Aly Brug had een interview met Marinus van den Berg, pastor in verpleeghuis Randerode te Rotterdam, over zijn zo juist verschenen boek Rouwen in de tijd. Dit interview is eerder gepubliceerd in het Christelijk Weekblad van 25 december 2009.
Wie ben ik en hoe vind ik mijn weg verder?
Hij verzorgt lezingen en workshops over thema’s als ouder worden, levenseinde, afscheid, verlies en zorg. Van zijn hand verschenen verschillende boeken voor wie zelf rouwt, en voor wie rouwenden beter wil leren begrijpen. Aly Brug in gesprek met Marinus van den Berg.
Als ik de kaars aansteek, wil jij dan de woorden zeggen?
Een kaars is veelzeggend. Elke morgen steek ik op mijn werkkamer een kaars aan omdat één licht zoveel licht kan brengen. Eén licht al wijst de duisternis haar grenzen.
Er staan inmiddels veel boeken op je naam. De titels zijn veelzeggend: ‘Waken en afscheid nemen’, ‘Teksten bij afscheid’, ‘Door je verdriet heengroeien’, om er maar enkele te noemen. Ben je onze ‘rouwpastor’?
Wie is ‘onze’ zou ik willen zeggen. Je bent pastor voor iemand als iemand dat ook zo gaat ervaren. Dat is een ontwikkeling, een groei. Een mens is niet open, maar een mens kan open gaan. Dat gebeurt als er veiligheid en vertrouwen groeit, als er in pastorale relaties zorgzaamheid en zorgvuldigheid wordt geboden. Als iemand iets van dat behoeden bemerkt, dan mag je je iemands pastor weten.
Wanneer en waardoor ontstond de behoefte over deze moeilijke materie te schrijven?
Tijdens mijn studie in Amerika overleed het zoontje van mijn broer. Ik hoorde er pas van na de begrafenis. In diezelfde tijd overleed een tante naast ons, een oudoom die bij in ons in huis woonde en mijn oma. Vier mensen binnen twee maanden. In diezelfde periode luisterde ik naar iemand, die vertelde over rouw en over hechtingstheorieën. Ik herkende heel veel en toen ik een scriptie moest schrijven stelde ik als onderwerp voor ‘Lijden aan een verlies’.
Wie is God, wat is lijden, hoe ga je hier mee om? Toen ben ik mensen gaan interviewen. Na afronding van de scriptie kreeg ik het advies op deze weg verder te gaan.
Recent verscheen ‘Rouwen in de tijd’. Een fors boek, waarin alles aan de orde komt. Een soort ‘rouwbijbel’, een boek om in te bladeren?
Ja, als je de bijbel dan maar wilt opvatten als een verzameling van verhalen, van impressies, van poëzie; het is een wonderlijk boek, een klein ‘bibliotheekje’, waarin je mag kijken, waardoor je je mag laten inspireren, want er is wel een rode draad in. Het gaat om het geloof, om het vinden van wie is God voor mij en wie ben ik voor God? Zo is het ook in de rouw. Wie ben ik en hoe vind ik mijn weg verder? Inmiddels meldde de uitgever dat de tweede druk in aantocht is.
Is dit boek de bekroning van alles wat je over dit onderwerp schreef? Ik denk het wel.
De ondertitel is ‘Een zoektocht in het landschap van afscheid en verlies’.
Wil je hier iets over vertellen?
Ik moest in Torhout (België) over dit onderwerp spreken voor een groep studenten Om het aanschouwelijk te maken tekende ik een landkaart. Die landkaart, Terra Incognita (Het onbekende land) staat aan de binnenzijde van ‘Rouwen door de tijd’. In het midden heb ik een hart getekend, je bent in je hart geraakt. In dat hart tekende ik de vier zingevingsgebieden: intimiteit, ontspanning, inspanning en levensbeschouwing. De landkaart geeft de zoektocht weer door het onbekende land met plekken van gevaar, maar ook van warmte en genegenheid. De kern is: jij die opnieuw verbinding zoekt met de wereld om je heen. Daarnaast speelt haasttijd en vertraagde tijd. Iemand in rouw leeft niet zoals anderen in de haasttijd, maar vanuit de chaos in de vertraagde tijd. Je kunt wel deelnemen aan wat het leven heet, maar nooit meer op dezelfde wijze of in hetzelfde tempo als in de haasttijd.
‘Rouwen in de tijd’ is overzichtelijk. Kleine hoofdstukken, afgewisseld door onderwegteksten en intermezzo’s. Mondjesmaat verschillende onderdelen aanreiken?
Rouwenden kunnen maar kleine stukjes aan. Door in het boek te bladeren komen ze soms net die ene zin tegen waar ze naar zochten. Een zin om die dag mee te nemen.
Langzaam leid je de lezer door het boek. Suggesties voor hoe te leven bij rouwpijn, worden aangeboden. Er zijn ook omkaderde vragen voor de lezer. Probeer je zo de lezer bij de eigen situatie te houden?
Ja. Ik zeg bij lezingen vaak: ‘U moet niet naar mij komen luisteren. Ik hoop dat u vandaag goed luistert naar uzelf. Ik reik beelden aan en ervaringen. Niet om te zeggen zó moet het, maar wat komt het dichtst bij uzelf?’
Je noemt jezelf iemand die het steeds minder weet en leert van wie het wel weet. Worden de rouwenden je leermeester?
De lijdende gaat mij vóór, want die vertelt waar hij ongeveer is in het landschap van verlies. Dan is vraag ‘zijn er kinderen, zijn er familieleden en goede vrienden’ belangrijk; maar belangrijker is de vraag ‘wat betekenen ze voor u?’ In dialoog kan helder worden dat rouwenden ook voor anderen weer iets kunnen gaan betekenen.
Met welke boodschap wil je rouwenden in de opmaat naar kerstmis bemoedigen?
Ik zou een zin van Paul Claudel willen zeggen. “Christus is niet in de wereld gekomen om het lijden weg te nemen, maar om het lijden te verlichten.’ Wil je kerstmis kunnen vieren, dan moet ook het gemis en de pijn genoemd worden. Er is een leegte. Bonhoeffer zegt dat ook God die leegte niet vult. Maar God respecteert die unieke liefdesband die wij met iemand gehad hebben en nog hebben. Rouw gaat over liefde…
CV
Marinus van den Berg (1947) geb. te Wijhe, studeerde aan het gymnasium van de paters karmelieten in Zenderen, theologie aan de Katholieke Hogeschool Utrecht en de universiteit van Yale (USA).
Werd in 1977 priester gewijd en werkte 8 jaar in Apeldoorn in het verpleeghuis ‘Randerode’, daarna 15 jaar als pastoraal vormingswerker voor gezondheidszorg en is dit jaar 11 jaar pastor/geestelijk verzorger voor Antonius IJsselmonde te Rotterdam en 1 jaar in het nieuwe regionaal palliatief centrum Cadenza. Bijna 30 jaar betrokken bij de Vereniging Ouders Overleden Kind. Koninklijke onderscheiding ontvangen. Geeft veel lezingen en cursussen over omgaan met verlies en afscheid.
Benno en ik delen iets wat niet in woorden is te vatten. Benno is één van de twee beheerders van de begraafplaatsen in de gemeente Kampen. Hij is ook het bezielend hart van deze stilteplekken. Ik ontmoette hem voor het eerst toen ik een serie schreef over de hier gelegen begraafplaatsen. Het klikte; soulmates, zoals hij zei. En toen het grote verdriet in ons gezin kwam, ondervond ik praktische steun van hem. ‘Ik zal de begrafenis doen, ook al moet ik er voor van vakantie terugkomen.’
Maak een unieke film over een overleden dierbare
Voor veel mensen is het kerkhof iets lugubers. Ze durven er geen stap te ztten. Het is dezelfde angst, die de mensen weerhoudt om in een ziekenhuis, een psychiatrische inrichting of verpleeghuis op bezoek te gaan. Ik denk dat je je tegen die angst sterk moet verzetten. Want je kunt je hoofd niet in het zand steken en net doen alsof dat niet bestaat.
Soms staat er op de rouwkaart: “Geen bloemen, geen bezoek”. Waarom men dit doet, kan heel verschillend zijn. Misschien hield de overledene niet van bloemen of vindt met bloemen niet passen bij het grote verdriet, dat in het leven gekomen is. Soms ook heeft men het idee, dat met bloemen de ernst van de dood “verbloemd” wordt.
Een crematorium doet wat koud en zakelijk aan. De tijd voor een crematie is ook zeer beperkt. Als predikant krijg je nauwelijks tien minuten om wat te zeggen. Daarna kun je de formule uitspreken onder handoplegging, waarna de kist zakt. De mensen gaan daarbij staan. Dat is wel een plechtig moment.
In principe geldt voor crematie hetzelfde als wat gezegd is over de rouwdienst en de begrafenis. Alleen, bij een crematie gebeuren beide, rouwdienst en begrafenis, ineen. In één ruimte en in één samenkomst, ook de condoleance kun je daarbij betrekken, want die gebeurt direct daarna in hetzelfde gebouw. Het is als ’t ware één vloeiend gebeuren. En daar zit zeker ook iets moois in, het is in ieder geval erg praktisch.
Op de begraafplaats bevangt je een gevoel van rust en dankbaarheid. Dat zal wel voor iedereen verschillend zijn, maar ik zelf krijg meestal dat gevoel. Het is de rustplaats van de doden. Zelf mag ik er ook eens rusten van al mijn werken en zorgen. Die rust heeft ook te maken met gerustheid. Dat je er gerust op kunt zijn, dat alles goed met je komt. Als ik de graven langs loop en de namen in mij opneem, hoor ik de stemmen van het Evangelie. Zij spreken van opstanding en eeuwig leven. En dan zie ik beelden van de jongste dag en ik hoor het geweldige geluid van de bazuinen klinken! Dat stelt mij gerust: ook deze dodenakker zal schouwplaats van Gods oneindige genade worden. U en ik en al die mensen die daar liggen zullen er getuige van mogen zijn, zij zullen daaraan deelnemen! Eens als de bazuinen klinken! Zalig de doden, die in de Heer sterven! De rustplaats wordt woonplaats, in afwachting van de grote dingen die komen gaan. Wij gaan ten hemel in en erven Koninkrijken! Dat maakt je dankbaar en blij, in weerwil van alle verdriet en de vele tranen, die meegebracht worden naar het kerkhof. Het is volbracht… Wij dragen de dierbare dode op aan de Heer van het Leven. Hij zal verder voor haar of hem zorgen. Het is goed zo, ik weet aan Wie ik hem of haar en ook mij zelf kan toevertrouwen, al wisselen ook dag en nacht. Ik ken de rots waarop ik bouwe, hij feilt niet, die uw heil verwacht.
Graag noem ik hier het boek van Kalien Blonden “De hemel op mijn hoofd”. Zij schrijft me;
En ook dat er een Gids is, die ons veilig leidt naar het huis van de Vader met de vele woningen, naar de stille wateren der rust. We mogen ervaren, dat het in de Bijbel niet om de dood, maar om het léven gaat. De Bijbel eindigt niet voor niets met het visioen van Johannes in Openbaring 21, 4: “En de dood zal niet meer zijn, noch rouw noch verdriet noch moeite zal er meer zijn.”
Hoe kunnen mensen met elkaar meeleven, als er geen ruimte gegeven wordt om dat tot uiting te brengen? Willen we dan het meeleven echt niet meer voelen? Of zijn we bang, dat meeleven toch niet echt is, meer schijnheiligheid? Misschien zijn we wel bang voor onszelf, dat we onszelf niet meer in de macht hebben. Maar wat willen we dan wel?
Een vraag die dikwijls gesteld wordt. Het antwoord hangt helemaal af van je persoonlijke instelling. Welke waarde je bijv. toekent aan de hygiëne: het lichaam verteert, een onsmakelijke gedachte! Ook speelt het milieu wel eens een rol: begraafplaatsen belasten het milieu, er is eigenlijk geen ruimte meer voor de dodenakkers. En de lichamelijkheid speelt ook wel eens door ons hoofd: als een lichaam begraven wordt, kan het ook gemakkelijker opstaan. Soms denkt men ook aan later. Zal er dan nog een plek zijn om naar de overledene toe te kunnen? Een graf kan nog bezocht en verzorgd worden. Een urn in een wand vol urnen is wat dat betreft veel onpersoonlijker. Dat zijn allemaal gedachten, die door je heengaan en die het antwoord op voornoemde vraag bepalen.
In de Bijbel komen we dit woord “voorzienigheid van God” niet tegen. Heel merkwaardig! In Genesis 22, waar Abraham zijn zoon moet offeren, lezen we wel de bekende tekst: “En Abraham noemde die plaats: de Here zal er in voorzien”. Maar deze tekst laat al duidelijk horen, dat waarin God voorziet, niet het kwade is, maar het goede voor de mens!
Want, zo werd gezegd (en wordt door velen nóg beleden): het is de wil van God. Alles staat in Gods plan. Het is niet toevallig, het VALT ons niet toe, maar het KOMT ons toe uit Gods hand. Zó staat het ook in de Heidelbergse Catechismus, zondag 1: dat zonder de wil van de hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen zal (kan). Daarbij wordt dan vaak de tekst uit Matteüs 10 vers 29b aangehaald: “En niet één daarvan zal ter aarde vallen zonder uw Vader”. De Heidelberger legt dit ook uit in zondag 10: dat God ons alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle ding, niet bij geval, maar van Zijne vaderlijke hand ons toekomen.
Vooral als we met de Bijbel in de hand het verdriet van anderen gaan duiden. Het lijkt heel troostrijk, maar eigenlijk is het erg hard, wanneer er dan gezegd wordt: “Je wordt wel zwaar beproefd, maar gelukkig (o ja?), het wordt je niet door mensen aangedaan… God zal er wel Zijn wijze bedoelingen mee hebben… Laat Hem besturen, waken, ’t is wijsheid wat Hij doet.”
Mensen reageren ook volkomen verschillend op hun dood. Twee mensen van dezelfde leeftijd en in gelijke omstandigheden kunnen hun ziekte en sterven totaal verschillend beleven. De een blijft tot het laatste toe protesteren en wil van het dood gaan niet weten. De ander heeft er vrede mee en kan ook rustig over zijn heengaan spreken en zelfs de begrafenis voorbereiden. En dat ligt niet altijd aan het geloof. Heel gelovige mensen hebben soms vreselijke moeite met het sterven. Waar zou dat toch aan liggen? Heb je dan geen vertrouwen in het geborgen-zijn bij God? In de woorden van
Dat is een heel verdrietig gebeuren. De dood is niet meer te ontkennen: degene, die we niet kunnen missen, is er niet meer. En wij, die achterblijven, zitten boordevol met tegenstrijdige gevoelens. Je hebt een stuk van je zelf verloren, je beste stuk. Je bestaan is tot in de diepste wortels geschokt. Je bent je evenwicht kwijt. Dat alles is beangstigend en het maakt je heel erg onzeker. Je had er misschien helemaal niet op gerekend – wie denkt nou dat het jou zal overkomen? Het is zo plotseling, zo onherroepelijk! Zo onbegrijpelijk ook, zo onrechtvaardig, dat je er boos over bent en opstandig tegen het lot dat je is toebedeeld en tegen God, Die het toch had kunnen verhinderen.
De mensen zeggen zo gemakkelijk – als om te troosten (maar meer om hun eigen geweten te sussen!) – “Je moet straks maar eens langs komen hoor! Bij ons ben je altijd welkom!” Maar als je dat dan een paar keer gedaan hebt, voel je je overbodig, een indringer.
Wat is een begrafenis of crematie eigenlijk? Wat willen we er mee? Heeft de Kerk daarin ook een functie? Is daar nog troost te vinden bij het geopende graf? Of in de koude zakelijkheid van een crematorium?
In de eerste plaats is het bij die ander zijn al heel erg belangrijk. Laten zien, dat degene die een verlies geleden heeft niet alleen staat in dit verlies. Dat er iemand is, die mee-lijdt. Gedeelde smart is halve smart. Maar dan moet die wel echt gedeeld worden, althans voor een stukje meegedragen. Want echt delen is een te moeilijke opgave voor iemand, die het niet zelf heeft meegemaakt. Het nabij iemand zijn betekent ook aandacht, warmte, tederheid. Helpende handen. Dat je die ander werk uit handen neemt. Want er komt zoveel op je af, als je er opeens alleen voor staat. Mee-helpen, mee-denken, mee-huilen.
Als je wilt troosten, is het heel belangrijk, dat je de ander niet alleen laat. Het franse woord “consolation” laat dat ook heel goed zien. Het betekent zoiets als “zorgen, dat iemand niet alleen is”.
Troost van God is het beste wat een mens kan overkomen, als hij het moeilijk heeft. Toch is het niet zo gemakkelijk daarover te spreken. Het wordt gauw een beetje goedkoop, als je tot een rouwende zegt: “Kop op, hoop op God, het hart naar boven…” Je hebt gemakkelijk spreken met zulke “grote” woorden, maar het moest je zelf maar eens overkomen!
Het meeste leed in de mens komt voort uit het afstand moeten doen van allerlei dingen in je leven, waaraan je gehecht bent. Vooral het moeten verliezen van mensen, die je lief en dierbaar zijn, veroorzaakt veel verdriet. Het verlies van een huwelijkspartner, met wie je zovele jaren lief en leed hebt mogen delen, of het verlies van je ouders of van een kind… Het veroorzaakt schrijnende wonden, die wellicht nooit meer zullen helen. In het verpleeghuis te Goes, waar ik 16 jaar als geestelijk verzorger gewerkt heb, heb ik het vaak van bewoners, die een kind verloren hebben, gehoord: “Waarom mijn kind, waarom niet ik?”