelen, die ’s zondags bijeen kwamen in een bovenzaal – je zou het de eerste kerk kunnen noemen. Maar hier, in Joh.21, zitten de discipelen niet in de kerk, maar ze zijn buiten aan ’t vissen. Zo zie je maar, dat de Heer bij mensen kan komen zo maar op een doordeweekse dag bij dagelijkse bezigheden. Je hoeft er niet speciaal voor in de kerk te zitten.

De discipelen waren naar Galilea gegaan, want Jezus had hun gezegd dat ze daar op Hem moesten wachten. Petrus zei tot de anderen: Ik ga vissen. Heel logisch ook, want ze waren van huis uit vissers. “Wie gaat er mee?” Ze gingen graag met Petrus mee. Zo bleven ze samen en hoefden niet werkeloos af te wachten. Werken kan geen kwaad, zeiden ze vroeger. Het Nederlandse volkje staat ook bekend als een hardwerkend volk. Ze zeggen, dat het door de Calvinistische inslag komt. Dat zal ook best, want werken en niet bij de pakken neer zitten behoort tot de Calvinistische ethiek, waarmee we zijn opgegroeid. Balkenende verwijst daar voortdurend naar (de VOC mentaliteit) om ons volk tot werkzaamheid aan te sporen. Maar ja, soms heeft een mens daar wel eens geen zin in, soms ook zit het helemaal niet mee in het werk, en soms kun je helemaal geen werk krijgen.

Zo verging het ook de discipelen. Het zat hen niet mee en tegen de morgen keerden zij doodmoed terug. En toen gebeurde het! Zij zagen een man staan aan de oever van het meer. Hij vroeg hen: “Kinderen, hebt gij ook enige toespijs?” Wij kunnen ook gewoon vertalen met “Beste mensen, hebben jullie ook wat te eten?” Want het waren natuurlijk al lang geen kinderen meer, integendeel, het waren stoere gebruinde mannen. Jezus zei “kinderen” om te laten horen, hoe dierbaar zij Hem waren, het is een soort koosnaampje. De discipelen antwoordden met een hard “nee”. Zij waren niet in de stemming om aardig en vriendelijk te zijn. Die man zei toen tegen hen: “Werp jullie net uit aan de rechterkant van het schip en dan zullen jullie vangen!” Heel ongewoon, want geen visser doet dat. Aan de rechterkant zit immers de stuurriem, daar zou het net in verstrikt kunnen raken. Maar het advies van die man klonk zo dwingend en overtuigend, dat zij het maar deden. Om nog eens een oud spreekwoord aan te halen: “Niet geschoten is altijd mis geschoten.” En dan kunnen ze hun ogen niet geloven! Het net loopt helemaal vol met vissen. Zoiets hadden ze nog nooit beleefd! En opeens gaan hun ogen ook helemaal open: die man, die man, dat is Jezus! Johannes merkt het ’t eerst. “Het is de Heer”, roept hij Petrus toe. Petrus kijkt op. De Heer? De Meester? Jezus? Ja, Hij is het! Meteen slaat hij zijn jas om en stapt over boord. Met sterke passen waadt hij op Jezus af. De anderen volgen langzaam, vanwege het net dat zwaar is van de vis. Wanneer ze aan land gekomen zijn en gaan tellen, merken ze dat er honderd drie en vijftig vissen in het net zitten, een overvloedige vangst. Ik denk niet dat dit getal iets bijzonders betekent. Het geeft gewoon een grote hoeveelheid aan. Als Jezus iets doet, is het altijd overvloedig. Kijk maar naar de 5000 die Hij eens te eten gaf van 5 broden en 2 vissen in Joh.6, en lees het verhaal van de bruiloft te Kana in Joh.2. Ze leggen een houtvuur aan en gaan er om heen zitten. Er is brood en vis om te eten, net als vroeger deelt Jezus het voedsel uit. Heel raar eigenlijk. Want ze begrijpen natuurlijk heel goed, dat het niet als vroeger kan zijn. Daarvoor is er veel te veel gebeurd. Al die ellende die ze met Jezus hebben meegemaakt, en tenslotte zijn kruisiging. Ze waren toen maar weggelopen, want dat konden ze niet aanzien. Alleen Johannes was bij het kruis gebleven. Daar dachten ze allemaal aan. En zo durfde ook niemand te vragen: “Bent U werkelijk Jezus? Bent U het werkelijk Zelf?” Zij hoefden het ook niet te vragen. Want zij wisten, dat het de Heer was. Ze eten zwijgend, in gepeins verzonken, en wachten af wat Jezus gaat doen. We kunnen ons indenken, hoe Jezus Zijn discipelen aankijkt, met een liefdevolle blik. Allemaal gewone mannen, verschillend in aanleg en karakter. Mannen, die een stukje brood met vis eten en er verder het zwijgen toe doen. Blijkbaar zit het Evangelie in gewone dingen. Het zijn de kleine dingen, die ’t hem doen. Geen spektakelstukken, geen omhaal van woorden. De spontane opwellingen van het hart, dat is voldoende. Een Petrus, die zo maar over boord springt. En Jezus, die gewoon zegt: “Laten we eten” en daarna brood en vis uitdeelt. Zó ontmoet de Heer mensen. Zou het daarom ook niet gaan, als Jezus zegt: “Al wat gij de minste Mijner broeders gedaan hebt, dat hebt gij Mij gedaan”? Een stuk brood, een beker water, kleding, geld voor de voedselbank of voor Kerk in Actie? Maar ook een welgemeende handdruk, een schouderklopje, een hartelijke zoen, een vriendelijk woord, belangstelling voor elkaar en stil zijn met elkaar, als iemand verdriet heeft.

Als we al die dingen gewoon maar doen en zó liefdevol met elkaar communiceren, dan hebben ook wij de Heer ontmoet. Dan is het echt Pasen geweest voor ons. En wie weet, komen we Hem dan ineens zelf tegen! Of wij Hem direct zullen herkennen, zoals de discipelen, ik denk het niet. Maar Hij zal Zich Zelf wel kenbaar maken, denk ik. Wat een ontmoeting zal dat zijn!

Amen.

Oranje en Nederland V

U hebt eerder kunnen lezen, hoe Gunning heel ontroerend over de Oranjes schrijft. En dat in de crisistijd! “L’Oranger fleurira!” De Oranjestam zal weer uitbotten! Hij had een voorspellende geest en was een grote optimist. Dat hadden we in die moeilijke jaren vlak voor de 2e wereldoorlog ook wel nodig.

U hebt eerder kunnen lezen, hoe Gunning heel ontroerend over de Oranjes schrijft. En dat in de crisistijd! “L’Oranger fleurira!” De Oranjestam zal weer uitbotten! Hij had een voorspellende geest en was een grote optimist. Dat hadden we in die moeilijke jaren vlak voor de 2e wereldoorlog ook wel nodig.

Emma en WhilhelimaDe Oranjestam is uitgebot, en hoe! De Koningin omringd door 3 zoons met hun families, 7 kleinkinderen inmiddels, waarvan de kroonprins met prinses Maxima drie dochters voor zijn rekening neemt. Toen Willem III in 1890 op 73-jarige leeftijd overleed (hé, ik ben nu ook net 73 geworden!), bleef een 10-jarig meisje over, Wilhelmina, de laatste telg uit een eens zo roemrucht geslacht. Formeel was dat jonge kind nu koningin der Nederlanden. Velen waren met haar begaan. Zo jong nog en dan die zware last, een kind zonder vader en met een heel jonge Duitse moeder. Wat moest daarvan worden? De dichter Nicolaas Beets vertolkte deze gevoelens in een gedicht op de dood des Konings:

‘k Zag drie Oranjes op den troon,
En zeven, van zijn glans beschenen.
Nu slaapt het Tiental bij de doôn.
En ‘k leef, om ze allen te bewenen.

Daar trad weer ’t Kind mij voor den geest,
Dat gistrenavond, bij mijn spreken,
Zo stil aandachtig was geweest,
Zo ernstig mij had aangekeken;
Het eng’lenkopje, in den glans
Van ’t levend goud der blonde lokken.
Neen, riep ik, Hoop des Vaderlands!
Ons noodlot is nog niet voltrokken!

9 juni 1899
 Bezoek van Koningin-Moeder Emma en Koningin Wihelmina aan Rotterdam
 vlak langs het Beursstation over het WestnieuwlandNa de dood van koning Willem III in 1890 moest dit kleine meisje gaan regeren. Maar dat kon zij natuurlijk nog niet. Daarom werd haar moeder regentes. En hoe! Zij wist het volk aan zich te binden. En dat was nodig ook, want de band tussen de Oranjes en ons volk was tijdens de regeerperiode van Willem III behoorlijk los geworden. Koningin Emma maakte met Wilhelmina veel “goodwil” reizen door het hele land. Ook in Zeeland en in Friesland zijn zij geweest. Overal werden moeder en dochter enthousiast ontvangen. Misschien heeft onze nieuwe regering het wel van haar afgekeken, nu ze eerst 100 dagen het land in gaan.

Zó werd de jonge prinses voorbereid op de moeilijke taak, die haar wachtte, als zij straks 18 zou zijn en officieel koningin werd. Koningin Emma was haar tot voorbeeld, want zelf opgegroeid in een oud-Duits adellijk geslacht wist zij alles van Koninklijke etiquette en plichten. De prinses leerde als ’t ware uit de eerste hand, hoe zij ministers moest ontvangen, staatszaken moest bespreken en afhandelen, hoe zij de mensen op straat moest begroeten, en ook hoe zij ons land moest vertegenwoordigen in het buitenland.

Koningin Emma heeft altijd een grote en warme plaats behouden in het hart van het Nederlandse volk, ook toen zij al lang geen regentes meer was. Na 1898 werd zij eervol “koningin-moeder” genoemd. Zij was ook altijd zeer bewogen met het lot van het volk. Zo stelde zij in 1898 bij haar afscheid als regentes een bedrag van f 300.000 ter beschikking van een op te richten sanatorium voor longlijders. Later, in 1929, toen zij 50 jaar verbonden was aan ons volk, deed zij dat opnieuw (ditmaal f 175.000), en zo is het Koningin Emma Fonds voor tbc-bestrijding ontstaan. Nog bekend is haar gevleugelde uitspraak:

Het is voor een klein land als Nederland belangrijk
Om groot te zijn in die dingen,
Waarin een klein land groot kan zijn!

Zomer en winter

Na die hete dagen van vorige week en de zachte winter, die we gehad hebben, vraag je je onwillekeurig af: Hebben we eigenlijk nog wel een zomer en een winter? De klimatologen hebben het er ook moeilijk mee, ze spreken van de effecten van de opwarming van de aarde door de CO2 uitstoot. Ondertussen vragen de akkerbouwers zich af, wanneer ze zaaien moeten en of het gezaaide bij al die droogte nog wel opkomen zal.

Genesis 8, 22
“Voortaan zullen, zo lang de aarde bestaat, zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht, niet ophouden.”

CO2 fabriekNa die hete dagen van vorige week en de zachte winter, die we gehad hebben, vraag je je onwillekeurig af: Hebben we eigenlijk nog wel een zomer en een winter? De klimatologen hebben het er ook moeilijk mee, ze spreken van de effecten van de opwarming van de aarde door de CO2 uitstoot. Ondertussen vragen de akkerbouwers zich af, wanneer ze zaaien moeten en of het gezaaide bij al die droogte nog wel opkomen zal.

Toch spreekt de belofte in Gen.8, dat het allemaal wel goed zal komen. Zaaiing en oogst zullen blijven bestaan, en ook winter en zomer, koude en hitte, dag en nacht. Dat ritme zal er altijd zijn, belooft God Zelf. Soms is het evenwicht wat verstoord, maar het komt weer goed.

We hebben sinds de meting de warmste dag in april gehad en ik denk ook wel, dat het de droogste maand gaat worden. De mensen die afhankelijk zijn van het weer (en dus ook van regen!) hebben het daar best moeilijk mee. Toch hebben we wat dat aan gaat hier in Nederland wel voor zwaardere opgaven gestaan. Moeilijke tijden, zowel strenge winters als droge zomers, wateroverlast en epidemieën en andere rampen zijn er in onze windstreken nogal eens geweest. Zo las ik in de “Kroniek van Wolfaartsdijk” (J.van der Baan, 1866):

Ten jare 923 waren de Zeeuwsche stromen 13 weken lang, en in 1063 14 weken, digt gevroren. Berucht is ook de strenge winter van 1234, en niet minder die van 1269, toen men de Zeeuwsche stromen met rijtuigen overtrok… zo zacht was daarentegen die van 1507, dat alle vruchtbomen in April reeds voluit bloeiden… Ook de winter van 1542 op 1543 was zeer koud en langdurig, zodat de vaart in Zeeland meer dan 6 weken gestremd was, maar evenaarde toch niet dien, welke volgde van 1543 op 1544, wanneer de Zeeuwsche stromen gedurende vijf maanden nauwelijks bevaarbaar waren.

Over de veren in Zeeland liep men toen ook weder te voet, zelfs hier en daar met muziek, om de zeldzaamheid der zaak, terwijl voor de destijds nieuwe haven van Middelburg verscheidene schepen vastgevroren lagen, onder andere twee uit Portugal, geladen met vijgen, welke lading over het ijs gelost en zo met wagens stadwaarts gebracht werd.

U hoort het, wij hebben wel voor hetere (koudere!) vuren gestaan. Daarbij vergeleken hebben we het met onze zachte winter en warme Aprilmaand nog niet zo slecht getroffen. Een zelfde verhaal kan ik u ook geven over natte zomers en slechte oogsten dus dure tijden!). Laten we maar tevreden zijn zoals het komt en er op vertrouwen, dat het toch allemaal weer goed komt!

En laten we er ook aan denken, dat er nog een andere oogst is. Paulus heeft het daarover in 2 Kor.9, 6 en 10:

“Bedenkt dit: wie karig zaait, zal ook karig oogsten, en wie mildelijk zaait, zal ook mildelijk oogsten… Hij nu, die zaad verschaft aan de zaaier en brood tot spijze, zal u uw zaaisel verschaffen en vermeerderen.”

Hier gaat het over de oogst van onze daden. Dat hebben we zelf in de hand. Karig of mildelijk, u hebt het gehoord. De oogst op de akkers kunnen we wel een beetje manipuleren door te besproeien, maar voor de rest moeten we toch maar afwachten, of God de wasdom geven wil. De oogst van onze daden, daar kunnen we zelf voor zorgen, en dat moeten we ook doen! Na Pasen mogen we daarbij bedenken, dat de eersteling van de oogst al is binnengehaald: Jezus Christus, opgestaan uit de doden. Hij is het zaad, dat God ons verschaft. Het zaad, dat we moeten uitzaaien… en dan zal God de oogst overvloedig maken. Dat gebeurt door de kracht van de Heilige Geest. Denk maar aan Pinksteren, toen drie duizend man tot geloof kwam en de eerste Gemeente ontstond. Wij gaan nu ook weer op weg naar Pinksteren. Doet u mee?

De derde dag

“Ten derden dage ….wederom opgestaan uit de doden”. De opstanding van Jezus uit de doden is de kern van het Evangelie. Het is de markante gebeurtenis, waarover evangelisten en apostelen niet uitgepraat raken.

Metropolitan Museum of Art. USA. Anoniem. ca. 1140. Houten paneel. De drie Maria's.“Ten derden dage ….wederom opgestaan uit de doden”
(Apostolische Geloofsbelijdenis)

De opstanding van Jezus uit de doden is de kern van het Evangelie. Het is de markante gebeurtenis, waarover evangelisten en apostelen niet uitgepraat raken.

Zij hebben het van de daken verkondigd, in Klein-Azië, Griekenland, Rome en verder Europa in. Paulus zegt zelfs in 1 Kor.15: “Als Jezus niet was opgestaan, dan zou mijn prediking leeg zijn.” En zo ook ons geloof. Zonder Pasen geen echt christelijk geloof!

Maar het is daarom toch niet gemakkelijk in de opstanding te geloven. Hoe moeten we ons dat immers voorstellen? Dat de Heer is opgestaan? We weten eigenlijk niet precies wat we zeggen. De opstanding is met niets te vergelijken. Zij gaat ons verstand en ons voorstellingsvermogen verre te boven. We kunnen natuurlijk wel iets van het resultaat van de opstanding zeggen: dat Jezus aan mensen is verschenen na Zijn dood, dat het graf leeg was, dat Maria Magdalena in Hem eerst de tuinman zag en al die dingen, die we elk jaar weer opnieuw met Pasen horen. Maar wat er echt gebeurd is, daar begrijpen we toch niets van. Jezus was door de dood heengegaan en daar achter uit het doodsgebied opgestaan. Wij leven nog aan deze kant van de dood. De dood heerst oppermachtig over het leven, overal om ons heen en ook in ons. Hij behaalt uiteindelijk steeds de overwinning. Het is ook daarom, dat – zo las ik in mijn krant – kardinaal Simonis (75 jaar) opziet tegen de dood. Het is ons onmogelijk door deze duisternis van het rijk van de dood heen te kijken. Wij zien dan alleen maar duisternis. Dat wil zeggen: wij zien niets.

Daarom heb je als dominee in de Paastijd ook steeds het gevoel, dat je boven je macht staat te werken. Wij hebben mooie woorden, prachtige liederen ook:

Jezus is ons licht en leven.
Hij die aan het kruis geheven,
Met Zijn bloed ons heeft gekocht,
Heeft nu vorstelijk overmocht.
Hij kan niet gebonden wezen:
Als een held is Hij verrezen!
Halleluja!

Gez.222

Het wordt zo gemakkelijk gezegd en gezongen. Maar het is daarom toch een groot mysterie, waar we eigenlijk geen woorden voor hebben. De Apostolische Geloofsbelijdenis heeft wel op geheel menselijke wijze geprobeerd achter dit mysterie te kijken. Hij doet dat heel voorzichtig, stap voor stap:

Onder Pontius Pilatus is gekruisigd
Gestorven en begraven,
Nedergedaald ter helle.
Ten derden dage wederom opgestaan uit de doden!

Heel opvallend staat daar “ten derden dage”.

Natuurlijk, het is op de derde dag gebeurd: op vrijdag gekruisigd en begraven, op zaterdag in het graf , en op zondag opgestaan, dus op de derde dag. Toch is hier meer aan de hand. Het is niet gewoon een optelsom. Het moest gewoon zo wezen: op de derde dag. We herinneren ons, hoe de overpriesters en Farizeeën gezamenlijk tot Pilatus kwamen en zeiden: “Heer, wij hebben ons herinnerd, dat die verleider bij zijn leven gezegd heeft: Na drie dagen word ik opgewekt. Geef daarom bevel het graf te verzekeren tot de derde dag; anders konden Zijn discipelen hem komen stelen en tot het volk zeggen: Hij is opgewekt uit de doden, en de laatste dwaling zou erger zijn dan de eerste.” (Matth.27, 64).

Jezus had er kennelijk Zelf over gesproken, dat Hij op de derde dag weer zou opstaan. Ook op een andere plaats in het Mattheüs-Evangelie wordt over de derde dag gesproken. In Matth.12. Daar vroegen Schriftgeleerden en Farizeeën de Heer naar een teken van Zijn goddelijke volmacht. Jezus antwoordde hen: “Een boos en overspelig geslacht verlangt naar een teken, maar het zal geen ander teken ontvangen dan het teken van Jona de profeet. Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, zo zal de Zoon des Mensen in het hart van de aarde zijn, drie dagen en drie nachten.” Het getal drie is in de Bijbel het getal van de goddelijke volheid en vervulling. Het geeft hier dus aan dat Jezus helemaal in de dood is geweest. Niet maar eventjes zoals bij iemand, die na een reanimatie terugkeert in het leven. Nee, Hij was echt gestorven. En op “Stille Zaterdag” hebben wij herdacht, dat Hij echt in het doodsgebied was, het dodenrijk of de hel noemen we dat wel. Hij lag daar in een bekend graf, dat van Jozef van Arimatea. Dat alles is heel belangrijk. Het laat ons zien dat het waar gebeurd is en ook lichamelijk. Het is geen fantasieverhaal in de hoofden van fantasten! Ook in die tijd van de oerkerk waren er immers al mensen net als nu, die niets van een lichamelijke opstanding wilden weten, omdat het indruist tegen het menselijke verstand. De tijd en de plaats en het lege graf worden in de Paasgeschiedenis niet voor niets zo met nadruk vermeld.

Dat het op de derde dag gebeurde, wil zeggen: niet op de eerste en niet op de tweede dag! Jezus is niet direct van het kruis opgestaan! Ook niet direct na de begrafenis. Nee, Jezus blijft een tijd lang in de dood. God laat Hem daar een paar dagen. De Geloofsbelijdenis laat ook zien, wat er in die tussentijd gebeurde: “nedergedaald ter helle“. Hij moest door de diepste diepten van de dood heen! Ook daar, in die vreselijke ellende, moest het Evangelie verkondigd worden. Ook dáár moest het nieuwe Leven gebracht worden, ook dáár in die stikdonkere duisternis moest het Licht gaan schijnen. Ook die mensen moesten horen van de verzoening van hun zonden. Blijkbaar vindt de Apostolische Geloofsbelijdenis, waarin het geloof van de oerkerk ligt verankerd, dat belangrijk. Jezus is niet alleen gestorven voor ons, om ónze zonden weg te nemen, maar ook voor hen, die ons in de dood zijn voorgegaan. Daar, in het dodenrijk, de hel, waar satan regeert, brengt Jezus de overwinning op de dood.

Dat alles is de betekenis van het “ten derden dage”.

Is dat geen geweldig nieuws? Dat Jezus is opgewassen tegen de hel, de duivel en de dood? En dat wij dan ook heel terecht mogen zingen: “Nu jaagt de dood geen angst meer aan, want alles, alles is voldaan!” U niet en ik niet en ook kardinaal Simonis hoeven nu niet meer op te zien tegen de dood.

Want op de derde dag is Jezus opgestaan uit de doden!

O dag van verrijzenis,
De volken zijn verblijd,
Pasen des Heren, Pasen is ‘t,
Nu Hij ons zelf geleidt,
Ons leidt naar ’t leven uit de dood
En naar de hemel heen
Uit deze aarde en haar nood.
Hij leidt ons, Hij alleen.

O laat ons waarlijk zuiver zijn
Dan zien wij hoe in ’t licht,
Zo stralend als de zonneschijn
Christus staat opgericht.
Dan horen we als de dag aanbreekt
Met bovenaardse gloed,
Hoe Christus zelve tot ons spreekt
Zeggende: weest gegroet.

De hemel heft het loflied aan,
De aarde is verblijd,
Christus de Heer is opgestaan
In al zijn majesteit.
De wereld, die onzichtbaar is;
De wereld die men ziet,
Begroeten de verrijzenis
En zingen ’t zegelied.

Gez.201
Een lied van Johannes Damascenus (675-749)

Oranje en Nederland IV

Van ds. Gunning hoorden we hoeveel vorstelijke personen er goed honderd jaar geleden in Den Haag woonden, een hele grote familie. Maar daar zou spoedig verandering in komen. Ik heb ’t u al eerder verteld. In nauwelijks enkele jaren tijds bleef koning Willem III alleen over.

Van ds. Gunning hoorden we hoeveel vorstelijke personen er goed honderd jaar geleden in Den Haag woonden, een hele grote familie. Maar daar zou spoedig verandering in komen. Ik heb ’t u al eerder verteld. In nauwelijks enkele jaren tijds bleef koning Willem III alleen over.

Laten we lezen, hoe de jonge Gunning dat toen beleefd heeft:

De doop van Wilhelmina in 1880“Al die vorstelijke personen – wellicht een enkele uitgezonderd – heb ik zien begraven. Ach, wat waren dat droevige gebeurtenissen. Het beieren van de zware St. Jacobs klok is bij mij onvergetelijk gebleven en wanneer ik thans door de radio wel eens dat klokgelui beluister, wekt het altijd weer opnieuw de oude, weemoedige herinnering bij mij op. Ik zie de grijze Koning nog bij de begrafenis zijner zonen in zijn schitterende uniform met den rouwmantel er overheen in de glazen koets zitten, rechte en links buigende en in eerbiedig zwijgen door de ontroerde menigte begroet. Destijds was het rouwdragen na een sterfgeval in de koninklijke familie nog algemeen, niet alleen onder dearistocratie, maar ook onder de gegoede burgerij. Hoe aangrijpend kon vader preken wanneer wederom zulk een droeve gebeurtenis land en vorstenhuis had getroffen. Elk woord kwam dan uit zijn diepbewogen ziel.

Na al de droefenis, die ons zwaarbeproefde Vorstenhuis keer op keer treffen moest, was de verloving van onzen ouden Koning met de jonge Prinses Emma van Waldeck-Pyrmont voor mij, evenals voor talloos velen, een oorzaak van ongeveinsde vreugde. Ik schreef den Koning een enthousiasten brief, was verrukt, dat mijn vroegere rector Dr. Beynen de Prinses Hollandsch ging leren en heb den blijden intocht der Jonggehuwden met een enorme oranjestrik op mijn borst en nog grooter geestdrift erin, bijgewoond. Ook den doop der jonge Prinses, onze tegenwoordige Koningin, mocht ik in de Willemskerk mee aanschouwen, en nog zie ik de grootmeesteres, of wie het dan ook geweest is, met zulk een diepen buiging het kleine kindje aan de gelukkige moeder aanbieden, dat ik vreesde, dat beiden op den grond zouden tuimelen. Ds.van Koetsveld, de hofprediker, heeft mij naderhand verteld, dat hij hier “voor ’t eerst van zijn leven” zenuwachtig was geweest. Door een vergissing van den koetsier was het hofrijtuig, dat hem moest afhalen, niet terstond naar de Molenstraat, waar vader van Koetsveld woonde, maar naar de Prinsegracht, naar ’t huis van ds. Moll gereden, en alleen door ventre á terre (=hollend) via Molenstraat naar de Willemsstraat te rennen, kwam de eerwaarde dooper nog op de laatste minuut aan. Verbeeld u eens, dat de vorstelijke personen er waren en de dominee niet op tijd was geweest!

Het aangrijpende woord van dienzelfden hofprediker bij de begrafenis van Willem den derde zal ik nooit vergeten. Hoe levendig heb ik toen beseft, dat daar onze laatste Oranjevorst werd uitgedragen!

Hendrik, Wilhelmina en Juliana

Onze regerende vorstin (koningin Wilhelmina) heb ik nooit persoonlijk mogen ontmoeten, maar haar echtgenoot, den vriendelijken Prins Hendrik, heb ik meer dan ééns gesproken. Ik herinner mij nog een gezellig toneeltje. Er waren tijdens den (eersten) wereldoorlog vele honderden Duitsche kinderen in Apeldoorn, waar ik toen woonde, ondergebracht, en ik had en Prins, die toen alleen op Het Loo vertoefde, verlof gevraagd, dat bleekneuzige volkje de Koninklijke tuinen eens te laten zien. Op de vriendelijkste wijze werd dit niet alleen toegestaan, maar de Prins kwam ons zelf begroeten en ons naar den beroemden “Doolhof” leiden. Daar nam hij zó vrolijk en opgewekt aan het zoeken naar den uitgang met de telkens vastlopende kinderen deel, dat zij hun respect een beetje begonnen te verliezen en hem aan jas of arm begonnen te trekken om door hem te worden geholpen. Op een gegeven ogenblik, toen het een beetje al te bar liep, zei ik hem in het Fransch: “Sauvez-vous, Altesse! Ils ne savent plus ce qu’ ils font!” (Berg u liever, Hoogheid, zij weten niet meer hoe zich te gedragen!) – “Ah, cher pasteur, ils ne me casseront pas la tête!” (Ach, beste dominee, ze zullen mij ’t hoofd niet kapot slaan!).

Zijn “witte begrafenis” blijft mij onvergetelijk, evenals de beide monumentale toespraken van den hofprediker bij Koningin Emma’s en zijn eigen uitvaart.

Emma, Juliana, Hendrik, WilhelminaEen diepe verering heb ik gehad voor Koningin Emma, die ik enige malen heb mogen ontmoeten. Het was zulk een waar genot met deze Vorstin te spreken, in wier gezelschap men geen ogenblik vergeten kon bij een geboren Majesteit te vertoeven en die iemand toch volkomen op zijn gemak wist te zetten. Het heeft mij levenslang verbaasd en geërgerd, wanneer predikanten het gebed voor het Koninklijke Huis in de dienst vergeten. Het zou eenvoudig niet in te denken zijn welk onherstelbaar verlies Nederland zou lijden, wanneer er geen Oranje meer aan het hoofd der Regering stond. Een “president van Nederland” zou ten onzent de ontketening der bitterste hartstochten beduiden. Oranje alleen verbindt en vereenigt. De Here beware ons voor de ramp dat er geen Oranje meer zou wezen om ons te leiden.”

Zo schrijft Gunning in zijn mooie oud-Hollandsche taal in de oude spelling. Het komt ons wel een beetje kneuterig over allemaal, maar zo was het in die tijd. En wat Oranje betreft, is het nu nog anders? Hoeveel mensen stonden er woensdag-avond 11 januari niet voor het Bronovo-Ziekenhuis in Den Haag? Allemaal in spannende afwachting op de geboorte van een Oranje-telg? Ze waren van heinde en ver daarvoor gekomen! Gelukkig werd de nieuwe prinses om 10 uur geboren, anders hadden ze er de hele (koude) nacht door moeten brengen. Nee, het Oranje-gevoel is er nog steeds. Het is zelfs weer toegenomen, nadat het in de jaren zestig even weg is geweest. U weet het nog wel: toen Beatrix en Claus trouwden.

Volgende week gaan we weer verder.

Het groene en het dorre hout

“En Jezus wendde Zich tot haar en zeide: Dochters te Jeruzalem, weent niet over Mij, maar weent over u zelf en over uw kinderen, want zie, er komen dagen, waarop men zeggen zal: Zalig de onvruchtbaren, en de schoot, die niet heeft gebaard, en de borsten, die niet hebben gezoogd. Dan zal men beginnen te zeggen  tot de bergen: Valt op ons, en tot de heuvelen: Bedekt ons. Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal met het dorre geschieden?”

Lukas 23, 26
“En Jezus wendde Zich tot haar en zeide: Dochters te Jeruzalem, weent niet over Mij, maar weent over u zelf en over uw kinderen, want zie, er komen dagen, waarop men zeggen zal: Zalig de onvruchtbaren, en de schoot, die niet heeft gebaard, en de borsten, die niet hebben gezoogd. Dan zal men beginnen te zeggen  tot de bergen: Valt op ons, en tot de heuvelen: Bedekt ons. Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal met het dorre geschieden?”

Hoewel Pasen reeds achter ons ligt, kom ik toch nog even terug op een aspect in de lijdensgeschiedenis, wat over ’t algemeen niet zo veel aandacht krijgt. Ik werd daarop opmerkzaam gemaakt door mijn schoonzoon, die naar aanleiding van mijn stukjes de laatste tijd het lijdensverhaal nog eens had doorgelezen. Zo was hij ook in Lukas 23 terecht gekomen en had daar gelezen, hoe Jezus sprak over het groene en het dorre hout. Hij vroeg zich af: wat zou Hij daar nu mee bedoeld hebben? Bij nadere beschouwing is het inderdaad een markante tekst, die een bestudering waard is. Ik kon het antwoord ook zo direct niet geven, maar heb beloofd er m’n commentaren op na te slaan.

Dat heb ik dus gedaan en zie hier het resultaat!

We moeten de tekst in het verband lezen. Wat is hier aan de hand? Boven het stukje (we noemen dat in vakjargon “de pericoop”) staat: “Jezus naar het kruis geleid”. Er wordt verteld, hoe een zekere Simon van Cyrene, die van het land kwam, het kruis op zijn schouders werd gelegd om het achter Jezus aan te dragen. “En Hem volgde een grote menigte van volk en van vrouwen, die zich op de borst sloegen en over Hem weeklaagden.” Opmerkelijk zijn de vrouwen, die hier met nadruk genoemd worden. Ook hier weer blijkt Lukas de meest vrouwvriendelijke Evangelist te zijn. Sommige Joodse vrouwen deden dat, de veroordeelden beklagen en bewenen. Zij stonden aan de kant van de weg van Jeruzalem naar Golgota, de “Via Dolorosa”.

Dr. J. Koopmans zegt het zo mooi in zijn “Nieuwe Postille”:

“Men moet wel een hart van steen hebben om niet met Hem bewogen te zijn, wanneer Simon van Cyrene het kruishout van Hem overneemt. Het zijn echter juist zulke gedachten, die de Here Christus zacht maar ernstig afweert. Hij denkt aan de tranen, waarmee de lijdensgeschiedenis is begonnen, toen Hij weende over het Jeruzalem dat de profeten doodt en de gezondenen stenigt. Ten laatste kwam de Zoon, maar zij hebben Hem niet ontzien. Integendeel, het heilige Jeruzalem werpt Hem buiten de poort.

Nu verheffen op de Via Dolorosa de dochters van Jeruzalem haar wenende stem. Het klinkt als de tegenstem van het geroep harer mannen voor het rechthuis van Pilatus. Zullen de stille krachten van het vrouwelijk en moederlijk hart het winnen van het geweld van de mannelijke haat? Zullen de dochters van Jeruzalem goed maken, wat de vaders in Israël hebben misdreven? Wordt hier de schuld van Gods volk geboet?”

Hadden zij niet nog allemaal geroepen, voor het huis van Pilatus: “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen?” Misschien verwijst Jezus daar wel naar, als hij tot de vrouwen zegt: “Weent niet over Mij, maar weent over u zelf en uw kinderen.” Wat erg dat ook de kinderen in dit grote drama betrokken worden! Wat voorheen een zegen was van het huwelijk, wordt nu als een vloek aangezien. Want je bent beter af, als je geen kinderen hebt, als het ongeluk zich over Jeruzalem zal gaan voltrekken. Dit slaat op de profetie van Hosea over Israël, omdat het volk zich overgegeven had aan de afgodendienst. “Verdelgd wordt Samaria… en verwoest de hoogten van Awen  …En zij zullen zeggen tot de bergen: Bedekt ons, en tot de heuvelen: Valt op ons!” (Hosea 10, 7-8).

Daarom dus moeten de vrouwen wenen om haar zelf en haar kinderen, omdat Gods gericht over Jeruzalem zal komen. En dat is ook gekomen: in het jaar 70 hebben de Romeinen Jeruzalem met de grond gelijk gemaakt. Jezus waarschuwt de verdrietige vrouwen, dat dit grote verdriet over haar en haar kinderen zal komen. De komst van dit oordeel van God bevestigt Hij met ons tekstwoord: “Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal met het dorre geschieden?” Groen en dor hout zijn bekende beelden van de rechtvaardige en de goddeloze. Ook hier is weer een verwijzing naar één van de profeten: Ezechiël. In Ez.21 wordt gezegd dat het zwaard van God de rechtvaardige en de goddeloze zal uitroeien. “De staf van mijn zoon veracht alle hout” (vs.10, zowel het groene als het dorre hout). Jezus, die als een verachtelijke misdadiger aan het kruishout wordt gehangen, vergelijkt Zich Zelf met groen hout. De bevolking van Jeruzalem, misleid door de leiders van het volk, lijkt steeds meer op het dorre hout, waarmee de oven wordt aangemaakt en het vuur van het oordeel wordt gestookt.

Zo legt de Wuppertaler Studienbibel (Rienecker) het uit. Onze tekst heeft dus alles te maken met het oordeel van God, dat over de wereld gaat. Als het al de rechtvaardige (Jezus) treft, wat hebben de goddelozen dan nog te verwachten? Een sombere voorspelling!

Misschien heeft iemand, die dit leest, nog een ander idee hoe deze woorden uitgelegd moeten worden? Ik hoor het graag van u. Schrijf het alstublieft onder dit stukje als uw reactie. Wie weet, worden we met elkaar wijzer!

Pasen – feest van de opstanding

“En zij gingen naar buiten en vluchtten van het graf, want siddering en ontzetting hadden haar bevangen. En zij zeiden niemand iets, want zij waren bevreesd.”

Marcus 16, 1-8

“En zij gingen naar buiten en vluchtten van het graf, want siddering en ontzetting hadden haar bevangen. En zij zeiden niemand iets, want zij waren bevreesd.”

Marcus eindigt de Paasgeschiedenis met “siddering en ontzetting en vrees”. Is dit niet een beetje vreemd? Wij jubelen en zingen met Pasen, maar zij waren bevreesd en hielden hun mond daarover! Toch is dat niet zo vreemd. Als wij in hun omstandigheden stonden, deden wij hetzelfde. Wij kijken op afstand naar Pasen en weten wat daar is gebeurd, wij kijken er als ’t ware achter. Maar zij maken het mee, voor het eerst, van dicht bij, zij zijn er in betrokken, in dat geweldige wonder, dat God ingrijpt in wat voor ons mensen onmogelijk lijkt: de dood! Een leeg graf, waar je nog zo kort van te voren iemand in hebt neergelegd, iemand die je lief en dierbaar was. Zou je dan niet angstig worden en met siddering en ontzetting bewogen zijn? De Bijbel noemt zoiets “vreze des Heren”. Je krijgt dat als je in Gods nabijheid komt. Mozes had dat en Abraham en de profeten. Die vrouwen kregen dat ook. Want zij begrepen heel goed, dat hier Gods hand aan het werk was geweest. Zij zagen ook de engel en hoorden de boodschap: “Weest niet ontsteld. Jezus zoekt gij, de Nazarener, de gekruisigde. Hij is opgewekt. Hij is hier niet. Zie, de plaats, waar zij Hem gelegd hadden… “Zij moesten wel niet “ontsteld” zijn, zoals de engel zei, zij waren het toch, hevig geschrokken. Zij trilden over hun hele lichaam. Het zal je ook maar gebeuren! En zo eindigt het boekje van Marcus met de woorden: “want zij waren bevreesd”.

Wat daarna nog komt, in hoofdstuk 16, is er later aan toegevoegd. Maar echt, de laatste woorden van Marcus staan in vers 8: “zij waren bevreesd”. Men heeft wel eens gedacht, dat Marcus met zijn Evangelie niet tot een eind is gekomen of dat het slot ervan op de een of andere manier verloren is gegaan. Wij kunnen het nu een keer niet verdragen, dat zijn boek niet eindigt met Paasjubel, maar met vrees. En toch, wie weet? Misschien is dit juist wel de bedoeling van Marcus geweest. Om de mensen te laten zien, hoe groot dit wonder van God was, angstaanjagend en vreeswekkend groot! Waar Gods macht de menselijke onmacht en machteloosheid ontmoet, die zich het sterkst laat gelden tegenover de dood, daar past de mens niet anders dan “vreze des Heren”.

Het wonder van Pasen wordt ook duidelijk aan de houding van de vrouwen, die naar het graf gaan. Zij hadden er al in berust, dat Jezus, hun Heer en Meester, dood was, en het had haar een grote klap gegeven. Maar zij willen Hem toch eren, want zij houden van Hem en willen nog even bij Hem zijn. Wat zoekt een mens anders op het kerkhof? Bisschop Muskens ging in het programma Kruispunt van afgelopen zondag kijken op het kerkhof naar het graf van zijn ouders, omdat hij daar ook zelf begraven wilde worden, vlak bij de Kalvarieheuvel met het kruis van Jezus. Wij zullen dat zo direct niet doen, omdat wij ook vaak nog niet weten waar onze bestemming zal zijn. Maar velen bezoeken de kerkhoven wel, uit eerbied en liefde voor hen, die daar liggen. Wat heb je er ook anders te zoeken? Op die plek, waar de dood regeert? Je wilt nog even bij je man of vrouw, je kind, je vriend of vriendin zijn. Een bloemetje brengen, het graf aanharken, terugdenken aan vroeger. Misschien heb je nog iets te zeggen of te bidden, hoewel woorden vaak te kort schieten. Zó gaan de vrouwen naar Jezus toe. Zij zoeken werkelijk, zoals de engel zei, Jezus, de Nazarener, de gekruisigde. Zij zijn niet op zoek naar wonderen. Zij zoeken een mens, van wie ze houden en die nu dood is. Ze hebben wel een probleem: wie zal helpen om de steen, die voor het graf ligt, weg te halen? Ze willen toch nog graag heel dicht bij Hem zijn. Jezus was voor die vrouwen kostbare herinnering geworden om vast te houden. Maar kijk, zulke mensen, valt nu het grote wonder ten deel! Opeens is de steen weggerold. En daar staat een lichtende jonge man, die haar een boodschap meedeelt: dat de Heer was opgestaan, en ze moesten de discipelen doorgeven, dat Hij hen zou voorgaan naar Galilea en dat ze Hem daar zouden ontmoeten.

Hoe reageren de vrouwen daarop? “Zij vluchtten van het graf, want siddering en ontzetting hadden haar bevangen. En zij zeiden niemand iets, want zij waren bevreesd.” Wat moeten we hier nu mee aan? Twee duizend jaar later? Is dat het laatste woord: siddering en ontzetting? Nee, zeker niet! Gelukkig niet! Anders zou u Pasen niet hoeven te vieren, denk ik. Kennelijk is er met Pasen toch meer aan de hand! Want de Paasboodschap is als een gevleugeld woord de wereld over gegaan. En siddering en ontzetting zijn overgegaan in geloof en jubel en glorie. Maar wat hier staat over die vrouwen, hoort ook bij Pasen. Het is levensecht, authentiek. Pasen kan niet zonder, zonder siddering en ontzetting. Bij onze jubelzang mag de ontzetting over het lege graf niet ontbreken. Want wij verkeren nog in dezelfde situatie als die vrouwen. Natuurlijk weten we wel wat het lege graf betekende, dat de Heer was opgestaan. De vrouwen wisten dit allemaal nog niet. Toch hebben we veel met die vrouwen gemeen. Onze nood is nog dezelfde als die van haar. Ook wij leven in de wereld van de dood. Ook wij gaan naar het kerkhof om de geliefde doden te bewenen. De doodswerkelijkheid is tastbaar overal om ons heen. Soms ook heel dicht bij. En waar vindt je dat die macht doorbroken wordt? In de ziekenhuizen? De Kerken? Waar in de wereld? In ons eigen bestaan? Soms lijkt het wel, alsof de dood niet meer te stuiten is. En de depressiviteit bij de mensen neemt alleen maar toe.

In deze neerslachtigheid klinkt plotseling de boodschap van Pasen! Er is hoop voor de wereld, de dood heeft niet het laatste woord, De vrouwen hoeven niet meer angstig te zijn, en de discipelen zullen de Heer opnieuw ontmoeten, het leven mag voorwaarts gaan. De bezoekers van de kerkhoven hoeven niet verdrietig naar huis te gaan! Want het graf is leeg! Jezus is opgestaan! God Zelf bemoeit Zich met de dood. Hij zegt: “Het moet uit zijn!” En Jezus laat dat zien. Het nieuwe leven is begonnen. We gaan van depressiviteit en pessimisme naar opgewektheid en optimisme, van dood naar leven toe!

En omdat Jezus de Eerste is van die nieuwe schepping, is er ook nieuwe hoop voor al die mensen, die Jezus volgen. God ontfermt Zich over hen, de bezoekers van het lege graf. Angstige vrouwen worden tot boodschapsters van een nieuwe wereld. Er is hoop voor een verloren wereld! Dat is het wonder van Pasen, waarvoor we even terugschrikken net als de vrouwen, maar waarover we ook jubelen met de talloze Paasgelovigen in onze wereld.

Het is het totaal nieuwe, het goddelijke ingrijpen, dat ook ons vandaag nog doet terugdeinzen met angst en beven. Want alles zet God daarmee op zijn kop! Mensen hadden dit scenario nooit kunnen bedenken! Hier zien we Gods overweldigende macht tegenover onze menselijke onmacht. We schrikken daarvan. We schrikken van Hem, we schrikken ook van onszelf, van onze doodswerkelijkheid en machteloosheid. Pasen laat ons zien, dat alleen Gods ingrijpen garantie is voor een nieuwe wereld. Het betekent ook het einde van onze mogelijkheden. Wij zijn reddeloos verloren, tenzij God ingrijpt. Dan wordt het onmogelijke mogelijk! Mensen mogen opstaan uit de dood. Want we weten maar al te goed, dat dat niet vanzelfsprekend is. In de natuur mag het zo zijn: “Natuur verrijst ten leven weer!” Alles om ons heen staat in bloeiende pracht om het doorbrekende nieuwe leven te verkondigen. Maar bij mensen is dat niet zo. De mens zit niet in de kringloop van dood en leven, maar in de rechte lijn van zonde naar dood. De mens is ten dode gedoemd, een andere mogelijkheid heeft hij niet, tenminste niet uit zich zelf. Een plantje heeft die mogelijkheid wel, het zit in de kiem al besloten. Maar de mens is morsdood van den beginne… we leven in het verloren paradijs. En de wereld is met al zijn technische vernuft niet in staat om dit paradijs terug te brengen. Integendeel: het gaat van kwaad tot erger en de wereld is uiteindelijk gedoemd ten onder te gaan.

Dat is de éne kant van de Paasmedaille, om van te huiveren en van te schrikken! Er is gelukkig ook nog een andere kant: Gods genade. En die helpt ons er over heen. Het oude leven heeft afgedaan. God begint met ons een totaal nieuw leven! Met de dood is het niet allemaal voorbij, dierbare herinnering geworden. Maar het begint opnieuw, en dan pas voor goed! Er is weer toekomst! Het verhaal met de vrouwen in Marcus 16 laat dit overduidelijk zien. Dit zal ook ons verhaal kunnen zijn! Pasen is een handwijzer naar Gods toekomst. Hoop om te leven, hoop om te volharden, hoop om te vechten tegen alle negativisme in ons zelf en om ons heen. Uitbannen die moedeloosheid en het bij de pakken neerzitten en “het wordt toch nooit meer wat”. Nee, van ons uit niet, dat is zo. Maar gelukkig hoeft dat ook niet, want we hebben een Helper, Die het voor ons doet. Hij doorbreekt onze machteloosheid! Zo komen we toch in een kring “van leven naar dood naar leven” terecht. Het is eigenlijk te wonderlijk om waar te zijn! Maar het is waar!

Amen.

Oranje en Nederland III

We zijn de geschiedenis van ons vorstenhuis gestart midden in de 19e eeuw, zo’n 150 jaar geleden. We zagen, dat het toen een uitgebreide familie was. En ook, dat leed hen niet bespaard is gebleven.

We zijn de geschiedenis van ons vorstenhuis gestart midden in de 19e eeuw, zo’n 150 jaar geleden. We zagen, dat het toen een uitgebreide familie was. En ook, dat leed hen niet bespaard is gebleven.

In lief en leed verbonden

J.H. GunningVandaag wil ik een ooggetuigenverslag laten horen van een tijdgenoot, Dr. J.H. Gunning. Dat was in die tijd een bekende dominee. Tientallen jaren heeft hij een evangelisatieblaadje uitgegeven, genaamd “Pniël”. De bijna honderdjarigen onder ons kunnen zich dat vast nog wel herinneren. In 1935 heeft dr. Gunning een serie artikelen gepubliceerd met de titel “Herinneringen uit mijn leven”. Ze stonden als een soort feuilleton in de “Nieuwe Zondagsbode”, een kerkblad voor de zuidelijke Provincies. Ook in Zeeland werd dit blad veel gelezen. En zo gebeurde het, dat er eens, toen ik nog predikant was in Wilhelminadorp, een oud vrouwtje bij mij aan de deur kwam met een pakketje. Ze vertelde dat ze in Kloetinge woonde en iets voor me had, dat ik wel leuk zou vinden. Ze had een rolletje in haar hand en overhandigde het mij. Ik maakte het open en zag, dat het allemaal vergeelde krantenknipsels waren. U raadt het al: de artikeltjes van Gunning uit de Zondagsbode. Ze had ze al die tijd keurig bewaard, maar nu moest ze toch gaan opruimen. En toen dacht ze aan mij, want Gunning was ook als predikant in Wilhelminadorp begonnen! Leuk hé?

Op één van die gele blaadjes lees ik het volgende over het Koninklijke Huis:

Mijn vader was een warm vriend van het Huis van Oranje en hij kende de vaderlandsche geschiedenis op zijn duimpje. Maar gelijk in alles was hij ook in de uitingen zijner Koningsgezindheid sober en ingetogen. Ik was veel hartstochtelijker, ook in de openbaringen van mijn patriottisme.

Hoe levendig herinner ik mij nog dat al die paleizen bewoond waren! De Koning in ’t Noordeinde, de Koningin op ’t Huis ten Bosch, Prins Frederik daar op zij van de hoofdwacht in ’t begin van ’t Bosch, Prins Hendrik in ’t Voorhout, de Groot-Hertogin van Saksen-Weimar, als zij in ’t land was, op de Scheveningse Weg, Prinses Marianne in Voorburg, de Prins van Oranje hoek Heulstraat en Prins Alexander op den Kneuterdijk… ik zie al die personen nog vóór mij.

Kong Willem 3Koning Willem den derde kan ik mij nog volkomen duidelijk voor den geest halen. Een mooie, forsche gestalte en in zijn optreden van beminnelijke eenvoudigheid. Ik verzuimde geen enkele gelegenheid om hem te kunnen zien. Hij had zo zijn vaste gewoonten en daar rekende ik mee. De eerste vroegbeurt bijv. in de Groote Kerk, ’s morgens 7 uur, bezocht hij altijd, wie er ook preekte, en dan wandelde hij, als gewoon burger gekleed, alleen van een adjudant vergezeld, van ’t Paleis in ’t Noordeinde naar het bedehuis, altijd op eerbiedigen afstand door enige personen gevolgd, onder welke ik nooit ontbrak…

In de Maliebaan heb ik hem vaak parade zien houden, waar hij met zijn heldere, luidklinkende stem langgerekte commando’s gaf. Dan was hij in zijn uniform en hoogen kolbak een imposante figuur. Ik geloof wel, dat hij soldaat in zijn hart was.

In diepe ontroering volgde ik uit de couranten het verloop van zijn laatste ziekte, waarin hij zo trouw door de jonge Koningin werd verzorgd en met tranen in de ogen heb ik hem op dien bitter kouden winterdag zien begraven.

Koningin Sophie was een ware vriendin van mijn vader, dien zij gaarne hoorde (zijn vader was de beroemde theoloog prof. Gunning). Vader kwam menigmaal bij haar op bezoek, waarbij het soms niet aan humoristische voorvallen ontbrak. Prof. Gunning was het tegendeel van een glad gepolijsten hofman. Levenslang heeft hij, evenals ik, het met boorden, dassen en jassen te kwaad gehad en de Koningin, die een wijze en hoogstaande vrouw was, had zichtbaar genoegen in de onmiskenbare “eigenaardigheden”van haar gewaardeerden gast. Op zekeren dag ontving zij hem op ’t Huis ten Bosch en wees hem een teer, verguld stoeltje aan. Vader, die destijds nogal corpulent was, en die zich wellicht nog herinnerde hoe de zwaarlijvige zendeling Zimmer in zijn eigen huis twee stoelen achtereen den nek brak, zag dien fraaien, maar delicaten zetel met schrik aan en zeide: “Majesteit, zou ik liever een steviger zitplaats mogen hebben?” Bij een andere gelegenheid was hij aan haar tafel genodigd, maar liet het ééne gerecht na ’t andere onaangeroerd voorbij gaan. De Koningin, naast wie hij zat, vroeg daarop: “Dominee, is u niet tevreden over mijn kok? Kan ik soms iets anders aanbieden?” “Majesteit, ik ben vegetariër en laat daarom deze vleeschgerechten passeren. Maar voor een broodje met kaas zou ik U hoogste dankbaar zijn.”

Toen vader ziek was, kwam Koningin Sophie herhaaldelijk zelve in haar rijtuig naar den kranke informeren, zond hem bloemen en  vruchten en toen hij in staat was haar te ontvangen, heeft zij den zwakken herstellende het eerst van allen een vriendelijk en hartelijk bezoek gebracht. Nog zie ik den looper op de stoep liggen en de zenuwachtigheid van mijn lieve moeder bij dit exceptionele, hoog te waarderen bezoek, want de Koningin kwam anders nooit bij particulieren aan huis.

Hoe vaak heb ik haar geestdriftig toegejuicht. Bij de inwijding van het weeshuis door mijn vader – ik zal toen ongeveer 15 jaar oud geweest zijn – heb ik het gezang op een serafine begeleid en van de Koningin, die toen ook aanwezig was, een complimentje en een handje gehad. Ik was als in den derden hemel.

Prins Frederik, de oom des Konings, Prins Hendrik, zijn broeder en diens jonge gemalin, Prins Willem, de Kroonprins, en Prins Alexander, ach, ik kan ze mij allen nog levendig voorstellen, evenals Prinses Marianne, die in Voorburg woonde en van wie ik een mooie doekspeld ten geschenke kreeg, toen ik een voor haar een preek mijns vaders, die zij had moeten missen, had uitgeschreven. Ik bezit nog enkele brieven van haar…

Aldus ds. Gunning in zijn levensherinneringen. Je ziet het voor je, al die Oranjes in de Haagse deftigheid! Dat is nu wel wat anders. Gelukkig zijn enkele paleizen nog en weer bewoond. Alleen paleis Soestdijk heeft nog geen bestemming gevonden. Maar wie weet? Met zoveel prinsen en prinsesjes!

De volgen de keer nog meer herinneringen van dr. Gunning.

De Heer is waarlijk opgestaan

Hij is opgestaan uit de dood. Hij is lévend geworden. Zie, Hij die dood was, Hij lééft! De Heer is waarlijk opgestaan. Hij is opgestaan uit Zijn graf, waarlijk, echt waar. In vele toonaarden wordt hetzelfde verwoord en bezongen. Pasen is het feest van een leeg graf!

Lukas 24, 34 a

Hij is opgestaan uit de dood. Hij is lévend geworden. Zie, Hij die dood was, Hij lééft! De Heer is waarlijk opgestaan. Hij is opgestaan uit Zijn graf, waarlijk, echt waar. In vele toonaarden wordt hetzelfde verwoord en bezongen. Pasen is het feest van een leeg graf!

In de oudheid werden graven gekoesterd, heel anders dan bij ons. Hoe triest liggen in onze tijd de kerkhoven er soms niet bij. Ingevallen graven, stenen waarop soms niets meer te lezen valt. Gelukkig hebben sommige Gemeenten hiervoor regels opgesteld om tot een beter aanzien van het kerkhof te komen. Wij nemen er tegenwoordig genoegen mee om zo eenvoudig mogelijk ter aarde besteld te worden, velen worden ook gewoon ver-ast. Maar hoe verder je naar het Zuiden afreist, hoe mooier de kerkhoven worden. Vroeger, toen we vaak op vakantie gingen naar Oostenrijk, Zwitserland en Italië, bezochten we ook steevast de kerkhoven. Ik liet dan aan de kinderen de kunstige graven zien en de vele bloemen, vaak met een foto van de overledene er bij. Maar bij ons is het vaak een en al soberheid, echt een dodenakker, geen bloemetje er bij, alleen maar rijen stenen met daar tussen door omgeploegde of aangeharkte aarde. De soberheid van de dood ten voeten uit. Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren!

In de tijd van de Heer Jezus stelden de mensen heel wat hogere eisen aan hun graven. Piramiden, spelonken, rotsgraven, hunebedden en geweldige monumenten werden gebouwd alsof het voor de eeuwigheid was! En dat was natuurlijk ook de bedoeling: voor de eeuwigheid. Immers, men dacht dat de dode verder leefde in zijn graf. Hoe mooier en degelijker het graf was, des te gelukkiger kon de dode daar verder leven. Men voorzag hem daar dan ook van alles, zoals voedsel en kleding.

Ook Jezus werd begraven in een mooi en veilig graf, afgeschermd met een grote steen, zodat wilde dieren niet bij het lichaam konden komen. Het was nog nieuw, pas uitgehakt in de rots, in opdracht van de rijke Jozef van Arimatea. Hij had het waarschijnlijk voor zichzelf laten maken. Maar nu mocht Jezus, van wie hij zo veel hield, er in. Het was het laatste wat hij nog voor Hem kon doen. Een geweldig geschenk, je eigen graf, en een laatste eerbetoon. En hoewel het graf goed was beveiligd (“verzegeld”), was het toch opeens open! De steen is weggewenteld. Het graf is leeg. Je kunt er zo naar binnen kijken. Er zijn mensen, die het gezien hebben. Zij getuigen: “De Heer is opgestaan! Hij is waarlijk opgestaan!” Uit het graf, lichamelijk en wel. Nee, het is geen verbeelding geweest van die mensen, zij hebben de lege plek zelf gezien. En zij concluderen: de Heer is er niet meer, Hij is weg. Zo maar weg? Nee, Hij schijnt toch ergens te zijn, want andere mensen komen vertellen dat ze Hem gezien hebben! Dan is maar één conclusie mogelijk: dat Hij is opgestaan uit de dood! Hij is uit het stof verrezen. Dat is toch heel bijzonder!

De Heer moest net als ieder ander mens “tot stof wederkeren”. Maar dit is het Paaswonder: Hij mocht het ook weer achter Zich laten, er uit opstaan, om daarna opnieuw lichaam te worden, zichtbaar en tastbaar voor de mensen. Paulus zegt het zó in 1 Kor.15: het vergankelijke wordt onvergankelijkheid aangedaan. Het stof van de aarde krijgt een hemelse dimensie. Het oude heeft afgedaan, het nieuwe is gekomen.

Zó is Pasen het feest van de nieuwe aarde. Ook van de nieuwe moed, het nieuwe uitzicht, vooruitzicht. De aarde wordt nieuw. Jezus is er op geboren, Hij heeft er op gelopen, Hij heeft er gewerkt, in het aardse stof. Hij leed er aan en stierf er aan. En Hij werd er in gekleed bij de opstanding. Het aardse stof is door God geschapen. Wij moeten er dan ook zuinig op zijn, op het milieu en de natuur. Waterbeheer en voedsel voor alle mensen in de wereld. Het hoort er allemaal bij. Het is het stof der aarde, waar God ook zorg voor heeft. Dit stof der aarde draagt de belofte in zich, dat het zal opstaan en nieuw worden. Dat is Pasen. Nóg is het niet zo ver, nóg moeten wij dus voor al dat stoffelijke goede zorg dragen, maar eens wordt het vergankelijke onvergankelijkheid aangedaan. Hoe heerlijk zal het dan zijn! Als de Heer is weergekeerd om alles nieuw te maken! Dan zullen nu gehandicapten weer kunnen lopen en zien, dan zal er geen “zuiglam” meer worden verkocht en hoeven we ons niet druk te maken of er nu 24 of 27 kippen op één vierkante meter kunnen worden opgefokt. Ik denk, dat we dan geen vlees meer zullen eten. Eindelijk dan ook Pasen voor de dieren!

De stille week

Marcus is de Evangelist, die de lijdensgeschiedenis het kortst verteld, maar ook het zuiverst. Mijn schoonzoon vroeg mij laatst: waarom preekt u toch zo veel uit Mattheüs?

Marcus 15, 20b-39

Marcus is de Evangelist, die de lijdensgeschiedenis het kortst verteld, maar ook het zuiverst. Mijn schoonzoon vroeg mij laatst: waarom preekt u toch zo veel uit Mattheüs?

“Nou”, zei ik, “omdat die het langste verhaal heeft met heel veel bijzonderheden en ook uitleg over het lijden van Jezus. Kijk maar naar de Mattheüs Passion van Bach!” Bij Marcus vind je alleen de feiten, zonder menselijke verklaringen. Hij is daarom het kortst, maar niet minder indrukwekkend! Lees maar, hoe aangrijpend de Evangelist de gruwelijke werkelijkheid van Jezus’ lijden beschrijft…

De Mensenzoon is overgeleverd in de handen van mensen, die het kwade met hem voor hebben. Er kwam op het zesde uur duisternis over het gehele land. Daar zien we de macht van het kwaad. Hoe de vorst van de duisternis zijn macht uitoefent. Hij, in Wie geen zonde was, wordt met moordenaars gelijkgesteld en ter dood gebracht. Zijn kleren worden hem afgenomen, zodat Hij niets meer van Hem zelf overhoudt. Bespot en uitgejouwd wordt Hij. “Koning van de Joden” schrijven ze op een bordje en hangen dat boven Zijn hoofd. Ze maken van Hem een harlekijn, een narrenkoning. “Nu is duidelijk – zeggen de mensen- dat Hij een bedrieger is, die Zich in verblinde hoogmoed Zoon van God gewaand heeft.” “Wie zich zelf niet helpen kan, heeft ook anderen niet werkelijk kunnen helpen. Allemaal bedrog! Zie je nou wel, we hebben ’t altijd wel gezegd!”, voegen de schriftgeleerden en de hogepriester er aan toe. En tenslotte moest Hij ook nog de spot verdragen van de moordenaars naast Hem. Ze voelen zich nog beter dan die man tussen hen in.

Zo wordt Jezus en heel Zijn levenswerk verguisd en verpletterd. In plaats van redder wordt Hij een bederver van het volk. En Hij ondergaat dat alles in vol bewustzijn. Een verdovingsdrank heeft Hij afgewezen. En toch is dit niet Zijn eigenlijke nood. Er zijn veel andere mensen geweest, die hetzelfde hebben meegemaakt als Hij. Ook onschuldig, ook uitgejouwd en niet begrepen en onder martelingen ter dood gebracht. Die mensen stonden meestal helemaal alleen in het lijden. Jezus had tenminste Zijn Vader nog. Dat mag je toch wel aannemen. Alhoewel: die zekerheid van de Vader was wel even weg, toen Hij bad: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” Kort tevoren had Hij nog tegenover de discipelen betuigd: “Maar Ik ben niet alleen, want de Vader is bij me” (Joh.16,32). Maar nu, nu het er op aankomt, waar is Vader nu? Zoals met zoveel mensen het geval is, als ze in grote nood komen, had Jezus het daar ook moeilijk mee. Hier staan we, denk ik, voor het duisterste woord van heel de Bijbel. “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” Misschien was dit woord voor Lukas en Johannes ook te moeilijk en hebben ze het daarom niet in hun Evangelie opgenomen. Hoewel dit een Psalmwoord is (Ps.22).

Hoe moeten we deze moeilijke vraag van Jezus nu verstaan? Was Hij werkelijk het spoor bijster geworden en had Hij geen vertrouwen meer in God? Was dan alles wat Hij gedaan en gesproken had over God en voor de mensen voor niets geweest? Ik kan dat niet geloven. Psalm 22, waaruit Zijn vraag is aangehaald, wordt wel eens genoemd “een lied vanuit de diepte”. Maar het is ook een lied, waaruit vertrouwen in God spreekt. Zou dat bij Jezus ook niet zo zijn, in Zijn stervensuur? Hij roept de Vader aan, wie anders had Hij nog? En Hij laat God weten, hoe Hij er aan toe is: volkomen verlaten. Het is erg als een mens zich zo voelt. Veel mensen lijden aan zogenaamde verlatingsangst. Je voelt je dan doodongelukkig. Als je dan ook nog het gevoel hebt, dat God Zijn handen van je heeft afgetrokken, dan ben je de beklagenswaardigste van alle mensen. Jezus had dit gevoel, alsof de toorn van God op Hem rustte. De Zoon van God moest zo sterven in volledige verlatenheid en diepste duisternis. Verlaten van God en mensen, want ook zijn discipelen waren op de vlucht geslagen. Alleen de trouwe Johannes zien we nog onder het kruis met Jezus’ moeder Maria en vriendin Maria Magdalena. Toen slaakte Hij een luide kreet, een geweldige schreeuw, waarin het voor de mensen zo onbegrijpelijke lijden zich ontlaadt. En Hij gaf de geest. Zo vertelt Marcus het aan ons. En daaraan willen we denken in de stille week, die voor ons ligt.

Een trieste geschiedenis. Het staat in het Evangelie, dat betekent: blijde boodschap. Wat voor blijs is daar aan? Je wordt er alleen maar akelig van, als je ’t leest. En toch hebben de mensen al gauw begrepen, dat hier meer aan de hand is: in die duisternis en die somberheid breekt Gods licht door, een troost voor de mensen. Ze begrepen, dat Jezus met Zijn lijden en sterven het Lam van God is, dat de zonden der wereld wegneemt. En dat het zó moest gebeuren om voor ons mensen de weg naar Gods heerlijkheid vrij te maken.

Dat men het lijden en sterven van Jezus zó ging verstaan, blijkt al duidelijk uit de manier waarop de Evangelist het hele gebeuren weergeeft. Hij omringt het als ’t ware met Gods bedoelingen en haalt daartoe allerlei Oudtestamentische teksten aan. Het verdelen van de kleren door loting, het hoofdschudden van de voorbijgangers (als teken van verachting), de noodkreet van Jezus, de duisternis die op het land ligt, het azijn te drinken geven, dat alles is al, hoewel Marcus het niet nadrukkelijk zegt, in het Oude Testament voorzegd, met name in de al genoemde Psalm 22. De lezer van het Evangelie wordt daarmee als ’t ware aangespoord van: “Kijk er nou eens doorheen, het moest toch zó gebeuren, God heeft het toch zó besloten? Voor jullie eigen bestwil!” Dit wordt nog eens onderstreept door het scheuren van het voorhangsel van de tempel. Het gaat om het kleed, dat hangt tussen het Heilige en het Allerheiligste (de woonplaats van God). Die scheiding wordt weggedaan! Mensen mochten niet in het Allerheiligste komen, ook de priesters niet. Maar dat is nu voorbij! God wordt bereikbaar voor iedereen. Offers van dieren zijn nu ook niet meer nodig en die hele priesterdienst, het is voorbij. Want Jezus is gestorven voor alle mensen, eens en voorgoed, om hun zonden teniet te doen.

Dat is het eerste, waarin we Gods licht zien doorbreken. Maar er is nog meer. We zien mensen, die door dit licht zijn aangeraakt. De man, die Jezus te drinken wilde geven. En Simon van Cyrene, die Jezus’ kruis op z’n schouders nam. Alexander en Rufus, voormannen van de Gemeente in Rome, zijn Zijn zonen (Rom.16,13). Zo werkte het kruis van Jezus door in de Gemeente! Simon droeg Jezus’ kruis letterlijk, maar ook figuurlijk. We denken aan Jezus’ woord: “Wie achter Mij wil komen (Mij wil volgen), die neme zijn kruis op zich en volge Mij!” Hier draagt Simon echt Jezus’ kruis, maar dat betekent ook dat hij heeft deelgenomen aan het uitgestoten worden uit de maatschappij net zoals ze met Jezus gedaan hebben. Weldra zullen in Rome en elders de vervolgingen van de Christenen (“de mensen van de weg” zo werden ze minachtend genoemd) beginnen. Zij werden ook mensen van de weg, van de weg die Jezus had aangewezen om Hem te volgen! Geen gemakkelijke weg, menigeen heeft dat ervaren.

Simon van Cyrene was de eerste in een lange rij van getuigen, die als dragers van het kruis bloedgetuigen, martelaren, zijn geworden. Zij hebben daardoor wel het Evangelie verbreid en de Kerk helpen stichten. “Het bloed der martelaren is het zaad der Kerk”, luidt een oud gezegde. Op het eind van de geschiedenis vertelt Marcus ook nog van een hoofdman, die verwonderd zei: “Waarlijk, deze mens was een zoon van God.”

Zo zijn er van meet af aan mensen geweest, bij wie het ging lichten. Simon was een Jood, maar de hoofdman een heiden. Ook de heidenen ontvangen nu dit licht, het van Pasen, dat door de lijdensgeschiedenis van Jezus heen breekt.

Tenslotte zijn daar de vrouwen, die Hem trouw zijn gebleven. De beide Maria’s. Zij hebben de moed en de liefde bewezen, die de discipelen niet meer hadden kunnen opbrengen, op Johannes na. De Heer van de Kerk heeft zelfs in de duisternis Zijn volk gehad. Deze vrouwen zullen ook na de opstanding de eersten zijn, die de Opgestane zullen mogen ontmoeten.

Laten ook wij net als Simon en de hoofdman en de vrouwen de Heer trouw blijven. Laten we ons kruis opnemen en Hem volgen! Velen zijn ons daarin voorgegaan. In de stilte van de komende verdrietige week bereiden wij ons daarop voor. Om straks met Pasen een nieuw begin te maken met ons leven.

Want nu de Heer is opgestaan,
Nu vangt het nieuwe leven aan!

Amen.

Oranje en Nederland II

Prins Willem was in Parijs onder geheimzinnige omstandigheden overleden. Hij was de kroonprins. Maar gelukkig had hij nog broers. De ene, Maurits, was al jong overleden in 1850. Hij was nog maar zes jaar oud. Een jaar daarna was Alexander geboren, genoemd naar een in 1848 overleden broer van de koning. Deze prins was een echt zorgenkind, vaak ziek en zwak van gestel. Hij droeg zelfs een ijzeren korset. In de openbaarheid verscheen hij nooit. Nu hij de kroonprins werd, zag het er voor de voortgang van het Oranjehuis slecht uit.

AlexanderPrins Willem was in Parijs onder geheimzinnige omstandigheden overleden. Hij was de kroonprins. Maar gelukkig had hij nog broers. De ene, Maurits, was al jong overleden in 1850. Hij was nog maar zes jaar oud. Een jaar daarna was Alexander geboren, genoemd naar een in 1848 overleden broer van de koning. Deze prins was een echt zorgenkind, vaak ziek en zwak van gestel. Hij droeg zelfs een ijzeren korset. In de openbaarheid verscheen hij nooit. Nu hij de kroonprins werd, zag het er voor de voortgang van het Oranjehuis slecht uit.

Alexander op zijn sterfbed

Trouwen zou wel niet kunnen en geestelijk zou hij het zware leven van koning ook wel niet aankunnen. Hij werd ook wel zwaar beproefd. Eerst stierf zijn geliefde moeder, in 1877. Daarna in 1879 zijn broer Willem en oom Hendrik, op wie hij erg gesteld was. Een jaar later stierf een andere oom, prins Frederik, eigenlijk een oud-oom (broer van Willem II). Hij moest dat alles alleen verwerken, aan zijn vader had hij helemaal geen steun. Geen wonder, dat daardoor zijn gezondheid achteruit vloog. Toen hij in 1884 daarbij ook nog tyfus kreeg, was het met zijn weerstand gedaan. Hij overleed even later in eenzaamheid, terwijl de koning in Duitsland kuurde. Pas een maand na diens dood keerde de koning terug en kon Alexander worden bijgezet in het familiegraf in de Nieuwe Kerk te Delft.

EmmaDe koning verbleef regelmatig in Duitsland en ontmoette daar ook zijn nieuwe gemalin. Zij heette Emma en was van het Huis van Waldeck-Pyrmont. Vorig jaar zijn we op vakantie geweest in het Waldecker land en hebben daar het stamslot in Waldeck bezocht en het mooie paleis in Arolsen, waar de prinses was opgegroeid. Zij was nog geen twintig jaar, toen zij op 7 januari 1879 in Arolsen in het huwelijk trad met de veel oudere Willem III. Er wordt gefluisterd, dat prins Alexander toen bevel had gegeven om op deze dag de luiken van zijn paleis te sluiten. Voor hem was die trouwdag een rouwdag!

De koning was 63, toen hij opnieuw vader werd, van een dochter. Wilhelmina werd geboren in 1880. Van deze baby hing nu het voortbestaan van de Oranjes af. Velen maakten zich daar zorgen over, dat kunt u begrijpen. Dat is nu wel anders! Ook toen was het anders geweest. Nog niet zo lang geleden telde het Oranjehuis vele (mannelijke) leden, terwijl er nu alleen nog maar een klein meisje in de wieg lag. Na honderd jaar is er wel veel veranderd. De namen van onze vele prinsen herinneren nog aan die ongelukkige tijd. Mogen onze prinsen een betere toekomst beschoren worden!

Kruiswoorden

Zowel het Evangelie van Mattheüs als dat van Marcus vermelden één en hetzelfde laatste woord van Jezus aan het kruis: “Eli, Eli, lama sabachtani“. Ik ben daar ook uitvoerig op ingegaan in de preek “de stille week”. Maar er zijn nog meer kruiswoorden. Lukas heeft er nog drie en ook Johannes heeft er drie. Ze zijn allemaal verschillend. Zó krijgen we dus zeven kruiswoorden. Is dat toevallig? Of moest het zeven zijn, omdat zeven een heilig getal is?

Mattheüs 27, 45-50

Zowel het Evangelie van Mattheüs als dat van Marcus vermelden één en hetzelfde laatste woord van Jezus aan het kruis: “Eli, Eli, lama sabachtani”. Ik ben daar ook uitvoerig op ingegaan in de preek “de stille week”. Maar er zijn nog meer kruiswoorden. Lukas heeft er nog drie en ook Johannes heeft er drie. Ze zijn allemaal verschillend. Zó krijgen we dus zeven kruiswoorden. Is dat toevallig? Of moest het zeven zijn, omdat zeven een heilig getal is?

Volgens Mattheüs en Marcus heeft Jezus Psalm 22 aangehaald, een lied uit de diepte. Het is het begin van de Psalm: “Eli, Eli, lama sabachtani?” Zo luiden de woorden in het Aramees, de taal die men destijds in Galilea sprak. Jezus is er mee opgevoed. Het is een dialect en wijkt af van de taal, die men in Judea en dus ook Jeruzalem sprak. Misschien zei juist wel daarom dat meisje tegen Petrus: “Ook u was bij Hem, want uw spraak verraadt u!” (Mattheüs 26,73).

De Evangelist geeft de aanhaling van Psalm 22 juist in het Aramees om duidelijk te maken, waarom sommigen dachten dat Hij om Elia riep. Die mensen verstonden het “Eli, Eli” (mijn God) verkeerd, zij hoorden er “Elia” in. Niet zo’n rare gedachte overigens. Want het kwam in die dagen vaker voor, dat mensen om Elia riepen. Volgens de profeten immers was Elia niet gestorven, maar op Gods vurige wagen ten hemel gestegen (2 Kon.2, 11). Ook Mozes was in de hemel “opgenomen”. Daarom hadden (hebben) zij een bijzondere plaats in het geloof van de Joden. Het is ook daarom, dat we bij de verheerlijking op de berg naast Jezus ook Elia en Mozes ontmoeten (in Mattheüs 17, 3). Elia is de geschiedenis ingegaan als een machtig profeet, die op het eind der tijden eens zou terugkomen op aarde. Hoor maar: “Zie, ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag van de Heer komt, hij zal het hart van de vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart van de kinderen tot hun vaderen, opdat Ik niet kome en het land treffe met de ban” (Maleachi 4, 5-6). Door deze profetie werd Elia beschouwd als de voorloper van de Messias, bij het eind der tijden. Geen wonder dan ook, dat sommigen in Johannes de Doper de weergekeerde Elia zagen (Joh.1, 21). Hetzelfde gebeurde ook met Jezus (Mattheüs 16, 4). In de Joodse gedachtewereld was Elia ook een belangrijke rol gaan spelen als helper in velerlei nood. Een middelaar, een voorspreker bij God. Bij de Christenen is die functie door Maria overgenomen. We denken bijvoorbeeld aan de middeleeuwse legende van Beatrijs, waarin Beatrijs door Maria geholpen werd. Wanneer twee Schriftgeleerden in een discussie gewikkeld waren en ze kwamen er niet uit, dan wilde wel eens een vreemdeling verschijnen, die het probleem moeiteloos oploste. Als die vreemdeling dan weer zo maar verdwenen is, zei men: “Dat was Elia, die ons heeft geholpen!”. Zo dachten de mensen bij het kruis ook, dat Jezus Elia aanriep om Hem te helpen. De Evangelist wist echter beter: niet Elia riep Hij aan, maar Eli, dat is “mijn God”. En Hij deed het met het begin van Psalm 22, een Psalm, die zo volop getuigt van het vertrouwen in God vlak voor de dood. Leest u hem maar eens door! Alles in de Psalm doet denken aan wat er met Jezus gebeurd is. Het is alsof de Psalm een profetie is van Jezus’ lijden en sterven.

Over de andere kruiswoorden zullen we D.V. volgend jaar, wanneer het weer Lijdenstijd zal zijn, spreken. Voor ons is dit éne kruiswoord deze week genoeg, om vast te houden, om net als Jezus God te zoeken en te bidden “Eli, verlaat mij niet, blijf bij mij in het kruis dat ik te dragen heb.”

De verloochening van Petrus

In Lukas 12, 61-62 zegt Jezus tegen Petrus: “Nog voor er vannacht een haan heeft gekraaid zul je mij driemaal verloochenen…”

Lukas 22, 61-62
“En de Heer keerde Zich om en zag Petrus aan. En Petrus herinnerde zich het woord van de Heer, hoe Hij tot hem gezegd had: eer de haan kraait, zult gij Mij driemaal verloochenen.”

Het lijden van de Heer komt dichter en dichter bij. Nu is Hij al gevangen genomen en gevoerd naar het huis van de hogepriester. De huizen toen hadden allemaal een binnenhof, waaromheen de woonvertrekken gebouwd waren. In het binnenhof bij de hogepriester waren veel mensen samen gekomen om het proces van Jezus de Nazoreeër bij te wonen. Het was al avond en er was een vuur aangemaakt tegen de avondkoelte. Daarom omheen zaten de mensen gehurkt, benieuwd wat er zou gaan gebeuren. Het leek zo een vredig tafereel. Maar plotseling wordt de rust verstoord. Een schelle vrouwenstem roept uit: “Ook die was bij Hem!” Maar een forse mannenstem antwoordt: “Vrouw, ik ken Hem niet!” De rust is weergekeerd, Maar weer horen we een felle kreet: “Ook gij behoort tot Hem!” Dezelfde mannenstem stelt gerust: “Mens, ik niet!” Een uur later ontstaat er weer deining, als iemand met klem verzekert: “Inderdaad, die man was bij Hem, want hij is een Galileeër!” Maar de beschuldigde Petrus riep uit: “Mens, ik weet niet waar je ’t over hebt!” Toen was de nacht om en een haan kraaide.

Inderdaad de nacht was voorbij, een zeldzame donkere nacht, want Petrus, de voorman van de discipelen, die het eerst aan Jezus zijn geloof had beleden, was gevallen in diepe duisternis. Maar tegelijk begon ook een nieuwe dag, ook voor Petrus kwam er nog licht, want Jezus keek hem aan. “En de Heer keerde Zich om en zag Petrus aan…” Toen ging Petrus een licht op en hij ging naar buiten en had berouw, hij weende bitter. En sindsdien staat er een haantje op de torens van onze kerken!

In deze ontroerende geschiedenis vallen ons een paar dingen op. Ten eerste dat Jezus Petrus aankeek. Dat Hij nog aan Petrus dacht! Terwijl Hij Zelf midden in het lijden staat, onder bespotting en slagen en het verhoor van de hogepriester. Je zou toch denken, dat Hij Zijn aandacht ergens anders op moest richten, dat Hij andere dingen aan Zijn hoofd had. Maar nee hoor, Hij denkt aan Petrus en kijkt hem aan. Daaraan kun je zien, dat Hij echt de Heiland der wereld is. Midden in Zijn lijden vergeet Hij de Zijnen niet. Integendeel, Hij is nog met hen begaan. Hij vindt het heel erg voor Petrus. Hij is alleen gelaten, iedereen was op de vlucht, niemand wilde Hem meer kennen, zelfs Petrus niet, Hij is verloochend en afgeserveerd. En toch vergeet Hij Zijn mensen niet! Hij houdt ze in het oog. Hij draagt ze op het hart. Hij lijdt alléén, maar Hij lijdt voor hen en om hen. En daarom keert Hij Zich om en kijkt Petrus aan. Hij laat hem niet los. Terwijl toch wat Petrus gedaan had heel erg was. Hij heeft de Heer verloochend. Hij heeft gezegd, dat ie met Hem niets te maken had. Tot drie keer toe, met een eed en een vloek. Was die sterke man dan toch bang geworden? Laten we hem er niet voor veroordelen. Het zou ons ook kunnen overkomen. Niemand kan zeggen, wat hij op een moment van angst allemaal doet. Je bent je zelf niet meer, totaal uit balans, van je kracht is niets meer over.

Jezus had gezegd: “Wie Mij verloochent voor de mensen, die zal ook Ik verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is.” Deze woorden zouden we maar al te graag naspreken! Zo ge doet, zo ge ontmoet. Gelukkig is het hier, op dit lijdensmoment bij Jezus, anders. Hij kijkt Petrus aan en geeft Hem niet op. Hij laat hem niet los, maar houdt hem vast. Hij herstelt de gemeenschap. Voor Petrus is er dan geen ontkomen aan Zijn genade. Hij zou wel door de grond willen zakken, Hij zou weg willen vluchten, maar er is geen ontkomen aan!

Heeft u dit ook wel eens meegemaakt? Dat Jezus je zó vasthoudt, dat er geen ontkomen aan is? Misschien vond u het wel benauwend… U was liever van Hem afgeweest misschien. Aan de andere kant is het ook een hele troost, dat Hij u niet laat vallen. Mensen laten elkaar zo gemakkelijk vallen, maar gelukkig er is er Eén, Die dat niet doet! Ook als ik gevallen ben, zoekt Hij me steeds weer op.

En wat gebeurt er daarna? Kan Petrus nu maar verder z’n gang gaan? Net doen alsof er niets gebeurd is? Nee, zo werkt dat niet. Als de Heer je heeft aangekeken, verandert er iets in je leven. Petrus komt tot inkeer, tot berouw. Boete doen en berouw tonen, daar begint het mee in het nieuwe leven. In het Johannes-Evangelie (hoofdstuk 21) wordt beschreven, hoe dat in z’n werk ging. Jezus stelt aan Petrus tot drie keer toe de vraag: “Hebt gij Mij lief?” Petrus kan dit niet verdragen en barst in tranen uit. “U weet het toch, Heer…” Ja, maar zelf moet je ’t ook weten en er voor uit durven komen! Soms moet je daarvoor door een diep dal, net als Petrus. Het gaat niet vanzelf. We staan wel met één been in de hemel, maar het kost soms heel wat moeite om het andere been er ook bij te halen. Dat komt door de zonde, die in ons huist en die ons dwarsboomt. Je kunt er een leven voor nodig hebben om daarvan af te komen!

Gelukkig begint het met vergeving: dat Jezus ons aankijkt! Gods genade gaat vóórop! Pas daarna komen wij in actie. Petrus met zijn berouw en tranen en wat hij later allemaal gedaan heeft: het Evangelie verkondigen en de Kerk stichten. En wij, ieder in ons eigen leven. Ook wij moeten beginnen met schuld belijden. En dat is niet zo gemakkelijk. Het moet in je leven van elke dag tot uitdrukking komen. In je dienstbaarheid, je levensblijheid, je sociale instelling. Schuld belijden is niet iets van woorden, maar van daden. Zoals we dat bij Petrus zien in zijn leven. Het heeft te maken hiermee, dat je je een ander mens voelt, een gelukkig mens, die door Jezus is aangekeken. Je gaat wandelen in het licht met Jezus!

Daar zit ook berouw in, net als bij Petrus. Omdat Jezus je aankijkt krijg je berouw. En niet andersom: wij hebben berouw en daarom kijkt Jezus ons aan! Dat moeten we wel goed beseffen: dat het begin van het nieuwe leven bij Jezus ligt! Het was genade, dat Jezus Zich omkeerde en Petrus aankeek. Daaruit kwam het berouw voort. Zo is het altijd en zo moet het ook gaan in ons leven. God is met Zijn genade en liefde steeds de eerste. Hij kijkt ons aan en vergeeft ons. En daardoor leren wij onze zonden zien. En dan komen we tot berouw en worden we andere mensen. We raken los van het zondige leven. Het is een soort bevrijding! En ook een tot je zelf komen. Het is uit met de verloochening! Het stopt met de zonde(n). Petrus komt tot zich zelf, weg van zijn oude “ik”. Hij volgt de roepstem van de Heiland en durft het aan Hem te belijden, ook als hij straks vervolgd wordt en gedood (gekruisigd in Rome). Geen verloochening meer, geen egotripperij, geen machogedrag. De Petrus van vroeger is niet meer. De nieuwe Petrus is opgestaan!

Werkelijk berouw is altijd een bittere ervaring, we kennen het. Maar het lucht ook op. Herkent u dit?

Hoe vaak hebben wij God niet verloochend? In wat we gedaan hebben en vooral ook in wat we niet gedaan hebben? Zei Jezus niet: “Wat gij één uwer minste broeders gedaan hebt, dat hebt gij Mij gedaan”, maar ook omgekeerd: wat we niet gedaan hebben… Verloochening van de minste onzer broeders en zusters is verloochening van Hem.

Laten we hier eens over nadenken in de Lijdenstijd. Maar vooral ook: laten we ’t doen. Naar buiten gaan en berouw tonen en bitter wenen en de ander tot een naaste zijn. De Heer kijkt u aan. Met al Zijn lijden heeft Hij ook u op het oog.

Amen.

Pasen voorbijgaan en voorgaan

Pasen is het oudste christelijke feest! “Pasen” komt van het Hebreeuwse “Pesach”, dat “voorbijgaan” betekent. Het herinnert aan het voorbijgaan van de doodsengel in de nacht van de uittocht uit Egypte. De engel ging voorbij aan de huizen, waar het bloed van een geslacht lam aan de deurposten gestreken was.

Marcus 16, 7
“Maar gaat heen, zegt Zijn discipelen en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea, daar zult gij Hem zien, gelijk Hij u gezegd heeft.”

Pasen is het oudste christelijke feest! “Pasen” komt van het Hebreeuwse “Pesach”, dat “voorbijgaan” betekent. Het herinnert aan het voorbijgaan van de doodsengel in de nacht van de uittocht uit Egypte. De engel ging voorbij aan de huizen, waar het bloed van een geslacht lam aan de deurposten gestreken was.

Later, in de christelijke tijd, werd Pasen in het Westen afgeleid van het Griekse “paschein”, dat “lijden” betekent. Je zou beiden kunnen verbinden door te zeggen, dat  Paasfeest zeker voor ons betekent, dat het lijden voorbij gaat. Het is het aanlichten van een nieuwe morgen, van de jongste dag, van de nieuwe wereld, waarin geen lijden meer zijn zal.

Maar er is nog meer met Pasen. Het is niet alleen voorbijgaan, het heeft ook te maken met “vóórgaan”. Jezus, ga ons voor, op het levensspoor! Dat is ook Pasen! Voorgaan, vooruitgaan, vooruitkijken, geloven in een heerlijke toekomst, die is aangebroken! Jezus, Hij is de Herder, die Zijn schapen vóórgaat. En als er klappen komen, vangt Hij ze het eerst op.

De twee eerste Paasgangers, de beide Maria’s, wordt het aangezegd: Hij gaat u voor naar Galilea. Dat is het gebied ten noorden van Judea. In de ogen van de Judeërs (zij vonden zich de echte Joden!) een beetje “achter gebleven”. Zij noemden de mensen die daar woonden spottend “am haârets”: het volk van het land, de schare die de Wet niet kent, die er dus eigenlijk niet bij horen. En toch brengt Jezus praktisch zijn gehele leven in dat land door. Hij is er geboren en getogen en verbleef daar onder de mensen ook tijdens zijn drie “Messiaanse” jaren. Marcus begint zijn Evangelie niet voor niets met dat te benoemen: dat Jezus in Galilea werkte, in de streek waar “het volk in duisternis gezeten is en een groot licht zal zien”(Jes.9,1). Dáár koos Jezus Zijn woonplaats: Kapernaum, dáár is hij grootgebracht, in Nazareth, dáár riep Hij Zijn discipelen, eenvoudige vissers van het meer van Galilea.

Dat de Heer na Zijn opstanding in Galilea verschijnen zal, betekent dan ook eigenlijk niets nieuws. Dat is Zijn vertrouwde plek! Het betekent gewoon, dat het Evangelie dóórgaat. Marcus begint zijn Evangelie met Galilea en eindigt daar mee, het is een cirkelgang, het Evangelie heeft eigenlijk geen begin en geen einde, het gaat als maar dóór! Het licht blijft schijnen voor de volken, ook voor ons, die in duisternis gezeten zijn. Dit licht, dat in de Kerstnacht is opgegaan, straalt heerlijker nog ná Pasen! Het kan niet meer ondergaan. Het straalt in China, en in Afrika, en in Irak en Afghanistan, en over u en mij. Misschien zien we het nog niet zo. Dat ligt dan aan ons. Eens zullen we het zien, als we Hem zullen zien, gelijk Hij ons gezegd heeft… in Galilea… dat is in Zijn Koninkrijk. Daarom: houdt goede moed! Zonder Pasen zou het met de wereld en met ons radicaal gedaan zijn. Maar nú met Pasen is er toekomst: het lijden voorbij, Gods heerlijkheid tegemoet!

Oranje en Nederland I

“Oranje” is weer in. Kijk maar naar de hoge kijkcijfers van programma’s als “Blauw bloed”. Ons vorstenhuis is wel eens minder populair geweest. De laatste koninginnen hebben er ook van alles aan gedaan om dichter bij het “volk” te komen. En bij onze nieuwe koningin, prinses Maxima, is dat niet anders. En ook de kleine Amalia, die eens koningin zal worden, begeeft zich al regelmatig onder het volk.

Koning Willem 3“Oranje” is weer in. Kijk maar naar de hoge kijkcijfers van programma’s als “Blauw bloed”. Ons vorstenhuis is wel eens minder populair geweest. De laatste koninginnen hebben er ook van alles aan gedaan om dichter bij het “volk” te komen. En bij onze nieuwe koningin, prinses Maxima, is dat niet anders. En ook de kleine Amalia, die eens koningin zal worden, begeeft zich al regelmatig onder het volk.

En dat is goed zo. Want Nederland en Oranje hebben sinds heugenis een sterke band met elkaar. Wij bewaren allemaal nog vanuit onze jeugd goede herinneringen aan de gevierde Koninginnedagen. En toen de TV kwam konden we ze zien staan, het koninklijk paar en de prinsesjes, op het bordes van Soestdijk. We herinneren ons het gesprek op de TV met Koningin Beatrix en prins Claus, toen ze 25 jaar getrouwd waren. En kortgeleden nog de indrukwekkende begrafenissen, op TV uitgezonden, van prinses Juliana, prins Bernhard en prins Claus. We zien ook graag terug op de belevenissen van koningin Wilhelmina, zo levendig uitgebeeld in de serie “Wilhelmina” door Anne Wil-Blankers. Sommigen van ons hebben ook nog horen spreken over koning Willem III. Als Apeldoorner heb ik in mijn jonge jaren nog vaak over hem gehoord.

Koningin SophieDaarom lijkt het me aardig om voor u nog eens een stukje geschiedenis van het Oranjehuis op te halen. Laten we beginnen bij Willem III en dan zitten we in de 19e eeuw, bijna 200 jaar geleden. Willem III was een zoon van Willem II (1792-1849) en Anna Paulowna (1795-1865), een prinses uit het Russische tsarenhuis. Van vaderskant had hij nog een oom, Frederik, en twee tantes, Pauline en Marianne. Koning Willem III zelf had nog twee broers en een zuster: Alexander, Hendrik en Sophie. In 1839, hij was nog kroonprins, trouwde hij met prinses Sophie van Würtemberg. Het was een echt vorstenhuwelijk: meer uit verstandelijke overwegingen dan uit liefde. Sophie had bovendien nog haar oog laten vallen op een andere prins in Duitsland. Maar ja, zoals dat meer is gebeurd, het gearrangeerde huwelijk moest doorgang vinden. Wederzijdse ouders hadden dat zo bepaald. De beide moeders waren bovendien nog zusters! Het huwelijk gaf destijds veel aanleiding tot geroddel. Iedereen wist te vertellen, hoe slecht het was. De schandaaltjes waren niet van de lucht. Het waren ook twee heel verschillende persoonlijkheden, die twee. Sophie was heel intelligent Zij sprak vijf moderne talen en was wetenschappelijk zeer ontwikkeld. Willem gaf daar allemaal niet om. Hij reed liever paard en organiseerde grote jachtpartijen. Later gingen zij ook apart wonen: Willem op ’t Loo in Apeldoorn en Sophie in Huis ten Bosch in den Haag. Ze kregen drie kinderen. De moeder trok de kinderen erg naar zich toe, vader zocht zijn heil meestal ergens anders. Het was eigenlijk een tragisch geheel. Twee mensen die elkaar niet begrijpen, alle twee opvliegerig van aard. Toch moesten ze naar buiten de schijn ophouden van een gelukkig huwelijks- en gezinsleven.

De oudste zoon, kroonprins Willem, was een eigenzinnige jongeman, die voortdurend overhoop lag met zijn ouders, vooral met zijn vader. Hij gaf eigenlijk niets om kroonprinselijke waardigheid. Hij wilde trouwen met een gewoon meisje, al was zij nog wel een gravin: Anna Mathilda, gravin van Limburg Stirum. Dit mocht onder geen beding, want voor een kroonprins was alleen een prinses van Koninklijke bloede goed genoeg. Toen is Willem naar Parijs vertrokken, waar hij een bohémienachtig leven leidde. Enkele jaren later, in 1879, hoorde het volk dat kroonprins Willem daar was overleden. Een beetje geheimzinnig was het wel. De kroonprins was nog maar 38 jaar.

Volgende keer verder.

Lijden in de Lijdenstijd

In de kerkelijke Lijdenstijd worden we elk jaar weer geconfronteerd met de vraag naar het lijden. Waarom is er zo veel lijden? Wat is de zin er van? Met veel dingen komen we tegenwoordig klaar. De wetenschap staat voor niets. Maar het lijden, en de uiterste consequenties daarvan zoals dood en ziekte, blijft een probleem, waar we nog steeds grote moeite mee hebben. Wij hebben er eigenlijk geen woorden voor en weten er geen antwoord op.

In de kerkelijke Lijdenstijd worden we elk jaar weer geconfronteerd met de vraag naar het lijden. Waarom is er zo veel lijden? Wat is de zin er van? Met veel dingen komen we tegenwoordig klaar. De wetenschap staat voor niets. Maar het lijden, en de uiterste consequenties daarvan zoals dood en ziekte, blijft een probleem, waar we nog steeds grote moeite mee hebben. Wij hebben er eigenlijk geen woorden voor en weten er geen antwoord op.

“Vader, verlos Mij uit deze ure!” (Johannes 12, 27)

Ook Jezus komt met het lijden in aanraking. En hoe! Van de Zoon van God en de Zoon des mensen zou je het eigenlijk niet verwachten. Had Hij het dan niet kunnen voorkomen? Hoor, hoe Hij bidt: “Nu is Mijn ziel ontroerd, en wat zal ik zeggen?Vader, verlos Mij uit deze ure!” Ook Jezus heeft er moeite mee, als het lijdensuur gaat komen. Hij is ontroerd, Hij is aangeslagen, zoals wij dat ook kennen, als het lijden in ons leven komt. Je hebt een overlijdensbericht gekregen of een slechte uitslag in het ziekenhuis. Daar raak je door van je stuk, je komt overhoop te liggen met je leven, met je toekomstverwachting, de zekerheid van je bestaan. Het raakt je zelf helemaal, lichaam en geest, je existentie. Alles komt ineens op losse schroeven te staan.

Bij Jezus is het heel bijzondere uur, dat nadert, het uur waarvan Hij weet dat het komen moet. Het is het uur, waarin Hij zou lijden voor de mensen. Het is Gods uur. Wij begrijpen niet, hoe Gods uur het lijdensuur voor Jezus kan en moet zijn. Maar Jezus weet het en Hij huivert er even voor terug. Het is alsof er in Zijn uitroep een angstkreet ligt: “Vader, verlos Mij van deze ure!” Hier staat Jezus, de Zoon van God, heel dicht bij ons, mensen, in onze doodsangst. Het is een geweldige troost voor ons om dat te mogen weten: wij staan in deze angst niet alleen. Hij stond er ook in en Hij is er doorheen gegaan voor ons! Zijn verwarring is zelfs zo groot, dat Hij niet meer weet wat Hij moet zeggen: “Nu is Mijn ziel ontroerd, wat zal Ik zeggen?” Tegenover het lijden is een mens met stomheid geslagen, ook Jezus.

Tegenover het diepste lijden, de angst voor de dood, vindt een mens geen woorden meer. Je kunt ver ook maar ’t best het zwijgen toe doen, óf roepen tot God, een kreet om verlossing, zoals Jezus deed: “Vader, verlos Mij van deze ure!” Help Mij toch, want uit mij zelf kan ik niet verder! Tot Wie zouden wij anders heengaan in onze nood? Jezus laat het ons zien, welke weg nog openstaat, gelukkig maar.

Ik weet het wel, hoe dwaas het klinkt,
Wanneer de moed u haast ontzinkt:
De Heer is met u.

Het klinkt zo dwaas in zorg, gevaar,
Maar het is ongelooflijk waar.
De Heer is met u.

Wanneer u staat voor moeilijk werk,
Uw moed is klein, uw angst is sterk:
De Heer is met u.

Wanneer u dood’lijk eenzaam bent
Omdat geen mens u waarlijk kent:
De Heer is met u.

Wanneer God u een offer vraagt
Waarom uw hele wezen klaagt:
De Heer is met u.

Als u zich nauwlijks staande houdt,
Uw hoop verdween, uw hart werd koud:
De Heer is met u.

En komt u in Dood’s schaduwdal
Dan mag u weten, dan vooral:
De Heer is met u.

De Heer is met u, vrees dan niet,
Maar zing uw overwinningslied:
De Heer is met mij!

Nel Benschop
(uit de bundel “Een open hand naar de hemel”)

Pastorale aspecten van de euthanasie VIII

In het licht van de dood en hoe je daarmee om moet gaan vragen veel moeilijke vragen om een oplossing. En die is niet altijd gemakkelijk te geven. Ik noem er enkele: Wat is de mens? Wat is de zin van het lijden? Wat betekent de dood? Wat moeten we aan met het kwaad?

Deel I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII

In het licht van de dood en hoe je daarmee om moet gaan vragen veel moeilijke vragen om een oplossing. En die is niet altijd gemakkelijk te geven. Ik noem er enkele: Wat is de mens? Wat is de zin van het lijden? Wat betekent de dood? Wat moeten we aan met het kwaad?

God houdt van de mens en heeft hem bijna goddelijk gemaakt, zo lezen we in Psalm 8. God wil niet dat de mens sterft, maar dat hij lééft. Hij heeft de mens naar Zijn beeld en gelijkenis geschapen, hem een naam gegeven, hem een partner gegeven, vrijheid en een plek om te wonen. Toen kwam het kwaad in de wereld, en met het kwaad ook het lijden en de dood. Het beeld van God werd aangetast en soms onmenselijk verminkt. We weten niet waarom, ook niet waartoe. We vragen ons alleen maar af: hoe kom ik er doorheen, met Gods hulp en met hulp van mensen om me heen.

Hier gaan – denk ik – de opvattingen uiteen: is het door lijden geteisterde leven nog levenswaard, nog leven in de bijbelse kwalificatie? Als de mens geroepen is voor God te leven, kan hij dit dan nog, als hij zo is toegetakeld? En heeft hij dan niet de vrijheid en het recht zijn leven terug te geven in handen van de levende God, die daarna zijn leven weer heerlijk zal maken? Moeten wij juist niet vanuit het Paasgeloof van de opstanding tot nieuw leven de dood relativeren, dwz er minder zwaar aan gaan tillen? Immers hier is het niet, nou waarom dan niet wat eerder naar daar toe? Waarom leggen we niet wat meer de nadruk op het daar? Op God, Die de mens thuis haalt, Die de mens bergt in Zijn liefde? We zien op tegen het einde van het leven, maar verheugen we ons ook op het nieuwe begin daarná?

Dat iemand geborgen is bij God, dat maakt het leven altijd de moeite waard. In leven en in sterven… ik ben van de Heer.

Dit geloof, dit vertrouwen, kan mensen helpen met de dood in het reine te komen en niet er zo vreselijk tegenop te zien, wat wij meestal doen. Je weet toch, dat het verbond met de eeuwige God een eeuwig verbond is, dat zelfs door de dood heen het redt! Euthanasie doet hieraan niets af! En ook niet het zelfbeschikkingsrecht van de mens. De mens staat nu eenmaal in dit leven met een eigen vrije wil en moet op veel terreinen beslissingen nemen. Hij stuurt zijn leven, zou je kunnen zeggen. Waarom dan in het geval van de dood niet? Dat blijft een moeilijk punt! Het leven ligt in Gods hand, dat is zo, maar ook in mensenhanden, die met dit leven soms heel lelijke dingen doen. Moet je en kun je dan nog van een geschenk van God spreken? Is het “beeldende gelijkenis van God” niet al lang stuk geslagen? Het hele leven is onnatuurlijk geworden door de ingrepen van mensen, zo ook de dood. Een vader springt met zijn twee jonge kinderen in de armen voor een aanstormende trein. Zal God die vader met zijn twee kinderen niet bij Hem bergen? Mensen doen elkaar wat aan in het leven, met de dood tot gevolg. Kunnen we hier nog van Gods wil spreken? Nee toch?

Met “euthanasie” kom je nooit klaar. Het blijft een worsteling, juist ook voor de gelovige. Hiermee wil ik mijn bespiegelingen beëindigen. Met een open einde. Maar wel naar de hemel toegekeerd!

Een rein hart

“Schep in mij een rein hart, o Heer!”

Psalm 51, 12
“Schep in mij een rein hart, o Heer!”

Batsheba en David (Jan Massys 1562)Een gebed om een rein hart, midden in de Lijdenstijd. Ik denk dat het nodig is om daarom te bidden. We zouden allemaal wel een zuiver hart willen hebben, niet waar? Niemand van u zal zeggen: Jammer, nou ben ik voor niets op de website van dominee Kroes gekomen, want een zuiver hart, dat heb ik al. De engelen in de hemel, ja, die zullen dat kunnen zeggen, maar wij toch niet? Tot onze dood zullen we moeten bidden: “Schep in mij een rein hart, o Heer, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest.”

Bij David was dat in ieder geval wel het geval. De profeet Nathans was bij hem gekomen en had hem laten zien, hoe groot zijn zonde was. We kennen allemaal wel het spreekwoord: Berouw komt na de zonde. Zien we dat hier ook? Is ’t trouwens wel waar dat berouw na de zonde komt? Was het maar waar! Maar ik denk: meestal niet. Er moet heel wat gebeuren, eer een mens tot berouw komt!

Weet u, wat er na de zonde komt? Na de zonde komt weer een zonde en dan weer één en wéér één en zo gaat dat maar door. Herkent u dit ook bij u zelf? Dat je in de zonde blijft? En dat er geen ontkomen aan is? Je zou best anders willen, maar ja het vlees hè… De geest is wel gewillig, maar het vlees… Zei Paulus dit al niet in zijn Romeinenbrief? En daarom komt er van verandering niets terecht en moeten er om blijven bidden.

Soms gaat een mens zich zelfs in zonde verharden. De eerste keer sprak je geweten misschien nog, je aanklagend en beschuldigend, je hart klopte in je keel. Maar de tweede keer ging het al beter, gemakkelijker, zonde na zonde, en tenslotte heb je er helemaal geen erg meer in, ’t is gewoon geworden, iedereen doet het immers? Berouw is er niet bij. Wanneer komt berouw trouwens wel? Bij David pas, als de profeet Nathan tot hem gekomen is en tegen hem zei: “Gij zijt die man!” Het was niet omdat zijn geweten sprak of anderen hem onder kritiek stelden. Veel mensen zullen het schandalig gevonden hebben, wat de koning deed. Daar trok hij zich als koning allemaal niets van aan. Maar, toen de profeet van David kwam en sprak… dat was immers de stem van God! Daar moest je toch wel naar luisteren! Dus nogmaals: wanneer komt een mens tot berouw? Niet van nature of wegens de mensen, maar alleen wanneer God Zich met ons bemoeit. We zouden kunnen zeggen: berouw komt uit genade.

David kon net zo lang doorgaan met zondigen totdat God zei: en nu is het uit! “Wat heb je gedaan? Je hebt gedaan wat kwaad is in Mijn ogen!” Als David zo met zichzelf wordt geconfronteerd, staande voor God, dan komt er eindelijk berouw. Het heeft lang geduurd, eer hij tot bezinning kwam. Haast een heel jaar.

Misschien heeft hij er ook vaak spijt van gehad, maar ondertussen ging hij toch gewoon door. De zonde was sterker. De verleiding is soms zo groot. Spijt hebben is iets menselijks: ik had het niet moeten doen, het was niet goed voor me. Spijt raakt je zelf, je eigen persoon. Maar berouw is iets anders, dat raakt God! Dan heb je verdriet om God, om wat je God hebt aangedaan! Ik heb eens een kindergebedje gelezen, van Maartje: “En Heer God, past U vooral goed op Uzelf, want wat moet er van ons terechtkomen, als U iets overkomt?” Kijk, dat kind dacht aan God en bad voor Hem! Dat is nou echte liefde! Als je zó van God houdt, dan weet je ook wanneer je Hem pijn doet en dan komt het tot berouw. Tussen mensen zou dat ook zo moeten zijn, zeker in een huwelijk of tussen ouders en kinderen. Als je zó van elkaar houdt, weet je ook wanneer je elkaar bezeerd. Moet je dan geen berouw hebben en berouw tonen?

Een jaar duurde het, voordat David de ogen opengingen en hij tot inkeer kwam. Wat had hij gedaan? Hij had gewandeld op het platte dak van zijn paleis, maar het was niet met God dat hij daar wandelde. Hij was geen Henoch! Hij was daarvoor veel te veel van streek. Hij had gezien, hoe een vrouw zich daar aan het wassen was, en gelijk was hij zijn eigen zeven vrouwen vergeten, ook Michal, de dochter van Saul, aan wie hij nota bene zijn leven te danken had. Alles vergeten! In één enkel ogenblijk. En hij moest en zou die vrouw hebben. Batseba heette ze. En dat gebeurde ook, want ’s konings wil was wet. Hij had gemeenschap met haar… en Batseba verwachtte daarna een kind. Maar het was geen blijde verwachting. Zij was immers getrouwd met Uria. Haar man vocht voor de koning aan het front. En David liet Uria terughalen om hem het vaderschap in de schoenen te schuiven. Maar Uria wilde niet. Toen schreef David een brief aan Joab, de commandant van Uria: “Zet Uria vóór in de vuurlinie, zodat hij zal sneuvelen.” David, de koning, tekent het doodvonnis van een onschuldige onderdaan. Zo komt het van kwaad tot erger. En dan wordt het kindje geboren, nog tijdens de rouw van Batseba. En David trouwt met zijn achtste vrouw.

Dan komt er een man tot hem, de profeet Nathan. David moet leren, dat hij gezondigd heeft. Tegen Uria, tegen Batseba, tegen Joab die hij medeplichtig gemaakt heeft aan moord, tegen zijn volk, zijn vrouwen, tegen Michal, maar bovenal in al die mensen tegen God. Omdat al die anderen tegen wie hij onrecht begaan heeft, God toebehoren. In Uria en Batseba en Joab en Michal en het hele volk heeft David tegen God gezondigd! Hij heeft zich in al die personen aan Gods eigendommen vergrepen. Ook hier geldt, wat Jezus later zou zeggen: “Voor zover gij dit aan één van deze mijn minste broeders gedaan hebt, hebt gij het Mij gedaan.”

En David stort neer op de grond en erkent het, voor het eerst na een jaar: “Tegen U alleen heb ik gezondigd!” Heeft u zoiets bij u zelf ook wel eens meegemaakt? Zo’n verootmoediging, zo’n berouw over één of andere zonde? Heeft u ook wel eens gezegd: “Ik heb gezondigd tegen U, U alleen. Ik heb gefaald, ‘k heb U bezeerd. Verberg Uw aangezicht voor mijn zonden, delg al mijn ongerechtigheden uit. Schep in mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest; verwerp mij niet van voor Uw aangezicht en neem Uw heilige Geest niet van mij.”

David wordt in genade aangenomen. Ieder, die voor God oprecht zijn schuld belijdt. Mag op Gods genade rekenen. Wie echt berouw heeft, omdat hij of zij God heeft bezeerd, komt in het licht van Gods genade, dat is vergeving, te staan. Ook u en ik. Daartoe immers gedenken wij de Lijdenstijd van de Heer. Hij heeft Zijn leven gegeven, opdat een ieder die in Hem gelooft en op Hem vertrouwt, eeuwig leven heeft.

Daarom: “Schep in mij een rein hart, o Heer!”
De oude Psalmberijming zegt het zo mooi in Psalm 42 vers 5:

Maar de Heer zal uitkomst geven,
Hij, Die ’s daags Zijn gunst gebiedt.
Wil in dit vertrouwen leven,
Wil het melden in het lied.
k Zal Zijn lof zelfs in de nacht
Zingen, daar ik Hem verwacht,
En mijn hart, wat mij moog’ treffen,
Tot de God mijns levens heffen.

Amen.

Pastorale aspecten van de euthanasie VII

“Een schreeuw om de dood is een schreeuw naar het leven”, zo wordt wel eens uitgelegd. Dat wil dus zeggen, dat iemand, die zegt liever dood te willen, eigenlijk bedoelt dat hij hunkert naar het leven. Vragen om de dood kan dan zijn: vragen om het leven. Aandacht vragen: “help me toch, want zó kan ik niet verder!” Dit is ook waarom onze nieuwe regering de “ruimte rondom euthanasie” wil vergroten. Er moet meer aandacht komen voor het “waarom” van de euthanasie. Waarom willen mensen dood? Zou het niet zo zijn, dat zij best wel langer wilden leven, als ze maar geholpen werden? Als het leven voor hen nog maar iets te betekenen kon hebben?

Deel I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII

“Een schreeuw om de dood is een schreeuw naar het leven”, zo wordt wel eens uitgelegd. Dat wil dus zeggen, dat iemand, die zegt liever dood te willen, eigenlijk bedoelt dat hij hunkert naar het leven. Vragen om de dood kan dan zijn: vragen om het leven. Aandacht vragen: “help me toch, want zó kan ik niet verder!” Dit is ook waarom onze nieuwe regering de “ruimte rondom euthanasie” wil vergroten. Er moet meer aandacht komen voor het “waarom” van de euthanasie. Waarom willen mensen dood? Zou het niet zo zijn, dat zij best wel langer wilden leven, als ze maar geholpen werden? Als het leven voor hen nog maar iets te betekenen kon hebben?

Palliatieve zorg

De laatste decennia is er al veel gedaan aan pijnbestrijding. Elk ziekenhuis heeft daar wel een afdeling voor met deskundigen. Ook in het verpleeghuis, waar ik twintig jaar geleden werkte, was dit een “hot item”. Hoe ver mag je gaan zonder het leven van een patiënt in gevaar te brengen? Ik kan me nog goed herinneren, hoe ik eens als geestelijk verzorger les moest geven aan ziekenverzorgsters over ethische kwesties. Pijnbestrijding kwam aan de orde, voortijdige levensbeëindiging, of kunstmatige levensverlenging. Veel ouderen in een verpleeghuis lopen het risico om uit te drogen, als ze niet meer willen eten en drinken. Ik zei -in al mijn onschuld- “ja maar, misschien is dat wel een manier om aan te geven dat je eigenlijk niet meer wil leven, en zouden we dat een mens niet moeten gunnen?” Ik dacht aan het zelfbeschikkingsrecht. “Dus”, zei één van de zusters, “u zou dan geen sonde inbrengen?” “Nee, zei ik, bovendien is dat een grote kwelling voor een mens”. Nou, toen kreeg ik het te horen hoor! Wat ik wel niet dacht, om iemand zo maar dood te laten gaan! Je moest zo iemand toch helpen?! Zij hadden het meegemaakt, dat zij iemand, die niet meer wilde drinken, onder dwang een sonde hadden ingebracht, en dat die iemand daarna opknapte en nog jaren lang gelukkig had geleefd! Je kon toch zo maar niet over het leven van een mens beschikken? Er is er maar één… Enfin, u begrijpt: het werd een hele discussie en ik had  bij die meiden als dominee behoorlijk afgedaan!

Het is daarom goed, dat we vandaag de mogelijkheid kennen van palliatieve zorg, d.i. specifieke zorg bij het levenseinde. Daarvoor zijn er hospices ingericht, tehuizen waar zo’n 5 á 6 patiënten kunnen verblijven. Waar de pijnbestrijding voor iedere patiënt persoonlijk is uitgezocht en gedoseerd. De familie kan er de hele dag over de vloer komen. En aan de persoonlijke wensen van elke patiënt wordt – als ’t even kan- gevolg gegeven. In Engeland bestonden zulke tehuizen al lang. Nu komen ze gelukkig ook in ons land meer en meer. De vraag naar euthanasie hoeft dan vaak niet meer gesteld te worden. Want waarom vragen mensen daar naar? Omdat ze tegen het “ondragelijke” lijden opzien. Wordt dit lijden in de hand gehouden, zodat de patiënt desondanks toch nog “goed” kan leven, dan horen we die vraag niet meer.

Een lieve internet-vriendin stuurde me onlangs een artikel op uit het Psychologie Magazine (nov.2006), getiteld “Euthanasie is niet meer nodig”. Het bevat een interview met de anesthesioloog Ben Crul, die als hoogleraar pijnbestrijding  aan de Radboud Universiteit in Nijmegen afscheid nam. Hij zegt daarin o.a. het volgende:

Euthanasie is in Nederland dikwijls de eerste optie, terwijl het vaak niet nodig is. Artsen hebben tegenwoordig zo veel meer te bieden op het gebied van pijnbestrijding. Alleen is daar in Nederland te weinig aandacht voor geweest. In landen om ons heen was de euthanasie-optie van meet af aan onbespreekbaar, dus was daar alle aandacht op palliatieve zorg gericht. Maar WIJ hadden euthanasie. Als hier een kankerpatiënt in de laatste fase vreselijk leed aan pijn, benauwdheid, doorligwonden en dergelijke, kwamen wij al snel op actieve levensbeëindiging uit.

En dan vertelt professor Crul, hoe hij het in het Radboud dikwijls heeft meegemaakt, hoe de vraag naar euthanasie verdween, als men merkte hoeveel aandacht aan de patiënt gegeven werd, inclusief pijnbestrijding. En eigenlijk was dat bij mij in het verpleeghuis twintig jaar geleden ook al zo. De artsen bespraken dit met de familie en maakten daarvoor een plan op.

Euthanasie is een onherroepelijk bruuske ingreep. Voor een ongeneeslijk zieke is het misschien wenselijk, maar voor de arts en de samenleving als geheel is het niet goed als er gemakkelijk gedood kan worden. Het injecteren van een dodelijk middel lijkt simpel, maar de psychologische impact is groot. Het ene moment sta je als dokter met een nog levende patiënt te praten, het volgende ligt die door jouw ingrijpen blauw aangelopen voor je. Daar slapen dokters nachtenlang niet van. En hoe denk je dat euthanasie voor een partner is? Dat effect moet ook op de balans gelegd worden

“Een schreeuw om de dood is een schreeuw naar het leven”, zo wordt wel eens uitgelegd. Dat wil dus zeggen, dat iemand, die zegt liever dood te willen, eigenlijk bedoelt dat hij hunkert naar het leven. Vragen om de dood kan dan zijn: vragen om het leven. Aandacht vragen: “help me toch, want zó kan ik niet verder!” Dit is ook waarom onze nieuwe regering de “ruimte rondom euthanasie” wil vergroten. Er moet meer aandacht komen voor het “waarom” van de euthanasie. Waarom willen mensen dood? Zou het niet zo zijn, dat zij best wel langer wilden leven, als ze maar geholpen werden? Als het leven voor hen nog maar iets te betekenen kon hebben?

Lijdenstijd

We zitten nu midden in de Lijdenstijd. Dat is een oeroude traditie. Dat het lijden van Christus herdacht wordt, 7 weken lang. Het getal 7 is niet zo maar genomen. Het is een heilig getal, het staat voor de volheid. Het geeft als ’t ware aan, hoe volledig Jezus Zijn lijden volbracht heeft tot aan het kruis toe, toen Hij zei: Het is volbracht.

"De zeven werken van barmhartigheid" door de Meester van Alkmaar, 1504We zitten nu midden in de Lijdenstijd. Dat is een oeroude traditie. Dat het lijden van Christus herdacht wordt, 7 weken lang. Het getal 7 is niet zo maar genomen. Het is een heilig getal, het staat voor de volheid. Het geeft als ’t ware aan, hoe volledig Jezus Zijn lijden volbracht heeft tot aan het kruis toe, toen Hij zei: Het is volbracht.

Ik heb honger geleden,
Ik heb dorst geleden,
Ik ben in de gevangenis geweest
En ik ben een vreemdeling geweest,
Naakt en ziek.

Mattheüs 25, 31-46

Maar de Lijdenstijd bepaalt ons niet alleen bij het lijden van Christus. Deze weken brengen ons, Kerken en gelovigen, ook heel in ’t bijzonder álle lijden in de wereld nabij. Het lijden van Christus en het lijden van mens en dier in de wereld van vandaag hebben alles met elkaar te maken. Je kunt niet het één gedenken en je ogen toesluiten voor het ander. De Kerk heeft dat van oudsher goed aangevoeld door het instellen van de vasten. Lijdenstijd is vastentijd. Dan worden ook weer traditioneel allerlei vastenacties gehouden. De gedachte daarachter is: als wij de lijden den helpen in de wereld, dan helpen wij Jezus!

“Voorwaar, Ik zeg u, inzover gij dit aan één van deze mijn minste broeders gedaan hebt, hebt gij het Mij gedaan!” (Mattheüs 25, 40)

In het Rijksmuseum hangt een heel groot schilderij van een anonieme schilder, “de Alkmaarder meester” genoemd. Het heeft zeven panelen. Op elk van deze panelen is één van de werken van barmhartigheid afgebeeld: de hongerigen te eten geven, dorstigen te drinken, naakten kleding, vreemdelingen een onderdak, zieken een bezoek, gevangenen ontslag uit de gevangenis en doden een plek om te rusten. Die werken van barmhartigheid werden door heel gewone burgers uit een Noord-Hollandse stad (Alkmaar) beoefend. Omstreeks 1500 was dat. Zou dat nu nog zo zijn?

Op één van de panelen zien we, hoe een echtpaar aan de deur van hun woning brood uitdeelt. (klik hier voor grote afbeelding) Tussen de mensen, niet vooraan, maar ertussen, onopgemerkt, staat Jezus. Niemand ziet Hem, ook het echtpaar, dat aan ’t uitdelen is, niet. Hij is er bij, onopgemerkt. Eigenlijk is Hij in elk van die stakkerds aanwezig. Zó draagt Hij het lijden van hen, ook ons lijden met Zich mee. Maar zó ook doen wij in de hulp aan hulpbehoevenden iets voor Jezus!

Waar moeten wij Jezus zoeken? Waar kunnen wij Hem vinden? Zo wordt wel eens gevraagd. In de hemel? Op aarde? Ik denk: dáár, waar Hij op het schilderij ook te vinden is, tussen de noodlijdenden. In een gevangene, een vluchteling, een zieke, een vreemdeling, een asielzoeker, een zwerver, een hongerige, een gediscrimineerde, een slachtoffer van zinloos geweld, een onderdrukte, een naamloze.

Maar wat voor de weldoeners geldt, voor de mensen die uit liefde en echt medelijden zijn “naaste” helpt, dit geldt ook voor hen die dit niet doen. Luister maar:

“Voorwaar, Ik zeg u, in zover gij dit aan één van deze minsten NIET gedaan hebt, hebt gij het ook aan Mij NIET gedaan. En deze zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven” (Mattheüs 25, 45v).

Waartoe die verkwisting?

Een vrouw komt tot Jezus. En Jezus zegt van haar, dat men spreken zal tot haar gedachtenis, waar Zijn Evangelie maar verkondigd zal worden in de wereld. En dat is toch wel buitengewoon!

Mattheüs 26, 8

Een vrouw komt tot Jezus. En Jezus zegt van haar, dat men spreken zal tot haar gedachtenis, waar Zijn Evangelie maar verkondigd zal worden in de wereld. En dat is toch wel buitengewoon!

Tot Jezus komt een vrouw. We weten niet wie zij geweest is. Sommigen denken aan Maria. U weet wel: de zuster van Martha en Lazarus. Anderen vermoeden, dat zij Maria Magdalena geweest moet zijn, de zondige vrouw, van wie – zoals Lukas vertelt – zeven boze geesten waren uitgegaan. Wat doet het er eigenlijk ook toe, dat we weten wie zij was. Zij was in ieder geval bijzonder, want zij kwam tot Jezus. En dat deed in die tijd een vrouw niet zo maar. En zij wist ook van zichzelf, dat zij een zondige vrouw was. Maria zal ook best haar naam geweest zijn. Veel meisjes en vrouwen dragen in die tijd de naam Maria.

Het valt op, welke rol vrouwen in het Evangelie spelen, telkens weer. En wat een mooie rol! Laat het christendom in heel zijn ontwikkeling en geschiedenis voornamelijk het werk van mannen zijn geweest, toch zie je ook telkens weer vrouwen, die er een speciale wending aan gegeven hebben. Mannen met hun verstand, vrouwen met hun gevoel. Mannen, vaak zo onhandig en “verstandig”, zo kemphanerig. Vrouwen, die haar hart laten spreken, die weten van barmhartigheid en medegevoel. In het Evangelie zijn vaak mannen de dwazen en vrouwen de wijzen. Een bekende vrouw heeft eens gezegd: “Wij hebben de Heer gediend, terwijl jullie mannen alleen maar om Hem konden vechten.” En zo is het. En dat geldt niet alleen voor de Kerk, het is vaak ook zo in het gezinsleven.

Tot Jezus komt een vrouw. Zij is een spontane, niet door ’t verstand geblokkeerde en verkilde vrouw. Een vrouw, die zichzelf geheel geeft, zij moet iets doen voor die Jezus, zo voelt zij dat. En zij doet het eerste het beste, iets totaal vrouwelijks, iets volkomen overbodigs (zouden de mannen zeggen!). Zij verzorgt Jezus’ toilet! En ze doet het op een uitbundige wijze, verkwistend, overvloedig. In Marcus’ Evangelie staat het nog uitvoeriger: zij breekt de kostbare albasten fles boven het hoofd van de Heer. Al die kostbare olie stort zij over Hem uit! Zij kan maar niet genoeg doen, die vrouw, om te laten zien hoe Jezus haar ter harte gaat. En daarom geeft zij Hem het kostbaarste dat zij bezat: het dure flesje reukolie, dat welgestelde vrouwen altijd bij zich droegen als een soort sieraad maar tegelijk ook om het te gelde te kunnen maken, als de nood aan de man (vrouw!) kwam.

Het gebeurde in de kamer van Simon de melaatse. Temidden van veel mensen. Want ook de discipelen waren er bij en veel toeschouwers, allemaal nieuwsgierig naar wat Jezus nu weer zou gaan doen. Maria schaamde zich voor al die mensen niet om zo maar in het openbaar aan Jezus dat blijk van haar liefde te geven. Voor haar is het trouwens alsof alleen zij daar waren, Jezus en zij zelf. Zij zag die andere mensen niet eens. Zij had alleen oog voor Hem. Zij had haarzuiver aangevoeld, wie die Jezus voor haar was en ook wat er met Hem ging gebeuren, het lijden, de doodsgang die Hij ging volbrengen, ook voor haar. Zoals Jezus Zelf even later zegt: dit heeft zij gedaan om mijn begrafenis voor te bereiden. Iedereen is er stil van.

Maar lang duurt die stilte niet! De wereld is er ook nog! Hoor, iemand zegt hardop: “Waartoe die verkwisting, dit verlies, had het geld niet anders gebruikt kunnen worden?” Eerlijk gezegd: de discipel die dit zei was heus geen harde egoïst, die het alleen maar zonde vond van het geld, zeker niet een geldgierige Judas, wat Johannes er van gemaakt heeft in Joh.12. Het wàs immers ook een onzinnige en onpraktische verkwistende daad, die zalving met zulke kostbare olie. En er waren heel veel arme mensen, die met de opbrengst van dat flesje geholpen hadden kunnen worden. De vraag is dan ook best begrijpelijk: waartoe die verkwisting? Die vraag zouden wij gesteld kunnen hebben. Hoe vaak trouwens stellen wij zo’n vraag niet, als we om ons heenzien. Hoeveel wordt er in onze wereld niet zo maar weggegooid, gewoon verkwist, terwijl zovele armen… Het is een terechte vraag en een terecht verwijt. Het is ook de vraag van de meer horizontaal ingestelde Christenen aan de meer verticale gelovigen. De “horizontalen” willen met eigen kracht en middelen de wereld verbeteren, terwijl de verticalen zeggen: “Eerst bidden! Zoekt eerst Gods Koninkrijk, en de rest zal u bovendien geschonken worden.” Eerst bidden en dan werken, of juist andersom: eerst hard werken aan een betere wereld, te beginnen bij je zelf, en dan bidden (wat dan “danken”wordt) ?

In de Middeleeuwen werden schatten besteed aan de bouw van kathedralen. Arme mensen werden daarvoor uitgebuit. Maar ze staan er nog: tot Gods eer! Ook in onze tijd worden miljoenen besteed aan het onderhoud en de restauratie van kerkgebouwen. Geld, waarmee miljoenen kinderen tijden lang gevoed kunnen worden. En zo is het ook in ons persoonlijke leven. In de vastentijd (lijdenstijd) van het kerkelijke jaar iets om elke dag weer bij stil te staan. Hoeveel is er bij ons overbodig? Hoe verkwistend leven wij?
Of stellen wij die vraag alleen bij anderen?

Waar gaat ’t nu om in het geloof? Wat laat Maria hier zien? Dat je best uitbundig mag zijn, als ’t er om gaat te laten zien hoeveel je de Heer en van elkaar houdt? Ja, dat laat ze zien. En dat wordt vandaag ook van ons gevraagd. Om God te eren en de Here Jezus hulde te bewijzen is eigenlijk niets goed genoeg. Daarom kwamen ook die wijzen uit het Oosten met hun schatten en legden die knielend voor Hem neer.

Aan de andere kant is het ook zo, dat je je zelf beperkingen moet kunnen opleggen om daarmee een ander te kunnen helpen. Alles wat je voor je naaste doet, doe je voor Mij, zei Jezus eens. Wat wij uitsparen aan ons zelf komt de Heer (en de naaste) ten goede. Dat is het principe van de vastentijd. Dan gaat het niet meer over “horizontaal” of “verticaal” geloof.

Zij zijn in wezen immers hetzelfde. Zij liggen in elkaars verlengde. Het één is net zo waar als het ander. Het heeft ook te maken met je eigen aard. De één is wat praktischer aangelegd en gaat liever “horizontaal” aan de slag, in allerlei hulpverleningswerk, terwijl een ander meer beschouwend van aard is en het geloof wil uitdragen in meditatie en gebed. Iets van beiden hebben we in ons, en daarmee hebben we ’t vaak ook moeilijk.

Jezus schijnt zonder aarzeling te kiezen voor de vrouw. Maar dat betekent toch niet, dat Hij de armenzorg laat schieten. Integendeel: datgene, wat Hij gaat volbrengen is de grootste zorg voor alle armen in de wereld. Het is juist dat, wat de vrouw schijnt aan te voelen en wat deze situatie zo heel bijzonder maakt. Wat hier gebeurt, staat al helemaal in het teken van het naderende einde. Het gaat om Jezus Zelf, Die Zijn leven gaat geven als losprijs voor velen. “Mij hebt gij niet altijd” zegt Hij. Dat is waar, Hem hebben wij niet altijd. Maria had Hem op dat éne moment wel! En zij vergat toen alles, zó blij en gelukkig was zij!

Zou het niet daar op aankomen? Dat een mens zich helemaal – met alles wat hij is en bezit – overgeeft aan de Heiland? Heel spontaan en vol liefderijke overgave, zoals bij Maria? Dan niet rekenen, niet praten, laat staan er een preek van maken, maar gewoon stil zijn voor Hem en je hart openen en je zalf over Hem uitstorten. Op zo’n moment denk je nergens anders meer aan, alleen aan Hem, om dichtbij Hem te zijn, om met Hem vereend te zijn…

De vrouw heeft gedaan wat zij kon, het maximale, op dat innige moment, toen zij Jezus mocht ontmoeten. Zij keek Hem aan en zag de lijdenstrek in Zijn ogen en zij werd met ontferming over Hem bewogen. Is dat u ook wel eens overkomen? Ach nee, de meesten komen daar niet aan toe, om zo dichtbij elkaar te komen dat je helemaal in elkaar opgaat. Wij leven nog in het conflict tussen Jezus en de wereld in. Wij breken ons nog het hoofd over wereldproblemen, zoals de verhouding rijk-arm. Wij moeten zo vaak nog zeggen net als de discipelen: waartoe die verkwisting? En enkelen van ons kiezen zelfs de weg van Judas, die direct na de zalving deed wat hem ’t beste leek: de Heer te gelde maken, dan diende Hij tenminste nog ergens toe! De weg ook van de haat: kruisig Hem, kruisig Hem! Iemand, die zich laat inpakken door een zondige vrouw, verdient toch niet beter!?

De vrouw dacht aan de begrafenis van de Heer. Of zij dat precies heeft geweten? Maar zij heeft het aangevoeld en daarop op haar manier gereageerd. Dat moesten wij ook doen! Hoe? Dat is niet zo belangrijk. Zalven of verkopen, biddend stil zitten of met de handen uit de mouwen aan de slag. Ieder doet ’t op zijn of haar manier. Als we maar reageren! Als we maar iets doen voor Zijn begrafenis! Dan is het geen verkwisting, dan is het altijd winst. Want “begrafenis” heeft in het leven van Jezus geen sombere klank, de opstanding volgt er op! Wat we doen in de gemeenschap van Zijn dood, doen we in de gemeenschap van Zijn opstanding. Verlies wordt bij Hem altijd winst!

Wat baat het de hele wereld te winnen, maar schade te lijden aan je ziel?
De vrouw had dat begrepen!
Daarom, wáár ook, in heel deze wereld,
Het Evangelie zal worden verkondigd,
Daar zal ook gesproken worden
Over wat deze vrouw gedaan heeft.

Amen.

Schaakmeesters

Mijn kleinzoon Chris en kleindochter Dieni zitten allebei op een schaakvereniging ”3 Torens”.

Mijn kleinzoon Chris en kleindochter Dieni zitten allebei op een schaakvereniging ”3 Torens”.


Chris en Dieni allebei kampioenen opstapje 2 (1ste en 2de prijs).

Stappenexamens

Vrijdag 24 november 2006 gaat de geschiedenis in als de dag van het allereerste stappenexamen bij 3-Torens. Er zijn al zo’n 10 schaakavonden voorbij. Veel kinderen hebben flink gewerkt in hun lesgroep. Er zijn ook veel nieuwe stappenboeken uitgereikt aan nieuwe kinderen en aan iedereen die alle vragen in zijn stappenboek had gemaakt, Hoog tijd voor een extra stappenexamen dus! Uit elke lesgroep hebben een aantal kinderen eerst een oefenexamen gemaakt en als dat goed ging of als je nèt één vraag te kort had dan mocht je meedoen. Twee kandidaten haalden de streep nog niet, zij zullen vast de volgende keer meer succes hebben! 10 kinderen hebben het examen gehaald. Proficiat!


Chris haalt zijn eerste stappenexamen ”opstapje 1”


Dieni haalt haar eerste stappenexamen ”opstapje 1”

Bijna alle uitslagen van de stappenexamens van 15 juni 2007 zijn binnen. Er zijn nog 3 kinderen die het volgende week zullen doen. Het is prima gegaan met mooie resultaten. Sean Tsai is maar nèt op de club, maar had al veel geoefend en hij kon invallen en heeft direct Opstapje 1 binnen! Onze meiden, Yvette en Maud, gaan met een stappendiploma in de linkerhand en een badminton racket in de andere hand volgend jaar op vrijdag hun tegenspelers alle hoeken van het bord, ehh, veld laten zien.

Florian haalde met een eindsprintje Stap 3. Hij komt dus bij de Stap 4 groep. Dat is ècht gaaf. Robin Sloekers zat nog te worstelen met een vraag over schaak geven met een pion. En ook hij scoort mooi in de roos. Net als Lars, die snel klaar was en Opstapje 1 gehaald heeft. Voor Vincent was het helemaal geweldig. Twee keer tien! Dat zijn twintig punten voor Opstapje 1 èn 2. Chris Bogaards laat ook even een poepie ruiken door Opstapje 2 op zijn naam te zetten. Goed gedaan! Kamil heeft het heel mooi gedaan en een heel mooi cijfer voor Opstapje 2. En dat geldt zeker ook voor Dieni en Rick. Zij zijn allebei dit jaar op de club gekomen en hebben allebei Opstapje 2 schitterend gehaald. Chris vd Werf is ook dit jaar op de club gekomen en hard aan de slag gegaan. Op 24 november had hij al Opstapje 1 en nu ook nog Opstapje 2 èn Stap 1 gehaald. Fantastisch! Aiko gaat de zomer in met het Stap 1 diploma. En nog niet eens één jaar op de club. Dat is groots!

Op 22 juni is nog examen gedaan door Jorn, Stefan en Robin. Robin had het wel heel druk, met zijn examen en ook met Wesley. De vragen waren iets te lastig. Gewoon de volgende keer beter!  Jorn heeft het goed gedaan en heeft Opstapje 1 in zijn zak zitten, Stefan deed het fantastisch! Van stap 1, had hij op maar één vraag na alles goed!


Chris haalt zijn opstapje 2 en stap 1

 


Dieni haalt haar opstapje 2

Ook mijn dochter (moeder van Chris en Dieni) Philippien zit op schaakcursus.


Philippien schaakt tegen Anca


Zij heeft in mei 2007 haar stap 1 gehaald en gaat in september 2007 door naar stap 2

Update Mei 2008

Ook in de lente van 2008 is er weer nieuws te melden van het Schaakfront te Bleiswijk.

Allereerst moeder Pien: zij heeft het tweede stappen-diploma gehaald. Op de foto wordt zij gefeliciteerd. Wij voegen onze felicitaties daaraan toe! Hulde hoor!

Dan zoon Chris. Hij deed mee aan een groot schaaktoernooi in Spijkenisse en wist daar de derde prijs te behalen. Geweldig hoor Chris! Wij, de grootouders, waren er ook even bij en hebben genoten van de schitterende ambiance! Dieni heeft op dat toernooi ook goed gespeeld.

 

Eten met zondaars

“Deze ontvangt zondaars en eet met hen…”

Lukas 15, 2
“Deze ontvangt zondaars en eet met hen…”

Cristo Redentor, Concorvado, Río de Janeiro, BrazilIn het oog van de farizese schriftgeleerden is Jezus een zondaar, want hij eet met zondaren. Daarmee geef je dus duidelijk je visitekaartje af! Met wie je omgaat, zó ben je ook! Ook wij kunnen daarin neen eind meegaan, maar toch… met Jezus ligt dat anders. Voor ons is dat nou juist het mooiste van het Evangelie, dat Jezus Zich met zondaren “afgeeft”, dat hij Zich met hen bemoeit en zelfs met hen eet. Want dat opent perspectief ook voor mij: dat Hij mij, arme zondaar ontvangen wil! Zei Antoine Bodar het ook niet zo tegen Andries Knevel: wij moeten niet te hoog van de toren blazen, wij zijn maar arme zondaren en het is een wonder dat Jezus ons er bij wil hebben. Dat was het geheim en tegelijk de drijfveer van zijn priesterschap.

Schriftgeleerden en zondaren worden in onze tekst tegenover elkaar gesteld, alsof het om twee aparte groepen gaat. En zó zien die farizese schriftgeleerden het ook: wij tegenover hen. Wij zijn beter dan zij! Wij komen in de hemel, zij niet! Wij mogen straks de Messias verwelkomen, zij worden teruggewezen. Dat was hun instelling. Zij waren door God Zelf geroepen om de komst van de Messias aan het einde der tijden voor te bereiden. En dat moesten zij doen in veel gebed en ook vasten en een voorbeeldig leven naar de Schriften. Ja, zij hadden zichzelf hoog staan. Zij waren niet zo bescheiden als Antoine Bodar, integendeel: God kon niet om hen heen! Zo dachten zij tenminste. Hadden zij niet de ware leer en het juiste “heilige” leven?

Maar zoals dat zo vaak gaat bij mensen, die fanatiek hechten aan de “waarheid”, hun waarheid werd op den duur belangrijker dan God Zelf. Die zogenaamde waarheid kwam tussen hen en God in te staan. De leer werd belangrijker dan het leven! Het systeem kwam in de plaats van het gelovig wandelen met God. Het was maaksel van mensen, want God laat zich nooit vastleggen in een systeem. De Farizeeërs dachten, dat ze alles van God wisten, precies hoe het moest. Ze hadden het dagelijks leven opgevuld met allerlei geboden en verboden, die ze aan God toeschreven. Maar echt op hun knieën gaan en God bidden: hoe wilt U dat we leven? Dat was er niet bij. Die vraag was voor hen natuurlijk overbodig, want zij wisten toch alles al! Zij konden God wel vertellen, hoe Hij moest denken en willen. Helaas zijn er vandaag nog mensen, die zó leven en denken!

Gelukkig waren er ook in die tijd nog andere mensen, die anders leefden en anders dachten. Die mensen begrepen heel goed, dat het met hen niet in orde was. Maar de weg van de Farizeeën was niets voor hen. Zulke mensen werden al gauw “zondaars” genoemd, “heidenen”, “ongelovigen”. De Farizeeën gooiden ze allemaal op één hoop, want ze waren niet als zij, ze waren “anders-denkenden” en “anders-levenden”. Ze waren in één woord “zondaren”. Daar had je geen omgang mee, want “wij weten – zo zeiden zij – dat God de zondaars niet hoort”.

Jezus was er ook zo één. Hij at met zondaars. Dat waren ze ook, en dat begrepen ze nog beter, toen ze bij Jezus aan tafel zaten. Zo’n mens hadden ze nog nooit ontmoet! De stille kracht die van Hem uitging, Zijn liefde voor de mensen, Zijn bidden en overgave aan de Vader, Zijn woorden, juist ook toen Hij sprak over Zijn lijdensweg. Dat alles maakte diepe indruk op hen, die bij Hem mochten eten. Zij voelden zich tegenover Hem inderdaad als zondaren. Zoals de hoofdman over honderd het later vertolkte: “Ik ben niet waard, dat Gij in mijn huis komt, maar spreek slechts één woord…” Zo voelden heel veel mensen het.

Voelen wij ons ook zó? Het Griekse woord voor zondaar betekent eigenlijk, dat iemand zijn doel mist: hamartôlos. Zondaars zijn mensen, die hun levensdoel missen, die aan de echte waarden van het leven voorbij schieten. Dus niet de mensen, die eens een paar pasjes naast de goede weg gaan of zelfs een tijdje die weg verlaten, maar het zijn de mensen, die helemaal niet aan het doel toekomen, omdat eigenlijk elke stap er naast is. Zondaar zijn is niets te kunnen doen wat God behaagt. Het gevoel van Paulus: Als ik het goede wil doen, is het kwade mij nabij. We kennen dat allemaal wel. Dat je zelf je leven vernietigt, stukje bij beetje.

Zondaren waren ze. Dat begrepen de tollenaars en andere mensen, die daar rondom Jezus gingen staan en met Hem aten. Dat begrepen ze heel goed. Die schriftgeleerden hadden best gelijk, al waren zij zelf met al hun hoogmoed en betweterigheid waarschijnlijk geen haar beter. Sedert ze met Jezus omgingen, hadden de mensen een veel betere kijk op hun leven gekregen: dat ze zondaren waren, dat ze niet God dienden maar de mammon. Begrijpen wij dat ook? Dat wij in die zin ook zelf zondaren zijn, wij moderne mensen, goed opgeleid en van alles voorzien, maar arm tot op het bot, omdat wij het echte doel in ons leven missen. Dit doel: dat we er moeten zijn voor God en de naaste.

Je levensdoel missen. Heel veel mensen weten niet eens meer, wat een levensdoel is! Waar leeft een mens nog voor? Het bestaal is vaak zo zinloos. Hoe eenzaam zijn mensen vaak niet, hoe velen raken depressief. Juist in deze Lijdenstijd ervaren we die leegte en eenzaamheid, als we aan Jezus denken, hoe Hij met mensen omging, ze niet in de kou liet staan, ja zelfs Zijn leven voor hen over had. Daarin schieten wij zo veel tekort. Dat wij zo zeer “ons doel voorbijschieten” zit ‘m vooral in ons egoïsme. Eigenlijk is het een wonder, dat Jezus altijd van zulke zondige mensen omringd is, dat ze Hem opzoeken en bij Hem blijven. We zouden eerder verwachten, dat zij van Hem wegvluchten. Dat zouden ze misschien ook wel willen, als ze maar wisten waarheen! De Heer vroeg dit later ook aan Zijn discipelen: “Wilt gij ook niet van Mij heengaan?” Zij antwoorden: “Tot wie zouden we moeten gaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven!” Gaat dat dikwijls ons ook niet zo? Je schaamt je voor Jezus en je zou wel weg willen kruipen. Maar je hunkert ook naar Zijn liefde en hulp en troost. Wie anders kan dit bieden? “Heer, waar dan heen, tot U alleen!” Het gaat ons als Petrus, die zei: “Heer, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens.” En dan bedoelen we eigenlijk: “Heer, blijft U toch bij me, alstublieft, want zonder U kan ik ’t niet.”

En nou is het Evangelie van vandaag het wonderlijke, dat Hij dat ook doet: Hij blijft bij ons. Want zo staat er: “Deze ontvangt zondaars en eet met hen.” Het Griekse woord dat hier met “ontvangt” wordt vertaald reikt nog dieper: “onthaalt”. Deze onthaalt zondaars. Jezus neemt de zondaars aan! Hij omhelst ze en heeft ze lief! Hij haalt ze aan, Hij is goed voor ze en maakt het ook goed voor ze. Is dat niet buitengewoon? Mensen, die gefaald hebben in hun leven, die het allemaal verprutst hebben, gebroken, zondige mensen, Hij neemt ze aan! Hij vervult ze met nieuwe hoop, Hij troost ze, Hij geeft ze te eten, Hij geeft ze een nieuwe levensbestemming. Iedere zondaar ontvangt zijn bijzondere zorg, voor ieder heeft Hij tijd en aandacht. Hij haalt de zondaars aan, ook u en mij.

Laat ze maar spotten, die schriftgeleerden: Hij eet met hen! Het toppunt! Dat Hij hen ontving, dat had nog gekund, bijvoorbeeld om hen eens flink de wacht aan te zeggen! Maar dat doet Hij niet eens, integendeel, Hij is nog vriendelijk ook. En het toppunt: Hij eet met ze! Voor ons klinkt dit als muziek in de oren. En dan denken we vooral aan het Heilig Avondmaal, hoe Hij ons zelfs Zijn lichaam en bloed schenkt. Midden in de Lijdenstijd deze vreugde: Hij eet met zondaars, Hij neemt ons zondaren aan!

Amen.

Pastorale aspecten van de euthanasie VI

Bij euthanasie spelen enkele zaken een belangrijke rol: zelfbeschikkingsrecht, je religieuze instelling, en natuurlijk ook de wetgeving. Je kunt je afvragen: mag een mens wel zelf over zijn leven beschikken? Een Christen zal zeggen: nee, natuurlijk niet. Het is immers zo: de Heer geeft en de Heer neemt, ons leven ligt in Zijn hand.

Deel I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII

Bij euthanasie spelen enkele zaken een belangrijke rol: zelfbeschikkingsrecht, je religieuze instelling, en natuurlijk ook de wetgeving. Je kunt je afvragen: mag een mens wel zelf over zijn leven beschikken? Een Christen zal zeggen: nee, natuurlijk niet. Het is immers zo: de Heer geeft en de Heer neemt, ons leven ligt in Zijn hand.

Zelfbeschikkingsrecht

Wanneer je zelf over je leven beschikt, ga je op de stoel van God zitten. In de huidige politiek speelt dit ook weer een rol. In de huidige wetgeving is euthanasie toegestaan, juist vanwege dit zelfbeschikkingsrecht van de mens. Het is een liberale gedachte, waar de liberalen twintig jaar heftig voor gestreden hebben. Fractieleider Rutte is er dan ook een felle tegenstander van, dat er wellicht in de nieuwe regering aan dit principe getornd zou kunnen worden! Professor Kuitert ging daar ook op bij een lezing in Goes in 1985: Ik ben zelf jaren lang predikant geweest op Schouwen-Duivenland en ik herinner me nog hoe vaak ik het niet gehoord heb (op z’n Schouws): “God maakt toch uit wanneer het onze tied is, dominee”. Ja, dit was en is nog steeds een serieus argument in de hele discussie over euthanasie. Maar Kuitert had daar toch wel wat bezwaren tegen. Ik zal ze u noemen. Hij zei: God werkt via handlangers. Er zitten instrumenten tussen. Ik herinner mij de geboortekaartjes van veel mensen: God schonk ons een welgeschapen zoon. Zeker, zeker! Maar vader en moeder hadden er wel wat mee te maken, denk ik. En dat wisten vader en moeder ook zelf heel goed. Desondanks zeiden ze: God schonk ons een welgeschapen zoon.

Toen ik dominee op Schouwen was zag je vaak in de Zierikzeese nieuwsbode nog een kleine advertentie, een dankbetuiging aan God en de dokter, omdat iemand weer uit het ziekenhuis van Noord-Gouwe (het bestaat al niet meer) teruggekomen was en dat het allemaal goed gekomen was. Ja, ze wisten best, dat zonder die dokter het allemaal niet goed gelopen was.

Dat woordje “zelf” in zelfbeschikking, dat staat dus niet tegenover God, maar tegenover de handlangers. De anderen, de dokter, de gezondheidszorg, het ziekenhuis, voor mijn part de dominee, ook een handlanger. Het is dus niet zo, dat je zegt: zelfbeschikking betekent of ik op de troon of God op de troon, maar als het er werkelijk op aankomt, wie mag dan zeggen hoe het met mij verder moet? De dokter, de gezondheidszorg, het zieken- of verpleeghuis, of mag ik het zelf zeggen? Bij leven vinden we dat heel gewoon. Ik hoef toch niet dood, omdat anderen zo nodig willen, dat ik dood ga? Waarom vinden we dat, als we de dood zouden zoeken, dan niet zo? Wij hoeven dan toch niet door te leven, omdat anderen dat zo nodig willen?

Aldus professor Kuitert twintig jaar geleden met vragen, die ons vandaag nog aan het denken zetten.

Het stof van de dood

Psalm 22 is wel eens de Messiaanse lijdenspsalm genoemd. Veel dingen in die psalm spreken als ’t ware over het lijden van Christus. De Heiland Zelf heeft de psalm ook aangehaald aan het kruis: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” De psalm spreekt over het stof van de dood: “In het stof van de dood legt Gij mij neer.” Ook daarin kunnen we een verwijzing zien naar wat er met Jezus gebeurd is: Hij is neergelegd in het stof der aarde, maar ook daaruit opgestaan als overwinnaar over de dood!

Psalm 22 is wel eens de Messiaanse lijdenspsalm genoemd. Veel dingen in die psalm spreken als ’t ware over het lijden van Christus. De Heiland Zelf heeft de psalm ook aangehaald aan het kruis: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” De psalm spreekt over het stof van de dood: “In het stof van de dood legt Gij mij neer.” Ook daarin kunnen we een verwijzing zien naar wat er met Jezus gebeurd is: Hij is neergelegd in het stof der aarde, maar ook daaruit opgestaan als overwinnaar over de dood!

“Verdroogd als een scherf is mijn kracht,
Mijn tong kleeft aan mijn gehemelte;
In het stof van de dood legt Gij mij neer.”
Psalm 22, 16

“Stof” staat hier voor de zondigheid van de mens. Het betekent ook zoveel als de nietigheid van de mens. De oude schrijvers spraken van de mens, nietiger als het stofje aan de weegschaal. Stof is het gebied van satan, de macht van het kwaad, van de verlorenheid van de mens, het gebied van de dood. Oorspronkelijk was dat niet zo. Toen er nog geen mens op aarde was, lag er op de aarde zielloze dode stof. Uit dit stof heeft God de mens geschapen, maar om die mens ook te doen leven blies God Zijn adem in de neus van de mens. Zo werd de mens tot een bezield levend wezen. En hij bleef dat ook, zo lang hij vasthield aan God. Maar u weet: dat duurde niet lang. De mens wild op eigen benen staan en dacht God niet meer nodig te hebben. Toen sprak God het gedenkwaardige woord: “Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren!” En zo werd het stof, dat aanvankelijk behoorde tot de heerlijkheid van Gods schepping, tot het vervloekte gebied, waarin satan heerst en de doodsmacht. De mens keert terug tot het stof der aarde. Het graf verslindt, ontbindt en verteert de mens. Van zijn glorie blijft niets meer over.

“In het stof van de dood legt Gij mij neer.” David, die de psalm geschreven heeft, laat zien, hoe hij ook wist van de doodswerkelijkheid van de zondige mens. De mens wordt weer stof, waaruit Gods Geest is teruggeroepen. De aarde wordt weer woest en ledig. In die verschrikkelijke vernieling en vernietiging moest ook de Messias ten onder gaan. Gehoorzaam aan de Vader was Hij mens geworden, stoffelijk en menselijk zoals u en ik, gedoemd om in dood en graf te verzinken, tot stof weer te keren. Dat zou het eindpunt worden van de Zoon des mensen, die in heerlijkheid bij de Vader had gewoond. Hij moest gaan tot het diepste punt van de versmading en vernedering. In het stof van de dood werd Hij gelegd. Maar o wonder! Tot stof werd Zijn lichaam niet. De kracht van Zijn Geest stond dat niet toe. Het stof kon Hem niet overweldigen, Hij overwon het, de Geest van het Leven overwon de dood. En zo werd Christus tot de Eerstgeborene van de schepping. En alle mensen, die daarna in Hem opnieuw geboren worden, zullen ook tot de nieuwe schepping behoren, waarin het stof weer samengaat met de Geest van God.

Maar het was wel een zware gang voor de Heiland, die weg in de dood, die bittere lijdensweg. “GIJ legt Mij in het stof van de dood.” Eén troost is er, dat God er bij is. Hij legt Hem in het stof! Hij wordt er niet ingetrokken door de macht van het stof, de dood, Hij wordt er ingelegd door God Zelf. Het is Gods wil, en de Zoon gehoorzaamt die wil. Alleen daardoor kon Hij ook doorworstelen tot het bittere einde. Niets overvalt Hem, geen noodlot, geen tragiek of zo, geen macht van de natuur of van de zonde. Hij blijft in Gods hand, zelfs in de grootste duisternis en Godverlatenheid. Gods Geest heeft Hem in de woestijn geleid om de satan te weerstaan. Het is diezelfde Geest, Die Hem nu neerlegt in het stof van de dood.

Nogmaals: Hij valt niet in het stof van de dood, God legt Hem er in. Zo heeft God het gewild. Zó wordt de lijdensweg van de Heiland volbracht. Daarom volgt ook op het lijden de glorie en de overwinning. Dat is de grote vertroosting, die voor ons uitgaat van het gedenken van Jezus’ lijden en sterven. Indien wij ook zó midden in de Lijdenstijd staan, dan zullen wij daarin troost vinden en rust, ook moed om te dragen en te dulden, en geestkracht om in de diepste duisternis het Licht te grijpen. Niet klagend, maar dragend en biddend om kracht. Vergeet dat nooit, dat God bij u is, ja zelfs in het stof van de dood! En dat uw Heiland u daarin is voorgegaan!

Op weg naar pasen

“Och, of gij heden naar zijn stem hoordet! Verhardt uw hart niet.”
(Heden, indien gij zijn stem hoort, Verhardt uw hart niet!)

Psalm 95, 7b
“Och, of gij heden naar zijn stem hoordet! Verhardt uw hart niet.”
(Heden, indien gij zijn stem hoort, Verhardt uw hart niet!)

We zijn de Lijdenstijd binnen gegaan. En zoals elk jaar wordt daarin ons geloof op de proef gesteld. Hoe gaan we om met het lijden van Christus? En kunnen we nog wel geloven in de opstanding van Pasen?

“Geloven” schijnt tegenwoordig moeilijker te zijn dan vroeger. Het sprak toen zo vanzelf. Je ging naar de kerk, naar catechisatie, de jeugdvereniging. Je vroeg je toch niet af, waarom Christus zo moest lijden en of God het niet anders had kunnen doen? En met Pasen stelde je niet de vraag: Is er wel een graf geweest en was dat graf wel werkelijk leeg? En hebben de discipelen en andere mensen Hem wel echt ontmoet na de opstanding, als een soort geest?

Wel nee, dat accepteerde je gewoon, op gezag van de dominee, op gezag van je ouders, op gezag van de kerk, op gezag van de meester. Je hield je aan de Christelijke tradities en regels. In die zin geloofde iedereen. Maar tegenwoordig is dat nog uitzondering. Het is alles “vrijheid blijheid” wat de klok slaat! En niets wordt meer voor zoete koek geslikt. Ook de kerk ontkomt niet aan de kritiek van de buitenwacht. En het geloof staat voortdurend onder druk: het moet echt zijn en betrouwbaar en bewijsbaar. Maar dingen, die 2000 jaar geleden gebeurd zijn, ga dat maar eens bewijzen! Je moet het wel aannemen op het gezag van de mensen die toen leefden en het hebben meegemaakt. En wat is daar nu mis mee? Voor veel mensen is er wel wat mis mee, omdat ze wat de ooggetuigen vertellen niet helemaal serieus nemen. Men noemt dat meer “verhalen, legenden”, een soort sprookjes. En zo komt het, dat veel ouders er moeite mee hebben de kinderen in het geloof op te voeden. Die ouderen zelf hebben daar trouwens ook moeite mee, dat geloof vast te houden. Je hebt je leven gehad en daar denk je over na. Wat heb je nog te verwachten? Is er nog iets anders dan de dood? En het huis van de Vader dan? Met de vele woningen? Veel van waar je vroeger aan hechtte is op losse schroeven komen te staan.

Lijdenstijd en Pasen zijn bij uitstek de tijden, waarin we weer vaste grond onder de voeten kunnen krijgen, waarin we het oude vertrouwde geloof weer kunnen voeden! Tijden veranderen, mensen veranderen, maar God verandert niet, en Zijn werk ook niet. En de zegen van dat werk mogen we ook nu weer als gaven uit Zijn hand ontvangen. Daar gaan we ons voor open stellen in de komen de weken.

“Och, of gij heden naar zijn stem hoordet! Verhardt uw hart niet!”

Heden, dat is nu, vandaag. Niet gisteren, niet morgen, niet vroeger, niet straks. Het is nu de geschikte tijd om tot geloof te komen, voor jonge mensen en ouderen even goed. In welk stadium ons leven ook verkeert, Gods stem komt altijd tot ons en worden we voor de beslissing gesteld: horen we of horen we niet?

Wat moet heden? Ons bekeren? Geloven? Christen worden? Als dat zo maar ging, zouden meer mensen tot geloof zijn gekomen, denk ik. Maar er staat ook nog iets anders bij in onze tekst: verhardt uw hart niet! Verharden is ongevoelig maken en raken, afstompen, verstokken, God maar laten praten en roepen… en zelf niet luisteren. Verharden is ook toesluiten, dat je niet de mogelijkheden gebruikt die God ons nóg geeft, om Zijn stem te horen en te gehoorzamen. Dat alles is “verharden”. Dat je de splinter ziet in andermans ook, maar de balk in eigen oog zie je niet!

Het is gevaarlijker dan je denkt, dat verhardingsproces. Niet voor niets wordt wel eens gezegd, dat je je geestelijke vermogens moet voeden en dat je daarom naar de kerk moet gaan. Geestelijke vermogens: geloof, liefde, nederigheid, onbaatzuchtigheid, opofferingsgezindheid en gaat u zo maar door. Dat alles moet gevoed worden, anders stompt het af en raak je ze kwijt. Dan raak je de antenne naar God kwijt. Ieder mens heeft behoefte aan geborgenheid, een plekje voor God in zijn hart. Dat is hem bij de schepping gegeven. Dat plekje moeten we opzoeken en in stand houden. Doen we dat niet, dan verliezen we het contact met God en met ons diepste zelf. De Bijbel noemt dat “verharding”.

Een voorbeeld hiervan zien we in Israël, toen het zich verhardde in de woestijn. Ook rondom Jezus zien we het: bij Judas. Hij begint met Jezus te volgen en weet zich drie jaar zó staande te houden, dat niemand vermoeden zou dat het volgen van Judas niet gemeend zou zijn. Jezus geeft hem ook nog de belangrijke functie van penningmeester. Toch blijkt uit enkele aanduidingen, dat Judas bij Jezus meer zichzelf zocht dan de Meester. Zei Jezus niet juist ook met het oog op hem: “Gij kunt niet God dienen en de mammon”? Judas hoorde het wel, maar verhardde zijn hart. Dan geeft Jezus hem nog een kans om zich op tijd terug te trekken uit de kring. Als velen Hem geërgerd verlaten, zegt Hij tegen de discipelen: “Willen jullie ook maar niet liever weggaan?”Judas hoorde het wel, maar verhardde zijn hart. En een laatste keer waarschuwde Jezus hem bij het Heilig Avondmaal: “Wie met Mij de hand in de schotel doopt…”Judas begreep het heel goed, maar hij verhardde zijn hart. En even later komt hij als hoofd van een roversbende de Olijvenhof binnen om Jezus gevangen te nemen. Onder de schijn van discipel te zijn (hij kust Hem) geeft hij het verraderlijke teken: dat ze Deze moesten hebben! Nu zegt Jezus het hem recht in zijn gezicht: “Judas, verraad je de Zoon des mensen met een kus?” Maar het proces van de verharding is al zo ver gevorderd, dat zelfs dit woord hem niet meer tot bezinning kan brengen. Zien we Judas wegzinken? Steeds dieper, tot hij helemaal geen uitweg meer weet en zichzelf het leven beneemt. Zó werkt het proces van verharding!

Wanneer was het voor Judas nu de tijd? Het heden, indien gij zijn stem hoort? Dat “heden” was er van ’t ogenblik af dat Jezus hem riep. En het werd met de dag indringender.

Zou het voor ons anders zijn? Ja, maar, zult u zeggen, wij zijn geen Judas, wij zijn toch gelovige mensen? Ja, dat zijn we, maar dat leek Judas ook te zijn, en dat was hij in het begin ook. Hij was een discipel van de Heer. Net als de anderen had hij de woorden van Jezus gehoord, het Onze Vader gebeden, zieken genezen en duivels uitgedreven en met de anderen twee aan twee het Evangelie verkondigd. En toch ging zijn weg naar beneden. Een proces van verharding! En zegt u nu niet: dat met Judas moest zo zijn, dat had God zo bepaald, Judas moest de rol van verrader vervullen. Dat is te gemakkelijk gedacht. Als je zó denkt, kun je alles in de schoenen van God schuiven en alle verantwoordelijkheid bij de mens wegnemen. Nee, zó is het niet. Judas zelf was verantwoordelijk voor wat hij deed. Hij had terug kunnen keren, als hij maar echt gehoord had met zijn hart. Ook voor hem waren er talloze “hedens” geweest, waarop hij Gods stem had kunnen horen.

De weg van de verharding ligt open voor iedereen. Het is een sluipend proces, ook voor gelovige Christenen. Denk niet dat ’t u niet kan gebeuren! Niets is de Christen vreemd. Al de zonden der wereld zijn ook bij hem en haar te vinden. Des te erger, omdat je ’t bij hen niet verwachten zou! Hoevele oorlogen zijn er niet gevoerd door die verharding? Hoevele ruzies tussen mensen, die elkaar eigenlijk na zouden moeten staan? Hoevele families zijn daardoor niet uit elkaar gerukt? Het “heden” is altijd vlak bij, maar we gaan het zo gemakkelijk uit de weg. Want de consequenties van het “indien gij mijn stem hoort” passen ons niet.

We gaan de Lijdenstijd in en Pasen tegemoet. Indringend klinkt Gods Woord: “Heden, indien gij mijn stem hoort, verhardt uw hart niet!” In het lijden van Christus zien we het lijden van de wereld terug. We worden opgeroepen begaan te zijn met al de noodlijdenden in de wereld. Even een pas op de plaats maken, even geen luxe leven, maar leven in eenvoud en denken aan die anderen, die onze hulp gebruiken kunnen. Zó komen we het lijden van Christus nabij en geven we de verharding geen kans. Dan komt echt Pasen in het verschiet: een nieuwe wereld, zonder lijden, zonder dood, de wereld van de opstanding. Laten we met vreugde de weg gaan, die Jezus ons is vóórgegaan.

“Och, of gij heden naar Zijn stem hoordet, verhardt uw harte niet!”

Amen.

Pastorale aspecten van de euthanasie V

Vanuit het Nieuwe Testament staat het leven na de dood voor de gelovige vast. Het is een heerlijk leven, een eeuwigheidsleven, een stukje van de nieuwe schepping! Dit leven begint nu al hier op aarde, en de dood kan daarin geen spelbreker zijn. Dat betekent, dat in Bijbels perspectief de begrippen “sterven” en “leven” verschillend gebruikt kunnen worden: letterlijk en geestelijk (overdrachtelijk). Iemand, die niet gelooft, is eigenlijk al dood, maar iemand die gelooft kan eigenlijk niet dood.

Deel I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII

Vanuit het Nieuwe Testament staat het leven na de dood voor de gelovige vast. Het is een heerlijk leven, een eeuwigheidsleven, een stukje van de nieuwe schepping! Dit leven begint nu al hier op aarde, en de dood kan daarin geen spelbreker zijn. Dat betekent, dat in Bijbels perspectief de begrippen “sterven” en “leven” verschillend gebruikt kunnen worden: letterlijk en geestelijk (overdrachtelijk). Iemand, die niet gelooft, is eigenlijk al dood, maar iemand die gelooft kan eigenlijk niet dood.

“Als wij leven, het is voor de Heer, en als wij sterven, het is voor de Heer, hetzij wij dan leven hetzij wij sterven, wij zijn van de Heer”, zo legt Paulus het uit in Rom.14 vers 8.

Een gelovig Christen mag uitzien naar ongelofelijke dingen: het met-Christus-zijn (Fip.1,23), een verrukkelijk gastmaal (Luk.14, 15-24), een stralend feest (Hebr.12,23), een gouden stad met paarlen poorten (Openb.21,18). Door de donkere tunnel heen komen wij dan in een zee van licht!

Dat de dood er tenslotte niet meer zal zijn, is een geluid, dat we zowel in het Oude Woord als ook in het Nieuwe Verbond horen. Ik denk bijvoorbeeld aan Jes.25, 8-9: “Hij zal voor eeuwig de dood vernietigen en de tranen van alle aangezichten afwissen en men zal in die dagen zeggen: zie, deze is onze God, van wie wij hoopten, dat Hij ons verlossen zou, dit is de Heer, op wie wij hoopten; laten wij juichen en ons verblijden over de verlossing, die Hij geeft.” Aan deze woorden moet de oude Johannes ook gedacht hebben, toe hij zijn visioen in Openbaring beëindigde met een beschrijving van het nieuwe Jeruzalem en een stem hoorde zeggen:

“God zal alle tranen uit hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn.”

De Bijbel laat in al deze dingen duidelijk zien, dat een mensenleven in Gods hand is en dat God de dood niet wil. Zichtbaar wordt dit ook in wat er met Jezus is gebeurd: Zijn lijden en sterven en daarna Zijn opstanding, waarmee Hij de dood als ’t ware heeft afgelegd en overwonnen. De dood wordt zelfs de laatste vijand genoemd. Toen hij is overwonnen, is ons leven nieuw begonnen. Zó ziet de dichter Martinus Nijhoff het:

“Dit is geen einde nog, maar
Een voor goed begonnen begin!”

De dood kon zijn spel spelen in het oude zondige leven, maar in de nieuwe wereld die God belooft heeft en die in de opstanding van Jezus is begonnen – een voor goed begonnen begin – is er voor de dood geen plaats meer. De dood zal niet meer zijn, dat is de hoop waaruit wij leven. Want, zegt Paulus opnieuw: “Indien wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn wij de beklagenswaardigste aller mensen” (1 Kor.16,19).

Lijdenstijd – Gave en opgave

Opnieuw gaan we deze zondag de Lijdenstijd in het kerkelijk jaar binnen. We worden er binnen geroepen. De Heer roept ons Zelf. Maar bij het binnen treden wordt de Lijdenstijd ook een gave en opgave tegelijk. Ga pas, als de roepstem van de Heer sterker wordt dan je – o zo begrijpelijke – weerstand tegen het lijden. Het kruis van Christus heeft immers niets aantrekkelijks. Het is niets natuurlijks. Wie wil dat nou?

Johannes 12, 32
Jezus zei: “Als ik van de aarde verhoogd ben, zal ik allen tot Mij trekken.”

Opnieuw gaan we deze zondag de Lijdenstijd in het kerkelijk jaar binnen. We worden er binnen geroepen. De Heer roept ons Zelf. Maar bij het binnen treden wordt de Lijdenstijd ook een gave en opgave tegelijk. Ga pas, als de roepstem van de Heer sterker wordt dan je – o zo begrijpelijke – weerstand tegen het lijden. Het kruis van Christus heeft immers niets aantrekkelijks. Het is niets natuurlijks. Wie wil dat nou?

Bij Kerst ligt dat heel anders. De geboorte van een kind is natuurlijk en ook aantrekkelijk. Daarom kunnen de meeste mensen ook iets met Kerst hebben.

Trouwens, dat is met Pasen ook wel zo. Het geboren worden tot nieuw leven, spreekt iedereen wel aan. Je komt het ook in de ontluikende natuur tegen: alles bloeit open en je ziet de lammetjes in de wei. Maar tussen Kerst en Pasen hebben we de Lijdenstijd. Kunnen we dat ook vieren? Tussen het Kindje in de stal en het lammetje in de wei hangt het Lam Gods aan een kruis. En dat is onnatuurlijk, voor Joden een aanstoot en voor heidenen een dwaasheid, zoals Paulus zegt. Toch heeft de kerk al bijna tweeduizend jaar deze onnatuurlijke dwaasheid gevierd en bezongen.

Hoe is dat mogelijk? Omdat in het kruis – hoe onbegrijpelijk ook – een gave van God tot ons komt. Aan de ene kant is het ’t teken van het oordeel en van de crisis. “Nu gaat er een oordeel over de wereld” (Joh.12, 31). Maar aan de andere kant is het ’t teken van de overwinning: “Als Ik van de aarde verhoog ben, zal ik allen tot Mij trekken” (Joh.12, 32). Vernedering en verhoging, oordeel en overwinning staan hier vlak naast elkaar. Het kruis omvat beide. Verhogen betekent in de taal van de Bijbel letterlijk “ophangen, boven de aarde hangen”. We zien dit bijvoorbeeld in Joh.3, 14: “Zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zó moet de Zoon des mensen verhoogd worden”. Het volk van Israël in de woestijn, dat door slangenbeten vergiftigd werd, moest het oog opslaan naar een koperen slang, dat door Mozes op een staaf omhooggehouden werd. Wie het deed, bleef in leven (Numeri 2, 19). Zo is ook het verhoogde kruis een gave van God tot ons behoud, zoals de koperen slang het was voor de Israëlieten. Jezus gééft Zijn leven voor ons en Hij trekt ons daarmee uit onze ellende omhoog!

“Als Ik van de aarde verhoogd ben, zal k allen tot Mij trekken”.

Deze gave van het kruis is voor mensen heel aantrekkelijk! Het wordt daarmee gelijk ook tot een opgave aan ons. Dat we het laten zien! Het stelt ons de vraag: Wat doe ik daarmee? En het plaatst ons voor de zin van het lijden, de betekenis ervan. Als de Gekruisigde mensen tot Zich trekt, dan verandert Hij die mensen. Van natuurlijke mensen, die het kruis haten, maakt Hij geestelijke mensen, die het kruis op zich nemen. Daar zit de opgave in: dat wij ons door het kruis van Christus láten veranderen. Van mensen, die zich alleen maar aan het kruis ergeren, tot mensen die het kruis met Christus willen delen. Mensen, die met vallen en opstaan, soms zelfs tegen wil en dank, zich bij Christus’ kruis willen laten betrekken. En dat in de meeste praktische zin van het dagelijkse gebeuren: in de omgang met andere mensen, in het dragen van elkaars lasten, in het lenigen van allerlei noden, dicht bij en ver weg. We kunnen het ook laten zien in het “vasten”, dat je het in de 40-dagen tijd wat minder aan doet in je uitgavenpatroon, dat je bijvoorbeeld geen vlees eet en minder snoept. Wat je over houdt kun je dan delen met anderen, die het zo veel minder hebben. Er is zo veel lijden in de wereld, waar hulp geboden moet worden. Ik denk aan de mensen, die hongersnood hebben of geen dak boven het hoofd, mensen die lijden aan vreselijke ziektes of getroffen worden door natuurrampen. Lijdenstijd in de kerk is vooral ook tijd van meeleven, van barmhartigheid en zorg voor elkaar, diaconale tijd.

Het kruis van Christus is onnatuurlijk. Het maakt de lijdende mens zichtbaar. En dat willen we liever niet. Lijden is afstotend in al zijn vormen. Maar daar ligt nu juist ook het wonder: dat God juist daar in de wanstaltigheid van het lijden van Zijn Zoon de verhoging in heerlijkheid beginnen laat. En geeft dat ons ook geen moed en hoop? Jezus’ kruis tekent ook voor ons een moeilijk begaanbare, niettemin zinvolle weg af: van lijden tot overwinning, van vernedering tot verhoging, van dood tot leven. Dat Hij de Herder is en de Gids op deze weg, dat mag u in de Lijdenstijd gedenken en ook persoonlijk ervaren. In die zin hebben we echt wat te vieren!

Dopen

“Bewoon de aarde en voed u met getrouwheid…”

Psalm 37, 3b
“Bewoon de aarde en voed u met getrouwheid…”

Een mooie tekst voor de dopelingen en de doopouders! Eigenlijk merkwaardig, dat zo zoiets in de Bijbel staat: de aarde te bewonen!

Wij denken meestal, dat het ’t toppunt van geloven is om de aarde te verlaten. Je moet juist niet “aards” zijn, toch? Hemelsgezind leven! Nee, horen we in de psalm, je moet de aarde bewonen en daarin nog trouw zijn ook. Dat is nou echt wat de Bijbel ons te zeggen heeft! De aarde is van God, daarop brengt Hij Zijn heil, het kruis van Christus staat er middenin en het geopende graf ook, en Jezus gaat ons voor naar Galilea, en dáár – op de aarde – zal Hij ons ontmoeten. Zó is het ons gezegd. In de Bijbel gaat het om de aarde, en ook om de hemel natuurlijk, maar dat is toch meer in de kantlijn. Psalm 37 wil daar ook van getuigen. Op aarde moet het goed worden, daar is het goed wonen, omdat God er wonen wil. Nu heersen de geweldenaars nog op aarde, maar eens zullen de zachtmoedigen het aardrijk beërven, dat is Gods bedoeling.

De aarde moet bewoonbaar zijn! In Israël, in de tempel, in de Gemeente en de Kerk, in landen en volken, daar moet het goed toeven zijn. God woont daar immers ook en Jezus Christus , het Woord dat vlees geworden is: “Het heeft onder ons gewoond” (Johannes 1). “Wonen” betekent, dat je een thuis hebt, en dat je je er thuis voelt. Zo moeten wij ook de aarde bewonen en er ons thuis voelen. Dat betekent dus ook, dat je genieten mag, van het leven zelf, van de vruchten der aarde, van de arbeid om de aarde bewoonbaar te maken voor iedereen. Levensgenot en plezier hebben is van de eerste orde! Je zou het niet denken, als je al die bedrukte en “bekommerde” gezichten van Christenen ziet! Blijdschap straalt er zeker niet van af. En toch zou dat eigenlijk moeten. Een Christen is een vrolijk mens, een echte optimist. Wij mogen nóg de aarde bewonen, de aarde van God, Zijn schepping! Dat is toch niet niks! We kunnen, als we goed ons best doen, er zelfs nog een paradijsje van maken. Daarom is het zo belangrijk, dat we ook in Nederland aandacht hebben voor de natuur en het milieu. Genieten van de aarde, met allen die je lief zijn, en zorgen dat anderen het ook kunnen doen. De bekende Deense dominee Kierkegaard hield het ook zijn gemeente voor: een gelovige is iemand die ‘s-zondags naar de kerk gaat en daarna een lekker kopje koffie drinkt in de familiekring en daarna met zijn vrouw en kinderen gaat wandelen op de pier in Kopenhagen. Let wel: met vrouw en kinderen! De mannen in het Feyenoord-stadion laten vrouw en kinderen thuis en ook Balkende zal wel niet zijn vrouw en dochtertje meegenomen hebben naar het Thialf-stadion.

Bijbels is, dat genieten in de gemeenschap gebeurt, met elkaar en voor elkaar! In onze geïndividualiseerde samenleving denkt men daar vaak heel anders over.

“Bewoon de aarde en voedt u met getrouwheid”.

Dat dát er bij staat: “Voedt u met getrouwheid” is niet voor niets. Een mens laat het immers gauw afweten. Het valt immers ook niet mee om altijd de aarde te bewonen en om daarin werkelijk gelukkig te zijn. Je wilt wel eens wegdromen, van de aarde weg, naar een hemels paradijs! Want hier op aarde is het dikwijls kommer en kwel, het geeft niet wat je er van verwacht. Het ligt er ook nogal aan wáár je geboren bent: in een welvarende omgeving als Nederland, waar werkelijk alles kan, of in de armoede van Afrika of in een voorstad van een grote wereldstad in Azië of Zuid-Amerika, waar helemaal niets kan. Kun je dan nog spreken van de “goede aarde” (naar het boek van Pearl Buck)? Geen wonder, dat menigeen de neiging heeft van de aarde weg te vluchten. Naar een klooster, een sekte, in een andere, onzichtbare en geestelijke wereld, in de dood. Maar dan roept God ons tot de orde: Bewoon de aarde en voedt u met getrouwheid… Want God geeft het niet op! Hij blijft aan Zijn aarde trouw. Hij wil er nog steeds in wonen, in Zijn eigen schepping, die door mensen handen zó verworden is. Daar heeft Christus Zijn leven voor gegeven! En daarom moeten wij er ook aan vasthouden. Even trouw als de levende God aan de aarde is, moeten wij ook aan de aarde zijn, aan dit gewone leven van het hier en nu. Voedt u met getrouwheid! Dat wil zeggen volhardt bij de dingen, die we van God weten mogen en van Hem gekregen hebben: geloof, hoop en liefde. Leeft op de aarde als Paasmensen: in een door Christus geredde wereld. Want nu de Heer is opgestaan, nu vangt het nieuwe leven aan. Voedt u met dit nieuwe leven! Dat is levenslust en trouw. Daarin vaart een gelovig Christenmens een eigen koers. Zoals Kiergegaard zei: hij gaat met vrouw en kinderen wandelen op de pier van Kopenhagen.

Een Christen is soms tegendraads, eigenzinnig. Hij heeft een stem gehoord en gaat op pad, zoals Abraham. Hij is gesetteld, maar krijgt een “roeping” en gaat de rimboe in, zoals Albert Schweitzer. Hij is een bekend prediker, maar krijgt een visioen bij het lezen der Psalmen, en hij wordt een Kerkstichter, zoals Maarten Luther. En dat heeft alles met de bewoonbaarheid van de aarde te maken. Dat mensen de aarde bewonen en er gelukkig op zijn, in het beloofde land, in Afrika, in het nieuwe Europa.

Kinderen krijgen daartoe een teken mee in hun leven: de Doop. Daarmee zijn zij erfgenamen geworden van Gods heerlijke belofte: dat zij Gods aarde mogen bewonen. Tegelijk is het ook een opdracht: dat zij daarin getrouw moeten zijn. In Gods naam mogen zij leven en werken en gelukkig zijn op deze aarde. Daarin moeten zij getrouw zijn. En zij kunnen getrouw zijn, omdat zij ook vertrouwen mogen hebben, op Gods belofte en op Zijn Vaderlijke hand die hen leiden zal.

“Geprezen is de Heer! Dag aan dag draagt Hij ons. Die God is ons heil!” (Psalm 68,20)

Dit vertrouwen en die zekerheid mogen de doopouders hun kinderen meegeven. In dat vertrouwen mag u voor hen ook een plaats creëren hier op aarde. Het is een plaats, die God hen geeft, hen toevertrouwt. Een gewone plaats, maar toch ook een bijzondere, omdat het een plaats is van God. Dat maakt uw opvoeding zeer verantwoordelijk! Uw kinderen zijn Koningskinderen! En dat moeten zij weten. Dat moet u hen bijbrengen! Zij mogen de aarde bewonen. Zij dragen daartoe de belofte van de Doop, dat God hen daarbij helpen zal. En u? U brengt hen dat voortdurend in herinnering.

Als Maarten Luther het moeilijk had, en hoe dikwijls had hij dat niet, sprak hij zich zelf moed in met de geruststelling: “Ik ben toch gedóópt! Ik ben gedoopt!” en dan kon hij weer verder. Laat dat voor ons allemaal, die gedoopt zijn, een bemoediging zijn om in getrouwheid de aarde te bewonen.

Amen.

Volgen

Vorige week hadden we ’t over het geloof naar aanleiding van. Johannes 6, 65: “Niemand kan tot Mij komen, tenzij het hem van de Vader gegeven is.” Ik heb toen gezegd, dat geloven een gave is, maar ook een opgave, een levenshouding, berustend op je keuze voor God, omdat je vertrouwen in Hem hebt. Op dit laatste komt het ook aan in de tekst van vandaag: “Ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat.”

Vorige week hadden we ’t over het geloof naar aanleiding van. Johannes 6, 65: “Niemand kan tot Mij komen, tenzij het hem van de Vader gegeven is.” Ik heb toen gezegd, dat geloven een gave is, maar ook een opgave, een levenshouding, berustend op je keuze voor God, omdat je vertrouwen in Hem hebt. Op dit laatste komt het ook aan in de tekst van vandaag:

“Ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat.”

Of degenen, die deze woorden sprak, dat ook gedaan heeft? Dat weten we niet. We horen nog wel, hoe Jezus waarschuwt: “De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen.” Blijkbaar is het volgen van Jezus niet zo gemakkelijk. Het is een moeilijke weg vol valkuilen, het is afzien en zelfverloochening, echt een riskante zaak. Je moet je wel een paar keer bedenken, vóór je daar aan begint!

Of die mens dat begrepen zal hebben? Hij was nog zo enthousiast, waarschijnlijk ook nog jong, vol idealen voor een betere wereld. Hij had Jezus ontmoet en veel van Hem gehoord, hoe deze Meester zieken genas en uitzicht bood op een betere wereld, een wereld van God gegeven. Het sprak hem ook aan, hoe Jezus opkwam voor de armen en tegen onrecht vocht. Kunt u dit begrijpen? B ent u er misschien ook zo één?

“Heer, ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat!”

Het wordt zo gemakkelijk gezegd! Gelukkig zijn er ook vandaag nog idealisten. Spontaan, enthousiast, zo echt van harte gemeend, een betere wereld! Maar dan komt de werkelijkheid van het leven, één grote ontnuchtering. Wat doe je met je idealen, als die aan alle kanten de grond worden ingeboord? Onrust, strijd, “geen plaats om het hoofd neer te leggen”. Struggle for life, zo wordt dat ook wel genoemd. Strijd om het bestaan van het leven zelf. Je gaat er in op, je gaat er ook in onder. Geloven tegen de druk in, vertrouwen houden, ondanks alles, hoop houden tegen je gezonde verstand in. Dat is volgen. Anders kan het niet! Je kunt het niet uit je zelf, met al je idealisme niet. Het moet je gegeven worden door de Vader. Daar moeten we dagelijks om bidden! Dan zullen we ’t misschien ook leren:

“Ja, Heer, ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat!”

Amen.

Pastorale aspecten van de euthanasie IV

Ziet nu, dat Ik het ben.
Daar is geen God behalve Mij.
Ik dood en doe herleven,
Ik verbrijzel en genees,
En niemand is er die redt uit Mijn macht.

Deel I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII

        Bijbelteksten euthanasie

Eerst enkele bijbelteksten van vóór de ballingschap:

Deuteronomium 32, 39

Ziet nu, dat Ik het ben.
Daar is geen God behalve Mij.
Ik dood en doe herleven,
Ik verbrijzel en genees,
En niemand is er die redt uit Mijn macht.

Job 13, 15

Wil Hij mij doden, ik blijf op Hem hopen,
Ja, mijn wandel wil ik voor Hem rechtvaardigen.

Psalm 16, 9-11

Daarom verheugt zich mijn hart en juicht mijn ziel,
Zelfs mijn vlees zal in veiligheid wonen;
Want Gij geeft mijn ziel niet prijs aan het dodenrijk,
Noch laat Gij uw gunstgenoot de groeve zien.
Gij maakt mij het pad des levens bekend;
Overvloed en vreugde is bij U aangezicht,
Liefelijkheid is n Uw rechterhand, voor eeuwig!

Psalm 49, 16

Maar God zal mijn leven verlossen
Uit de macht van het dodenrijk,
Want Hij zal mij opnemen.

Psalm 73, 25

Wie heb ik nevens U in de hemel?
Nevens U begeer ik niets op aarde;
Al zou mijn vlees en mijn hart bezwijken,
Mijns harten rots en mijn erfdeel is God voor eeuwig.

En dan later, na de ballingschap, en in het bijzonder onder de verdrukking van de vijanden in het tijdperk van de Makkabeeën (2e eeuw voor C.) komt helemaal het geloof in een leven ná de dood op. Hoor maar naar de volgende teksten:

Jesaja 26, 19

Herleven zullen Uw doden – ook mijn lijk –
Opstaan zullen zij!
Ontwaakt en jubelt, gij, die woont in het stof!
Want uw dauw is een dauw van licht;
En de aarde zal aan de schimmen het leven hergeven.

Daniël 12, 2

Velen, die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken,
Dezen tot eeuwig leven en genen tot versmading,
Tot eeuwig afgrijzen.

Zo ontstaat het geloof in de opstanding, dat in het Nieuwe Testament wordt bekroond in het getuigenis van de opstanding van Jezus Christus. Wie nu nog de opstanding der doden ontkent, miskent de opwekking van Christus. Maar wie de opstanding van Christus gelooft, mag ook geloven dat hij zelf zal opstaan “op de jongste dag”. Lees 1 Kor.15.

Volgende keer over dit leven na de opstanding.

Moed en vertrouwen

“Daarom, mannen, houdt moed,
Want dit vertrouwen heb ik op God,
Dat het zó zal gaan als mij gezegd is.”

Handelingen 27, 25
“Daarom, mannen, houdt moed,
Want dit vertrouwen heb ik op God,
Dat het zó zal gaan als mij gezegd is.”

Paulus boegbeeldVorige week hebben we gesproken over het “weten” van Paulus. Nu gaat het over “moed en vertrouwen”. Wij hebben toen ook verteld, dat de apostel gevangen zat, toen hij zijn Romeinen-brief schreef. De aanklacht tegen hem was: opruiing, ondermijning van het Romeinse gezag. Hij verdedigde zich met een beroep op de keizer. Hij zei: jullie mogen mij niet beschuldigen en gevangen nemen, want ik ben een Romeinse onderdaan, dan wil ik ook voor een Romeins gerechtshof verschijnen. Zo gebeurde het, dat men hem vrijliet en op een schip naar Rome zette. Het was najaar 57 na C. Najaarsstormen maakten de zeereis gevaarlijk. Paulus waarschuwde dan ook de schipper: zoek liever een veilige haven op om te overwinteren. Maar deze sloeg de waarschuwing in de wind, hij zou het toch wel beter weten, hij was de vakman! Hij dacht nog wel een poosje mee te kunnen varen op de Zuidenwind. Maar die wind zakte af en er kwam een geweldige storm voor in de plaats. Het schip verkeerde spoedig in grote nood. Het werd nog erger, toen zij dagen achtereen noch zon noch sterren meer zagen. Zij wisten dus helemaal niet meer waar zij waren en in welke richting zij voeren. De stemming aan boord daalde onder nul. Lukas, de schrijver van het boek Handelingen, die er bij geweest is, zegt het zó: alle hoop op redding werd ons tenslotte benomen. Ze waren de wanhoop nabij, reddeloos en radeloos verloren. Hier was totaal niets meer tegen te doen!

Alleen de vreemdeling aan boord, Paulus, is nog niet wanhopig. Hij gelooft niet in het noodlot, hij blijft onder alle omstandigheden rustig en beheerst. Natuurlijk had hij zo iets al vaker meegemaakt in zijn bewogen leven. Hoe vaak hadden ze hem niet naar het leven gestaan? Toch komt daar die rust niet vandaan, denk ik, uit een soort levenservaring. Het is meer de rust en het vertrouwen, die hij in God vindt. God zorgt voor hem, wat er ook gebeurt. Dat is de grondslag van zijn zekerheid. In storm en gevaar staat hij daar te bidden, op de achterplecht. En dan roept hij de mannen bijeen, en terwijl de golven beuken op het schip spreekt Paulus heel rustig: “Mannen, had men maar naar mij geluisterd om niet door te varen, maar ook nu wek ik u op moed te houden, want het leven van niemand van u zal verloren gaan, alleen het schip.” En dan vertelt hij, hoe ’s nachts een engel bij hem is geweest en het hem zó heeft aangekondigd. Niemands leven zal verloren gaan! En zó spreekt hij de mannen moed in. Voor Paulus zijn Gods beloften onwankelbaar. Maar de mannen kunnen het niet geloven. Zij slaan op de vlucht. Maar waarheen?

Paulus blijft staan, waar hij was. Hij neemt rustig een stuk brood en dankt God. Hij spoort de mannen aan ook te eten. Zij moeten op kracht komen, want de schipbreuk zal niet lang op zich laten wachten.

De bemanning komt onder de indruk van Paulus’ optreden. En allen werden “goedsmoeds” en nuttigden ook voedsel, zo laat Lukas ons weten. Hoe het dan verder afloopt, dat moet u zelf maar gaan lezen in Handelingen 27. Wij willen nog even verder stil staan bij het optreden van Paulus, bij zijn geloof, dat is vast vertrouwen op God en Zijn beloften. Verder zien we ook de uitstraling van zo’n geloof. Ik bedoel: hoe groot de invloed kan zijn van een Christen op anderen, als de nood aan de man komt. Wat een verschil is er tussen de apostel en de scheepsbemanning, toen het zo heftig ging stormen! Voor die tijd leken zij nog op elkaar. Gewoon, flinke mannen, die stonden voor hun taak. Paulus zag er waarschijnlijk wat minder flink uit, hij was ook geen matroos en bovendien was hij klein van stuk. Hij heette niet voor niets “Paulus”, dat is in het Latijn “kleintje”. Ook was hij niet eens vrij man. Hij is immers als gevangene aan boord gebracht, Nee, hij kon zich in niets meten met die stoere scheepslui! Maar toen de nood aan de man kwam, toen bleek hij de sterkere en de bemanning de zwakkere. Dan zijn de rollen omgedraaid! Al die eens zo sterke mannen gaan beven als een riet, terwijl Paulus… die kleine man… nota bene een gevangene van de keizer…, die groeit, tegen de verdrukking in, hij houdt zich staande in de storm en weet zelfs nog de andere mannen hoop en moed te geven. Want hij weet van een andere macht, die sterker is dan de storm, hij kent God en weet God nabij. Hij verwacht Gods hulp en voelt zich veilig en geborgen in Zijn gemeenschap. De heidense bemanning is gebonden door de verlammende invloed, die er van fatalisme uitgaat, u weet wel: dat het noodlot alles bestuurt, het doemdenken dat ook vandaag zo veel mensen in zijn greep heeft. Maar Paulus grijpt zich vast aan de regerende hand van God, wetend dat God het lot van mens en wereld bestemt en dat ook de winden en de zeeën Hem gehoorzaam zijn. Hij weet het heel zeker, zoals hij ook schrijft in de Romeinenbrief: dat niets ons kan scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus onze Heer.

Een schip in nood en de bemanning moedeloos! Hoe vaak komt dit niet voor? Zien we daarin ook niet een beeld van onze tijd?Hoe vaak zien we niet mensen neerslachtig worden en alle moed verliezen. Hoe velen slaan niet de hand aan zich zelf. Niets is zo fnuikend als een nederlaagstemming: ik ben toch niets waard, ik kan toch niets, wie heeft er nou iets aan mij? Het is een soort defaitisme, die hand over hand toeneemt. Ach, we gaan toch met z’n allen naar de kelder, wat zou ik me nog druk maken. Of je nu door de hond gebeten wordt of door de kat. En dan hebben ze ’t over het nieuwe kabinet en de socialere plannen. De meeste mensen schudden het van zich af: ik maak me niet meer druk hoor, lang leve de lol, laten we eten, drinken en vrolijk zijn… Ook bij Christenen vind je dat, zo’n soort levensgevoel. Dat is erg, want die moesten toch anders weten! En die moesten toch ook net als Paulus anders doen, anders in het leven staan. Indien ooit, dan geldt het nú: “Laat uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader in de hemelen verheerlijken”.

Paulus zag wel degelijk de hachelijke toestand, waarin zij verkeerden, hij net zo goed als de anderen, toch houdt hij het hoofd boven water. Hij blijft “bij zijn positieven”, omdat hij zich gesterkt voelt in de gemeenschap met de Vader. Hoe is mijn en úw houding? Ik weet wel, soms is het leven een grote opgave en angst is ons dan meer nabij dan geloofskracht. Je steekt met je schip van wal, als je jong bent, Alles ziet er prima uit: blauwe lucht en rustig vaarwater. Maar dan komen de stormen! Zó sterk, dat de golven over het schip heenslaan, En dan is het net als op het meer van Galilea, toen de discipelen dachten dat Jezus sliep en zij het uitschreeuwden: Heer, help ons, wij vergaan! De nood kan zo hoog zijn, dat een mens het echt niet meer ziet zitten. Als je dan nog een sprenkeltje hoop kunt hebben zoals Paulus, wat zou dat geweldig zijn! Daar moeten we maar veel om bidden. Misschien ben je maar een eenling in dat geloof, weer net als bij Paulus. Per definitie sta je in het geloof altijd alleen. Daarom is het zo goed dat je de gemeenschap in de Kerk opzoekt en je laat voeden door de Schrift en door andere gelovigen. Toch kun je ook als éénling veel bereiken, als je maar vertrouwt op de beloften van God.

“Ik vertrouw op God, dat het zó zal gaan als mij gezegd is.” Dat is Paulus’ geloof, is het ook nog het onze?

Soms geldt dit ook voor een heel volk. Soms is een heel volk in nood. Dat leek er een beetje op, de laatste tijd in Nederland. Op maatschappelijk, politiek en ook kerkelijk gebied heerste grote bedruktheid. Een soort van bij de pakken neerzitten. Welke toekomst heeft onze multiculturele samenleving nog? Worden we echt overspoeld door de Islam? Je hoort van vreselijke geweldplegingen, kindermishandeling, moord en doodslag en ook armoede. Veel gezinnen zijn ontwricht, ook dorpsgemeenschappen, die vroeger zo hecht waren. In wat voor een wereld groeien onze kinderen en kleinkinderen op? Niemand weet meer precies, waar hij nog bij hoort, als hij nog ergens bij hoort. Mensen laten elkaar stikken, normen en waarden, het stokpaardje van Balkenende, zijn niet meer in tel. Ieder doet maar wat goed is in zijn ogen. En God? Daar moest je maar niet meer over praten! Eigenlijk vertoonde ons land de aanblik van een failliete boel.

Hoe vaak is onze natie niet in stormen geweest en telkens weer herrezen? Ik denk aan de 80-jarige oorlog, de Spaanse inquisitie, het beleg door de Fransen en nog niet zo lang geleden de Tweede Wereldoorlog. Ik denk ook aan de watervloeden die over ons land zijn heengegaan in de loop der eeuwen en laatst nog in 1953. Maar we krabbelden weer overeind. We hadden iets van die moed en dat vertrouwen, dat we bij Paulus vinden. En toch, en toch, het zal niet gebeuren dat we ondergaan, want zó heeft God het niet gezegd.

Laten we hopen, dat het nieuwe kabinet, dat met zo veel verve en goede moed is geformeerd, haar doelstellingen waar zal weten te maken. Dat er weer licht en ruimte komt voor alle moedelozen in ons land. Dat de neerslachtige stemming mag omslaan in een groot positief denken, berustend op de slogan van de drie mannen die er hun schouders onder hebben gezet: eendracht en saamhorigheid, solidariteit en respect. Mogen al die mensen, die zich in de afgelopen jaren te kort gedaan voelen, daar iets van merken! Maar bovenal: laten er Paulussen opstaan om er steeds maar opnieuw de moed in te houden bij het nieuwe kabinet en het volk van Nederland. MOED en VERTROUWEN!

Amen.

Pastorale aspecten van de euthanasie III

U heeft gezien, dat euthanasie de laatste tijd weer in het middelpunt van de belangstelling staat. Dit heeft zeker te maken met het standpunt van de Christen Unie en het proces, dat tegen een euthanasieconsulent, dhr. Ton Vink, gevoerd is.

Deel I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII

U heeft gezien, dat euthanasie de laatste tijd weer in het middelpunt van de belangstelling staat. Dit heeft zeker te maken met het standpunt van de Christen Unie en het proces, dat tegen een euthanasieconsulent, dhr. Ton Vink, gevoerd is.

Het is daarom jammer, dat een discussieprogramma van de KRO tussen dhr. Vink en Marinus van den Berg gisteren (6 febr.) geen doorgang kon vinden. Waarom? Het Nederlands Dagblad vermeldt, dat “de opvattingen van Van den Berg over de zorg voor het leven, ook bij het levenseinde, onvoldoende aan bod kwamen. In de uitzending velde de pastor, bekend van tientallen boeken over het levenseinde en rouwverwerking, geen oordeel over het werk van Vink, maar zei hij voorstander te zijn van breed samengestelde commissies, met artsen, psychologen en geestelijk verzorgers, voor een grondige toetsing van iemands doodswens.” Ik hoop, dat zo’n discussie met Marinus van den Berg er alsnog komt, want ik weet dat deze oud-collega, op ’t moment geestelijk verzorger in de St. Antoniushof te Rotterdam, altijd op zeer genuanceerde wijze met dit teer gevoelige onderwerp is omgegaan.

Indertijd, en dan spreek ik over het jaar 1986, kwam er een wetsvoorstel, waarin aan het begrip euthanasie een behoorlijke beperking en dus ook begrenzing werd gegeven: “een levensverkortende handeling op iemands verzoek door een ander dan de betrokkene zelf in een uitzichtloze noodsituatie (er wordt zelfs gezegd: concrete stervensverwachting)”. Nu zijn dood en leven op elkaar betrokken. Onze visie op de dood zal dan ook mee afhangen van onze visie op het leven. Levensgevoel en doodsgevoel hangen ten nauwste samen. Als ik het leven als positief ervaar, dan zal ik alles in het werk stellen om dit leven te behouden. Maar valt het leven me zwaar, zodat ik zelfs soms verzucht: “was ik maar dood”, dan zal ik er een punt achter willen zetten. Hoe moeten we daar nu als gelovige Christenen tegenover staan?

Kijken we eerst eens in de Bijbel, hoe daar over leven en dood gedacht wordt. Duidelijk is, dat God bij de schepping het leven gegeven heeft. En Hij zag, dat het goed was. Duidelijk is ook, dat er door de zondeval een breuk is ontstaan. Het leven is voortaan niet meer zo goed als het had moeten zijn, zoals God het bedoeld had. Het is een zondig leven, waarop de dood terecht als een straf van God gevoeld wordt. Het loon van de zonde is de dood, zo zegt Paulus het in de Romeinen-brief. Toch is ook de andere kant van het leven, zeg maar het goede leven, in de Bijbel blijven bestaan. Er wordt dan ook heel “dubbel” over de dood gedacht en gesproken. Aan de ene kant is er het gevoel, dat de dood er bij hoort, bij het leven, gewoon als afsluiting van het leven, net als bij de dieren. Dan is het gewoon een natuurlijk proces. Een dier voelt dat zijn einde nabij is, zoekt een rustig plekje op, gaat liggen en sterft. Aan de andere kant houden wij mensen toch ook erg vast aan het leven, omdat we het gevoel hebben dat God het leven wil en niet de dood! En dan is er ook nog het punt van de dood als straf op de zonde. Al die lijnen lopen in de Bijbel door elkaar. Soms zie je de angst voor de dood, die als vijand en breuk met het leven ervaren wordt, als een oordeel van God, als een verstoring van het leven in gemeenschap met God en met elkaar. Dan weer zie je, hoe de dood geaccepteerd wordt als een natuurlijk verschijnsel. De mens is nu eenmaal, zoals alle leven op aarde, “eindig”. De dood kan dan zelfs als een zegen ervaren worden, wanneer de mens in hoge ouderdom “tot zijn vaderen vergaderd wordt”. Hij kan vrede hebben met de dood, verzadigd als hij is van het leven! Sterk valt ons in de oude Bijbelse geschriften op, dat er een sterk vertrouwen is in God en dat de band tussen Hem en de gelovige ook door de dood niet verbroken wordt.

De volgende keer enkele Bijbelteksten.

Wat is geloven eigenlijk?

Er wordt wel eens gevraagd: “Moet je daar nu een bepaalde aanleg voor hebben of een bepaald gevoel om te kunnen geloven? Want de één gelooft “zo maar” en bij een ander krijg je het geloof er met geen geweld in!”

“Niemand kan tot mij komen,
Tenzij het hem door mijn Vader gegeven is.”
Johannes 6, 65

Er wordt wel eens gevraagd: “Moet je daar nu een bepaalde aanleg voor hebben of een bepaald gevoel om te kunnen geloven? Want de één gelooft “zo maar” en bij een ander krijg je het geloof er met geen geweld in!”

Vroeger was dit een bekend thema op gesprekskringen en ook op de catechisatie. Sommigen zeiden dan: “Ja, natuurlijk, je moet er een bepaalde aanleg voor hebben, net zoals voor muziek en bijvoorbeeld schaken. Een nuchter en kritisch aangelegd mens is veel minder godsdienstig dan een romantische en sentimenteel aangelegde persoonlijkheid.”

Anderen ontkenden dit. “Nee, zeiden ze dan, dat kan niet waar zijn, want de mens wordt tot het geloof geroepen, zoals de Heer Zelf in onze tekst zegt: het wordt hem door de Vader gegeven.” Ik denk, dat je hierover een hele poos met elkaar kunt praten, want het een en het ander is waar. Dat zie je immers met eigen ogen: de een heeft behoefte aan “religiositeit” en de ander is er wars van. Je ziet het soms bij je eigen kinderen en kleinkinderen. Dat is een realiteit. Maar hoe komt dit nou?

Laten we dingen eens op een rijtje zetten. Mensen praten gauw over geloof, terwijl ze eigenlijk helemaal geen geloof bedoelen. Geloof, gelovigheid, godsdienstigheid, dat zijn woorden die nogal eens door elkaar gebruikt worden alsof het om ’t zelfde gaat. Maar dat is niet zo. We moeten onderscheid maken tussen “godsdienst, religie, godsdienstigheid en religiositeit” aan de ene kant en wat de Bijbel onder “geloof” verstaat aan de andere kant. Niet dat zij tegenover staan, ze kunnen zelfs best in elkaars verlengde liggen, maar zij betekenen toch niet hetzelfde. Met godsdienst duiden we meer het totale systeem aan, de organisatie en samenhang van een bepaald “geloof”, ook de inhoud van dat “geloof”, voor zover dit onder woorden te brengen is, zoals de dogmatiek en belijdenisgeschriften. Zo hebben we ’t over de Christelijke en Mohammedaanse godsdienst. “Godsdienstigheid en religiositeit” zijn wat vage begrippen. Het gaat daarbij om een zekere gevoeligheid voor de onzienlijke wereld, een hogere macht. Mensen zeggen wel eens: ik geloof wel dat er iets is…. We noemen dit ook wel gekscherend het “ietsisme”. Mensen zijn op zoek naar het boven-natuurlijke, het verhevene, in allerlei vormen, maar daarbij hoeft mijn diepste persoonlijkheid niet betrokken te zijn. Er is vandaag de dag veel godsdienstigheid, zeker onder jongeren, een hang naar mysterieuze zaken, een buiten je zelf treden door allerlei mystieke belevenissen in yoga, meditatie, drugs en andere vormen, die vaak uit het Oosten en van andere godsdiensten zijn overgekomen.

Het Bijbelse “geloven” is anders! Het is duidelijk meer persoonlijk bepaald, gericht op een persoonlijke God en op de persoonlijke mens, die de stem van God gehoord heeft en daar vertrouwen in heeft, zodat hij die stem gaat gehoorzamen en volgen. Geloof is dan ook een levenshouding, waarbij de mens met al zijn gevoel en verstand en wil betrokken is. Geloven berust steeds opnieuw op een keuze, vóór of tegen, je gaat met God mee of je werkt Hem tegen!

Volgende keer: geloven als “volgen”.

Wij weten nu

“Wij weten nu, dat voor degenen, die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede.”

We wetenRomeinen 8, 28
“Wij weten nu, dat voor degenen, die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede.”

Hoe komt Paulus aan die zekerheid? “Wij weten”zegt hij. Hij kan hij dat nou weten? Wij zitten vol twijfels en hij zegt zo maar “wij weten”. “Was het maar waar” zeggen we dan! Wij hebben vaak een huiver om over geestelijke zaken te spreken, omdat we er niet zeker van zijn. Geloven is zéker weten. Ja, kon ik dat maar! Als er mensen zijn, die met volle overtuiging over hun geloof praten, je ziet het wel eens in Tv-programma’s, dan vinden wij dat wel eens “overdreven”. Tegelijk bekruipt ons ook een gevoel van jalousie. Als het echt waar is wat die mensen zeggen, dan luisteren we geboeid en hopen we ook eens zo in het leven te kunnen staan. Bij Paulus was het echt, daar kunt u van op aan. Heel zijn leven staat daar borg voor.

Die zekerheid, die echtheid, laat ook onze tekst zien. Hij begint met “wij weten” . Nou, dat is nogal wat! Wij, met ons wankele geloof, kunnen dat de apostel niet nazeggen. Gelukkig maar, dat hij het weet! Hij zegt dit wel vaker, alsof hij ons een hart onder de riem wil steken. Hij weet natuurlijk ook wel, hoe ’t er bij ons voorstaat. Hoe twijfelachtig ons geloof is. Daarom zegt hij “wij weten“, ja toch? Om ons op te peppen! Om ’t er bij ons in te hameren: je weet het toch! Zo bijvoorbeeld in 2 Kor.5: “Wij weten, dat als onze aardse tent wordt afgebroken…” En 2 Tim.1: “Ik weet, op Wie ik mijn vertrouwen heb gevestigd, en ik weet zeker, dat Hij bij machte is, hetgeen Hij mij toevertrouwd heeft, te bewaren tot die dag…” Hij weet het wel, maar hij zou zo graag willen, dat wij het ook wisten. En Wij, wij zouden dat ook best willen, natuurlijk, het is toch het mooiste wat er is: dat je een vast geloof hebt.

“Wij weten, dat voor degenen die God liefhebben…” De apostel spreekt tot mensen, die God liefhebben. Dat zijn de Gemeenteleden in die wereldstad Rome. Hij vraagt ze tegelijkertijd ook: jullie hebben God toch wel lief? Daar kan ik toch wel op aan? Ook nu ik ver weg ben, zelfs gevangen genomen ben? Jullie, arme schapen zonder herder, blijf toch alsjeblieft God liefhebben! En als jullie Hem liefhebben, dan weet je toch ook, dat alle dingen meewerken ten goede? Dat God daarvoor zorgt?

Hier raakt Paulus de kern van ons geloof, beter gezegd: de kern van al onze twijfels! Want dat weten we nou juist niet! Dat God alle dingen doet meewerken ten goede! Dat ervaren wij immers niet zo. Integendeel, soms heb je het gevoel, dat je gepakt wordt, terwijl je God zo liefhebt. Veel Christenen hebben de ervaring, dat God het juist op hen gemunt heeft. Het is nog niet zo lang geleden dat er in Amerika een boek verscheen van een rabbijn met de veelzeggende titel “Het kwaad treft altijd de besten” of “Als het kwaad de goeden treft”. De juiste titel is me even ontschoten. Maar u begrijpt, waar het over gaat. Het is tragisch, dat juist de besten onder ons vaak zo veel te verduren hebben. En wij vinden dat niet eerlijk! Je hoort het ook wel eens zeggen door vertegenwoordigers van de oudere generatie: “God kastijdt degenen, die Hij liefheeft.” Nee, dat kwade dingen mee zouden kunnen werken ten goede, je zou het wel willen, maar de praktijk laat wel wat anders zien! Wat mensen elkaar aan slechts aandoen, moeilijke, verdrietige ervaringen, zou ik daar beter van worden? En dan zegt Paulus ook nog: alle dingen!

Als het iemand anders was dan de beroemde apostel, zouden we naar ons hoofd wijzen en zeggen: die is niet goed snik, die staat buiten de wereld, die kent het leven niet; hem is misschien alles voor de wind gegaan, die heeft makkelijk praten!

Uit zijn brieven blijkt ons echter, dat Paulus terdege het leven kende en met beide benen op de grond stond. Beslist niet wereldvreemd! Integendeel! Hem was het leven met heel veel moeiten en zorgen en zelfs doodsangsten ten deel gevallen. Eens was hij een Farizeeër, tegen wie de mensen opkeken. Toen – na zijn bekering op weg naar Damascus – werd hij met de nek aangekeken. Hij, de geleerde Bijbelkenner, werd gewantrouwd en afgewezen door een stelletje onbehouwen vissers. En dan wordt hij later ook nog tegengewerkt door een handicap, “een doorn in het vlees” noemt hij het. We weten niet precies wat dat geweest is. Met al zijn geloof en gebed kwam hij er ook niet van af. Laat dat tot troost zijn van allen, die het hetzelfde overkwam. Het enige antwoord dat God geeft op al zijn bidden is: “Mijn genade is u genoeg”. Daar moet je ’t dan mee doen. Maar is dat ook niet het allerbelangrijkste in je leven? Iedereen, die een handicap heeft, weet hoe moeilijk het is tegen de druk in elke dag weer opnieuw de draad op te pakken. Paulus moest hard werken, tenten maker was hij en dan ook nog in zijn vrije tijd de Gemeente dienen en het Evangelie verkondigen. En dan werd hij door zijn eigen lichaam tegengewerkt!

Laat toch niemand zeggen, dat deze man het leven niet kende en dus makkelijk praten had! Hij moest ergere dingen meemaken dan de meesten van ons. Hij werd ter wille van het Evangelie keer op keer gevangen genomen en bijna gestenigd. En God? God laat het allemaal toe, God, Die hem nota bene had aangesteld tot apostel der heidenen. Ja, die man heeft wat meegemaakt, dat kun je gerust geloven! Hij herinnert zich dat alles, bij het schrijven van de Romeinenbrief, als de dag van gisteren: die haat en agressie, die dagen in gevangenschap, in honger en dorst, in kou en donkerheid, in doodsangsten, die vijandschap van de mensen, dat onbegrip, afgewezen te worden door zijn eigen mensen, zijn hinderlijke doorn in het vlees, en ook de raadselachtige leiding van God. Hij ziet er op terug en voelt het als een smeltkroes, en toch komt hij tot de conclusie dat alle dingen meewerken ten goede!

Wat zou hij daarmee bedoelen, met dat “meewerken ten goede”? Ik denk, dat het hem verder geholpen heeft, dat het nuttig geweest is voor hem, al die ervaringen. Daar staan we verbaasd van!. Dat je dat zo maar kunt zeggen, het is voor ons onbegrijpelijk. Maar Paulus zegt het niet alleen voor zich zelf, hij zegt het ook voor ons! Als je zo iets voor je zelf zegt, daar kunnen we misschien nog wel in komen. Je kijkt bijvoorbeeld terug in je leven en je ziet, hoe ’t gegaan is: dat alle moeilijke dingen op onbegrijpelijke wijze toch ten goede hebben geleid. Maar om zo iets ook voor anderen te zeggen… En dat met zo’n grote stelligheid! Wij weten, dat alle dingen meewerken ten goede voor hen die geloven in God. Dus voor alle gelovigen, ook voor u en voor mij. Dat ik mijn heup gebroken heb en nu vijf weken in een zieken- en verpleeghuis moet “liggen”, dat werkt voor mij, die God liefheb, dus mee ten goede! Ik wil dat best aannemen en daar ook troost uitputten, maar toch… Het blijft een moeilijke zaak.

Weten we daar weg mee? Kunnen we dat Paulus nazeggen? Dat zij, die in God geloven, weten, dat alle dingen meewerken ten goede?

Kijken we nog eens naar onze eigen levensweg. We ontdekken veel wondere dingen, waar we ons over verbazen, je zou ze “uitreddingen van God” kunnen noemen. We zien ook andere dingen: mensenwerk, Satans werk, tegenwerking, moeiten en zorgen. Wat hebben we ’t vaak moeilijk gehad! Hoe kun je dan toch zeggen, dat het heeft meegewerkt ten goede? We herinneren ons maar al te goed, hoe teleurgesteld we soms waren en opstandig, ook tegen God. Natuurlijk, er zijn dingen geweest, die ons vooruit geholpen hebben, maar misschien nog wel meer dingen, die ons weer terugwierpen! En toch: we hebben God lief en willen Hem niet kwijt. En als we eerlijk zijn moeten we ook erkennen, dat veel pijnlijke ervaringen ons achteraf toch tot zegen zijn geweest. Ze hebben ons misschien wel geholpen om de weg tot God terug te vinden. Ze hebben ons deemoedig en klein gemaakt. Daardoor hebben we inderdaad mogen leren, wat Paulus ook moest leren: Mijn genade is u genoeg! Wat een geweldige ervaring was het dan om te mogen merken: als wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw. Wij mogen Gods liefde niet afmeten aan onze ervaringen. Die zijn maar klein-menselijk en ontoereikend om Gods grootheid te omvatten. Gods liefde in Christus blijft ons omringen, ook als wij dat niet zo merken. Gods liefde is er eerst, Zijn genade! En wij? Wij mogen antwoorden. Hij heeft ons geroepen en Zijn liefde in onze harten uitgestort. En als wij Hem liefhebben, dan is dat, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.

Kijk, en omdat dat zó is, kan de apostel gerust zeggen, dat alle dingen meewerken ten goede. Voor onzekerheid is nu geen plaats meer, omdat Gods liefde niet onzeker is. Zo komt het, dat Paulus telkens durft te zeggen: wij weten. Wij mogen dus, desnoods tegen eigen ervaring in, geloven en dat ook vasthouden, dat ons alle dingen meewerken ten goede. Niets kan ons scheiden van de liefde in Christus, juist daarom! God blijft bij ons op ons levenspad. Hij bewaart ons voor de boze, en zo kunnen zelfs de meest verschrikkelijke dingen toch meewerken ten goede. Dat is het geheim van Paulus’ geloofskracht en zekerheid. Hij leefde daaruit en tenslotte stierf hij een afschuwelijke dood in Rome. De overlevering vertelt, dat hij voor de leeuwen werd geworpen. Maar hij wist, dat hij ook daar veilig geborgen was in Gods hand. Ja toch?

Amen.

Vergeet niet één van Zijn weldaden

Staande voor het ontslag uit het verpleeghuis, moet ik denken aan deze waarschuwing van de Psalmdichter. We zijn immers zo gauw geneigd te vergeten! Al de weldaden, die we in ons leven ontvangen mochten en nóg ontvangen mogen en ontvangen zullen.

Staande voor het ontslag uit het verpleeghuis, moet ik denken aan deze waarschuwing van de Psalmdichter. We zijn immers zo gauw geneigd te vergeten! Al de weldaden, die we in ons leven ontvangen mochten en nóg ontvangen mogen en ontvangen zullen.

“Vergeet nooit één van Zijn weldaden, vergeet ze niet; ’t is God, die ze u bewees!”

De één mag het zieken- of verpleeghuis verlaten, de ander gaat op wintersport, een derde heeft iets te vieren, een kroonjaar of huwelijksfeest, houdt die mooie dagen en gebeurtenissen vast! Het zijn allemaal weldaden van God gegeven!

Soms is het ook wel eens goed, dat een mens vergeten kán. Want, helaas, niet alles in het leven is weldaad. Er is ook veel verdriet bij en tegenslag en ellende. Ik denk aan de mensen, die niets meer te vieren hebben, die niet meer voor zichzelf kunnen zorgen, die eenzaam en alleen hun dagen moeten slijten. Wat is het dan een zegen om te kùnnen vergeten! Hoe het was en hoe het kunnen zijn, wat je allemaal missen moet in je leven. Dan wordt het vergeten zelf een weldaad.

Zegen, mijn ziel, de grote naam des Heren,
Laat al wat binnen in mij is Hem eren!
Vergeet niet, hoe Zijn liefd’ u heeft geleid.
Gedenk Zijn goedheid, die u wil vergeven,
Die u geneest, Die uit het graf uw leven
Verlost en kroont met goedertierenheid!

Deze berijming uit het Liedboek der Kerken geeft precies aan, waar het in onze tekst om gaat: dat Gods liefde ons leidt en dat Hij ons vergeeft en verlost. Het zijn juist deze dingen, die we niet moeten vergeten! De rest mag je gerust kwijt raken. Maar Gods liefde, de vergeving van onze zonden en de verlossing uit de banden des doods, dat nooit vergeten! Dat moeten we levenslang bewaren en er God elke dag om loven en prijzen! Dat zijn Gods weldaden!

In het licht daarvan kunnen ook andere dingen in ons leven weldaden worden: de kleine dingen. Je gaat ze zien als tekenen en heenwijzingen naar Gods goedheid. En de tegenslag, je leert hem overwinnen, en het verdriet: je mag het dragen in Gods kracht.

Over weldaden gesproken!

Pastorale aspecten van de euthanasie II

De individualisering, de voortschrijdende wetenschap, het zelfbeslissingsrecht en nog zo veel meer zaken hebben er voor gezorgd, dat de mens mondiger wordt. Ook de ontkerkelijking speelt hierin een grote rol. Men raakte daardoor los van de aloude waarden en normen van het geloof. Leven en sterven is geen sociaal gebeuren meer, maar een individuele zaak. De mens kan zelf wel over leven en dood beschikken. Hij heeft daarvoor de Bijbel en het geloof niet meer nodig! Dat is zo bij het begin van het leven, de geboorteplanning en het afbreken van een zwangerschap, en dat is ook zo bij het eind van het leven.

Deel I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII

De individualisering, de voortschrijdende wetenschap, het zelfbeslissingsrecht en nog zo veel meer zaken hebben er voor gezorgd, dat de mens mondiger wordt. Ook de ontkerkelijking speelt hierin een grote rol. Men raakte daardoor los van de aloude waarden en normen van het geloof. Leven en sterven is geen sociaal gebeuren meer, maar een individuele zaak. De mens kan zelf wel over leven en dood beschikken. Hij heeft daarvoor de Bijbel en het geloof niet meer nodig! Dat is zo bij het begin van het leven, de geboorteplanning en het afbreken van een zwangerschap, en dat is ook zo bij het eind van het leven.

De mondigheid van de mens.

Het algemene levensgevoel is veranderd en daarmee ook onze houding tegenover lijden, ziekte, dood, begraven of cremeren en rouw. We zien in dit verband de verschrikkelijke weg van een kankerpatiënt voor ons en het lijden van vaak erg vereenzaamde oude mensen in een verpleeghuis. Wat een zegen is het dan, wanneer de dood daar tenslotte een einde aan maakt! Een natuurlijke vraag is dan: moest het wel zo lang duren? Een ernstig ziek dier laat je inslapen, maar mensen… Het zou toch een weldaad zijn, wanneer je ernstig zieke mensen ook een handje kon helpen om in te slapen? Daarmee zitten we midden in de discussie over euthanasie.

Dit woord betekent letterlijk: goede dood, goed sterven. Maar in het gewone spreken heeft het de betekenis gekregen van “opzettelijk ingrijpen in het leven van een mens, met de bedoeling om een einde aan zijn lijden te maken”. Algemeen gangbaar is tegenwoordig de definitie: “een opzettelijk levensverkortend handelen of nalaten van handelen in uitzichtloze noodsituaties, door een ander dan de betrokkene zelf, op zijn verzoek”. Eenvoudig gezegd: iemand op zijn eigen verzoek aan een milde dood helpen.

Zo’n omschrijving van euthanasie houdt ook in, dat het hier niet gaat om eventueel levensverlengend medisch handelen stop te zetten. De dood kan natuurlijk door medisch ingrijpen uitgesteld worden. De vraag is dan altijd, of dit wel zinvol is. In ieder geval is dat niet in het geding bij euthanasie. Ook niet de zogenaamde palliatieve zorg, het verlenen van hulp om het lijden te verlichten door het toedienen van pijnstillende middelen. Ik zou zeggen: dat is vanzelfsprekend en zeker geen euthanasie. Trouwens, de patiënt heeft ook het recht bepaalde handelingen te weigeren, en een arts zal zelf kunnen beslissen in hoeverre in de eindfase van het stervensproces een medische handeling nog zinvol is of niet.

Van euthanasie is dan pas sprake, wanneer een patiënt zelf vraagt om beëindiging van zijn leven. Hij moet daar dus toe in staat zijn en hij moet het bewust en weloverwogen doen. Dat betekent dus, dat op iemand die niet dood wil geen euthanasie toegepast kan worden. Ook niet op iemand, die het niet meer zelf kan aangeven. De ingevoerde wetgeving in Nederland is op dat punt ook heel duidelijk. Men kan maar niet zo maar wat doen! Op zieken, die in coma liggen, die psychisch ziek zijn, die lijden aan Alzheimer, zwakzinnigen en kinderen en vele anderen, die niet (meer) beschikken over hun verstandelijke vermogens, kan dan ook nooit euthanasie worden toegepast.

Ook kun je niet spreken over “passieve” en “actieve” euthanasie.”Passief” zou dan zijn, wanneer geen medicijnen meer worden toegediend, en “actief”, wanneer bewust met medicijnen het leven bekort zou worden. Wanneer we nu over “euthanasie” spreken, is altijd het laatste bedoeld. Ook moeten we liever maar niet onderscheiden tussen “directe” en “indirecte” euthanasie. Want of iemand medicatie krijgt toegediend of de middelen wordt verschaft om zelf een eind te maken aan zijn leven, in beide gevallen is degene die dat doet toch verantwoordelijk en gaat het om levensverkortende handeling.

Wordt vervolgd.

Een lieve mond maakt het hart gezond

Na vier weken vertoefd te hebben in verpleeghuis “De Elf Ranken” in Barendrecht voel ik de behoefte om een woord van afscheid te schrijven. Scheiden doet lijden, zegt een oud spreekwoord. Maar scheiden van lijden geeft vreugde!

Na vier weken vertoefd te hebben in verpleeghuis “De Elf Ranken” in Barendrecht voel ik de behoefte om een woord van afscheid te schrijven. Scheiden doet lijden, zegt een oud spreekwoord. Maar scheiden van lijden geeft vreugde!

En zo is het ook met mij gesteld. Je komt niet in een verpleeghuis, omdat je ’t leuk vindt, maar omdat je iets overkomen is, een ongeluk of zo, of omdat je ergens aan lijdt en daarom verzorgd moet worden. Nou is een gebroken heup wel het minste wat je je bij dat lijden kan voorstellen. De meesten lijden immers aan veel ernstiger zaken. Toch wil je ook van een gebroken heup wel graag herstellen!

Toen ik in de Elf Ranken kwam, zeiden ze dat het wel twee á drie maanden zou kunnen duren. Ik mag me dus gelukkig prijzen, dat het in mijn geval bij één maand is gebleven. Dat heeft ook te maken met de vorm van de breuk, zo heb ik me laten voorlichten. De éne breuk is de andere niet! Mijn breuk was heel gunstig, zo had de chirurg in het ziekenhuis al gezegd: recht overdwars in de steel van de heup. Dat was gemakkelijk te behandelen met twee stalen pennen, kruiselings verbonden. Ik mocht het been dan ook heel snel weer volledig belasten en aan fysiotherapie beginnen. Eerst proberen in de brug, dan met een looprekje en op de hometrainer, tenslotte met krukken (onderarm-schaalkrukken), op ’t laatst met één kruk. Toen het al een beetje ging, zijn de ergo- en fysiotherapeut, Linda en Lisette, met mij thuis wezen kijken. Dat viel alles gelukkig mee! Ik kon me met één kruk al aardig in onze druk bemeubelde woon- en studeerkamer voortbewegen.

Doordat ik al 28 jaar reuma heb (R.A.) beschikken we al enige jaren over een traplift. Dat kwam natuurlijk nu goed uit! De bad- en slaapkamer liggen vlak bij elkaar, en alle transfers kon ik gemakkelijk maken. Alleen zou voor de veiligheid de toiletten boven en beneden voorzien moeten worden van vaste beugels. Ook zouden het vaste hoge toiletten moeten zijn. Nu werk ik met een toiletverhoger. Voor deze aanpassingen is een aanvraag bij de WMO ingediend.

Al met al is het gelukkig dan toch meegevallen! En we hebben weer wat bijgeleerd. Het was geen verloren tijd. Ook als je 72 bent zit je nog in een leerproces! Blijf het goede zien en weer het slechte af! Zo ook al die spookverhalen, die er de rondte doen over verpleeghuizen.

Het meeste is uit de lucht gegrepen, sensatieverhalen. Ze worden rondgebazuind door mensen, die zelf nooit in een verpleeghuis gelegen hebben. Natuurlijk, er zal ook wel verschil zijn tussen het ene verpleeghuis en het andere, zoals dat bij ziekenhuizen ook het geval is. Maar de twee verpleeghuizen, die ik nu van dichtbij gekend heb, laten een heel ander beeld zien. Zoals u weet, ben ik 16 jaar geestelijk verzorger geweest in verpleeghuis Ter Valcke in Goes. En ik heb altijd gezegd: als me iets overkomt, wil ik daar wel naar toe! Maar nu heb ik ook nog een andere keus, dichterbij: de Elf Ranken in Barendrecht. Beide verpleeghuizen kenmerken zich, zo is mijn ervaring, door hun liefderijke zorg. Zij hebben de aandacht en zorg voor lijdende mensen hoog in het vaandel staan. Dat is hun identiteit. En zo hoort het ook! Want daar gaat het toch om? Niet waar? En die verzorging is voor het personeel beslist geen sinecure. Vaak nog heel jonge vrouwen geven zich daaraan met hart en ziel over, maar worden dan nog soms als een voetveeg behandeld. Dat is erg. Hoeveel tact en zachtmoedigheid en inlevingsvermogen wordt dan van die jonge mensen gevraagd? Ik heb er grote bewondering voor!

Ik zal ’t best missen, ‘s-morgens vroeg die klop op de deur, de vraag “Wat wilt u eten?”, de oefeningen in het therapielokaal, de snedige opmerkingen van de zusters, de rammelende “broodwagen” in de gang, waar Wendy altijd onverstoord de maaltijden gereed maakt, de uitnodigingen van Steve, die als een wervelwind rondgaat om de mensen op te krikken te komen koffie drinken (“met iets lekkers”!) of een spelletje te doen (bingo, sjoelen, gymmen, Triviant en nog zo ’t een en ander!). Ik zal ze missen, die gezamenlijke warme maaltijden met gekeuvel, en de kerkdiensten met daarna liederen van Johannes de Heer. Ik zal ze missen, die vriendelijke gezichten van het vaste zorgpanel: Debora, Esther, Hannie, Chantal, Sylvia, Angela, Florence, Virginia, Bianca, Renate, Wendy en Barbara. Zegt een oud spreekwoord niet: Een lieve mond maakt het hart gezond? Dat vooral zal me lang bijblijven, die vriendelijkheid en hartelijkheid, van iedereen, ook van de therapeuten en de dames achter de balie, arts Christian en de geestelijke verzorger, mevrouw Dorothea Lang. Ik hoop, dat ze allemaal dit zinvolle en niet altijd dankbare werk mogen en kunnen blijven doen!

Ik sla nog een blik op de bijna 60 kaarten met goede wensen, die me werden toegezonden door PCOB-leden en kerkgangers uit Wilhelminadorp(8), Piershil (10) en Vierpolders (5), de Gemeenten waar ik anders in deze weken had zullen voorgaan, en door bekende en onbekende mensen uit het hele land. Tenslotte haal ik de werkstukken van de kleinkinderen van de wand en ik volg mijn vrouw Tilly huiswaarts. Met een voldaan gevoel! Sjaloom!

 

Zachtmoedig en nederig

“Want ik ben zachtmoedig en nederig van hart.”

Mattheüs 11, 29
“Want ik ben zachtmoedig en nederig van hart.”

Eén van de mooiste waarden in het leven is wel die van de zachtmoedigheid. Christus Zelf heeft ons die zachtmoedigheid voorgehouden in Zijn gesprekken met de discipelen: “Leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart.” Hij heeft ons die houding ook voorgeleefd. Uit heel Zijn leven, alles wat Hij sprak en deed, vooral uit Zijn omgang met mensen die in de maatschappij niet geaccepteerd werden, komt die zachtmoedigheid naar voren. Hij scheldt niet terug als er op Hem gescholden wordt, Hij verdroeg spot en laster en onrecht en gaf Zich vrijwillig over aan een schandelijke terechtstelling. Men hoonde Hem, maar Hij zweeg, men klaagde Hem aan, maar Hij antwoordde op niets; Hij werd getrapt en geslagen, maar Hij verdroeg het. Hij werd gekruisigd, maar Hij bad voor Zijn beulen. In al datgene, wat Hem overkwam, bleef Hij een zachtmoedig mens.

Hij leefde naar de regels die Hij de discipelen Zelf had voorgehouden in de Bergrede (Mattheüs 5, 5): “Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.” Hier wordt een lijn getrokken naar de wetgeving in het Oude Testament. “Jullie hebt gehoord, zei Hij, hoe tot de ouden gezegd is: Oog om oog en tand om tand. Maar Ik zeg u de boze niet te weerstaan, doch wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe; en wil iemand met u rechten en uw hemd nemen, laat hem ook uw mantel… Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand zult gij haten. Maar Ik zeg u: heb uw vijanden lief en bid voor wie u vervolgen.” (Mattheüs 5, 38-44).

Heel Zijn leven heeft Jezus deze woorden in de praktijk gebracht!

Toen Hij op weg was naar Jeruzalem en Zijn discipelen vooruitzond naar een Samaritaanse stad om voor een onderkomen te zorgen, toen wilden de Samaritanen hen geen onderdak verlenen. Er bestond toen immers een grote rivaliteit tussen Joden en Samaritanen net als nu tussen Joden en Palestijnen. Jakobus en Johannes, de voormannen van de discipelen waren woedend en zeiden: “Heer, wilt u dat we zeggen dat vuur van de hemel neerdale om die stad te verwoesten?”

Maar Jezus zei: “Jullie weten niet wat je zegt… de Mensenzoon is niet gekomen om zielen te verderven, maar zielen zalig te maken.” Zielen, daar worden gewoon mensen mee bedoeld. Dus: geen haat en geen wraak, maar geef de mensen geluk en blijdschap!

Zelfs tegenover de Farizeeën en Sadduceeën, die Hem probeerden er in te laten lopen, en tegenover een man als Judas, die Hem zou verraden, en tegenover Petrus, die Hem verloochende, was Hij zachtmoedig. Alleen toen Hij in de tempel kwam en het gesjacher van de kooplui zag, toen greep toorn Hem aan en wierp Hij de tafels omver. Maar dat was niet voor Zijn eigen eer, maar voor Gods eer.

“Leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart.”

Ja, wij kunnen van Hem leren! En dat hebben Zijn volgelingen ook gedaan. Ik denk aan een man als Stefanus, de eerste Christelijke martelaar. Hij staat daar, bedolven onder de stenen van zijn vijanden, met de handen biddend omhoog: “Heer, reken hun deze zonde niet toe!” (Handelingen 7, 58v). Ook in de brieven van Paulus wordt ons zachtmoedigheid en vriendelijkheid bij herhaling voorgehouden. Luister maar naar Galaten 5: “Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing” (vers 22).

In al deze voorbeelden, waarin ons de zachtmoedigheid wordt voorgehouden, zien we iets terug van de levenshouding van de aartsvaders. Zoals bij Abraham. Hij woonde samen met zijn neef Lot in het beloofde land. Hun herders kregen onenigheid over de weidegrond voor hun kudden. Toen nam Abraham zijn neef mee naar boven op een berg en liet hem al het land zien, links en rechts. Hij zei “Laten we er toch geen ruzie over maken, er is land genoeg. Kies jij maar: daar links ligt het vruchtbare Jordaan-land, wil jij dat? Goed, dan neem ik het heuvelland daar rechts.”

En zo ging het ook met Jozef. Hij had wrok en haat kunnen hebben tegenover zijn broers, die hem zo slecht behandeld hadden door hem als slaaf naar Egypte te verkopen. Maar veel later, toen hij onderkoning van Egypte was geworden, liet hij zijn broers naar Egypte komen, omdat er in Palestina grote hongersnood was. Hij had ze toen gevangen kunnen nemen, maar dat doet hij niet, integendeel, hij is aardig tegenover hen en zegt: “Ik ben Jozef, jullie broer, leeft mijn vader nog?” De broers schrokken natuurlijk, maar Jozef gaat hartelijk verder: “Komt toch naderbij.” Daarop kwamen ze dichterbij. En Jozef zei: “Ik ben uw broeder Jozef, die gij naar Egypte verkocht hebt. Maar weest nu niet zo verdrietig en angstig, want om u in leven te houden heeft God mij voor u uit gezonden…” En hij kuste al zijn broers en zond ze beladen met voedsel en geschenken terug, met de hartelijke groeten aan zijn oude vader.

In Numeri 12 lezen we, dat Mozes een zeer zachtmoedig man was, meer dan enig ander mens op de aardbodem. Dat wekt wel eens afgunst en irritatie. Dat zien we hier bij Mozes’ broer en zuster, Aäron en Mirjam. Ze waren jaloers! We lezen dan, hoe Mirjam door God werd gestraft met melaatsheid. Maar Mozes liet dit niet toe. Hij kwam voor zijn zus op. Hij riep tot de Heer: “O God, genees haar toch!” Totaal geen wrok, alleen maar meeleven. En God luisterde naar Zijn knecht. Zo is het ook gebeurd met Gods volk in de woestijn.

Toen ze het moeilijk kregen, gaven de Israëlieten Mozes de schuld: “Had ons maar in Egypte gelaten!” Mozes pleitte altijd weer voor zijn volk om het goed te maken met God. Dat is zachtmoedigheid! Dat je vergevingsgezind bent en de ander een goed hart toedraagt. We moeten het niet verwarren met slapte en laksheid. Integendeel, er schuilt juist moed in en kracht.

In de kerkgeschiedenis hebben veel martelaren en heilige mensen die zachtmoedigheid getoond. Ik denk aan de vele Joden, die in de Middeleeuwen door Christenen zijn vervolgd. Ik denk ook aan de vele Christenen, die Jezus’ voorbeeld volgden en zachtmoedig waren jegens hun vijanden. Zo heb ik eens ergens gelezen van een edelman, die met zijn gevolg de moordenaar van zijn broer tegenkwam. Hij greep hem beet, maar de man knielde neer en smeekte om genade. De edelman kreeg berouw en liet hem los. Maar zoals het gaat, de anderen waren ’t er niet mee eens. Ze zeiden zelfs, dat de edelman laf was. Nou, dat liet-ie zich natuurlijk niet zeggen en weer ging hij op zoek naar de moordenaar van zijn broer. Hij nam hem gevangen en wilde hem doden. Maar deze knielde neer en zei: “Heb toch medelijden met mij, edele heer, ter wille van Hem, Die medelijden had met u en alle mensen, toen Hij door Zijn dood de wereld verloste.”En weer kreeg de edelman medelijden. Maar opnieuw beschuldigden ze hem en ook deze keer wilde hij zijn vijand doden. Toen – voor de derde maal- bad de man om genade en de edelman vergaf de moordenaar van zijn broer, nu helemaal en voor goed.

’s Avonds op dezelfde dag kwamen ze in een kerk, en daar zag een man, terwijl hij knielde voor het heilige kruis, hoe Christus met Zijn hoofd naar iemand knikte. Hij vroeg aan de edelman, wie hij toch was en wat voor barmhartigheid hij gedaan had, dat Christus naar hem knikte. Toen vertelde de edelman, dat hij een krijgsman was in zijn land, maar vandaag voor het eerst zachtmoedig was geweest.

Een mooi verhaal vindt u niet? Is het ook uw verhaal of mijn verhaal? Zou Christus ons ook toeknikken? Hij zelf heeft ons een voorbeeld van zachtmoedigheid gegeven, door Zijn leven te geven aan het kruis. Ligt door niet ook ónze opdracht? Zachtmoedig te zijn, zelfs tegenover je ergste vijanden? Laten we toch oppassen elkaar zo gauw te veroordelen. We moeten elkaar in liefde begeleiden en verder helpen! Een zachtmoedig mens bereikt meer dan iemand die van wrok is vervuld.

“Wat ziet gij de splinter in andermans oog, maar de balk in eigen oog ziet gij niet?”

“Leert toch van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart!”

Amen.

Pastorale aspecten van de euthanasie

Sinds André Rouvoet van de CU is aangeschoven bij de kabinetsbesprekingen wordt er weer meer over euthanasie gesproken. Kan Rouvoet bereiken, dat er dienaangaande een wat strengere opstelling gaat komen in onze Wet? Velen zijn immers van mening, dat de euthanasiewetgeving onder Paars veel te ruime vormen heeft aangenomen.

Deel I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII

EuthansasieSinds André Rouvoet van de CU is aangeschoven bij de kabinetsbesprekingen wordt er weer meer over euthanasie gesproken. Kan Rouvoet bereiken, dat er dienaangaande een wat strengere opstelling gaat komen in onze Wet? Velen zijn immers van mening, dat de euthanasiewetgeving onder Paars veel te ruime vormen heeft aangenomen.

Je leest in de krant, dat er suïcideconsulenten zijn, die vrij uit gaan, als ze iemand bij euthanasie begeleiden. Moeten we er weer niet eens opnieuw over gaan nadenken, hoe het zit met de zelfbeschikking van de mens? Liberaal bezien moet alles, nou in ieder geval heel veel kunnen. Maar vanuit Bijbels gezichtspunt liggen daar toch wel beperkingen, denk ik.

Zo’n dertig jaar geleden was dit ook al een discussiepunt in Nederland. In 1972 heeft de toenmalige Nederlandse Hervormde Kerk zich daarover al uitgesproken in de pastorale handreiking “Euthanasie, zin en begrenzing van het medisch handelen”. De Gereformeerde Kerken sloten zich daarbij aan met het rapport “Euthanasie en Pastoraat”. Ook de R.K. bisschoppen lieten zich toen flink horen in een protestbrief  “Aan de Staatscommissie Euthanasie”.

Hoe komt het toch, dat “euthanasie” destijds zoveel mensen en tongen in beweging bracht? Het heeft te maken met de veranderingen, die in de jaren ’70 en ’80 hadden plaatsgevonden, zowel op medisch gebied als ook op technisch gebied, waardoor het mogelijk werd mensen in leven te laten, die voordien al lang gestorven zouden zijn. Ook het omgaan met de dood was veranderd. Vroeger was de dood een sociaal gebeuren. Heel de familie was er bij betrokken, zelfs de buurtgemeenschap. Men stierf thuis, omringd door de zijnen. Langzaamaan is dit gebeuren verplaatst naar zieken- en verpleeghuizen. Van een sociaal gebeuren is het een eenzaam gebeuren geworden.

Dan is daar ook de verandering in het denken over leven en dood. Was het tot dusver algemeen erkend, dat God het leven van een mens beschikt, nú is dat allemaal zo zeker niet meer. De eigen wilsbeschikking van de mens wordt meer en meer naar voren gehaald. De Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie heeft hier sterk aan mee gewerkt. En natuurlijk ook de opkomst van de media, die wat vroeger taboe was nú openlijk ter bespreking (en aan de kaak) stellen. Dit is ook gebeurd met het spreken over de dood en zelfs het vragen om de dood.

Volgende keer: de mondigheid van de moderne mens.

Uit de diepte

Een gebed uit de diepte. Misschien heeft u het ook wel eens gebeden. Je kunt soms zo in de diepte zijn, in de put zitten, dat alles om je heen donker wordt. Wat anders kun je dan nog doen dan roepen tot God? “Uit de diepte roep ik tot U, o Here”. Of Hij mij wil horen? Of Hij mij kàn helpen?

Een gebed uit de diepte. Misschien heeft u het ook wel eens gebeden. Je kunt soms zo in de diepte zijn, in de put zitten, dat alles om je heen donker wordt. Wat anders kun je dan nog doen dan roepen tot God? “Uit de diepte roep ik tot U, o Here”. Of Hij mij wil horen? Of Hij mij kàn helpen?

Uit de diepte roep ik tot U, o Here,
Here, hoor naar mijn stem!
Als Gij, Here, de ongerechtigheden in gedachtenis houdt,
Here, wie zal bestaan?
Maar bij U is vergeving,
Opdat Gij gevreesd wordt.
Ik verwacht de Here…

In Psalm 130 gaat het roepen over in belijden: ja, Hij hoort mij en Hij kàn mij ook helpen! Maar er staat iets tussen de dichter en God in: zijn zonden. “Als U, Here, de ongerechtigheden in gedachtenis houdt, wie zal dan voor U bestaan?” Ja, ik ben fout geweest, o God, eigenlijk heb ik er geen recht meer op dat U naar mij omziet! Niets is voor God verborgen. Ik erken het, o God, al die zonden van mij. Wat heb ik dan nog te hopen? Wie kan dan nog voor God bestaan? Dan moet God mij wel van Zich afschudden! Er is geen enkele hoop meer voor mij.

Of is er toch nog hoop? Toch niet te geloven? De Psalmdichter wordt heen en weer geschud. In de diepte is zo weinig licht over. Eén enkel lichtstraaltje is genoeg! En dat breekt nu door, dwars door de duisternis. “Maar bij U is vergeving!” Ik zou er nooit meer aan gedacht hebben, hoe kan een zondig mens daar nou ook nog op rekenen? Is er dan toch nog uitkomst uit de diepte? Ja, door het goddelijke “maar”: Maar bij U is vergeving!

De Psalmen spreken vaker van dit goddelijke “maar”. Daarom zijn zij ook tot zo grote troost geweest voor alle mensen, die in de diepte zaten. En dat zijn zij nóg! “Al is de nood zo hoog gerezen, de uitkomst is nabij!” Er is nog zo’n Psalm, die daarvan spreekt: Psalm 65. “Ongerechtigheden hadden de overhand over mij, maar Gij verzoent ze.” En kijk naar Psalm 42. “Al Uw baren en golven slaan over mij heen. Maar des daags zal de Here Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn, een gebed tot de God mijns levens”.

Dit goddelijke “maar” geldt ook u en mij. Laten we daaraan vasthouden in de diepte waarin we ons bevinden. “Maar bij U is vergeving”. Wat kan een mens nog meer wensen? Wat heb je eigenlijk nog meer nodig? Dat je verlost wordt van het zondenpak, dat zo onnoemelijk zwaar te dragen is! U kent het beroemde boek van Bunyan wel: Een christenreis naar de eeuwigheid. De pelgrimsreiziger had het ook zo moeilijk met zijn zonden. Hij kwam er maar niet van af, tot hij in Golgota kwam en opeens de touwen van het zware pak zonden dat hij torste voelde wegsmelten. Het zware pak viel van hem af de diepte in. Zou ons dat ook niet kunnen overkomen?

“Maar bij u is vergeving!”

Halleluja!