Rouwen in de tijd – Interview met Marinus van den Berg

Interview met Marinus van den Berg, pastor in verpleeghuis Randerode te Rotterdam, over zijn zo juist verschenen boek Rouwen in de tijd.

Marinus van den Berg schreef het boek "Rouwen in de tijd"Aly Brug had een interview met Marinus van den Berg, pastor in verpleeghuis Randerode te Rotterdam, over zijn zo juist verschenen boek Rouwen in de tijd. Dit interview is eerder gepubliceerd in het Christelijk Weekblad van 25 december 2009.

Wie ben ik en hoe vind ik mijn weg verder?

Hij verzorgt lezingen en workshops over thema’s als ouder worden, levenseinde, afscheid, verlies en zorg. Van zijn hand verschenen verschillende boeken voor wie zelf rouwt, en voor wie rouwenden beter wil leren begrijpen. Aly Brug in gesprek met Marinus van den Berg.

Als ik de kaars aansteek, wil jij dan de woorden zeggen?
Een kaars is veelzeggend. Elke morgen steek ik op mijn werkkamer een kaars aan omdat één licht zoveel licht kan brengen. Eén licht al wijst de duisternis haar grenzen.

Er staan inmiddels veel boeken op je naam. De titels zijn veelzeggend: ‘Waken en afscheid nemen’, ‘Teksten bij afscheid’, ‘Door je verdriet heengroeien’, om er maar enkele te noemen. Ben je onze ‘rouwpastor’?
Wie is ‘onze’ zou ik willen zeggen. Je bent pastor voor iemand als iemand dat ook zo gaat ervaren. Dat is een ontwikkeling, een groei. Een mens is niet open, maar een mens kan open gaan. Dat gebeurt als er veiligheid en vertrouwen groeit, als er in pastorale relaties zorgzaamheid en zorgvuldigheid wordt geboden. Als iemand iets van dat behoeden bemerkt, dan mag je je iemands pastor weten.

Wanneer en waardoor ontstond de behoefte over deze moeilijke materie te schrijven?
Tijdens mijn studie in Amerika overleed het zoontje van mijn broer. Ik hoorde er pas van na de begrafenis. In diezelfde tijd overleed een tante naast ons, een oudoom die bij in ons in huis woonde en mijn oma. Vier mensen binnen twee maanden. In diezelfde periode luisterde ik naar iemand, die vertelde over rouw en over hechtingstheorieën. Ik herkende heel veel en toen ik een scriptie moest schrijven stelde ik als onderwerp voor ‘Lijden aan een verlies’.
Wie is God, wat is lijden, hoe ga je hier mee om? Toen ben ik mensen gaan interviewen. Na afronding van de scriptie kreeg ik het advies op deze weg verder te gaan.

Recent verscheen ‘Rouwen in de tijd’. Een fors boek, waarin alles aan de orde komt. Een soort ‘rouwbijbel’, een boek om in  te bladeren?
Ja, als je de bijbel dan maar wilt opvatten als een verzameling van verhalen, van impressies, van poëzie; het is een wonderlijk boek, een klein ‘bibliotheekje’, waarin je mag kijken, waardoor je je mag laten inspireren, want er is wel een rode draad in. Het gaat om het geloof, om het vinden van wie is God voor mij en wie ben ik voor God? Zo is het ook in de rouw. Wie ben ik en hoe vind ik mijn weg verder? Inmiddels meldde de uitgever dat de tweede druk in aantocht is.
Is dit boek de bekroning van alles wat je over dit onderwerp schreef? Ik denk het wel.

De ondertitel is ‘Een zoektocht in het landschap van afscheid en verlies’.
Wil je hier iets over vertellen?
Ik moest in Torhout (België) over dit onderwerp spreken voor een groep studenten  Om het aanschouwelijk te maken tekende ik een landkaart. Die landkaart, Terra Incognita (Het onbekende land) staat aan de binnenzijde van ‘Rouwen door de tijd’. In het midden heb ik een hart getekend, je bent in je hart geraakt. In dat hart tekende ik de vier zingevingsgebieden: intimiteit, ontspanning, inspanning en levensbeschouwing. De landkaart geeft de zoektocht weer door het onbekende land met plekken van gevaar, maar ook van warmte en genegenheid. De kern is: jij die opnieuw verbinding zoekt met de wereld om je heen. Daarnaast speelt haasttijd en vertraagde tijd. Iemand in rouw leeft niet zoals anderen in de haasttijd, maar vanuit de chaos in de vertraagde tijd. Je kunt wel deelnemen aan wat het leven heet, maar nooit meer op dezelfde wijze of in hetzelfde tempo als in de haasttijd.

‘Rouwen in de tijd’ is overzichtelijk. Kleine hoofdstukken, afgewisseld door onderwegteksten en intermezzo’s. Mondjesmaat verschillende  onderdelen aanreiken?
Rouwenden kunnen maar kleine stukjes aan. Door in het boek te bladeren komen ze soms net die ene zin tegen waar ze naar zochten. Een zin om die dag mee te nemen.

Langzaam leid je de lezer door het boek. Suggesties voor hoe te leven bij rouwpijn, worden aangeboden. Er zijn ook omkaderde vragen voor de lezer. Probeer je zo de lezer bij de eigen situatie te houden?
Ja. Ik zeg bij lezingen vaak: ‘U moet niet naar mij komen luisteren. Ik hoop dat u vandaag goed luistert naar uzelf. Ik reik beelden aan en ervaringen. Niet om te zeggen zó moet het, maar wat komt het dichtst bij uzelf?’

Je noemt jezelf iemand die het steeds minder weet en leert van wie het wel weet. Worden de rouwenden je leermeester?
De lijdende gaat mij vóór, want die vertelt waar hij ongeveer is in het landschap van verlies. Dan is vraag ‘zijn er kinderen, zijn er familieleden en goede vrienden’ belangrijk; maar belangrijker is de vraag ‘wat betekenen ze voor u?’ In dialoog kan helder worden dat rouwenden ook voor anderen weer iets kunnen gaan betekenen.

Met welke boodschap wil je rouwenden in de opmaat naar kerstmis  bemoedigen?
Ik zou een zin van Paul Claudel willen zeggen. “Christus is niet in de wereld gekomen om het lijden weg te nemen, maar om het lijden te verlichten.’ Wil je kerstmis kunnen vieren, dan moet ook het gemis en de pijn genoemd worden. Er is een leegte. Bonhoeffer zegt dat ook God die leegte niet vult. Maar God respecteert die unieke liefdesband die wij met iemand gehad hebben en nog hebben. Rouw gaat over liefde…

CV

Marinus van den Berg (1947) geb. te Wijhe, studeerde aan het gymnasium van de paters karmelieten in Zenderen, theologie aan de Katholieke Hogeschool Utrecht en de universiteit van Yale (USA).
Werd in 1977 priester gewijd en werkte 8 jaar in Apeldoorn in het verpleeghuis ‘Randerode’, daarna 15 jaar als pastoraal vormingswerker voor gezondheidszorg en is dit jaar 11 jaar pastor/geestelijk verzorger voor Antonius IJsselmonde te Rotterdam en 1 jaar in het nieuwe regionaal palliatief centrum Cadenza. Bijna 30 jaar betrokken bij de Vereniging Ouders Overleden Kind. Koninklijke onderscheiding ontvangen. Geeft veel lezingen en cursussen  over omgaan met verlies en afscheid.

Worstelen met of sámen met God

Op een dag loop je vast. Wij hebben allemaal eens ervaren dat God op een beslissend moment Zijn engelen uitzendt om ons te helpen (Ps.91). Alsof we Hem ná konden rekenen. Net zovaak hebben we meegemaakt dat wij dingen niet op een rijtje krijgen. God verhoort niet of grijpt niet in.

Op een dag loop je vast. Wij hebben allemaal eens ervaren dat God op een beslissend moment Zijn engelen uitzendt om ons te helpen (Ps.91). Alsof we Hem ná konden rekenen. Net zovaak hebben we meegemaakt dat wij dingen niet op een rijtje krijgen. God verhoort niet of grijpt niet in. Zeker, alle gebrokenheid, onvolmaaktheid en kwaad komt niet van God én straks komt de volmaaktheid. Dat staat als een huis! Wij leven nu in een wereld waar geldt: ‘Wie bidt ontvangt’ én waar blijkbaar tegelijk momenten niks gedaan kan(?) worden om het kruisoffer van Jezus tegen te houden en dat mensen waarom dan ook sterven, oud én jong.

Wat kunnen we erover worstelen mét God. Maar worstelen met God verlies je en maakt verder van God los, verbittert! Jacob worstelde er ook zo mee (Gen. 32-33). Hij moet zijn broer Esau ontmoeten en heeft alle reden om daar als een berg tegen op te zien. En voordat hij zijn broer zal ontmoeten raakt hij ook nog in gevecht met God. Bijzonder is dat dit gevecht van Gód uitgaat. Ik denk dat dát typerend is voor al onze worstelingen. Niet wij worstelen met God, maar vanuit de kant van God komt er een gevecht. Dingen worden plotseling anders dan dat je eerder van God ervaren hebt. Zoals je met God was opgevoed, zoals je Hem zag: het begint je aan te vallen, te knokken in je, mét je zelfs. Er komt een kloof. Je godsbeeld valt je aan. Dat gevecht kan zo heftig worden dat de Here er nb Zijn hand vol aan heeft; vol aan jou.

Duidelijk in de worsteling van Jacob is dat de Here Jacob tegen zijn verstand en gevoel in ermee te hulp wil komen. Dit blijkt dus niet een worsteling van Jacob mét God te zijn of tégen God, maar een worsteling om samen mét God Esau tegemoet te gaan. Jacob wil dan ook uit die worsteling, aanvechting de zegen van de Here verkrijgen: Ik staak dit gevecht pas als U mij zegent. Dat doet hij door de Here in plaats van tegenstander tot zijn bondgenoot te maken ín zijn strijd met zijn broer.

Dit is een les voor ons: De Here tot je bondgenoot maken tegenover je pijn, verdriet en gemis. In mijn ogen is dat ook Jezus’ missie geweest en door de Heilige Geest is Hij – doet Hij zo nóg. De Here maakt zich één met ons tégenover ons probleem. Hij vereenzelvigt Zich met ons in zo’n situatie. Hij zegt: in jouw ziek, eenzaam en verdrietig zijn, ben Ik dat óók (Matth. 25). Daarom moeten we onze strijd met onze moeiten niet tégen God uitvechten, alsof God het probleem is, maar samen mét God, met de Here Jezus die strijd te lijf gaan. Hem ervoor inschakelen; laat Hém dat gevecht maar doen! Er is niks waarin Hij ons niet aanvoelt, meevoelt en Hij laat er ons ook nooit mee zitten. Hij trekt ons lot Zich aan. Hij lijdt er Zelf óók onder. Ds. Geert Boogaard die drie kinderen moest verliezen én zijn vrouw schrijft dan: ‘Wie heeft haar leven ingekort en van haar jaren afgedaan? Ik weet het niet, ik zeg niet: God; ik spreek Hem liever vragend aan: Vond U het ook zo’n zware dag, toen zij te sterven lag?’ In die strijd krijgen wij de Heilige Geest en Die geeft ons vrede in onze situatie; een vrede die alle verstand te boven gaat. Voor mij is dit de juiste houding in ons omgaan met zorgen. Niet knokken mét God over je berg van zorgen, maar sámen met God die berg tegemoet gaan. Zoals iemand zei: ‘Als ik al die ellende zie, zeg ik nooit: Waarom doet God daar niks aan. Ik zeg altijd: Gelukkig is God er ook, als Die er niet was, dan zou het nog veel erger, moeilijker zijn.’

Zo hebben ook die ‘geloofdshelden’ geleefd uit Hebreeën 11. Van deze mensen staat dat ze in het geloof gestorven zijn en géén van Gods beloften in vervulling zagen gaan. Blijkbaar wisten deze mensen dat het net zo goed kan dat God pas vervulling van Zijn beloften gaat geven op de nieuwe aarde (13-16). Toch haakten deze mensen niet af. Die belofte was voldoende voor hen. Ze zijn ermee doormidden gezaagd, voor de wilde dieren gegooid (17-40), God greep niet in en soms gingen ze die weg zelfs zingende. Zoals vrienden van ons die lichamelijk erg weinig kunnen en hebben, maar bruisen van geloof, hoop en liefde en de karrentrekkers zijn van hun kerk. Toen ze wat te vieren hadden zeiden ze: ‘Wij willen vandaag niet denken aan wat we niet kunnen en niet hebben.’ Met God springen ze over hun muur van zorgen (David). Gods kracht wordt in hun zwakheid volbracht (Paulus).

Hoe je tot zo’n visie komt? Door ons gesprek mét God, ons gebed: Ik laat U niet gaan tenzij U mij zegent. Tegen de berg zeggen hoe groot God is en tegen God hoe groot de berg is! Ons gebed is de kracht om verder te kunnen. Niet dat de situatie dan altijd anders wordt. Er is geen enkele garantie dat ik krijg wat ik vraag. Soms komt dat pas op de nieuwe aarde. Maar ík word anders in die situatie. Er tekent zich een regenboog af in de wolken. Die staat altijd tégen het noorden: juist waar de kou vandaan komt en ’t donker is. En als er geen engel komt om uit de narigheid te halen, komt een engel je er dwars doorheen leiden: een geleide-engel. Toon Hermans bidt dan: ‘Heer, toen ik in het diepe dal zat en geen spatje meer zag van het licht op de top, heb ik U aangeroepen en het werd lichter. Het licht kwam in het dal, en langs het licht klauterde ik weer omhoog, moeizaam, maar eenmaal aan de top zag ik het licht in volle glorie. Het leed was geleden, en dankbaar heb ik Uw licht omhelsd. Nu weet ik zeker: U bent het stralende licht aan de top van de berg, maar ook de schittering van het vonkje in het dal.

Ds W. van Herwijnen

(Ds. van Herwijnen is PKN-predikant in Zwijndrecht. Dit artikel is in verkorte vorm als column gepubliceerd in het Nederlands Dagblad, n.a.v. de brand in Kampen, waarbij vier kinderen om het leven kwamen. Van zijn hand verschenen verschillende werken, o.a. ‘Als je het moeilijk geloven kunt’ en ‘Op Gods weg blijven’.)

De troost van de levenslooptuin

Op een luisterende novemberdag volgde ik de meanderende beek in de levenslooptuin. Het water was traag in beweging, een neerdwarrelend blad liet zich zoetjes meevoeren. Ik keek naar de handen: de handen in vertwijfeling, de gebalde handen, de gevouwen handen. Nadenkend schoof ik op de bank en keek naar eigen handen; ze leken de gebaren te herkennen.

LevenslooptuinBenno en ik delen iets wat niet in woorden is te vatten. Benno is één van de twee beheerders van de begraafplaatsen in de gemeente Kampen. Hij is ook het bezielend hart van deze stilteplekken. Ik ontmoette hem voor het eerst toen ik een serie schreef over de hier gelegen begraafplaatsen. Het klikte; soulmates, zoals hij zei. En toen het grote verdriet in ons gezin kwam, ondervond ik praktische steun van hem. ‘Ik zal de begrafenis doen, ook al moet ik er voor van vakantie terugkomen.’

Toen ik hem weer eens sprak liet hij weten rond de aula op de oude begraafplaats van Kampen een levenslooptuin te willen aanleggen. Het leek hem zinvol bezoekers aan het denken te zetten, misschien zo ook te mogen troosten. In kleurige woorden deed hij de plannen uit de doeken. Ik luisterde met een half oor, want concentreren was nog moeilijk. Tot er een mailtje kwam met een bijlage. ‘Wil je hier eens naar kijken? Het is een brochure voor scholen, waarin we leerlingen uit de hoogste klassen uitnodigen voor een gang door de levenslooptuin. Een goede gelegenheid om in gesprek te raken over leven en dood.’ De bijgevoegde tekst was spreektaal. Er moest aan gesleuteld worden en op een donkere middag schoof ik in het kleine kantoor op de begraafplaats achter de computer en probeerde met veel geduld zinnen om te bouwen, soms ook stukjes te herschrijven. Toen was het gereed. We waren beiden tevreden.

Op een grote voorname steen, ooit sierde deze het graf van een predikant, moest de uitleg van de levenslooptuin worden gebeiteld. Vijf bordjes met teksten, die vertelden over de verschillende fasen van het leven, waren nodig ter ondersteuning. Of ik daar voor wilde zorgen? Het woog zwaar, ik schoof het voor me uit. ‘Is er ook een deadline?’, mailde ik. De boodschap terug was helder: ‘Op een kerkhof is geen deadline.’ En door die humoristische opmerking werd mijn blokkade opgeheven. Het is een algemeen kerkhof, de woorden moesten voor ieder toegankelijk zijn. Bij een glas wijn schreef ik binnen een half uur alle teksten.

Levensweg
In een korte wandeling rond de aula zijn de symbolische fasen van het leven weergegeven. De natuurlijke gang van het water in de beek staat voor het leven zelf. Ook de beplanting wordt hierin betrokken. Van pril en laag (geboorte) naar beplanting in opgaande groei (ontwikkeling), die overgaat in onstuimig en ongeordend groen (tegenslagen). In de aanwezige beelden zal de wandelaar bij enig nadenken veel herkennen.

Geboorte
Van onder de ruwe ongevormde steen zoekt het water een weg. Het leven begint, de nog ongevormde mens zal zich vormen naar lichaam en geest.

Groei en ontwikkeling
De mens opgenomen in het leven krijgt steeds meer vorm. Groei van lichaam, groei van geest. Zelfkennis, een voortdurend proces.

Tegenslagen en voortijdig wegvallen
De belemmeringen voor het water in dit gedeelte van de beek symboliseren tegenslagen in het leven. Soms zelfs stopt de waterstroom en sterft de mens voortijdig.

Sterven
Het water stroomt hier in de grond, de beek houdt op. Hier eindigt het leven van de mens en moet hij niet alleen zijn dierbaren loslaten, maar ook het leven zelf.

Gedenken en overdenken
Ieder mensenleven ligt tussen geboorte en sterven. Aan het eind van deze symbolische levensweg is het goed dierbaren te gedenken en het eigen leven te overdenken.

Beelden, er moesten beelden komen en daartoe werden de bewoners in een huis-aan-huis krant opgeroepen voorstellen in te dienen. De reacties waren even talrijk als ontroerend.

Op een vroege voorjaarsdag, bij het uitbotten van het eerste groen, namen Benno, Aletta en ik de voorstellen door. Aletta is uitvaartleider en een fijne vriendin van ons beiden. Na veel wikken en wegen werd gekozen voor handen in alle veelzeggendheid. Tot slot kwam er een grote tafel met aan weerszijden gastvrije banken, bezoekers konden daar in alle rust hun gedachten laten gaan. En mochten er tranen vallen, ook dat kon, want de pergola bood voldoende beschutting. En hiermee was de levenslooptuin gereed en was er een prachtige stilteplek geboren.

Op een luisterende novemberdag volgde ik de meanderende beek in de levenslooptuin. Het water was traag in beweging, een neerdwarrelend blad liet zich zoetjes meevoeren. Ik keek naar de handen: de handen in vertwijfeling, de gebalde handen, de gevouwen handen. Nadenkend schoof ik op de bank en keek naar eigen handen; ze leken de gebaren te herkennen. Mijn blik dwaalde over de begraafplaats met bijzondere monumenten en onopvallende gedenktekens, bedekt door vallend blad. Eindigheid èn eeuwigheid leken elkaar te raken…

Aly Brug.

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Als alles duister is, ontsteek dan een lichtend vuur

Meestal worden op het eind van het kerkelijk jaar de doden van het afgelopen jaar herdacht. Dat gebeurt op Koninkrijkszondag, ook wel dodenzondag genoemd of “zondag van de Voleinding”.

Meestal worden op het eind van het kerkelijk jaar de doden van het afgelopen jaar herdacht. Dat gebeurt op Koninkrijkszondag, ook wel dodenzondag genoemd of “zondag van de Voleinding”. In sommige Gemeenten herdenkt men de gestorvenen in de dienst van Oudjaar. In Verpleeghuizen is het de laatste jaren praktijk geworden om dit op geregelde tijden over het hele jaar te doen, bijvoorbeeld elke drie maanden of elk half jaar.

Van mijn schoonzuster in Santpoort heb ik gehoord, hoe ze het daar in het afgelopen jaar hebben gedaan. Het had haar volste aandacht, omdat haar man, onze zwager Lambertus Cornelis (Bert) Brummelkamp, bij de gestorvenen behoorde, die herdacht werden. In de PKN-Gemeente van Santpoort-Noord, die voor de kerkgang gebruik kan maken van de oude dorpskerk aldaar, vond de herdenkingsdienst plaats op 23 november j.l., op de zondag van de Voleinding dus. In de dienst ging voor: ds. Henk Reefhuis. Er was een prachtige orde van dienst ontworpen, waarvan ik u graag enkele bijzonderheden wil overbrengen.

In afwisseling met het koor zingt de Gemeente als openingszang: “Die ons schiep”, een lied van Sytze de Vries op muziek van Willem Vogel uit de bundel “Tussentijds” nr. 122 en ook in “Zingend geloven 5” nr. 73.

Die ons schiep
En ook nu nog
als hier de nacht ons
overmant
houdt in de holte
van Uw hand.

Die ons zoekt
in het duister,
Die ons de dag hebt
toegezegd,
spreek in de stilte
tot Uw knecht.

Die ons hoedt
in Uw schaduw,
onder Uw vleugels
toegedekt,
liefde, die ons tot
leven wekt,

Ken ons hart,
zo onrustig,
vol van zichzelf
is het verblind.
totdat het rust in
U weer vindt.

Kom tot ons
als de morgen.
Ga over ons op
als het licht.
Zegen ons met Uw
Aangezicht.

Na het smeekgebed worden de gevoelens van rouw aldus verwoord:

Rouw

Afscheid nemen
afstand scheppen
herinnering worden
draden geweven
tot een web
weer losmaken
tot raggen

die toch opglanzen
als ik het licht
er goed op heb.

Hierna zingt de Gemeente: Laat komen, Heer, Uw Rijk (Liedboek Gez. 294).

Na de lezing der Schriften wordt gezongen: Eens komt de grote zomer (Gez. 288, 1-4-5).

Direct na de “uitleg en verkondiging” volgt de “gedachtenis van de overledenen”:

Telkens worden drie namen genoemd, waarna de familieleden worden uitgenodigd naar voren te komen om een licht te ontsteken aan het licht van Pasen. Wanneer zo 6 overledenen zijn herdacht zingt de Cantorij:

Als alles duister is, ontsteek dan een lichtend vuur, dat nooit meer dooft;
Als alles duister is, ontsteek dan een lichtend vuur, dat nooit meer dooft,
Vuur dat nooit meer dooft, als alles duister is.

De Gemeente herhaalt dit lied.

Dan volgen weer drie namen, de familie komt naar voren, weer drie namen en weer komen familieleden naar voren om een kaars aan te steken. Als alle namen zo zijn genoemd en alle gestorvenen door de familieleden en de Gemeente zijn herdacht, mogen ook andere Gemeenteleden naar voren komen en een licht ontsteken.

Nadat de laatste kaars is aangestoken spreekt de predikant:

Als een knop
aan een tak van een boom,
geworteld in de bron van leven –
als beeld van nieuwe hoop, als een ster in de nacht,

gedenken we jou,
allen,
die we uit het oog,
maar niet uit het hart
hebben verloren.

We zien uit
naar het licht
dat ons verbindt
in dood en leven.

De voorbeden worden ingeleid met een orthodoxe gebedsdeclamatie (uit Dienstboek pag. 746):

Laat mijn gebed mogen stijgen als wierook omhoog
Tot Uw aanschijn.
Moge het, als ik mijn handen ophef,
Tot een waardig offer U zijn,
Wanneer ik roep tot U: verhoor mij, o Heer.

Dan volgen de persoonlijke gebeden in een stil gebed, besloten met het “Onze Vader”.

Als slotlied wordt gezongen: Vergeet niet hoe wij heten (tekst van WillemBarnard, melodie van Willem Vogel, uit “Tussentijds” nr. 188).

Vergeet niet hoe wij heten:
naar U zijn wij genoemd.
Zoudt Gij ons niet meer weten
dan waren wij gedoemd
te sterven aan Uw leven;
Maar zo Gij ons gedenkt
is er een eeuwig even,
een ogenblijk gegeven,
een paasdag die ons wenkt.

Zij raken niet vergeten
die over zijn gegaan
tot u, want in Uw heden
bewaart Gij hun bestaan.
Hun namen zijn verzekerd
in Uw gedachtenis,
Gij zult ze blijven spreken
tot die DAG aan zal breken
waarop het wachten is.

Vergeet niet hoe wij heten,
wij heten naar Uw naam.
uit duizenden gebeden
stelt zich Uw eenvoud saam.
Want zo zijt Gij gebroken,
gelijk het ene licht,
van naam tot naam gesproken,
van dag tot dag ontloken,
zo zien wij Uw gezicht.

Al met al een indrukwekkende dienst, waarin de elementen van rouw en rouwverwerking in woord en lied samenvloeiend tot uitdrukking werden gebracht. Op deze manier blijven de gestorvenen onder ons aanwezig, in eerbied en dankbaarheid. En zo is het goed.

Glansloos zijn de dagen

Iemand heeft pijn omdat de naam van haar dierbare nooit genoemd wordt. ‘Laten we zelf het initiatief nemen en de naam van onze geliefde noemen’, vindt een deelneemster. Zelf noemt zij regelmatig zijn naam, voor mensen die hem nooit ontmoet hebben, heeft hij een gezicht gekregen. Mensen die open staan voor de naam, zij zijn als graspollen waaraan we ons optrekken om de berg te kunnen beklimmen. Anderen doen niet meer terzake.

De enveloppe is onopvallend, de inhoud laat me weten dat ik bij de rouwenden hoor.

De werkgroep Verliezen Verwerken Salland/Noordwest Overwijssel heeft, evenals voorgaande jaren, een thema- en ontmoetingsdag georganiseerd in Ommen met als titel “Glansloos zijn de dagen”. Deze keer zal Manu Keirse een inleiding houden. Ik zoek op internet en ontdek dat hij hoogleraar is aan de Faculteit Geneeskunde van de K.U. te Leuven. Van zijn hand verschenen meerdere boeken over rouwverwerking.

Een paar weken later. Onzeker open ik de deur van het Kerkelijk Centrum ‘De Kern’ aan de Bouwstraat en word opgevangen door Ted. Ik herken hem van vorig jaar. Hij weet alles over symbolisch bloemschikken en zal vanmiddag de workshop leiden. Ook andere mensen van de werkgroep herken ik en zij herkennen mij. En als ik dan ook nog een vriendin en twee andere deelnemers van vorig jaar ontdek, is het haast gezellig.

De ruimte is aangenaam, zo’n vijftig rouwenden, vrouwen in de meerderheid, er zijn verrassend veel jongeren. Janneke Dijkhof opent met een gedicht van Doris Dorné:

Met open ogen
staar ik
in de spiegel van het verleden
naar het troosteloze heden.
Glansloos
zijn de dagen nu jij er niet meer bent,
alles heeft zijn kleur verloren,
eenzaamheid trekt diepe sporen
in de kamers van mijn hart.

Daarna loopt Ted naar de uitgeholde schijf van een dikke boom. Er zitten rare punten glas in. ‘Een stuk geslagen spiegel, zo zien we onszelf, niet meer compleet’, legt hij uit. Het zware ‘pak van rouw’ ligt op tafel, het touw er omheen is losgemaakt. Manu Keirse zal het papier verwijderen. Hij oogt vriendelijk en ontspannen, zijn stem is heerlijk. Keirse geeft handvatten. ‘Verdriet is als een vingerafdruk: voor iedereen herkenbaar en toch zijn er geen twee vingerafdrukken gelijk. De lijnen lopen telkens weer anders en vormen een uniek patroon. Zo loopt ook het verwerkingsproces anders. Steeds opnieuw het verhaal vertellen, de puzzel wordt compleet. Leeftijd is geen excuses voor verdriet en verdriet wegstoppen heeft geen zin. Men moet dwars door de pijn heen, tranen en verdriet toelaten, steeds maar weer, tot de stroom geleidelijk minder wordt. Schuldgevoelens ontstaan door ons streven naar perfectie, ze vertellen ook over liefde. De opvang door anderen is heel belangrijk.’ Hij kijkt scherp de zaal rond. ‘Ik zal u een verhaal vertellen. Een werknemer ging veertien dagen na het overlijden van zijn vrouw weer naar zijn werk. De directeur riep hem in zijn kamer en zei: ‘Vertel me eens hoe is alles gegaan?’ De man vertelde, het gaf lucht. De directeur luisterde vol aandacht. ‘Wij hebben voor jou tijdens de lunch een kleine ruimte gereserveerd. Daar kun je lunchen met een paar anderen, die jezelf mag kiezen.’ De werknemer werd met zorg opgevangen en kon langzaam in het werkproces terugkeren. Een ander verhaal. Roos, een moeder van vier jonge kinderen verliest haar man en niet veel later ook een kind. Haar moeder is de steunpilaar, zodat Roos overeind blijft. Dan verongelukt de twaalfjarige dochter. En weer is de moeder daar, maar Roos vloekt haar weg en zegt dat de moeder beter had kunnen verongelukken, zij heeft het leven al grotendeels geleefd. De moeder gaat en komt later door de achterdeur binnen met de woorden: ‘Je hebt gelijk ik ben oud, ik had beter kunnen sterven.’ In tranen vinden ze elkaar.’

Het is stil in de zaal. ‘En dan die drie dochters, die hun moeder in alle liefde bijstonden in de ziekte en op de avond van de dag van overlijden naar een dansgelegenheid gingen. Het hele dorp sprak schande. Maar voor hen was bewegen dè manier het verdriet er uit te schudden.’

Een paar deelnemers krijgen een glas water aangereikt; water geeft lucht. Keirse bouwt af. ‘De politie raadt mensen af te gaan kijken naar dierbaren die ernstig verwond zijn na een dodelijk ongeval. Ik raad aan als men het enigszins kan opbrengen de confrontatie aan te gaan. Ooit werd ik gebeld om raad. Een jongen was onder de trein gekomen, her en der lagen delen van zijn lichaam. Ik adviseerde alle delen naast elkaar te leggen, ze onderling te verbinden met zwachtels en ze af te dekken in de vorm van een lichaam. Alleen de delen die wel gezien mochten worden onbedekt te laten. Een paar weken later werd ik gebeld door de ouders. ‘Wij zijn u ontzettend dankbaar. Door uw bemoeienis hebben wij de linker voet van onze zoon nog kunnen kussen.’

Er worden vragen gesteld. Een deelneemster heeft na tien jaar verpleeghuis haar man een jaar geleden verloren. Ze heeft nog niet kunnen huilen en verlangt naar tranen. Een meneer meldt dat mensen vragen ‘Hoe gaat het?’, maar niet wezenlijk luisteren. Keirse draagt aan. ‘Altijd een zin afmaken. ‘Hoe gaat het sinds ik u de laatste keer sprak?’ Iemand heeft pijn omdat de naam van haar dierbare nooit genoemd wordt. ‘Laten we zelf het initiatief nemen en de naam van onze geliefde noemen’, vindt een deelneemster. Zelf noemt zij regelmatig zijn naam, voor mensen die hem nooit ontmoet hebben, heeft hij een gezicht gekregen. ‘Mensen die open staan voor de naam, zij zijn als graspollen waaraan we ons optrekken om de berg te kunnen beklimmen. Anderen doen niet meer terzake.’ Instemming alom.

Harpspel zorgt voor de overgang naar de zeer verzorgde lunch. Bij de boekentafel praat ik na met Manu Keirse. Hij schrijft in het zojuist gekochte ‘Vingerafdruk van verdriet’, in kleine letters: ‘Lezen over verdriet, is lezen over liefde.’

Na de workshop ‘bloemen vertellen over rouw’ en de in kleine groepen gehouden gesprekken, volgt de sluiting. Bij de deur reikt Ted ons een stukje tak aan voorzien van een kussentje mos. Aan de voorzijde zitten kraaltjes. ‘Is er een geluksmoment, leg dan een kraaltje op het mos.’

’s Avonds peuter ik de rode kraal los en vlij haar op het mos…

Aly Brug.

Overgenomen uit het Centraal Weekblad nr.50 met toestemming van de auteur, waarvoor hartelijk dank! Illustratie van Nele Reyniers in ‘Vingerafdruk van verdriet’.

Als een droom

Tijdens een herdenkingsbijeenkomst werden de namen van de overledenen werden genoemd en geplaatst in het licht, door het ontsteken van de Paaskaars en de Gedenkkaars. Voor iedere naam was er een roos. Er werd gevoelige muziek gespeeld op dwarsfluit en piano, waarna een verhaal werd verteld. Het verhaal heet ‘de droom’. Het is een bewerking van een stukje uit een kinderboek, waarin een oma een gesprek heeft met haar kleinzoon.

Onlangs sprak ik mijn schoonzuster uit Santpoort, die dit jaar haar man verloren heeft. Zij vertelde, dat in het verpleeghuis Velserduin te Driehuis, waar mijn zwager verpleegd was, een herdenkingsbijeenkomst was gehouden. De namen van de overledenen werden genoemd en geplaatst in het licht, door het ontsteken van de Paaskaars en de Gedenkkaars. Voor iedere naam was er een roos. Er werd gevoelige muziek gespeeld op dwarsfluit en piano, waarna een verhaal werd verteld.

Het verhaal heet ‘de droom’. Het is een bewerking van een stukje uit een kinderboek, waarin een oma een gesprek heeft met haar kleinzoon.

De droom

“Oma”, vroeg Jacob, “mist u opa heel erg?”
“Ja”.
“Heeft u gehuild toen hij dood was?” “Ja”.
“Lang?”
“Ja”.
“En nu?”
“Nu is het over en ben ik alleen nog verschrikkelijk blij, dat ik opa gekend heb. Ik heb geluk gehad.”
“O…” zei Jacob. Want zo kon je het natuurlijk ook bekijken.
“Heel lang geleden”, zei oma, heb ik eens bedacht dat het leven een droom was. Niet mijn eigen leven, maar het even van de mensen om mij heen. Dat ik al die mensen droomde. Sommige mensen waren nachtmerries, andere mensen grauwe dromen, en er waren natuurlijk ook een paar mensen van wie ik zo veel hield – dat waren mijn verrukkelijke dromen. Snap je dat?”
Jacob knikte. Hij dacht van wel.
“Als je een verrukkelijke droom hebt gehad”, zei oma, “wordt je vrolijk wakker. Je bent blij, dat je die droom gedroomd hebt. Toch? Ik heb tenminste nooit meegemaakt, dat iemand woedend met zijn vuisten op de ontbijttafel zat te beuken, omdat zijn mooie droom zo maar was opgehouden, toen hij wakker werd. Nee, je kijkt met plezier en dankbaarheid terug op zo’n droom. En zo is het ook met de mensen, die je kent. Je houdt van ze en dan gaan ze dood. Het is dan net alsof je wakker wordt uit die mensen. Je wrijft aan de ontbijttafel de slaap uit je ogen en iedereen denkt dat je huilt. En dat is natuurlijk ook zo. Je huilt. Ik bedoel,bij mensen is het toch wat anders dan bij dromen… En dan kun je met je vuisten alle ruiten stukslaan van verdriet en woede, maar je kunt ook denken: Wat een verrukkelijke droom!
En als je geluk hebt gehad denk je: wat duurde die droom lekker lang – bijna vijftig jaar. Zo lang heeft mijn droom van opa geduurd, Jacob.

Vijftig jaar! Dan mag je toch niet mopperen.

Gebeden in tijden van verdriet

“Wek onze kracht, vuur onze hartstocht aan, heradem ons dat wij in U volharden. Doe lichten over ons Uw lieve naam…”

Gebed

Gij die het sprakeloze bidden hoort
achter de woorden die wij tot U roepen.
Gij die de mensen ziet als geen mens.

Gij die Uw woord in ons hebt neergelegd
in den beginne als een bron van weten.
Gij die ons hebt geschapen naar U toe.

Wek onze kracht, vuur onze hartstocht aan,
heradem ons dat wij in U volharden.
Doe lichten over ons Uw lieve naam.

Huub Oosterhuis

Psalm 63

God, mijn God, ik zoek naar U.
Al wat ik ben is dorst naar U.
Mijn lichaam is een land zonder water,
uitgeput van verlangen naar U.
Ik weet, uw Liefde is meer dan het leven,
U wil ik prijzen, mijn leven lang.
Naar U strek ik mijn handen uit,
ik roep uw naam, Gij zijt mijn God,
mijn dagelijks brood, mijn overvloed.
Ik raak over U nooit uitgezongen.
Nachten lang lig ik wakker van U,
wakend dromend denk ik aan U:
altijd hebt Gij mij nog geholpen,
in uw nabijheid ben ik gelukkig.
Gij hebt mij op uw rug gebonden,
met beide handen houdt Gij mij vast.
Zo zal ik mij verheugen in U,
wie U erkent heeft recht van spreken.

Gebed

O Gij, alles voorbij,
hoe anders U te noemen?
Hoe kunnen woorden U prijzen,
Gij die door geen woorden te zeggen zijt?
Hoe kunnen gedachten U bereiken,
Gij die door geen denken te grijpen zijt?
Gij, Enige, Onuitsprekelijke,
bij U alleen blijft alles bewaard,
op U hoopt alles,
Gij zijt het doel van alles.
Gij zijt één,
Gij zijt alles.
Gij zijt niemand.
Gij zijt geen één.
Gij zijt niet alles.
Wees mij genadig,
O Gij, alles voorbij.

Gregorius van Nazianze

Gebed:Verdriet grijpt mij naar de keel

O God,
als de mens wist
voordat hij geboren wordt
hoe bitter de dood is,
hij zou zich het leven niet wensen.
Maar wij leven,
en wij weten elke dag:
Wij moeten sterven.
Het einde nadert
elke dag,
Heer,
en vandaag is de dood
in ons huis gekomen.

Heer,
Carola is gestorven,
Daar ligt haar lichaam voor ons.
Alles wat zij was,
ligt daar.
Maar wij weten ook,
dat zij graag U had leren kennen,
dat zij worstelde met Uw bestaan,
zij hunkerde naar de eeuwige dingen.

Elke avond voor ’t slapen gaan
bevroeg zij haar eigen hart,
of de dag goed geweest was
of dat zij iets had laten liggen.
En daarom Heer,
wij weten dat U bij haar bent
en haar opneemt in uw eeuwig rijk.

Heer,
wij zijn verdrietig
en bedroefd
door de dood
die zo vroeg gekomen is.
Wij zijn bedroefd
ten dode toe,
Heer,
en er is geen troost in ons.
Hoe kunnen we elkaar troosten,
als het hart ons breekt?

Alstublieft Heer,
wilt U ons troosten,
en laat Carola
bij ons blijven
zoals zij was,
in alles,
wat zij gedaan heeft,
waarvoor zij geleefd heeft.

Amen

Gedichten

In Memoriam voor een vriendin

Rust nu maar uit – je hebt je strijd gestreden;
Je hebt het als een moedig mens gedaan.
Wie kan begrijpen, wat je hebt geleden?
En wie kan voelen, wat je hebt doorstaan?
Rust nu maar uit – je taak is af gekomen;
vandaag heeft God de kroon op ’t werk gezet
dat je eenmaal in zijn kracht hebt ondernomen,
de zin was af, God heeft een punt gezet.
Maar ’t valt ons moeilijk om de zin te vatten
van ’t zwijgen van je laatste harteklop.
Misscheien alleen maar dit: de afgematten
en moeden varen als met arendsvleuglen op….

Nel Benschop

Het enige antwoord

 (voor Leonie)

O nee, ik kan het je niet zeggen
waarom het lijkt, of God je niet verhoort;
Ik wil niet trachten, het je uit te leggen,
Ik kan het niet: onmachtig is mijn woord.
Het is onmogelijk, je te verklaren
waarom de liefste mensen van ons gaan.
Je kunt je er wel blind op blijven staren,
maar raakt steeds verder van de Heer vandaan.
Ik weet het niet, waarom de mensen lijden,
waarom er zo veel pijn is en geweld,
waarom het je niet lukt, je te bevrijden
van wat je in een wurggreep houdt omkneld.
Ik heb geen ander antwoord op je vragen
dan dat je blindelings vertrouwen moet,
omdat de Heiland Zelf jouw last wil dragen.
Hij zorgt voor je, zoals een vader doet.
Misschien klinkt je dit alles afgesleten,
je zegt misschien: “Die troost is wel goedkoop”.
Maar als ik dit niet wist, dan zou ik niets meer weten:
In leven en in dood is het mijn enige hoop.

Nel Benschop

In de schuilplaats des Allerhoogsten

Wie in Gods schaduw overnacht,
zich met Zijn vleugels laat bedekken-
God zal hem in de morgen wekken,
in ’t morgenlicht, door ons verwacht.

Hij, die Gods vesting binnentreedt –
God zal zich over hem ontfermen,
hem zo behoeden en beschermen
dat hij zich altijd veilig weet.

Wat ons ook hindert of verwart,
God wil dat niets ons zal doen vrezen.
De dood zelfs moet Zijn dienaar wezen:
Hij legt ons dichter aan Gods hart.

Enny IJskes-Kooger

A Dieu

Je bént niet dood – de Heer heeft je geroepen
bij Hem te wonen in Zijn glanzend huis;
Je hoeft geen rust en vrede meer te zóeken,
Je hébt ze nu – want je bent veilig thuis.
Je bent niet dood – je mag voor eeuwig leven,
Je bent verlost van onvolkomenheid,
van pijn en van verdriet. God zal je geven
een onbegrensd geluk in onbegrensde tijd –
Je bent niet dood. – Maar ach, ik zal je missen
zoals een mens de meest-geliefde mist.
De jaren van geluk zijn nooit meer uit te wissen,
En ik geloof: God heeft zich níet vergist…

Nel Benschop

Oproep televisieprogramma Ik mis je

De makers van ‘Ik mis je’ zijn dit moment het zesde seizoen aan het voorbereiden en doen een omroep aan mensen om zich aan te melden. Ik weet dat deze serie voor veel mensen troostrijk is, zeker voor hen, die iemand verloren hebben…

De makers van ‘Ik mis je’ zijn dit moment het zesde seizoen aan het voorbereiden en doen een omroep aan mensen om zich aan te melden. Ik weet dat deze serie voor veel mensen troostrijk is, zeker voor hen, die iemand verloren hebben…

Ik mis jeMaak een unieke film over een overleden dierbare
Meld u aan voor het televisieprogramma ‘Ik mis je’ (EO)

In ‘Ik mis je’ maakt presentatrice Marion Lutke samen met gelovige nabestaanden een unieke herinneringsfilm over een partner, kind, familielid of goede vriend(in) die is overleden.

Gasten halen herinneringen op en in combinatie met foto’s en (home)videobeelden vormen deze een unieke film. Aan de orde komen zijn/haar karakter, het overlijden en hoe de nabestaanden met het gemis omgaan. Halen ze steun uit het geloof? Wat betekent het verlies voor de manier waarop zij in het leven staan?

Het doel van ‘Ik mis je’ is allereerst een mooie ‘in memoriam’ maken. Daarnaast wil het programma andere mensen helpen die iemand missen. Kijkers schrijven geregeld dat ze zich in verhalen herkennen en hier steun uit halen. Ook inspireert het programma mensen om op hun eigen, unieke manier afscheid te nemen.

De redactie van ‘Ik mis je’ is op dit moment bezig met de opnames voor het zesde seizoen, dat na de zomer zal worden uitgezonden. U kunt zich aanmelden voor het maken van zo’n unieke herinneringsfilm. Neem hiervoor vrijblijvend contact op met de redactie.

Op www.eo.nl/ikmisje kunt u eerdere afleveringen terugzien. Ook vindt u hier meer informatie over het programma en kunt u ervaringen van gasten lezen.

Skyhigh TV
Redactie Ik mis je
Tel. 035 62 63 000
E-mail:
ikmisje@skyhightv.nl

In Memoriam

Ter afsluiting van de serie over rouw en rouwverwerking wil ik nog een preek toevoegen, die ik 10 jaar geleden gehouden heb bij de begrafenis van mijn overbuurman Piet Brugmans in Wilhelminadorp.

Ter afsluiting van de serie over rouw en rouwverwerking wil ik nog een preek toevoegen, die ik 10 jaar geleden gehouden heb bij de begrafenis van mijn overbuurman Piet Brugmans in Wilhelminadorp.

Janet, Henny en Ben, familie en vrienden,

U heeft mij gevraagd om in dit uur van afscheid een enkel woord tot u te spreken, een woord van troost en bemoediging.

Eigenlijk zouden we moeten zwijgen in het aangezicht van de dood, want de dood is zo abrupt en definitief, zo’n verschrikkelijke en angstaanjagende werkelijkheid. En toch ook hebben we ’t gevoel, dat er iets gezegd moet, MAG worden, een woord van begrip en meeleven, een woord van God bovenal, een woord waarvan licht uitstraalt in de duisternis van onze gevoelens en gedachten, waarvan kracht uitgaat om leed en droefenis te kunnen dragen.

Woorden van mensen kunnen je op moeilijke ogenblikken goed doen, natuurlijk. Je merkt dan, dat je niet alleen staat. Maar ten diepste ben je toch alleen. Dat merk je in de eenzame ogenblikken, in de stille momenten, als je terugkijkt naar vroeger, als je nadenkt over je toekomst. Dan voel je heel de omvang van je alleen-zijn. Een ander kan dat nooit invoelen, dat wat u meemaakt aan gemis en verdriet. Gemeenschap van mensen is dan ook nooit blijvend, want mensen kunnen dat niet opbrengen, zij hebben er geen geduld voor. Het moet nu maar eens afgelopen zijn, zeggen ze dan. Maar voor u zal het nooit afgelopen zijn. Daarom hebben we vandaag God zo nodig, en dat zal elke dag zo wezen. Want blijvende gemeenschap en hulp en troost zijn alleen bij de Almachtige te zoeken en te vinden. Zijn vertroosting houdt niet op, nooit! Hij zal altijd bij u zijn, ook ’s nachts als de sombere gedachten komen.

Wat is het daarom goed, dat we ons vanmorgen onder echte troostrijke woorden uit de Schriften mogen stellen: “Wij toch zijn van gisteren en weten niets, want als een schaduw zijn onze dagen op aarde”, zegt Job in zijn verdriet, als hem alles ontnomen is. En de psalmdichter van Psalm 103 voegt daar met bitterheid aan toe: “gelijk het gras is ons kortstondig leven”. In het aangezicht van de dood, die onze lieve man en vader Piet Brugmans van ons heeft weggenomen, moeten wij dat ook bekennen: dat het met ons leven reddeloos verloren is, een schaduw, een schim, ’t is voorbij voordat je er erg in hebt. Wij mensen zijn van gisteren, gisteren is vergankelijkheid, wat gisteren was is vandaag niet meer, dat is voorbij, dood, afgelopen, uit. De Bijbel is daar heel duidelijk over. We hoeven ons niets wijs te maken. Wie de dood negeert, loopt met oogkleppen voor. U heeft het al maanden lang zien aankomen. De tekenen van de dood werpen hun schaduwen soms lang vooruit… tot het deze week werkelijkheid werd.

Gelukkig mogen we ons ook stellen onder een ander Schriftwoord, een woord dat tot troost van Piet werd gelezen en dat hij zo volmondig beaamde:

Wees mij genadig, o God,
wees mij genadig,
want bij U schuilt mijn ziel;
ja, in de schaduw van uw vleugelen
zal ik schuilen,
totdat het onheil voorbij is.
Ik roep tot God, de Allerhoogste,
tot God, die het voor mij voleindigt.
(Psalm 57, 2-3)

Treffend is ook hier het woord “schaduw”. Maar nu niet als de schaduw, die voorbij gaat, zoals het met ons leven gesteld is, maar als de schaduw die blijft: de schaduw van Gods vleugelen, waaronder een mens veilig kan schuilen en eindelijk tot rust kan komen. Wat kan een mens daarnaar verlangen! Wij bidden er ook om, dat Piet nu onder die vleugels mag vertoeven. Want ook voor hem was ’t leven als “van gisteren” en “als een schaduw hier op aarde”. Een heel verdrietige ervaring. Hij moest het een na het ander loslaten en werd tenslotte helemaal hulpbehoevend. De ziekte zat in zijn hoofd, al heel lang. Daardoor was hij soms niet gemakkelijk in de omgang, moeilijk ook voor zichzelf, verdrietig en opstandig, gedeprimeerd. Maar voor de buitenwacht hield hij zich goed, recht overeind met de pet op z’n hoofd, hondje aan de lijn, lange tijd een vertrouwd beeld op ons dorp.

Hij was aardig voor iedereen en bracht daarmee het woord van de apostel Paulus in de praktijk: wees vriendelijk voor alle mensen. Komend van buiten had hij zich al snel een eigen plaatsje in uw midden verworven. Hij was een trouw lid van de Bejaardensoos en hij toonde zijn warme hart aan een ieder, die bij hem kwam. Dan werd er gezellig gepraat en een glaasje gedronken. Zo was hij en zo hield hij zich staande, ondanks de last die de pijnen in zijn hoofd hem meer en meer gingen bezorgen.

Al vroeg zijn eerste vrouw verloren, daarna getroffen door een hersenbloeding, moest hij steeds meer inleveren. Toen kwam de achteruitgang in jouw gezondheid, Janet, operaties en steeds minder aan kunnen, ja ook jij moest inleveren. En jullie probeerden elkaar zo goed mogelijk tot steun te zijn, in al die ruim dertig jaren, dat jullie getrouwd zijn geweest. Als een schaduw is dat alles voorbij gegaan. Veel spanningen heeft dat ongetwijfeld te weeg gebracht. Steeds weer mocht u het samen dragen en mocht u in die nood van het leven ook elkaar verdragen. Laten we er de Heer voor danken!

Ja, daar is vandaag ook reden tot dankbaarheid. “Want bij u schuilt mijn ziel, ja, in de schaduw van uw vleugelen zal ik schuilen”. Dit laat een heel eigen licht schijnen op dat leven, dat als een schaduw voorbij is, maar ook op het leven dat nog wacht. “Mijn hart is gerust, o God, mijn hart is gerust, want in de schaduw van uw vleugelen zal ik schuilen.” Dat mogen wij weten en daar mogen wij op hopen, ook voor ons zelf. Wat was Piet dankbaar voor zijn mooie stekkie in Wilhelminadorp. Hij was nog steeds bezig het te verfraaien. Hij had daar echt zijn plek gevonden, zoiets als een schuilplaats in de schaduw van Gods vleugelen. Dat moge het ook blijven voor jou, Janet!

God blijft voor u zorgen, goed is de Heer
en met elke morgen keert zijn goedheid weer.
Schoon g’in ’t verdriet nergens uitkomst ziet,
groter dan de Helper is de nood toch niet.
Wat ons ontviele, Redder in nood,
red slechts onze zielen uit zond’ en dood!

Dit lied wijst heen naar de toekomst, ook die van jouw leven, Janet. Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand!

En daarvan getuigt ons derde Schriftwoord, een woord van de Heiland zelf” “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven!” (Mt.11,28).

Piet heeft de laatste dagen echt verlangd naar die rust, en daar is voor hem ook om gebeden keer op keer, wat hij heel fijn vond. En nu heeft hij die rust gevonden, vermoeid en belast als hij was. De Heiland heeft hem geroepen en thuisgehaald.

In dat perspectief mogen ook wij allen verder leven. Want eens komt ook voor ons de tijd, dat de aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, zoals onze vierde tekst, uit 2 Kor.5, zo treffend zegt. Maar, voegt Paulus er aan toe, dat is niet erg, daar hoeven we niet bang voor te zijn, want weet u: daar zijn vleugels die ons opvangen en beschutting en rust gaan geven. “Daarom verliezen wij de moed niet, maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd.” Dat is de troost aan alle mensen, die iets mankeren, hoe en wat ook. De uiterlijke mens vervalt, maar bij God komt het niet op het uiterlijk aan. Hij ziet het hart aan, daar binnen in ons. Dat wordt vernieuwd, naarmate de last van de verdrukking groter wordt. Die innerlijke mens hunkert naar God en mag eens verschijnen voor Zijn Aangezicht. Want, nogmaals Paulus, wij hebben een eeuwig huis!

Huub Oosterhuis heeft dit zo prachtig onder woorden gebracht in gezang 487:

De Heer heeft mij gezien en onverwacht
ben ik opnieuw geboren en getogen.
Hij heeft mijn licht ontstoken in de nacht,
gaf mij een levend hart en nieuwe ogen.
Zo komt Hij steeds met stille overmacht
en zo neemt Hij voor lief mijn onvermogen.

Hij doet met ons, Hij gaat ons in en uit.
Heeft in zijn handen onze naam geschreven.
De Heer wil ons bewonen als zijn huis,
plant als een boom in ons zijn eigen leven,
wil met ons spelen, neemt ons tot zijn bruid
en wat wij zijn, Hij heeft het ons gegeven.

Gij geeft het uw beminden in de slaap,
Gij zaait uw naam in onze diepste dromen.
Gij hebt ons zelf ontvankelijk gemaakt
zoals de regen neerdaalt in de bomen,
zoals de wind, wie weet waarheen hij gaat,
zo zult Gij uw beminden overkomen.

Amen.

Barendrecht, donderdag 7 aug. 1997

Bezoek op het kerkhof

Voor veel mensen is het kerkhof iets lugubers. Ze durven er geen stap te ztten. Het is dezelfde angst, die de mensen weerhoudt om in een ziekenhuis, een psychiatrische inrichting of verpleeghuis op bezoek te gaan. Ik denk dat je je tegen die angst sterk moet verzetten. Want je kunt je hoofd niet in het zand steken en net doen alsof dat niet bestaat.

GrafbezoekVoor veel mensen is het kerkhof iets lugubers. Ze durven er geen stap te ztten. Het is dezelfde angst, die de mensen weerhoudt om in een ziekenhuis, een psychiatrische inrichting of verpleeghuis op bezoek te gaan. Ik denk dat je je tegen die angst sterk moet verzetten. Want je kunt je hoofd niet in het zand steken en net doen alsof dat niet bestaat.

Ziekte, handicap en dood horen gewoon bij het leven. En je kunt het niet ontlopen. Het kan ook eens jouw deel worden! En dan is het zo veel gemakkelijker er tevoren al mee vertrouwd te zijn geraakt.

In dit vlak ligt ook “het bezoek aan het kerkhof”, om de gestorven man of vrouw, vader of moeder, je kind te bezoeken. Het is altijd erg ontroerend, wanneer je bijvoorbeeld in een Tv-programma “Ik mis je” de hele familie rondom het graf ziet staan. Ik weet wel: op het kerkhof vind je van de overledene geliefde niets meer terug als alleen herinneringen. Wie denkt daar nog iets anders te vinden komt bedrogen uit. Dan voel je alleen maar leegte, verlorenheid, en je komt er akelig vandaan. Maar daarvoor moet je ’t ook niet doen! De dood heeft nu een keer scheiding gemaakt, en wij kunnen over de grens van de dood heen niet meer bij elkaar komen. Er is wel iets anders, dat ons de droeve gang naar het kerkhof doet gaan, en dat andere zijn wij zelf: ik in mijn verdriet, ik met mijn eenzaamheid, ik die niet los kom van mijn geliefde partner of kind, ik die nog even bij de geliefde dode wil verwijlen, ik die nog wat zorg wil besteden aan zijn laatste rustplaats, omdat dat het laatste is wat ik nog voor hem of haar kan doen. Voor je zelf kan het iets bevrijdends zijn in de verschrikkelijke benauwdheid van je verdriet. Dat je nog een plaats hebt waar je met je verdriet naar toe kunt, waar je voor je gevoel nog samen kunt zijn met de overledene, waar je in gedachten al die mooie dingen die jullie samen hadden opnieuw kunt beleven, waar je je tranen de vrije loop kunt laten.

Zeker in de eerste tijd van de rouw kan bezoek aan het kerkhof helpen om je verdriet te verwerken. Je hebt tenminste nog een plaats waar je je geliefde weet. Daar ligt ook het grote verdriet bij “vermissing” van een geliefde: dat je die plaats niet weet. De laatste verblijfplaats van een dode houdt de band met hem of haar in stand, al wordt deze ook in de loop der jaren steeds vager. Na verloop van tijd kun je er mee leven dat die tastbare band er niet meer is en dat je uit de herinnering kunt leven. Dan hoef je – denk ik – zo nodig niet meer naar het kerkhof. Je gaat nog wel op gedenkdagen (verjaardagen) en andere vierdagen, om het graf netjes te maken, want de doden blijven er toch bij horen. Misschien kun je ze nog een ereplaats geven in de genealogie of op je website. Zo blijf je voor altijd met hen verbonden.

Hiermee wil de artikelenserie over rouw en rouwverwerking beëindigen. Ik hoop dat ik er veel mensen mee heb kunnen troosten en bemoedigen. Als u nog over bepaalde onderwerpen wilt doorpraten, stuurt u mij dan gerust een mailtje: dominee@pastoralekroes.nl

Bloemen

Soms staat er op de rouwkaart: “Geen bloemen, geen bezoek”. Waarom men dit doet, kan heel verschillend zijn. Misschien hield de overledene niet van bloemen of vindt met bloemen niet passen bij het grote verdriet, dat in het leven gekomen is. Soms ook heeft men het idee, dat met bloemen de ernst van de dood “verbloemd” wordt.

BloemenSoms staat er op de rouwkaart: “Geen bloemen, geen bezoek”. Waarom men dit doet, kan heel verschillend zijn. Misschien hield de overledene niet van bloemen of vindt met bloemen niet passen bij het grote verdriet, dat in het leven gekomen is. Soms ook heeft men het idee, dat met bloemen de ernst van de dood “verbloemd” wordt.

Zo moet dat niet, denkt men dan. Je kunt de dood niet “opleuken”. Daar is hij te ernstig en te tragisch voor. Daarom liever geen bloemen! Ook hoor je wel eens zeggen: “Bloemen? Die had men beter bij het leven kunnen geven, nu hoeft het niet meer!””

Tja, waarom geven mensen elkaar eigenlijk bloemen bij begrafenissen en crematies? Het is al een oud gebruik. Ik denk, dat men het doet om dezelfde reden waarom men ook in blijde omstandigheden elkaar bloemen geeft. Om te laten zien, dat men met elkaar meeleeft. Laten we niet te gauw denken, dat men het doet om het geweten te sussen (hoe groter bloemenkrans, hoe groter schuldgevoel). Het kan een soms wat stuntelige en onpersoonlijke manier zijn om een oprecht medeleven uit te drukken. Vaak wordt er ook het respect mee uitgedrukt voor wat de overledene betekend heeft in iemands leven. Ik denk aan een bedrijf, die zijn werknemer in de bloemetjes zet, bij zijn afscheid en bij zijn overlijden. Het laat zien, hoe de collega werd gewaardeerd.

Voordat we het besluit nemen “geen bloemen” op de kaart te zetten, moeten we bedenken dat we daarmee aan anderen de gelegenheid ontnemen hun oprechte meeleven tot uiting te brengen. Ik heb eens gehoord van iemand, die ook had geschreven “geen bloemen”, hoe er op de dag van de begrafenis toch een kransje van eenvoudige weidebloemen kwam, gemaakt door een kind uit de buurt. Het was zo echt en ontroerend, dat de vrouw die ’t me vertelde er nog tranen van in de ogen kreeg. “Dat heeft me toch zo goed gedaan! Daar had ik helemaal niet aan gedacht, toen ik zo maar klakkeloos liet opschrijven “Geen bloemen”. Ook heb ik zelf wel meegemaakt, wat een liefde er van bloemen kan uitgaan. In één van de Zeeuwse dorpen lag op de kist in de groeve enkel een hart, een hart van bloemen, in al zijn eenvoud o zo mooi. Beter hadden de kleinkinderen hun liefde voor Oma niet tot uitdruk kunnen brengen!

Hetzelfde, wat ik van bloemen heb gezegd, kan ook gezegd worden van “geen bezoek”. Je denkt in je verdriet, dat je liever geen mens wilt zien, heel begrijpelijk. Maar dat andere mensen ook verdriet hebben en dat zij uw verdriet willen delen, dat moeten we ook bedenken. Laten we elkaar de kans geven om te troosten en te helpen. Ook als u soms denkt, dat die ander alleen uit nieuwsgierigheid komt. Geef hem of haar dan toch het voordeel van de twijfel! Misschien vergissen we ons, misschien is eer toch meer goeds in een mens dan we denken. Soms vallen mensen nog wel eens mee!

Hier geldt dus hetzelfde, wat ik al eerder gezegd heb over begraven “in stilte”. Ontneem de ander niet de kans tot meeleven. Ontneem ook je zelf niet de kans om getroost te worden. Hoe vaak heb ik het niet gehoord van mensen in de rouw: “Ik zag er zo tegen op, tegen al die mensen, maar wat was het fijn dat ze er waren! Ik heb me daardoor echt gesterkt gevoeld.” Natuurlijk moeten we, als we bezoek aan huis ontvangen, er wel voor zorgen, dat er voldoende hulp is. Want zelf ben je nergens toe in staat. Alleen luisteren en stil zitten is je nog gegeven. Maar er zullen kinderen en kleinkinderen en buren zijn, die u het werk uit handen nemen. In dagen van zorg en verdriet kan de onderlinge bijstand soms grootse vormen aannemen. En dan komt de hulp ook wel eens van een kant, waar je ’t nooit van had verwacht.

Crematie

Een crematorium doet wat koud en zakelijk aan. De tijd voor een crematie is ook zeer beperkt. Als predikant krijg je nauwelijks tien minuten om wat te zeggen. Daarna kun je de formule uitspreken onder handoplegging, waarna de kist zakt. De mensen gaan daarbij staan. Dat is wel een plechtig moment.

WesterveldEen crematorium doet wat koud en zakelijk aan. De tijd voor een crematie is ook zeer beperkt. Als predikant krijg je nauwelijks tien minuten om wat te zeggen. Daarna kun je de formule uitspreken onder handoplegging, waarna de kist zakt. De mensen gaan daarbij staan. Dat is wel een plechtig moment.

Wanneer het afsluitdeksel over het gat is geschoven gaat iedereen weer zitten. Dan kan er nog even “gesproken” worden, waarna men onder zacht klinkende muziek de aula verlaat om zich te begeven naar de koffiekamer, waar de condoleance plaatsvindt. Als je er zo tegen aankijkt, is het echt iets “van de wereld”. De dood wordt geromantiseerd en met al die fraaie toestanden eigenlijk “opgeleukt”. De gruwelijke ernst van de dood is nauwelijks meer te voelen. Alleen als de kist zakt voel je iets van die ernst. Dat is ook het moment van het ultieme afscheid. Persoonlijk had men al afscheid kunnen nemen, als de rouwstoet na het binnenkomen achter langs de kist loopt. Iedereen kan dan even de hand op de kist liggen en zo afscheid nemen. Maar als de kist uit het oog verdwijnt in de diepte is het net alsof men de dode begraaft. Dat is echt het moment, dat je alleen achter blijft, dat de geliefde dode er niet meer is, voor goed. Dat doet heel veel pijn. Maar je bent er tot het laatste toe bij gebleven, en dat is een troost. Als je een dier laat inslapen blijf je er toch ook bij, het is het laatste wat je nog kunt doen voor elkaar.

Daarom is het toch jammer, dat zo’n eigenlijk moment van afscheid en overgave in sommige crematoria niet meer mogelijk is. Soms wordt er een gordijn dicht getrokken, maar je weet dat de kist daar achter blijft staan. Soms blijft de kist ook gewoon staan, wanneer je er langs gelopen bent. En dan op een later moment vindt de verassing plaats (waar dus niemand bij is!), Dat is niet goed. Zo mag het niet zijn, want dan kan het werk niet door de achter blijvenden afgemaakt worden. Dat geeft toch een een gevoel van onbehagen. Hetzelfde is het geval, als op de begraafplaats de kist niet helemaal zakt. Dat is ook zo’n moderne gewoonte, want het is zo erg voor de familie om de kist te zien zakken! De begrafenisondernemer zegt dan tot de dominee: “Kist zakt tot maaiveld”. O ja? Denk ik dan. Moet de overledene dan maar blijven hangen tussen leven en dood? Ook dan wordt ons werk niet afgemaakt. En dat is toch een eerste begin van de rouwverwerking? Wij geven de geliefde dode niet over aan de aardse rustplaats, maar eigenlijk laat je hem achter in de handen van de lijkbezorgers. En wij verlaten hem of haar vóórtijdig! Daar zit iets van “in de steek laten” in.

Toen we nog in Zeeland woonden, ben ik vaak in het crematorium van Middelburg geweest. Het is prachtig aangelegd. Door een lange oprijlaan kom je aangereden. De auto is gauw gestald in de vele parkeerplaatsen vlak voor het crematorium. Dan gaan we naar binnen. Je wordt ontvangen in één van de nevenruimten. Het is er netjes, gewoon eenvoudig, maar niet zo “schouwburgachtig” als bijvoorbeeld in Driehuis-Westerveld. Er gaat zelfs iets van warmte van uit, waardoor je je gauw op je gemak voelt. Je doet je jas uit, want je hoeft niet meer naar buiten. Als het tijd is gaat de begrafenisondernemer met de predikant vóór naar de aula. We lopen langs de kist en gaan dan zitten. De begrafenisondernemer vraagt of iemand het woord wenst. Is dit niet het geval, dan geeft hij de dominee het woord. Bij de binnenkomst klinkt een zelf uitgekozen lied of stuk muziek. Na de meditatie luisteren we weer naar muziek en bij het verlaten van de aula wordt nog eens iets gespeeld. Van te voren wordt de muziek met de begrafenisondernemer doorgenomen. Zelf probeer ik met een stukje uit de Schrift en een korte meditatie dicht bij de familie te komen in hun verdriet. Ook probeer ik een beeld op te roepen van de overledene, zoals hij was en deed en ook geloofde. Gelukkig is de overledene er zelf bij. Dit wil ik met name noemen. Want lang niet altijd is dit het geval. Vaak worden – in kleinere dorpen – rouwdiensten gehouden in een zaaltje van een buurthuis bijvoorbeeld en dan staat de overledene in de rouwwagen buiten. Maar het voordeel van een crematorium is, dat alles onder één dak kan gebeuren. Na de meditatie van de dominee of andere voorganger zijn we even stil, in gedachten verzonken, luisteren naar de muziek of het lied. Dan ga ik staan bij de kist en spreek de begrafenisformule uit: “… geven wij hem/haar over aan het vuur, stof tot stof, as tot as.” Tenslotte geef ik de overledene de zegen, waarbij ik met mijn handen het gebaar maak van een kruis. Iedereen wordt gevraagd mee te bidden met het “Onze Vader”. De uitvaartleider deelt dan mee, dat de plechtigheid is beëindigd en hij nodigt iedereen uit hem te volgen naar een ruimte, waar men de familie kan condoleren en nog een kopje koffie kan gebruiken (met cake).

Gebruiken bij crematie

In principe geldt voor crematie hetzelfde als wat gezegd is over de rouwdienst en de begrafenis. Alleen, bij een crematie gebeuren beide, rouwdienst en begrafenis, ineen. In één ruimte en in één samenkomst, ook de condoleance kun je daarbij betrekken, want die gebeurt direct daarna in hetzelfde gebouw. Het is als ’t ware één vloeiend gebeuren. En daar zit zeker ook iets moois in, het is in ieder geval erg praktisch.

Crematorium WesterveldIn principe geldt voor crematie hetzelfde als wat gezegd is over de rouwdienst en de begrafenis. Alleen, bij een crematie gebeuren beide, rouwdienst en begrafenis, ineen. In één ruimte en in één samenkomst, ook de condoleance kun je daarbij betrekken, want die gebeurt direct daarna in hetzelfde gebouw. Het is als ’t ware één vloeiend gebeuren. En daar zit zeker ook iets moois in, het is in ieder geval erg praktisch.

Geen wonder, dat het in deze tijd velen aantrekt! Het is ook een voordeel, dat alles “binnen” gebeurt. Het weer kan er dus geen invloed op hebben en iedereen kan er bij zijn (ook bijvoorbeeld rolstoelgebruikers).

Vroeger was er maar één crematorium: in Driehuis-Westerveld bij Velsen. Daar liep zelfs een spoorlijntje naar toe. En er was een aparte vereniging van mensen, die gecremeerd wilden worden. Want het was zeker niet vanzelfsprekend. Er werd sterk tegen geageerd. Het heeft lang geduurd, eer de crematie dezelfde wettelijke rechten kreeg als de begrafenis. Dit gebeurde pas door de nieuwe Wet op de Lijkbezorging in 1968. Daarna zijn er overal crematoria gekomen. Ik sprak al over een vereniging ter bevordering van crematie, Voor de oorlog had je zelfs twee Verenigingen “voor Facultatieve Lijkverbranding”. Daar kon je lid van worden en dan was crematie mogelijk. Het eerste crematorium in Driehuis-Westerveld en ook latere crematoria werden door die Verenigingen geëxploiteerd. In 1958 zijn beide Verenigingen samengevoegd. Voortaan had je alleen nog de Crematoriumvereniging Nederland. Die heeft er voor gezorgd, dat er ook crematoria kwamen in Dieren, Groningen, Den Haag (“Ockenburg”), Rotterdam, Utrecht, Amsterdam en zo langzamerhand in alle grote steden. Zelfs in het zo behoudende Zuid-Limburg ontstonden crematoria, in Heerlen en Geleen.

Tegenwoordig spreken we niet meer over lijkverbranding, maar over verassing, omdat het lichaam bij zeer hoge temperatuur (800 tot 1000 graden) in as wordt omgezet. Het lichaam wordt dus niet door de vlammen zelf aangeraakt, maar alleen door de gloeiende lucht. Daartoe wordt het lichaam in de kist in de oven geschoven. Op de kist wordt een genummerd vuurvast identiteitsplaatje of -steentje bevestigd om verwisseling van asresten te voorkomen. De verassing duurt ongeveer 1 -1,5 uur. De opgevangen as, gemiddeld 3 kg, wordt vaak verstrooid op een daartoe aangelegd “strooiveld” bij het crematorium. Het kan niet zo maar overal gestrooid worden. De as kan ook in een asbus worden gebracht, die dicht gesoldeerd wordt. Zo’n bus kan geplaatst worden in een sierurn en bijgezet in een “columbarium”, een soort urnentuin. Je ziet ze ook wel staan in daartoe speciaal gemetselde muren bij een crematorium. Een urn wordt ook wel bijgezet in een bestaand graf. Sommige mensen hebben er een sierurn van gemaakt om hem bijvoorbeeld op de schoorsteen te zetten.

Velen van u zullen wel eens zo’n crematie hebben meegemaakt. Aan de ene kant erg praktisch, aan de andere kant ook een beetje kil en zakelijk. Het is vaak “lopende band” werk en weinig persoonlijk. Alles “op de klok”, met muziek uit luidsprekers. De aula’s zijn meestal erg chique, veel marmer en glitter.

Een volgende keer meer hierover.

Rouwgebruiken II

Het was vroeger de gewoonte, dat men een bepaalde tijd “in de rouw” liep. In sommige gebieden van ons land doet men dat nog. De rouwtijd bedraagt voor de naaste familieleden een jaar en zes weken. Zo kon het gebeuren, vroeger, toen kinderen jong stierven, dat ouders nooit uit de rouw kwamen.

Het was vroeger de gewoonte, dat men een bepaalde tijd “in de rouw” liep. In sommige gebieden van ons land doet men dat nog. De rouwtijd bedraagt voor de naaste familieleden een jaar en zes weken. Zo kon het gebeuren, vroeger, toen kinderen jong stierven, dat ouders nooit uit de rouw kwamen.

In Brabant en plaatsen als Giethoorn en Staphorst werden de dode lichamen op stro gelegd of werden er strobossen bijgezet. Stro zou de werking hebben, dat het boze geesten afweert. Natuurlijk zijn veel van deze oude gebruiken in de kerk overgenomen, die er een christelijke betekenis aan gegeven heeft. Als de klokken nu luiden, denken we niet meer aan geesten-afwering. Veeleer betekent het voor ons een oproep tot bezinning en gebed. En men blijft staan bij het voorbijtrekken van de rouwstoet niet meer uit angst, maar veeleer uit eerbied voor de dode. Toch blijft het opmerkelijk, hoe veel mensen bang zijn om dicht bij een dode te komen of een dode aan te raken. Rooms-katholieken maken dan nog wel eens een kruisje, dat is ook een soort geesten-bezwering.

Protestanten brengen “rouw in de kerk”. Dat gebeurt meestal op de eerste zondag na de begrafenis en natuurlijk ook op de laatste zondag van het kerkelijk jaar (de “dodenzondag”). De familie komt dan in rouwgewaad naar de kerk. De overleden broeder of zuster wordt dan “afgelezen” en aan de Gemeente wordt gevraagd voorbede te doen. Ik denk, dat zoiets een goede gewoonte is. Want alleen vanuit de opstanding van Christus en in het verlengde daarvan onze eigen opstanding kan de angst voor de dood en de dodenziel echt bezworen worden.

Tenslotte wil ik nog stilstaan bij de maaltijd na de begrafenis, variërend van een eenvoudig maal tot heel uitgebreide diners. Het zal er in gekomen zijn, omdat vroeger van heinde en verre de mensen te voet of op een boerenkar naar de begrafenis kwamen. Zij waren daardoor soms uren onderweg en je kon ze dan natuurlijk niet met een lege maag naar huis terug laten gaan. Het is trouwens al een heel oude gewoonte, die we ook al in de Bijbel tegenkomen. In het vorige stukje heb ik daarover al geschreven, naar aanleiding van Jer.16: “Gij zult geen brood breken ten rouw”. Misschien heeft Israël het wel overgenomen uit het heidendom. Daar was het gebruikelijk een zogenaamde “dodenmaal” te houden. In de vroegchristelijke kerk kwam je dit ook nog tegen. Op vastgestelde tijden kwam men dan bij het graf bijeen om maaltijd te houden. Men at dan met de dode. Het werd “refrigerium”(verkwikking) genoemd. Voor de overledene werd ook een stoel klaar gezet en men liet nog extra voedsel op het graf achter. Soms werd de grafsteen met wijn besprenkeld, zodat het de dode aan niets zou ontbreken. Op oude christelijke begraafplaatsen heeft men in sommige graven nog plenggaten voor de olie en de wijn voor de overledene gevonden. In de catacomben in Rome, waar in de eerste eeuwen de Christenen begraven werden, vindt men nog inscripties die daaraan herinneren, zoals: “Drink en dat het u bekome!” Omdat deze dodenmaaltijden hoe langer hoe meer in drinkgelagen ontaardden, werden ze in later tijd door de kerkelijke overheid verboden.

Rouwgebruiken

In de bijbel wordt verteld, dat men de doden begroef. Dat was niet vanzelfsprekend, want in de omliggende landen werden de doden verbrand. Begraven betekende voor de Joden, dat men tot “zijn vaderen vergaderd” werd. Begraven was daarom een diep gevoelde plicht van piëteit. Men stelde daar een eer in!

In de bijbel wordt verteld, dat men de doden begroef. Dat was niet vanzelfsprekend, want in de omliggende landen werden de doden verbrand. Begraven betekende voor de Joden, dat men tot “zijn vaderen vergaderd” werd. Begraven was daarom een diep gevoelde plicht van piëteit. Men stelde daar een eer in!

Niet-begraven worden vond men verschrikkelijk. Men maakte bij de begrafenis veel misbaar, de buurvrouwen kwamen de dode bewenen, hun gejammer en geklaag gaven haar terecht de naam van “klaagvrouwen”. Dat was een eervolle taak, een soort “nabuurplicht”. Ook het ten grave dragen werd als burenplicht gevoeld, zoals het bij ons in de Achterhoek ook nog gebeurt. Men liep daarbij in een rouwgewaad, een zak, en men strooide as op het hoofd. Daar komt onze uitdrukking “in zak en as zitten” nog vandaan. Stof en as zijn symbolen van de broosheid van het leven. Als teken van rouw liep men op blote voeten en sloeg men zich op de borst. Het is een soort verootmoediging: de mens wordt klein gemaakt en God groot. Na de maaltijd was er een eenvoudig maal. Zo staat het beschreven in Jeremia 16, waar de profeet aan Israël de straf aanzegt dat alle “voorrechten” van een eervolle begrafenis aan hen ontnomen zal worden. “Want zo zegt de Here: Gij moogt geen klaaghuis binnentreden, gij moogt niet gaan om rouwbeklag te doen en hun geen deelneming betonen, want Ik neem van dit volk mijn vrede weg, luidt het Woord des Heren, de genade en het erbarmen! Groten en kleinen zullen in dit land sterven zonder begraven te worden, men zal hen niet beklagen en niemand zal zich om hen insnijdingen maken of zich kaal scheren; men zal geen brood breken ten rouw om iemand te troosten over een dode, men zal hun ook geen troostbeker te drinken geven om iemands vader of moeder.”

Soms werd ook als teken van rouw juist gevast. In de oer-Gemeente werden deze gebruiken nog lang in ere gehouden. Maar er kwamen ook gewoonten bij uit de heidense wereld. Daar leefde men nog in een wereld “vol met geesten”, zoals dat nog bij natuurvolken het geval is. Dit zogenaamde “animisme’ hield rekening met de geesten van je voorouders, die nog rond zwerven en het je bijzonder lastig kunnen maken, zeker als zij zelf niet tot rust zijn gekomen. Zo wordt ook de ziel van de mens die gestorven is als gevaarlijk en lastig, zelfs vijandig, beschouwd. Hij “spookt” rond om het ons lastig te maken. Hoe kon je je daartegen te weer stellen? Door die geest met veel lawaai te verjagen. Toen we laatst met vakantie waren in het Waldecker Land, kwamen we in een oud stadje, waar rondom de kerk jonge mensen met allerlei slaginstrumenten stonden opgesteld. Het was een lawaai van je welste! Ik denk, dat geen geest het daartegen kon uithouden. Of ook het geklaag van de klaagvrouwen hiermee te maken heeft, we weten het niet. Het zou best kunnen. In ieder geval is het klokgelui daar op terug te voeren.

Ook andere gewoonten, die men nu niet meer zo toepast, hangen hiermee samen. Zo maakte men vroeger wel een gaatje in de kist, waardoor de ziel kon ontsnappen. Ook deed men ramen en deuren open, Bij de buren werden die juist dicht gedaan, anders kon de dode ziel bij hen binnen komen! Dit verklaart het sluiten van de gordijnen en het bedekken van de spiegels, wat je in sommige streken van ons land nog tegenkomt. Het spiegelbeeld moet ook een rol gespeeld hebben in onze angst voor de dode. Ook kwam het wel voor, dat men het dode lichaam door het raam naar buiten liet, met het hoofd eerst naar buiten, en dat men dan via allerlei omwegen naar de begraafplaats ging. Dan zou de dodenziel de weg naar huis niet meer terug kunnen vinden! Men schudde het lijk zelfs om hem duizelig te maken, zodat de geest het spoor helemaal bijster zou worden!

Angst voor de ziel van de overledene speelt ook een rol bij de zogenaamde “dodenwacht” of “dodenwake”. Men waakt bij de kist en steekt ’s nachts kaarsen aan, om te verhinderen dat de dodenziel terug kan keren naar het lichaam. Het dragen van rouwkleding zou ook van deze gedachte afkomstig kunnen zijn. Het zou kunnen dienen om de mens onherkenbaar te maken, de man of vrouw van de overledene bijvoorbeeld, zodat de ziel van de dode niet terug kan komen. De laatste eeuwen is zwart de rouwkleur, maar daarvoor droeg men in de Germaanse landen wit als teken van rouw. De koninklijke familie heeft deze traditie weer opgepakt (de “witte” begrafenissen van Prins Hendrik en Koningin Wilhelmina).

Wordt vervolgd.

De begrafenis II

De klassieke begrafenisformule is: “Daar het dan de almachtige God behaagd heeft…” Er is gezegd, dat we tegenwoordige met dit “behagen” van God veel moeite hebben. Er wordt dan ook gezocht naar andere formuleringen, die beter passen bij het gevoel en de denkwereld van deze tijd.

De klassieke begrafenisformule is: “Daar het dan de almachtige God behaagd heeft…” Er is gezegd, dat we tegenwoordige met dit “behagen” van God veel moeite hebben. Er wordt dan ook gezocht naar andere formuleringen, die beter passen bij het gevoel en de denkwereld van deze tijd.

Daarin zal uitgegaan worden van het beeld dat de mens vandaag de dag van God heeft: niet meer de God; Die alles kan en alles doet; Die de mensen doet leven en sterven; Die alles bestuurt, maar de God; Die als de Vader van Jezus Christus met mensen begaan is, die machtig is in Zijn machteloosheid; Die overwint door de nederlaag; Die met het kwade in de wereld soms ook geen raad weet. Deze God staat heel dicht bij ons, meer als een vertrouwensman en vriend. Als je zó aan God denkt, krijg je vanzelf een andere begrafenisformule. Dr. Klink heeft indertijd de volgende formulering voorgesteld:

“Aangezien onze zuster/broeder (naam) dit aardse leven heeft verlaten, zo leggen wij hem/haar in de aarde, in de handen van de levende God, want hetzij wij leven hetzij wij sterven Hem behoren wij toe.”

Hier kan ook een andere Bijbeltekst genomen worden, eventueel toegevoegd, een tekst die heenwijst bijvoorbeeld op Christus’ nabijheid juist ook in de dood. “Ik ben de alpha en de omega, het begin en het einde.” “Ik ben de opstanding en het Leven.” “Ik ben het Licht der wereld; wie in Mij geloofd, zal nimmer in de duisternis wandelen.”

Zelf heb ik altijd de overledene in de aarde gelegd met handoplegging onder het uitspreken van één der genoemde begrafenisformules en eindigend met de zegenbede “De Heer zegene u en Hij behoede u, de Heer doe Zijn Aangezicht over u lichten en zij u genadig, de Heer verheffe Zijn Aangezicht over u en schenke u Zijn eeuwige vrede.” Hierna wordt het Onze Vader gebeden, waarbij iedereen wordt uitgenodigd hardop mee te bidden.

Er was ook nog een tweede punt, wat onze aandacht vroeg: het zakken van de kist. Tegenwoordig wordt dat niet altijd meer gedaan. Vaak fluistert de uitvaartleider je dan in het oor: “Kist zakt tot aan het maaiveld”.  Ik heb er wel naar gevraagd, waarom men dit zo doet. Ik kreeg ten antwoord: “De familie wil dit liever niet om te grote emotie te vermijden.” Ik heb wel eens gedacht dat het meer een idee is van de begrafenisondernemer dan van de familie. “Het is zo’n naar gezicht, die kist die zo helemaal wegzakt, je wordt er zo verdrietig van. Zouden we maar liever niet…” Echt iets van deze tijd! Verdriet moet vermeden worden. Maar, verdriet hoort er nu eenmaal bij! Alsof je niet mag huilen of schreeuwen, als het liefste je wordt afgenomen? Nee, je moet je goed houden, flink zijn. Ik kan dit niet begrijpen! Ik denk veeleer, dat het juist heel goed is, wanneer mensen hun verdriet kunnen uiten. En ook, dat het goed is, wanneer de familie de laatste gang van de overledene tot het laatste toe (het zakken van de kist) mee maakt en niet vlak voor het einde afhaakt. Daarom begrijp ik ook niet, waarom het in Brabant bijvoorbeeld gewoonte is om de kist naar de begraafplaats te brengen en daar op een centrale plaats neer te zetten, waarna afscheid genomen wordt en men naar huis gaat. Later wordt dan in alle stilte door grafdelvers de kist “begraven”.

We moeten niet proberen het verdriet te ontlopen. Het kan dan later in verhevigde vormen bij u terug komen. Het verdriet moet er “uit”, anders blijft het zitten en breekt het je later op. Het bittere afscheid onder veel tranen op de begraafplaats of in het crematorium is een stukje rouwverwerking, dat eigenlijk onmisbaar is. Niet voor niets lees je in de Bijbel, dat er klaagvrouwen zijn en dat die veel misbaar maken. En kijk naar de beelden, als er ergens in Bagdad of elders een aanslag is gepleegd.

Laat de kist maar gerust zakken en kijk er naar en gooi er een bloemetje op of een schepje zand ten afscheid. Daar gaat hij, uw geliefde man, vrouw, kind…, eens zult u daar misschien ook bij komen liggen. Dan is hij of zij niet meer alleen. Die gedachte is troostrijk en verlicht het afscheid. Het wordt een “tot ziens”.

Nadat het Onze Vader is gebeden neemt de uitvaartleider het woord over. Meestal bedankt hij/zij namens de familie, waarna de aanwezigen worden uitgenodigd hem weer te volgen naar de plaats, waar de condoleance zal plaatsvinden.

Volgende week hoop ik iets te zeggen over de condoleance, de nazorg, en de rouwverwerking. Ook kunnen we ’t nog hebben over sommige gebruiken bij de begrafenis als het klok luiden, het stilstaan als de stoet voorbij komt en andere oude gewoonten.

De begrafenis

Op de begraafplaats bevangt je een gevoel van rust en dankbaarheid. Dat zal wel voor iedereen verschillend zijn, maar ik zelf krijg meestal dat gevoel. Het is de rustplaats van de doden. Zelf mag ik er ook eens rusten van al mijn werken en zorgen. Die rust heeft ook te maken met gerustheid. Dat je er gerust op kunt zijn, dat alles goed met je komt.

GrafsteenOp de begraafplaats bevangt je een gevoel van rust en dankbaarheid. Dat zal wel voor iedereen verschillend zijn, maar ik zelf krijg meestal dat gevoel. Het is de rustplaats van de doden. Zelf mag ik er ook eens rusten van al mijn werken en zorgen. Die rust heeft ook te maken met gerustheid. Dat je er gerust op kunt zijn, dat alles goed met je komt. Als ik de graven langs loop en de namen in mij opneem, hoor ik de stemmen van het Evangelie. Zij spreken van opstanding en eeuwig leven. En dan zie ik beelden van de jongste dag en ik hoor het geweldige geluid van de bazuinen klinken! Dat stelt mij gerust: ook deze dodenakker zal schouwplaats van Gods oneindige genade worden. U en ik en al die mensen die daar liggen zullen er getuige van mogen zijn, zij zullen daaraan deelnemen! Eens als de bazuinen klinken! Zalig de doden, die in de Heer sterven! De rustplaats wordt woonplaats, in afwachting van de grote dingen die komen gaan. Wij gaan ten hemel in en erven Koninkrijken! Dat maakt je dankbaar en blij, in weerwil van alle verdriet en de vele tranen, die meegebracht worden naar het kerkhof. Het is volbracht… Wij dragen de dierbare dode op aan de Heer van het Leven. Hij zal verder voor haar of hem zorgen. Het is goed zo, ik weet aan Wie ik hem of haar en ook mij zelf kan toevertrouwen, al wisselen ook dag en nacht. Ik ken de rots waarop ik bouwe, hij feilt niet, die uw heil verwacht.

Eens aan de avond van mijn leven
Breng ik, van zorg en strijden moe,
Voor elke dag, mij hier gegeven,
U hoger, reiner loflied toe.
 (Gezang 390, 3)

Als we ons dan opgesteld hebben rondom de geopende groeve, vraagt de uitvaartleider of er nog iemand wat zeggen wil. Meestal is er niemand. Toespraken worden tegenwoordig vóór de rouwdienst in de kerk of het zaaltje gehouden. En dat is goed zo, want op de begraafplaats gaan de meeste woorden verloren op het ruisen van de wind of het geraas van het snelverkeer.

Wenst niemand het woord, dan geeft de begrafenisdienaar (zo wordt hij ook wel genoemd; in Zeeland: “lijkdienaar”) een knikje naar de dominee. Deze spreekt de begrafenisformule uit, terwijl de kist zakt. Het zijn twee elementen, die om nadere uitleg vragen.

Vanouds worden bij de teraardebestelling door de predikant de volgende woorden gesproken:

“Daar het de almachtige God behaagd heeft deze onze gestorven broeder/zuster tot Zich te nemen (of: uit dit leven weg te roepen), zo bestellen wij zijn/haar lichaam ter aarde – aarde tot aarde, as tot as, stof tot stof – ziende op Hem, Die gesproken heeft:”

 Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft zal leven,
ook al is hij/zij gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft,
zal in eeuwigheid niet sterven
(Johannes 11, 25-26).

Wees niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste en de levende 
en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden,
en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk

(Openbaringen 1, 17-18).

Nu hebben vandaag veel mensen moeite met deze traditionele begrafenisformule, omdat hier zo vanzelfsprekend wordt uitgegaan van Gods wil, ja zelfs van Zijn behagen. Wij, die vandaag meer geconfronteerd worden met de verschrikkingen van de dood dan met het natuurlijke einde van het leven, kunnen dat de “oude vaderen” niet meer zo gemakkelijk nazeggen. Bij de dood, die vaak zo verschrikkelijk komt, spelen zoveel andere machten mee, zoals kwaad, geweld, onzorgvuldigheid van mensen, duivelse machten, natuurelementen en ga zo maar door. Daarbij komt, dat ook het geloof van mensen, ja ook van de overledene, niet meer zo vanzelfsprekend vóórondersteld mag worden, zoals dat vroeger nog gebeurde, toen praktisch iedereen bij de kerk behoorde en dus verondersteld werd te “geloven”. Wie in Mij gelooft, zal leven. Die zal God ook tot Zich nemen. In dat geval kunnen we zeker van Gods welbehagen spreken, Zijn genade die onze dood overwint.

Volgende week hoop ik nog wat nader hierop terug te komen.

Boek: De hemel in mijn hoofd

“Ik weet niet of er een hemel is. Maar mijn moeder leeft voort in mijn herinneringen. Het hiernamaals zit in mijn hoofd.” Dat zegt een van de geïnterviewden in het boek van Kalien Blonden.

Omslag De hemel in mijn hoofdGraag noem ik hier het boek van Kalien Blonden “De hemel op mijn hoofd”. Zij schrijft me;

In dit boek interview ik mensen die lang geleden (20-30 jaar) een dierbare zijn verloren. Het boek gaat in op de vraag of tijd alle wonden heelt en laat zien hoe mensen ook na zo’n lange tijd hun dierbare blijven gedenken. Naast nabestaanden zijn ook mensen geïnterviewd uit verschillende levensbeschouwingen die vertellen over rouw- en herdenkingsrituelen in het Jodendom, de islam, het katholicisme en het protestantisme.

En in het persbericht:

“Ik weet niet of er een hemel is. Maar mijn moeder leeft voort in mijn herinneringen. Het hiernamaals zit in mijn hoofd.” Dat zegt een van de geïnterviewden uit het boek De hemel in mijn hoofd.
KRO-journaliste Kalien Blonden laat mensen aan het woord die lang geleden een dierbare zijn verloren. Zij maakte dit mee in 1981. Toen ze zeventien was stierf haar schoolvriendin. Een gebeurtenis die diepe indruk op haar maakte. Nu, na 25 jaar, vraagt ze zich af wat tijd doet met verdriet. Heelt tijd alle wonden?
Uit de interviews blijkt dat verdriet verandert. Het wordt minder heftig en verdwijnt naar de achtergrond. Maar de nagedachtenis aan dierbaren blijft. Mensen denken ook na 20 of 25 jaar, vaak nog iedere dag aan degenen die ze kwijtraakten. ‘ De hemel in mijn hoofd’ is daarom gaandeweg ook een boek geworden over herdenken en gedenken. Naast verhalen van nabestaanden worden rouw en herdenken ook belicht vanuit verschillende levensbeschouwingen.
In het najaar, rondom Allerzielen, start de KRO met een nieuw programma ‘Geschenk uit de Hemel’. Acht herinneringsportretten van bijzondere doden. Het programma laat zien hoe gewone mensen nog altijd herdacht worden en voortleven in herinnering. Een eerste vergelijkbare uitzending van Kruispunt rond Allerzielen maakte veel los. Dit inspireerde Kruispunt-redacteur Kalien Blonden tot zowel programma als boek. In samenwerking met KRO/RKK

Uitvoering Gebonden
Formaat 13,5 x 21,5 cm
Omvang ca. 160 blz.
Prijs ca. € 14,90
Het boek is ook te bestellen bij de KRO via 0900-1304. De prijs is dan 16,95 incl. verzendkosten.

De liturgie van de rouwdienst

De rouwdienst is over het algemeen wat korter dan een gewone kerkdienst. Meestal niet langer dan een half uur. We zien de volgende onderdelen: Votum en Groet; Gebed van verootmoediging en schuldbelijdenis; Schriftlezing(en); Overdenking; Gebeden; Zegen.

De rouwdienst is over het algemeen wat korter dan een gewone kerkdienst. Meestal niet langer dan een half uur. We zien de volgende onderdelen:

Votum en Groet
Gebed van verootmoediging en schuldbelijdenis
Schriftlezing(en)
Overdenking
Gebeden
Zegen

Waneer de dienst in de kerk plaatsvindt, wordt er meestal tussen de verschillende delen gezongen. In het uitvaartcentrum, een gemeenschapshuis of het crematorium wordt wel muziek gespeeld of afgedraaid. Dit kan gebeuren vóór en na de dienst en ook wel als moment van bezinning na de overdenking. Gewoonlijk wordt er dan niet gezongen. Men heeft daar allerlei redenen voor: te weinig mensen, mensen die de liederen niet kennen, te veel verdriet, enzovoort.

De gebeden kunnen overgaan in een “uitgeleide” van de overledene. De voorganger loopt dan naar de kist toe en gaat daar staan. Hij zegt:

“Laat ons nu van hier gaan
Om onze gestorven zuster/broeder (naam)
Weg te dragen naar haar/zijn graf.
Wij geven (naam) uit handen
En leggen haar/hem in handen van de levende God”.

De Gemeente kan instemmen met een lied, bijvoorbeeld Gezang 399, 6 (Liedboek der Kerken):

Wij zegenen, o Heer, uw goedheid al de dag!
Geef, dat, eeuw in eeuw uit ons lied U loven mag.
Geef, dat we bij uw komst onstraflijk wezen mogen;
Ontferm, ontferm U, Heer, toon ons uw mededogen!
Op U steunt onze hoop, o God van ons vertrouwen;
Zij worden nooit beschaamd, die op uw goedheid bouwen.

Of Gezang 288, 5 (Liedboek):

Ja, Hij zal ons geleiden
In ’t schone paradijs,
Het bruiloftsmaal bereiden
Zijn grote Naam ten prijs.
De Liefde die wij zingen,
Zo schoon, zo ongekend,
Zal uit de bron ontspringen
Van God ons middelpunt.

Onder het zingen wordt de kist uitgedragen. Hierna kunnen de klokken worden geluid.

Tenslotte geef ik u een voorbeeld van de gebeden. Gebeden, waarin onze dank en lofprijzing, onze ootmoed en doodsangst zijn vervat. We denken daarin ook aan al die mensen, die vandaag met ons Gods hulp en vertroosting zo nodig hebben.

Eeuwige God,
Die alleen onsterfelijkheid bezit
En een toegankelijk licht bewoont,
Wij komen tot U als mensen die treuren,
Maar niet als zij die geen hoop hebben,
Ontferm U over ons,
Aanvaard onze gebeden.
En versterk ons in de hoop,
Die wij hebben gegrepen,
Dat wij mogen leven als mensen,
Die geloven in de gemeenschap der heiligen,
Vergeving der zonden
En de opstanding tot uw eeuwige heerlijkheid.
Heer in uw barmhartigheid
Hoor ons gebed.

Wij danken U, Heer,
Voor het leven van onze broeder/zuster,
Die wij vandaag gedenken voor Uw aangezicht,
Voor alle goede gaven,
Waarmee Gij hem/haar hebt gezegend,
Voor alles wat wij in hem/haar van U ontvingen
Aan liefde en vreugde, zorg en raad, troost en hulpvaardigheid.
Laat niets verloren gaan van hetgeen hij/zij ons naliet
Aan hoop en verwachting;
Dat hij/zij in alles waarin hij/zij U diende
Tot ons moge blijven spreken,
Nadat hij/zij gestorven is.
Heer in uw barmhartigheid,
Hoor ons gebed.

Wees met ons, o Heer,
En met allen die in rouw zijn om een mens die is heengegaan.
Laat onze droefheid ons de vreugde om uw heil niet ontnemen,
Laat onze tranen het uitzicht op uw toekomst niet verduisteren,
Laat onze rouw het geloof in uw liefde niet verwinnen.
Troost ons door uw genade en richt ons op door de kracht van uw Geest,
Dat wij niet in machteloosheid, maar in de verwachting van uw Koninkrijk
Uw Zoon mogen volgen op de weg, die leidt tot de volheid van het eeuwige leven.
Heer in uw barmhartigheid
Hoor ons gebed.

Vertroost nu, o Heer, in de stilte
Het hart van ieder,
Die tot U toevlucht neemt
En verhoor elk gebed
Dat in geloof tot U wordt gericht.
(Stilte voor persoonlijk gebed)

De God des vredes,
Die ons geroepen heeft tot Zijn heerlijkheid,
Vertrooste ons hart
En beware ons voor het Koninkrijk van Zijn Zoon,
Jezus Christus, onze Heer.

(Amen)

De rouwdienst

Het is zinvol, wanneer de overledene vanuit het huis van geloof en gebed wordt uitgedragen. Voor de nabestaanden kunnen de geloofsliederen tot steun en troost zijn in hun grote verdriet. Er wordt beleden, dat de dood niet het laatste woord heeft. Dit mag een klein lichtpuntje zijn in de verschrikkingen van de dood. Het wordt er niet minder erg door, maar het is toch goed om te horen dat er een Herder is die met je meegaat door het dal van de verschrikkingen des doods.

Het is zinvol, wanneer de overledene vanuit het huis van geloof en gebed wordt uitgedragen. Voor de nabestaanden kunnen de geloofsliederen tot steun en troost zijn in hun grote verdriet. Er wordt beleden, dat de dood niet het laatste woord heeft. Dit mag een klein lichtpuntje zijn in de verschrikkingen van de dood. Het wordt er niet minder erg door, maar het is toch goed om te horen dat er een Herder is die met je meegaat door het dal van de verschrikkingen des doods.

AfscheidEn ook dat er een Gids is, die ons veilig leidt naar het huis van de Vader met de vele woningen, naar de stille wateren der rust. We mogen ervaren, dat het in de Bijbel niet om de dood, maar om het léven gaat. De Bijbel eindigt niet voor niets met het visioen van Johannes in Openbaring 21, 4: “En de dood zal niet meer zijn, noch rouw noch verdriet noch moeite zal er meer zijn.”

De rouwdienst is ook de plaats van “gedenken”. De gedachtenis aan al wat die éne mens voor ons heeft betekend. Ieder mens is uniek, een van God gegeven schepping. Daarom mogen wij ook over hem of haar spreken. Want die mens is een stuk op mijn levenspad geweest, een metgezel, een partner, een maatje. Die mens was daardoor iets van jezelf. Je bent door hem of haar gegroeid, gevormd, medemens geworden. Daarom doet scheiden ook zo’n pijn. De dood haalt een stuk uit je zelf weg. Daar spreken we over in de rouwdienst: wat de overledene voor je geweest is, hoe zeer je hem of haar daarom mist. We doen dat in relatie met Iemand, Die dat ook heeft meegemaakt: Jezus Christus. De mens, die dood was, en zie: Hij leeft!

We noemen een rouwdienst daarom ook wel “dienst van gedenken en verwachten”. We kijken niet alleen terug, naar wat geweest is en wat nooit meer weer komt, maar we zien ook vooruit naar het leven, dat komt. Hoe kom ik er doorheen? Hoe kan ik nog verder? De Heer van het Leven is bij u, en wij staan om u heen. Je mág iets verwachten voor de toekomst, al lijkt die je ook zo donker en ondragelijk. Die Heer gaat met u mee en zal u dragen.

In de rouwdienst wordt gezongen en gebeden. Veel gebeden . In de eerste plaats is daar het danken voor Gods genade in het leven van de overledene. Voor wat hij mocht zijn in zijn liefde en zorgen voor u en uw gezin. Dat we haar of hem bij ons mochten hebben als vrouw of man, dochter of zoon, vriendin of vriend, collega, buurtgenoot, lid van de Gemeente. Dan zijn er de voorbeden voor de nabestaanden, maar ook voor de overledene zelf. We noemen de naam van onze dierbare voor God. We bidden voor de overledene, niet omdat wij twijfelen aan de genade en zorg van God voor hem of haar. Integendeel: juist, omdat we van die genade en zorg afweten. We bidden ook voor de overledene, omdat we met hem of haar verbonden blijven. In het gebed kunnen we die verbondenheid tot uitdrukking brengen. We blijven als ’t ware aan elkaar denken en voor elkaar zorgen. De dood kan geen scheiding maken tussen mensen, die van elkaar houden. Daarom noemen we zijn of haar naam voor God, wij dragen hem of haar aan de Heer van het Leven op.

Tenslotte is daar in de rouwdienst het zingen. Velen hebben daar moeite mee. Hoe kun je nog zingen, als je zo veel verdriet hebt? Toch is het ook vaak zo, dat wat met woorden niet meer gezegd kan worden nog wel gezongen kan worden. Er is verdriet, waar geen woorden meer voor zijn. Laten we dan toch zingen! Liederen van geloof, hoop en liefde. Liederen, waarin ons verdrietige hart zich kan uitschreeuwen Liederen, die al het kwaad van de dood overstemmen. Liederen, die uit de hemel ons worden toegezongen.

Het is een zegen, wanneer nabestaanden en familie, aldus gedragen door de kring van Gemeenteleden, afscheid kunnen nemen van de dierbare dode. Zeker, wanneer men één van gevoelen en geloven is met de overledene. Wanneer men dus weet, dat deze het ook zelf zo gewild zou hebben. Helaas is dit laatste niet altijd het geval. Ik denk aan wat je tegenwoordige nogal eens tegenkomt: dat een kerkelijke begrafenis zeker in de geest van vader of moeder zou zijn, maar geen zin meer heeft voor de kinderen. Als de kinderen er dan toch een dominee bijroepen -uit respect voor vader of moeder- dan is dat voor die predikant een extra moeilijke opgave. Zelf heb ik het altijd graag gedaan, omdat je juist bij een begrafenis nog kan laten horen wat geloof eigenlijk te betekenen heeft. En wie weet? Misschien raak je bij iemand een gevoelige snaar, zodat die tot geloof kan komen.

Het komt tegenwoordig ook meer en meer voor, dat er geen rouwdienst meer is. En dat geeft dan aan de mensen, die de overledene goed gekend hebben en wisten dat hij of zij een gelovig mens was, een akelig gevoel. Wanneer er zo afscheid genomen moet worden, zonder een hoopvol woord, is dat een kil gebeuren. Daarom is het heel goed, wanneer ouders dit met hun kinderen bespreken. Als dat tenminste mogelijk is. Ik weet, dat het soms moeilijk is. Bij het bespreken van de begrafenis heb ik kinderen horen zeggen: vader of moeder praatte nergens over, het was gewoon taboe. Voor kinderen is het dan niet gemakkelijk om de juiste beslissing te nemen. Voor de predikant is het dan zaak om de overledene recht te doen en de kinderen geen schuldgevoel te geven. Zonder dat het geloof wordt opgedrongen kan er in zo’n geval toch ook heel menselijk door de predikant tot de familie gesproken worden. Het komt er op aan dat de dominee weet te luisteren naar de noden en behoeften van de familie.

Het Evangelie komt dan vanzelf tot Zijn recht.

Ik weet, aan wie ik mij vertrouwe,
Al wisselen ook dag en nacht.
Ik ken de rots, waarop ik bouwe:
Hij feilt niet, die uw heil verwacht.
Eens aan de avond van mijn leven
Breng ik, van zorg en strijden moe,
Voor elke dag, mij hier gegeven,
U hoger, reiner loflied toe.
 (Gezang 390, 3)

In stilte

We houden tegenwoordig veel rekening met elkaar, en dat is goed. Maar soms gaat het te ver. Soms verkeert het goed in zijn tegendeel. Zeker is dat – denk ik – bij sommige hedendaagse gewoonten van begraven en cremeren. Neem bijvoorbeeld het zinnetje, dat je nogal eens tegenkomt in rouwadvertenties: “De begrafenis heeft in stilte plaatsgevonden.” of “Daar wij overtuigd zijn van uw meeleven, is er geen gelegenheid tot condoleren”. Wie heeft nou zoiets bedacht?

We houden tegenwoordig veel rekening met elkaar, en dat is goed. Maar soms gaat het te ver. Soms verkeert het goed in zijn tegendeel. Zeker is dat – denk ik – bij sommige hedendaagse gewoonten van begraven en cremeren. Neem bijvoorbeeld het zinnetje, dat je nogal eens tegenkomt in rouwadvertenties: “De begrafenis heeft in stilte plaatsgevonden.” of “Daar wij overtuigd zijn van uw meeleven, is er geen gelegenheid tot condoleren”. Wie heeft nou zoiets bedacht?

GrafHoe kunnen mensen met elkaar meeleven, als er geen ruimte gegeven wordt om dat tot uiting te brengen? Willen we dan het meeleven echt niet meer voelen? Of zijn we bang, dat meeleven toch niet echt is, meer schijnheiligheid? Misschien zijn we wel bang voor onszelf, dat we onszelf niet meer in de macht hebben. Maar wat willen we dan wel?

Vreemd eigenlijk: je wilt met de ander meeleven, maar je krijgt daar geen kans voor. Die ander sluit zich voor je. Dat is niet goed voor die ander, die veel verdriet heeft, en ook niet voor jezelf, want jij hebt ook verdriet en je wilt die ander graag troosten.

In dezelfde lijn ligt het begraven en cremeren “in stilte”. Ook dat lees je steeds vaker in de rouwadvertenties. Daar kunnen allerlei redenen voor zijn. Je houdt niet zo van al die poespas en toespraken, hoe goed bedoeld ook. Soms heeft de overledene het zó aangegeven, uit (valse?) bescheidenheid. Een ieder zal daar wel zijn eigen reden voor hebben. Toch heeft ook hier dat je afsluiten voor anderen een grote schaduwkant: de eenzaamheid wordt daardoor nog sterker en je sluit je op in je verdriet. Het verdriet kan daardoor niet geuit worden. En dat is jammer, want wil je verdriet verwerken, dan moet dit naar buiten kunnen komen. Maar ook voor de anderen, die graag willen meeleven, is dit een blokkade. Vaak heb ik het meegemaakt, dat je bij zo’n begrafenis of crematie alleen met enkele gezins- en familieleden achterblijft. En dat is heel benauwend. Heel gauw ben je uitgepraat en dan gaat ieder zijn ’s weegs. Er blijft een gevoel achter van “wat jammer toch”. Hoe zwaar is het verdriet, dat je alléén moet dragen! En wat is het toch een zegen, wanneer anderen het met je (kunnen) delen.

De houding tegenover de dood van vroeger, zoals we dat nog in dorpsgemeenschappen tegenkomen, was zo gek nog niet. Dat de hele buurt, ja het hele dorp, er bij betrokken was, het was belastend, maar toch ook verrijkend.

De dood raakt nu eenmaal ons allen. Zeker degenen, die de overledene gekend hebben, tot in wijde kring. En als de overledene een kerklid was, dan zou het ook de hele Gemeente moeten raken. De begrafenis zou dan ook in het midden van de Gemeente moeten plaats vinden, in een kerkdienst van gedenken en verfwachten. De Gemeente zal dan het dragende vlak zijn, waarop de achterblijvende verdrietige familieleden verder kunnen. De gebeden van de zusters en broeders, hun helpende handen, hun troost en meeleven, hun aandacht zou de achterblijvenden verder kunnen helpen in de verwerking van hun verlies.

In de kring van meelevende mensen om je heen wordt de stilte doorbroken. Gelukkig heeft de dood niet het laatste woord. Er is opstanding en nieuw leven.
En daarover mag gesproken worden. Daarom is begraven en cremeren een daad van geloof, van opstandingsgeloof van heel de Gemeente. Laat die er dan ook bij betrokken worden. De dode zou dan ook in de kerk gebracht moeten worden en vanuit die gewijde plek begraven of gecremeerd moeten worden. Helaas is dat niet overal meer gebruikelijk. Vroeger was dat vanzelfsprekend. Misschien moeten we dat weer in heroverweging nemen. Vroeger werden de doden in de kerk of heel dicht bij de kerk begraven. Dat kan nu natuurlijk niet meer. Maar vanuit de kerk, dat kan nog altijd!

In stilte begraven of cremeren. Daar wordt nogal eens toe besloten. Het lijkt ook een goede mogelijkheid, vóóraf, want de familie ziet er tegenop, tegen al die drukte, de ontmoeting met al die mensen, heel begrijpelijk. Maar is dat achteraf ook zo? Hoe vaak hoor je mensen niet met vreugde vertellen, hoe druk het op de begrafenis of crematie was. Dat was toch voor hen een hele troost.

De volgende keer wil ik met u stilstaan bij de rouwdienst en alles wat daarmee samenhangt.

Thuis of in het ziekenhuis

We leven thuis, waarom zouden we ook niet thuis sterven? Veel mensen hebben daar moeite mee. Vroeger gebeurde dat wel. Het was een goed gebruik. De overledene werd thuis opgebaard en iedereen kwam afscheid nemen. En uit het huis werd men naar de laatste rustplaats gebracht. Nu hoor je mensen zeggen: “Ja maar, het is bij mij thuis veel te klein en in het ziekenhuis heb je de beste verzorging”.

We leven thuis, waarom zouden we ook niet thuis sterven? Veel mensen hebben daar moeite mee. Vroeger gebeurde dat wel. Het was een goed gebruik. De overledene werd thuis opgebaard en iedereen kwam afscheid nemen. En uit het huis werd men naar de laatste rustplaats gebracht. Nu hoor je mensen zeggen: “Ja maar, het is bij mij thuis veel te klein en in het ziekenhuis heb je de beste verzorging”.

Toch is dat jammer! Want een ziekenhuis blijft toch een vreemde omgeving. Je kunt niet zo dicht bij elkaar zijn als thuis. Ook kun je niet even naar de overledene toegaan en bij hem of haar zijn, als je daar behoefte aan hebt. Je kunt niet even gauw een kusje op het hoofd drukken of de hand strelen, als ’t je allemaal te veel wordt. Je kunt niet even met je kleinkinderen naar Oma of Opa gaan kijken. Natuurlijk, je kunt al die dingen ook in het ziekenhuis, maar alleen op gezette tijden, met anderen er bij. Daar is het geprogrammeerd, terwijl het thuis allemaal spontaan kan. Wanneer de geliefde thuis de laatste tijd van zijn leven mag doorbrengen, is dat voor iedereen een zegen. Omringd als ’t ware door een muur van liefde neem je afscheid van het leven. Dat is een mooi vooruitzicht.

Het maakt de dood minder angstaanjagend, denk ik. Zeker geldt dit voor de nabestaanden. Ze kunnen later denken en zeggen, dat ze tot het laatst toe nog alles voor de dierbare overledene hebben kunnen doen. Ook de familie en vrienden, kennissen en de buurtjes kunnen nog even persoonlijk langs komen. Je houdt als ’t ware “open huis”. Dat geeft wel veel drukte en kan een last betekenen voor de familie. Misschien wel, maar ook een bemoediging. Het is goed om elkaar tot steun te zijn, juist ook in die eerste dagen. Achteraf ben je dankbaar voor al die handdrukken, de geboden hulp, de troostrijke woorden, de opgehaalde herinneringen en de gekregen aandacht.

Thuis of in het ziekenhuis? Vroeger was dit geen vraag. Het was een goed gebruik om thuis te sterven temidden van de “nabuurschap”. In agrarische streken bestaat deze gewoonte nog. Het sterven van een dorpeling is niet alleen een aangelegenheid van de familie, maar van het hele dorp. De dood gaat boven de persoon uit: het is iets gemeenschappelijks, het raakt allen, net zoals het leven ook “van allen” is. In oude boeken lees je daar nog wel eens over. De hele buurtgemeenschap rondom het sterfbed. De buren verzorgen ook de begrafenis, dat is burenplicht. Daarna treedt de periode van rouw in, zo’n goed jaar. Dat was zichtbaar aan de kleding en aan wat je deed of juist niet deed. Dat alles hielp bij de rouwverwerking.

Psychologen weten het ons te zeggen, dat verwerking van verdriet noodzakelijk is. Anders kom je het verdriet niet te boven en kun je geen nieuw leven beginnen. Verwerk je ’t niet, dan blijft het rondspoken in je leven en wordt het een blokkade om verder te kunnen gaan, bijvoorbeeld om nieuwe relaties aan te knopen.

In theorie mag dat allemaal waar zijn en weten we ’t ook wel. Maar in de praktijk houden we daar toch niet altijd rekening mee. Iemand die ernstig ziek is moet naar het ziekenhuis, want daar ben je in goede handen. O ja, en thuis dan? De liefdevolle handen van vrouw, man en kinderen? Het zal de vraag zijn, waar je ’t beste af bent. Een vraag om over na te denken.

En als er geen herstel meer mogelijk is, dan zo lang mogelijk thuis blijven, als ’t kan, als de mensen om je heen het dragen en verdragen kunnen. Niet te gauw kiezen voor een ziekenhuis of verzorgingshuis. Waarom niet? De verzorging is daar toch goed? Omdat je daar in de vreemde bent, omdat daar geen rekening kan worden houden met wie jij bent en wat je nodig hebt. En zeker ook, omdat het aan nabestaanden kansen ontneemt om bezig te zijn met de verwerking van hun verdriet.

Gelukkig heb je tegenwoordig een tussenvorm: de stervenshuizen. Dat zijn kleinschalige woonhuizen voor zo’n 6 personen, die in de eindfase van hun leven verkeren en veel zorg nodig hebben. Hun kamer lijkt op “thuis” en de mensen van “thuis” komen ook de gehele dag over de vloer, zij kunnen daar zelfs blijven slapen. Het geeft aan de zieke een veilig en vertrouwd gevoel.

De mens is meer dan lichaam alleen. Voor het lichaam kan in het ziekenhuis prima gezorgd worden, daar kunnen we ’t volste vertrouwen in hebben. Maar de rest: de geest, de ziel, het hart, de scheiding van de vertrouwde omgeving en mensen, dat alles doet veel pijn. Soms heb ik het idee, dat we tegenwoordig ziekte en dood wegbannen uit het leven. Alhoewel… het vak van begrafenisondernemer schijnt weer “in” te zijn en veel begrafenissen worden “opgeleukt”. Sommige begrafenissen lijken meer op een feestelijke dan op een verdrietige aangelegenheid! Maar meestal stoppen we ziekte en dood weg. Toch horen zij ook bij het leven, bij de mens en de wereld. Je kunt ziekte en dood niet ongestraft negeren. Als je ze wegstopt, komen ze in een andere gedaante bij je terug. En dat is vaak heel erg: schuldgevoelens, angst, wroeging, eenzaamheid. Daarom: laten we het eerlijk onder ogen zien, als er ziekte of dood in ons leven komt. En het dan een plaats geven in ons leven. Praat er met elkaar over en neem tijdig je maatregelen. Later heb je daar profijt van.

Volgende keer: Begraven ‘in stilte’.

Cremeren of begraven

Een vraag die dikwijls gesteld wordt. Het antwoord hangt helemaal af van je persoonlijke instelling. Welke waarde je bijv. toekent aan de hygiëne: het lichaam verteert, een onsmakelijke gedachte! Ook speelt het milieu wel eens een rol: begraafplaatsen belasten het milieu, er is eigenlijk geen ruimte meer voor de dodenakkers. En de lichamelijkheid speelt ook wel eens door ons hoofd: als een lichaam begraven wordt, kan het ook gemakkelijker opstaan. Soms denkt men ook aan later. Zal er dan nog een plek zijn om naar de overledene toe te kunnen? Een graf kan nog bezocht en verzorgd worden. Een urn in een wand vol urnen is wat dat betreft veel onpersoonlijker. Dat zijn allemaal gedachten, die door je heengaan en die het antwoord op voornoemde vraag bepalen.

Bezoek grafEen vraag die dikwijls gesteld wordt. Het antwoord hangt helemaal af van je persoonlijke instelling. Welke waarde je bijv. toekent aan de hygiëne: het lichaam verteert, een onsmakelijke gedachte! Ook speelt het milieu wel eens een rol: begraafplaatsen belasten het milieu, er is eigenlijk geen ruimte meer voor de dodenakkers. En de lichamelijkheid speelt ook wel eens door ons hoofd: als een lichaam begraven wordt, kan het ook gemakkelijker opstaan. Soms denkt men ook aan later. Zal er dan nog een plek zijn om naar de overledene toe te kunnen? Een graf kan nog bezocht en verzorgd worden. Een urn in een wand vol urnen is wat dat betreft veel onpersoonlijker. Dat zijn allemaal gedachten, die door je heengaan en die het antwoord op voornoemde vraag bepalen.

Begraven of cremeren? Vanuit ons mensen maakt het wel verschil. Maar als we de goddelijke kant bezien, gaat het toch om hetzelfde. Immers God is bij machte doden op te wekken uit het stof der aarde, maar ook uit het vuur en het water van de zee. En ik denk, dat dit te mogen weten voor ons toch altijd het belangrijkste is. De rest is daarbij vergeleken van ondergeschikt belang. God alleen bepaalt wat er uiteindelijk met de mens gebeurt, en dat is hoopvol! En daar kunnen onze menselijke methoden van begraven en cremeren gelukkig niets aan toe of af doen!

Het neemt niet weg, dat het voor ons mensen toch een hele belangrijke beslissing kan zijn, hoe je je einde ziet en tegemoet gaat. Daarom is het goed je daarop tijdelijk voor te bereiden en er met elkaar over te praten, zodat de nabestaanden weten hoe jij zelf er over denkt. Het mag duidelijk zijn, waar je begraven wil worden of op welke manier je gecremeerd wil worden. Bijvoorbeeld of de as moet worden uitgestrooid of in een urn bijgezet. Vaak is men er huiverig voor om daarover te spreken. Als je spreekt over de dood, roep je als ’t ware de dood op, zo denkt men vaak. Toch denk ik, dat het goed is, wanneer mensen, zeker in gezins- en familieverband, over “het einde” spreken. Het zou juist een moment kunnen zijn, waarop wij elkaar zeer nabij kunnen komen.

Daar zou nog veel over te zeggen zijn. En dat wil ik ook graag doen in de komende weken. Ik denk dan aan de vragen: moet de overledene thuis of in het ziekenhuis opgebaard worden? Wie moeten er uitgenodigd worden? Of is het beter om “in stilte” te begraven? Hebben we behoefte aan een “rouwdienst”? Moet daar nog door anderen dan de familie gesproken worden? Zal die “herdenking” plaatsvinden in een kerk of in een zaaltje? En als we op de begraafplaats zijn moet de kist dan zakken of hebben we dat liever niet? Hetzelfde geldt voor het crematorium. En hoe zit het met het oude gebruik om na de begrafenis aan de koffiemaaltijd te gaan met lekkere broodjes? En zo kunnen er nog heel wat vragen gesteld worden!

Het is goed om daar over na te denken. Want we worden er steeds meer mee geconfronteerd, dat de dood plotseling toeslaat. En als je dan weer een uitnodiging krijgt om een begrafenis of crematie bij te wonen, schrik je even en vraag je je onwillekeurig af: hoe moet het gaan, als het me zelf van heel dicht bij treft? Daarom moeten we het niet uit te weg gaan en ’t er met elkaar over hebben. Het kan ons helpen tot de goede beslissingen te komen. Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor de nalatenschap. Steek je licht op bij de notaris. Veel notarissen hebben eens in de week hiervoor een gratis spreekuur. En wat de spullen betreft waar je aan hecht, laat je partner of kinderen weten, wat hiermee moet gebeuren. Ik denk aan muziek- of boekencollecties, verzamelingen van munten en postzegels, huisdieren en sieraden. Zelf heb ik een lijst gemaakt van belangrijke adressen van instanties die verwittigd moeten worden, verzekeringen enz. Daar kun je ook aangeven of je een belangrijke Bijbeltekst hebt of liederen, die in de rouwdienst verwerkt kunnen worden. Je slaat zo’n document op in de computer en het is in voorkomende gevallen altijd te raadplegen. Heeft u zelf ideeën, laat het me dan weten of haak in op het Forum.

Wordt vervolgd.

Cremeren

Veel mensen zitten met de vraag: begraven of cremeren? Jongeren hebben daar meestal geen moeite mee. De meesten kiezen uit praktische overwegingen voor cremeren. Bij ouderen ligt dat anders. Wat moet er straks met mij gebeuren? De kinderen vragen er naar. En zelf wil je ook graag de dingen zo goed mogelijk regelen. Maar hoe moet het nu met de begrafenis? Of wordt het een crematie?

Veel mensen zitten met de vraag: begraven of cremeren? Jongeren hebben daar meestal geen moeite mee. De meesten kiezen uit praktische overwegingen voor cremeren. Bij ouderen ligt dat anders. Wat moet er straks met mij gebeuren? De kinderen vragen er naar. En zelf wil je ook graag de dingen zo goed mogelijk regelen. Maar hoe moet het nu met de begrafenis? Of wordt het een crematie?

Dat laatste mag wel door veel mensen volkomen geaccepteerd zijn, toch hebben Bijbelgetrouwe Christenen er moeite mee. “Mag dat nou zo maar? In de Bijbel worden de doden toch altijd begraven. En dat moet toch zo!” Ja, dat is zo. In de Bijbel wordt het als een eer gezien de doden te begraven. Abraham kocht voor Sara een stuk grond – tegen veel geld – om er zijn vrouw Sara een laatste rustplaats te geven: de spelonk van Machpela. Je zou zelfs kunnen zeggen: dat is het typische van Gods volk, dat zij haar doden begroef, dit in tegenstelling tot de omliggende heidense volken, die hun doden verbrandden. Het begraven was een soort protestactie tegen het heidendom! Dat ligt vandaag wel anders. Wij weten maar al te goed, dat veel mensen niet tot hun “aardse rustplaats” kunnen komen, omdat zij verdronken zijn of verbrand of vermist. Wij horen van ongelukken in de bergen, waarbij de lichamen nooit meer teruggevonden zijn. En we begrijpen hoe erg het is, wanneer ouders van een vermist kind geen afscheid kunnen nemen. En natuurlijk weten we ook wel, dat in veel Gemeenten de “aardse rustplaats” slechts tijdelijk is, omdat de graven na verloop van een bepaalde tijd worden geruimd.

“Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren” (Genesis 3, 29) is een markante tekst. Zij geeft het levensgevoel van gelovigen duidelijk weer. Wij zijn maar kleine mensen en er blijft ons niet veel over. Wij zijn “vergankelijk” en niemand ontkomt daar aan. Ook de Psalmen spreken daarvan: ons leven is als het gras, dat verdort (37,2; 90,5; 102,5 en 103,15).

Maar daartegenover staat de belofte: “Wie in Christus is, is een nieuwe schepping” (2 Kor.5,17). En Paulus legt uit: God geeft er een lichaam aan… (vers 38). En die opgewekte mens is nieuw, met een hemels lichaam (vers 47). “Allen zullen wij veranderd worden, want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen”(vers 51-53).

In dit licht bezien is het eigenlijk niet zo belangrijk meer of we begraven of gecremeerd worden. Beide hebben hun problemen. Bij begraven kun je je afvragen: wat wordt er van het lichaam? Wie kijkt er nog om naar het graf? Moeten de overgebleven beenderen na verloop van jaren bijeengebracht worden in een “knekelput”? En wat is er van het lichaam dan nog over? Hoe moet het dan bij de opstanding? Allemaal niet zulke aanlokkelijke gedachten. En bij cremeren kun je je afvragen: heb ik nu nog een plaats om de geliefde dode te herdenken? Hebben we met de verassing niet eigenmachtig ingegrepen in het “stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren”? En speelt eigen belang en gemak hierbij geen te grote rol (geen zorg meer voor het graf)? Vragen te over. Het hangt helemaal af van je eigen instelling.

Wordt vervolgd.

Gods voorzienigheid III

In de Bijbel komen we dit woord “voorzienigheid van God” niet tegen. Heel merkwaardig! In Genesis 22, waar Abraham zijn zoon moet offeren, lezen we wel de bekende tekst: “En Abraham noemde die plaats: de Here zal er in voorzien”. Maar deze tekst laat al duidelijk horen, dat waarin God voorziet, niet het kwade is, maar het goede voor de mens!

VaderhandIn de Bijbel komen we dit woord “voorzienigheid van God” niet tegen. Heel merkwaardig! In Genesis 22, waar Abraham zijn zoon moet offeren, lezen we wel de bekende tekst: “En Abraham noemde die plaats: de Here zal er in voorzien”. Maar deze tekst laat al duidelijk horen, dat waarin God voorziet, niet het kwade is, maar het goede voor de mens!

Wat God voorziet, wat Hem voor ogen staat, is dat de mens gelukkig wordt. God voorziet Jezus’ komst en Zijn redding van mens en wereld. Voorzienigheid is dus, dat de toekomst voor ons veilig is gesteld en alles wat daarmee samenhangt. Maar toch niet, dat een kind wordt overreden of een jonge vrouw kanker krijgt? Dat heeft God nooit “voor ogen” en Hij lijdt daar aan zoals wij er aan lijden. Dat de klassieke theologie zo op “providentia” (voorzienigheid) was gesteld, kwam omdat ze zich heftig moesten verzetten tegen de toen heersende opvatting dat ons leven wordt beheerst door het Fatum (het toeval). Bij de nog jonge schrijvers van de Heidelbergse Catechismus, Ursinus en Olevianus, was dat zeker het geval. Vandaar dat er in hun Catechismus zo veel nadruk wordt gelegd op de goddelijke voorzienigheid.

Tegenover het “toeval” benadrukten zij, dat God alles beslist. Zij moesten logischer wijs dan ook wel erkennen, dat het kwade uit Gods hand afkomstig is. Dat liever dan het andere! Maar dat is dan wel menselijk gedacht.

Zó vat dr. W. ter Horst het in zijn boekje “Over troosten en verdriet” samen. En hij voegt er aan toe, dat wij vandaag andere denkbeelden mogen hebben, die bijbelser zijn. Zoals: dat het goede uit Zijn hand afkomstig is en het kwade is wat Hij nog niet volledig in Zijn hand heeft. Maar dat houdt wel in, dat we dan ook volledig anders zijn gaan denken over Gods almacht. De Grieken gingen er van uit, dat de goden (en vooral de oppergod Zeus) almachtig waren en alles tevoren regelden. Zo is de Christelijke Kerk God ook gaan beschouwen: als de grote Regelaar achter al die menselijke schermen. Maar door het contact met het Jodendom, vooral na de oorlog, zijn we de Bijbel wat anders gaan lezen. Eigenlijk zijn we de Bijbel toen pas “goed” gaan lezen. We houden daarbij rekening met de eigentijdse joodse achtergrond. We bestuderen daarbij ook de Talmud, het eeuwenoude joodse commentaar op de Heilige Schrift. Daar wordt bijv. uitgelegd, dat God “Eel Sjaddai” (=God de hoogste, de geweldige) wordt genoemd: “Wanneer Ik het oordeel over de zonden van de mensen opschort wordt Ik Eel Sjaddai genoemd. Wanneer Ik Mij erbarm over de wereld wordt ik Heer genoemd, dus Ik ben, Die Ik ben. Ik wordt genoemd naar Mijn daden.”

God is de Almachtige, waar Hij op ons heil uit is. Wie aan God denkt mag aan Jezus denken en Die is geen veroordeler of leedveroorzaker!

Soms wordt de leer van Gods voorzienigheid en almacht ook wel afgezwakt, in die zin dat God niet zo zeer de hand in alle dingen heeft als wel dingen als het kwaad en het lijden toelaat. Blijft toch de vraag: Waarom verhindert Hij het dan niet, als Hij de Almachtige is? Het kwaad blijft een mysterie en we moeten oppassen het op Gods rekening te schuiven! Als het mysterie van het kwaad ergens geplaatst moet worden, dan in elk geval eerder bij de mensen dan bij God.

Natuurlijk weet ik ook wel, dat veel mensen door de eeuwen heen troost gevonden hebben bij de gedachte: “Het wordt je niet door mensen aangedaan…”

Hiermee bedoelden ze – hoop ik – niet zo zeer, dat God het op hen persoonlijk had gemunt, maar wel dat God er ook bij is, dat het niet buiten God omgaat. Er zijn zo nog veel mensen, die troost en rust vinden in Gods voorzienigheid, Zijn ondoorgrondelijke wil. Zoals de Heidelberger zo duidelijk zegt, dat “alle dingen niet bij toeval of noodlot komen, maar uit Zijn Vaderhand.”

Ook ziekten en rampen en ongelukken. Ook oorlogen en de ongelijke verdeling van Gods rijkdommen in de wereld. Mensen, die niet geloven, gaan er vaak nog van uit, dat er “toch iets moet zijn” en “dat alles komt zoals het komt” (of nog erger: zoals het komen moet!), dat we “in hogere handen” zijn en “dat niemand sterft vóór zijn tijd”.

Dr. Herman Wiersinga betoogt in zijn zeer verhelderende boekje “Verzoening met het lijden”, dat er ook een andere kant zit aan het voorzienigheidgeloof: dat juist hierdoor velen kerk en geloof de rug hebben toegekeerd. Zij vroegen zich af, hoe men advertenties kon plaatsen, waarin getuigd werd van Gods “wegnemen” uit dit leven of van het “berusten” in Gods “ondoorgrondelijke” leiding. Hoe kan een verstandhouding aanblijven met Iemand, die Auschwitz zo niet beschikte dan toch toeliet? Wat voor de één troost inhoudt betekent voor een ander soms aanstoot.

Gods voorzienigheid II

Hoe komen de schrijvers van de Heidelbergse Catechismus er toch bij om Gods almacht zo sterk te benadrukken, dat Hij zelfs in het kwaad ‘voorziet’? Dat heeft te maken met een bepaalde denkwijze, die al vanaf het ontstaan van het christendom het Christelijk geloof beïnvloed heeft, namelijk de leer van de Stoïcijnse filosofen. Die leer ging uit van het Fatum, je levenslot. Daar kon een mens niets tegen of aan doen. Dat werd door de goden bepaald. Dit “fatalistische” denken heeft zich doorgezet, zelfs tot nu toe. Het Christelijke geloof heeft daar een behoorlijke tik van meegekregen.

Hoe komen de schrijvers van de Heidelbergse Catechismus er toch bij om Gods almacht zo sterk te benadrukken, dat Hij zelfs in het kwaad ‘voorziet’? Dat heeft te maken met een bepaalde denkwijze, die al vanaf het ontstaan van het christendom het Christelijk geloof beïnvloed heeft, namelijk de leer van de Stoïcijnse filosofen. Die leer ging uit van het Fatum, je levenslot. Daar kon een mens niets tegen of aan doen. Dat werd door de goden bepaald. Dit “fatalistische” denken heeft zich doorgezet, zelfs tot nu toe. Het Christelijke geloof heeft daar een behoorlijke tik van meegekregen.

Hoe moest je nu met het Fatum omgaan?

Als je verstandig was, zo leerden de filosofen, dan schikte je je in je lot. Dan bleef je daar onverstoorbaar onder. Want de ‘wijze’ weet, dat alle dingen die hem overkomen meewerken ten goede voor hem. Alleen de ‘dwaas’ komt in opstand tegen zijn levenslot.

Vanuit die gedachte is het ook begrijpelijk, dat men in zekere zin ‘onberoerd’ bleef onder leed. Tenminste, dat werd de mensen voorgehouden! De beroemde wijsgeer Seneca schreef (2000 jaar geleden) aan zijn vriendin Marcia, die een zoon verloren had, als ‘troost’: dat hij haar ellende kent en haar smart begrijpt, maar ze mag weten dat verdriet niet helpt en voortkomt uit zwakheid en onnadenkendheid. Eens moeten we toch sterven. Er is dus geen kwaad geschied! De jongen heeft rust gevonden, gelukkig dat hij niet meer leeft, wie weet wat voor rampen hem bespaard zijn gebleven.

Die argumentatie komt ons bekend voor. Je hoort het nog zó: wees maar flink, het lijden hoort nu eenmaal bij het leven en wees maar gelukkig dat…  wie weet waarvoor hij of zij bespaard gebleven is! Ook de indeling van de Heidelberger klinkt hierin al door: ellende – verlossing – dankbaarheid.

In de Christelijke geloofsbeleving komt daar later nog een argument bij: dat lijden loutert, dat God ons daarmee wil ‘opvoeden’ of ‘straffen’, in ieder geval dat God er wel Zijn bedoeling mee zal hebben. Lijden behoort niet alleen tot de “orde der dingen”, zoals de Griekse filosofen zeiden, maar is op het persoonlijke vlak ook goed en zinvol, en voor je eigen bestwil. Daarom moet je het leed aanvaarden.

De volgende keer staan we stil bij het Bijbelse begrip ‘voorzienigheid’.

Gods voorzienigheid

Ons is vroeger altijd voorgehouden, dat niets zo maar gebeurt. Daar zit een bedoeling achter: van God. Dat komt door Gods voorzienigheid. Wat er gebeurt, is niet toevallig, onverwacht en onvoorspelbaar.

Ons is vroeger altijd voorgehouden, dat niets zo maar gebeurt. Daar zit een bedoeling achter: van God. Dat komt door Gods voorzienigheid. Wat er gebeurt, is niet toevallig, onverwacht en onvoorspelbaar.

BlikseminslagWant, zo werd gezegd (en wordt door velen nóg beleden): het is de wil van God. Alles staat in Gods plan. Het is niet toevallig, het VALT ons niet toe, maar het KOMT ons toe uit Gods hand. Zó staat het ook in de Heidelbergse Catechismus, zondag 1: dat zonder de wil van de hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen zal (kan). Daarbij wordt dan vaak de tekst uit Matteüs 10 vers 29b aangehaald: “En niet één daarvan zal ter aarde vallen zonder uw Vader”. De Heidelberger legt dit ook uit in zondag 10: dat God ons alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle ding, niet bij geval, maar van Zijne vaderlijke hand ons toekomen.

Veel mensen hebben vandaag met dit beeld van de regelende God moeite. Dat God in alle dingen voorziet, troost meestal niet, wanneer een mens verschrikkelijke dingen moet meemaken. “Het wordt je niet van mensenhanden aan gedaan… God zal er wel Zijn wijze bedoeling mee hebben… Laat Hem besturen, waken, ’t is wijsheid wat Hij doet.” Welke troost kan een mens daarin vinden, wanneer we denken aan de welvaart in onze westerse wereld en de armoede daarbuiten? Wanneer we denken aan de ellende, die natuurrampen als de tsunami en “Katrina” (nu net een jaar geleden) gebracht hebben? Als we horen over een blikseminslag in Vorden, die aan twee mensen het leven heeft gekost? De dominee sprak in de begrafenisdienst, hoeveel moeilijke vragen nu boven komen. Zij zei: “wij mogen God daarvan niet de schuld geven. Het is de natuur, die ons zoiets aandoet, de verwrongen natuur. Want ook de natuur is door de zonde aangetast net als wij mensen.” En zo kunnen we doorgaan. Dagelijks zien we om ons heen en ook bij ons zelf, hoe levens van mensen en dieren door verdriet en ellende getekend worden. In rouwadvertenties lezen we, hoe jonge mensen hun vreselijke ziekte zo dapper gedragen hebben. In de krant worden we geconfronteerd met zelfmoord, aanslagen, zinloos geweld, kindermishandeling en dierenbeulerij. En dan moet ik denken aan die musjes, waarvan Jezus spreekt. Dat er geen musje ter aarde valt zonder hun hemelse Vader. En dan mag u gerust weten, dat ik daar moeite mee heb, heel veel moeite, en u denk ik ook.

We kunnen ons God toch niet voorstellen, dat Hij dat allemaal zo gepland heeft?

Nee, dat kunnen we ons niet voorstellen en dat moeten we ook maar niet doen! Zó kan een mens toch niet aan God denken, zó halen we Hem omlaag naar onze slechte wereld toe.

Maar hoe zit het dan met die musjes en met die haren, die op ons hoofd geteld zijn? Wij moeten deze tekst in zijn verband lezen. Alle Bijbelteksten met je trouwens nooit uit hun verband halen en los van hun verband gebruiken. Dan laat je de Bijbel “buik spreken”! Dan kun je uit de Bijbel halen wat je maar wil. Maar zo mag het niet! Het beeld van die musjes bijvoorbeeld gebruikt Jezus in het verband van het Koninkrijk van God. Hij stuurt de discipelen er op uit om het nabij gekomen Koninkrijk te prediken en zieken te genezen. Hij waarschuwt echter tevoren: “Denk nu niet dat jullie het gemakkelijk zullen krijgen, want een discipel staat niet boven zijn meester. Wat ze met de Meester doen, zullen ze ook met jullie doen! De mensen zullen jullie vervolgen, maar -zo troost Jezus hen- jullie hoeven niet bang te zijn voor hen die het lichaam kunnen doden. Zelfs het lot van die waardeloze musjes – twee voor één duit, dertien in een dozijn- ontgaat niet aan de hemelse Vader, wanneer zij op de grond ploffen, dood. Dachten jullie dan, dat het de hemelse Vader wel ontging, als jullie op de grond ploffen, dood? Weest dan niet bevreesd, God zal voor u zorgen!”

Wat een geweldige troost! Zelfs in de dood laat Hij ons niet los. Dat staat er. En dan denken we aan Psalm 23: “Al ga ik ook door een dal der schaduwe des doods, Gij zijt bij mij.”En we herinneren ons de woorden van Psalm 121: “De Heer zal uw uitgang en uw ingang bewaren.” De uitgang is de geboorte, als een mensje uit de moeder uitgaat, de ingang is het sterven, als een mens het Koninkrijk ingaat. In deze Bijbelse traditie staat Jezus. Hij is het die het waarmaakt, waar de Psalmen hunkerend op hopen.

Dat staat er dus, het gaat om troost! Heeft u hierin iets gehoord van de wil van God? Nee toch? Niet één van de musjes zal ter aarde vallen zonder uw Vader, zonder dat uw Vader daarvan weet, zonder dat Hij ze vasthoudt! En de haren op uw hoofd zijn ook allemaal geteld. Zó dicht staat God bij ons! En zorgt Hij voor ons, in ups en downs. Maar daar staat toch niet, dat Hij dat allemaal zó regelt? Om ons te beproeven of op te voeden, te bezoeken of te bekeren? Niets van dat alles.

Hoe komt het dan toch, dat men vroeger die voorzienigheid van God zo heeft benadrukt? Daarover meer de volgende keer.

Het leven na de dood

Is er leven ná de dood? Veel mensen vragen zich dat af. En hoe zal dat leven er dan uitzien? Vroeger stelde men zich die vraag niet zo. Men geloofde eenvoudig, dat God de Zijnen bij Zich nam, in Zijn heerlijkheid. Dat gebeurde dan direct na het sterven of later bij de opstanding uit de doden, op de dag van Christus’ wederkomst. Hooguit haalde men de schouders op en zei: “Er is nog nooit iemand na de dood terug gekomen.”

Is er leven ná de dood? Veel mensen vragen zich dat af. En hoe zal dat leven er dan uitzien? Vroeger stelde men zich die vraag niet zo. Men geloofde eenvoudig, dat God de Zijnen bij Zich nam, in Zijn heerlijkheid. Dat gebeurde dan direct na het sterven of later bij de opstanding uit de doden, op de dag van Christus’ wederkomst. Hooguit haalde men de schouders op en zei: “Er is nog nooit iemand na de dood terug gekomen.”

Nou is dat het punt, waarop in onze tijd verandering is opgetreden: er zijn wel mensen na de dood in het leven teruggekeerd! Mensen, die een hartstilstand hebben gehad (dus klinisch dood waren) en zelfs hersendood waren (het duurt na stilstand van het hart even – zo’n vier á vijf minuten – totdat de hersenen beginnen af te sterven). Wij denken aan de slachtoffers van auto-ongelukken en natuurrampen, die onder andere door hartmassage geanimeerd werden. Na terugkeer in het leven vertellen zij soms, wat zij “aan de overkant” beleefd hebben.

Elisabeth Kübler-Ross, een Amerikaanse psychiater, heeft destijds tijdens haar werk (stervensbegeleiding) veel mensen gesproken, die ervaringen na de dood hebben gehad. Zij heeft er een boekje over geschreven: “Over de dood en het leven daarna”. Zij vertelt in dat boekje, wat veel mensen beleefd hebben. Niet iedereen kon het nog navertellen. Slechts één op de tien patiënten met een hartstilstand kon zich volledig herinneren wat hij in de tijd toen zijn hart niet klopte had beleefd. De eerste ervaring is, dat men zijn lichaam verliet als een vlinder zijn cocon en nog geruime tijd bleef op dezelfde plek en alles meemaakte wat daar gebeurde en dus ook alles hoorde wat daar gezegd werd. Men bevindt zich dan in een soort “etherisch” lichaam: ijl, licht en ongrijpbaar, geestelijk. Zou de Heer ook zo’n etherische gedaan te gehad hebben, toen Hij na Pasen door gesloten deuren aan de discipelen verscheen?

Een tweede geweldige ervaring is, dat men zich in dat nieuwe lichaam helemaal gaaf en gezond voelt. Wie doofstom was, kan nu weer horen en spreken en zingen! Iemand, die bij een auto-ongeluk beide benen had verloren, kon nu weer lopen op beide benen.

Een derde belevenis is heel troostvol: niemand hoeft alléén te sterven, want de geliefden staan op je te wachten! Er zijn altijd “wezens”, die de gestorvene liefdevol omringen en begeleiden. Kinderen noemen hen vaak hun “speelvriendjes”, ouderen spreken van “beschermengelen”. Vaak zijn het de geliefden, die ons voorgingen: een gestorven kind of de echtegenoot. Na een auto-ongeluk zei een jongetje: “Alles is nu in orde. Mama en Peter wachten al op me.” Mevr. Kübler-Ross wist al, dat zijn moeder bij het ongeluk was omgekomen, maar pas later hoorde zij dat ook Peter, het broertje, tien minuten geleden was gestorven.

Tenslotte horen we ook over de ruimte, die we na de dood betreden. Meestal wordt deze omschreven als een tunnel, die toegang geeft tot een heerlijk licht. Ook kan het een poort zijn of een rivier of een bergpad met wilde bloemen, die naar dat licht leiden. Het licht is zo mooi en warm en liefdevol, dat velen verdrietig zijn, als ze weer tot het aardse leven zijn teruggehaald. De discipelen, die met Pasen keken in het lege graf, zagen ook dat wonderlijke licht. En menig gelaat van een stervende straalt datzelfde licht uit.

Zeker, we weten niet veel over het leven ná de dood. Maar wat wij weten mogen is toch heel hoopgevend! Licht en liefde en aandacht spelen daarin een grote rol. En dat is toch ook, wat mensen zo nodig hebben?

Troostwoorden uit de Bijbel

Troostende bijbelteksten bij ziekte, verdriet en overlijden, o.a. uit de Psalmen. Waar anders halen we de kracht om te troosten vandaan?

Waar anders halen we de kracht om te troosten vandaan, als we zelf niet getroost worden door de Grote Trooster?

In de eerste plaats zijn daar de Psalmen: liederen en gebeden van mensen heel lang geleden, die het ook hebben meegemaakt wat wij moeten meemaken. Echte hartenkreten, uit het leven gegrepen. Ik noem u enkele:

Psalm 23:
“Zelfs al ga ik door een dal der schaduwe des doods, ik vrees geen kwaad,
want Gij zijt bij mij, Uw stok en Uw staf die vertroosten mij”

Psalm 27:
“Hoor, Here, hoe ik luide roep, wees mij genadig en antwoord mij.
Gij waart mijn hulp, verwerp mij niet en verlaat mij niet!”

Psalm 31:
“Bij U, Here, schuil ik, laat mij nimmer beschaamd worden…
Mijn tijden zijn in Uw hand.”

Psalm 42:
“Mijn tranen zijn mij tot spijze dag en nacht. Wat buigt ge u neder,
o mijn ziel, en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven, mijn Verlosser en mijn God!”

Psalm 46:
“God is ons een toevlucht en sterkte, ten zeerste bevonden een hulp
in benauwdheden. Daarom zullen wij niet vrezen. de Here der heerscharen is met ons.”

Psalm 71:
 “Bij U, Here, Schuil ik. Laat mij nimmer beschaamd worden. O God, wees niet verre van mij; mijn God, haast U mij ter hulpe.”

Psalm 73:
“Nochtans zal ik bestendig bij U zijn. Gij hebt mijn rechterhand gevat. Wie heb ik nevens U in de hemel? Het is mij goed om nabij God te zijn.”

Psalm 84:
 “Welzalig de mens, wier sterkte in U is. Zij gaan voort van kracht tot kracht. Welzalig de mens, die op U vertrouwt!”

Psalm 90:
“Here, Gij zijt ons een toevlucht geweest van geslacht tot geslacht. Leer ons zo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen en bevestig onzer handen over ons.”

Psalm 121:
“Mijn hulp is van de Here, die hemel en aarde gemaakt heeft. De Here zal u bewaren voor alle kwaad, Hij zal uw ziel bewaren. De Here zal uw uitgang en uw ingang bewaren van nu aan tot in eeuwigheid.”

Psalm 130:
“Uit de diepten roep ik tot U, o Here, Here, hoor naar mijn stem. Bij U is vergeving… Bij Hem is veel verlossing.”


Oudtestamentische:

Prediker 3, 1-8; Jesaja 40 en 54,10; Job 11,7:
“Kunt gij de geheimen van God doorgronden, de Almachtige doorgronden ten einde toe?”

Ja, en dan zijn er veel troostwoorden in het Nieuwe Testament. Slechts enkele noem ik u. U doet er goed aan de teksten zelf even op te zoeken.

Mattheüs 5, 4:
“Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden.”

Dat wil niet zeggen, dat het goed is om verdriet te hebben. Dat begrijpt u wel. God wil ons toch niet expres verdriet aandoen? Maar het betekent veeleer troost: dat degene, die weeklagen, huilen, treuren, troosters zullen vinden, u en mij en bovenal de Grote Trooster! Zij die treuren worden “zalig” genoemd, omdat ze getroost worden.

Mattheüs 10, 29-30, 38-40, 42. Mattheüs 11, 28-29:
“Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt…”

Mattheüs 25, 38-40:
“In zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders gedaan hebt, hebt gij het Mij gedaan.”

Lukas 18, 7-8:
“Zal God dan Zijn uitverkorenen geen recht verschaffen, die dag en nacht tot Hem roepen, en laat Hij hen wachten?”

Rom.8, 31-35 en 37-39. 1 Kor.15 en natuurlijk ook 1 Kor 13:
het loflied der liefde.

2 Kor.4,16 – 5,10:
“Daarom verliezen wij de moed niet”
“Mijn genade is u genoeg.”

1 Thess.4, 13-18: Phil.4, 4-7:
“Weest in geen ding bezorgd.”

Jak.5, 13-18 Hebr.13,5:
“Want Hij heeft gezegd: Ik zal u geenszins begeven, Ik zal u geenszins verlaten.”

Openb.21,1-7:
“Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen…en de dood zal niet meer zijn.”

Ook het Liedboek der Kerken bevat sterke woorden van troost:

Gez.267; 390,3:
“Ik weet, aan Wie ik mij vertrouwe.”

Gez.398 en vele anderen.

Vergeten hoeven we ook niet de oude liederen, die van Johannes de Heer en zo.

Veilig in Jezus armen.
Vaste rots van mijn behoud.
Als gín nood gezeten.
’t Scheepken onder Jezus’ hoede.
Ga niet alleen door het leven.
Ik heb geloofd en daarom zing ik.
Heer, ik hoor van rijke zegen.
Ga mij niet voorbij, o Vader.
Alle roem is uitgesloten.
Welk een vriend is onze Jezus.
Beveel gerust uw wegen.

Zingen is vaak nog troostrijker dan spreken! Samen zo’n oud lied zingen!

Houdt het dan nooit op?

Een mens doet z’n best er over heen te komen, als er verdriet en rouw in zijn leven gekomen is. Maar het is net alsof het steeds erger wordt. Al te gemakkelijk wordt wel eens gezegd, dat tijd alle wonden heelt. Maar de wond, die geslagen is door het verlies van je geliefde, lijkt wel nooit meer te helen.

Een mens doet z’n best er over heen te komen, als er verdriet en rouw in zijn leven gekomen is. Maar het is net alsof het steeds erger wordt. Al te gemakkelijk wordt wel eens gezegd, dat tijd alle wonden heelt. Maar de wond, die geslagen is door het verlies van je geliefde, lijkt wel nooit meer te helen.

Elke keer wordt hij opengereten. Natuurlijk heb je ook wel eens een betere dag en je denkt dan: we gaan vooruit, gelukkig. Maar dan krijg je weer een opdoffer en raak je opnieuw in de put. Zo gaat het maar door: vallen en opstaan. Lange periodes van verslagenheid, het gevoel dat je er niet meer tegen op kunt. En je slikt een pilletje van de dokter om de spanningen wat weg te nemen. Soms ook breekt het zonnetje door. Hopelijk steeds vaker. Menigeen verzucht: Houdt het dan nooit op?

Ik denk, dat het inderdaad zo is: het houdt nooit op.

Wat ooit een pijnlijke wond was, zal eenmaal als je door het ergste verdriet heen bent, een schrijnende herinnering worden. Het verlangen en gemis zal nooit helemaal verdwijnen.

Hoe kunnen we elkaar hier troosten?

Toch wel in de eerste plaats door begrip te tonen voor die ander met zijn ongelukkige gevoelens en depressiviteit. Het verwerken van touw vergt heel veel tijd, soms jaren. Een enquête onder weduwen en weduwnaren heeft uitgewezen, dat meer dan de helft na 2 jaar nog steeds het gevoel had er niet overheen te zijn. Sommigen leefden na 10 jaar nog in een apart wereldje met de overleden geliefde, dat kunstmatig in stand gehouden werd. Hoevele weduwen en weduwnaren bezoeken ook niet elke dag even het graf van de geliefde? Velen ervaren het als een schuld aan de overledene, als ze hem of haar zouden loslaten.

Daarom houden ze alles nog in stand. Ook in huis. Het moet blijven zoals het toen was. Iemand zei eens: “Ik wil haar niet vergeten. Daarom ga ik elke zondag naar het kerkhof en draag ik haar foto altijd bij me. Ik heb ook alles van haar bewaard: haar kleding, haar sieraden en mooie spulletjes. Dat hoort toch zo!”

Je kunt niet zo maar vergeten. En dat moet ook niet. Maar het is wel nodig dat je afstand gaat nemen van datgene wat geweest is en nooit meer terug zal komen. Vergeten, nee, dat is onmogelijk. Maar het tot herinnering laten worden, mooie herinnering, en het zó opnemen in je leven, dat het een deel van je zelf wordt, waar je graag aan terug denkt en wat je verrijkt en verdiept. Maar niet blokkeert!

Het blijft een deel van je zelf, maar je mag er ook in zekere zin los van komen, zodat je verder kunt en niet door het verleden wordt tegen gehouden. Daar kunnen we misschien aan meehelpen. Daar mag onze troost op gericht zijn. Begrijpen in wat voor een diep dal iemand zit, die zijn levenspartner verloren heeft. De worsteling, die hij moet volbrengen om daar uit te komen. Een hand toesteken. Elkaar niet loslaten, elkaar niet laten vallen, niet alleen laten strijden. In de gaten hebben, wanneer die ander het weer zo moeilijk heeft, de bijzondere dagen die ze samen hadden en die de achterblijvende zo eenzaam maakt. Aandacht blijven geven, ook als ’t (naar buiten) lijkt dat het wat beter gaat. Hoe vaak hoor je niet de klacht: “Na verloop van tijd zie je niemand meer, ze denken zeker dat ik er bovenop ben, was het maar zo!” Na een jaar is het misschien nog meer nodig bij een rouwende te zijn dan vlak na de begrafenis. Bel even op of schrijf een briefje, geef even een teken dat je aan hem of haar denkt, zeker op feest- en gedenkdagen zoals Kerst en de vakantietijd, die even zovele pijnlijke herinneringen zijn aan dat wat vroeger zo mooi was, toen je nog samen was.

En dan zal het misschien zo ver komen, dat het leven je weer toelacht. Dat je zin gaat krijgen in nieuwe dingen, dat je contacten met anderen niet meer mijdt, maar juist zoekt. Dat je voor ’t eerst weer echt lachen kunt. Nu weet je ‘t: ik mag verder, ik kan verder, ik kan er verder mee leven, het doet me nog wel pijn maar ik kan er nu tegen, ik zie ook de andere kant van het verdriet dat me getroffen heeft, ik ben er een rijker mens door geworden, nu kan ik ook andere mensen begrijpen, die zoiets hebben meegemaakt.

Als we elkaar daar bij kunnen helpen en begeleiden, dat het zó ver komt, dan zijn we goede troosters. Dat je eigen geloof daarbij een belangrijke rol speelt is vanzelfsprekend. Het je gedragen weten door de liefde van God in Christus geeft je de kracht om ook zelf de liefde te betonen, drempels te overschrijden, weerstanden te overwinnen, geduld te hebben tot het uiterste… en bovenal met die ander mee te gaan in het diepe dal en hem op te dragen in je gebed. De trooster moet ook zelf getroost worden. En hoe kan dat beter dan met de woorden van de Schrift, die ons Gods troost nabij brengen? Daarom volgende week enkele van die troostrijke Schriftwoorden.

Het wordt je niet door mensen aangedaan

Hoe vaak hoor je dit niet? Als mensen elkaar willen troosten, wordt gauw zoiets gezegd, alsof daar troost in te vinden is! Wie het je ook aandoet, het blijft altijd even erg. We moeten dan zeker ook niet te gauw met de Bijbel aankomen! Dat kan heel verkeerd vallen.

Hoe vaak hoor je dit niet? Als mensen elkaar willen troosten, wordt gauw zoiets gezegd, alsof daar troost in te vinden is! Wie het je ook aandoet, het blijft altijd even erg. We moeten dan zeker ook niet te gauw met de Bijbel aankomen! Dat kan heel verkeerd vallen.

JobVooral als we met de Bijbel in de hand het verdriet van anderen gaan duiden. Het lijkt heel troostrijk, maar eigenlijk is het erg hard, wanneer er dan gezegd wordt: “Je wordt wel zwaar beproefd, maar gelukkig (o ja?), het wordt je niet door mensen aangedaan… God zal er wel Zijn wijze bedoelingen mee hebben… Laat Hem besturen, waken, ’t is wijsheid wat Hij doet.”

We moeten niet te gauw oplossingen aandragen voor het verdriet van anderen, vooral niet op grond van Bijbelse uitspraken. Al bent u er heilig van overtuigd, dat God er Zijn bedoelingen mee heeft, u helpt er de ander, die troost nodig heeft, toch niet mee. Integendeel, het maakt zijn verdriet en eenzaamheid nog groter. Want nu moet hij ook nog tegen God op!

Op een gegeven tijd, later als het evenwicht zich al weer een beetje heeft hersteld, zal de vraag nog wel eens aan bod komen: “Hoe kan een liefhebbende God pijn en kwaad toestaan? Wat wil Hij er mee door mij zoveel verdriet aan te doen? Door mij mijn geliefde te ontnemen?” Dan nog zal het de rouwende zelf moeten zijn, die deze vraag stelt en niet u. Soms komt zo’n vraag al vrij snel. Dat iemand bij een ernstig verlies zegt: “Ik weet dat God mij niet boven mijn kracht beproeft… Maar ’t is zo moeilijk het te aanvaarden.” Ga daar dan niet te snel op in. Laat de vraag gerust een poosje liggen. En zeg alleen maar: “Ja, het is heel erg voor u. Ik weet dat God u troosten zal en daar wil ik ook samen met u om bidden. Over het ‘waarom’ wil ik later nog wel eens met u spreken.”

Laten we vooral proberen het beeld van de “straffende” God bij die ander weg te nemen. Vaak is dat de oorzaak van onterechte schuldgevoelens. “Waaraan heb ik dit verdiend?” Alsof je ’t verdient, dat je dit zware lijden moet ondergaan, alsof God je daarmee straft. Deze gedachten zitten er bij de Christenen zo geheid in, dat ze elke keer weer om de hoek komen kijken. Dat heeft te maken met ons Godsbeeld. We kunnen ons God niet anders voorstellen dan de Almachtige, als een oppermachtige heerser die alles in de hand heeft en Zijn hand in alles. Wat heeft de zo regerende God met ons lijden te maken?

Kijken we naar Job. Die vroeg zich dat ook allemaal af. En dan geven zijn vrienden verklaringen: “God wil Job straffen, God wil Job onderwijzen!” Hoe erg het ook was, het was in elk geval niet voor niets. Maar Job vond er geen troost in. Daarom moeten wij ook maar niet te snel zeggen, dat het ergens toe zal dienen. Van ’t begin tot het eind zoekt Job God. En hij draait de vraag om: niet “hoe rechtvaardig ben ik?” maar “hoe rechtvaardig is God? Een God Die mij laat lijden en waarom?”

Het lijden op zich hééft geen zin, op zichzelf niet. Niet als straf noch als opvoedingsmiddel. Het is helemaal geen willekeurige beschikking van Hogerhand! Daar is het te verschrikkelijk voor. Een gruwelijk raadsel. En het wordt alleen maar verschrikkelijker en gruwelijker, als je er God op aankijkt. Het boek Job laat ons dit zien. We hoeven niet te vragen: waar is het goed voor? Waaraan heb ik dat verdiend? U mag gerust en hardop zeggen: Nergens voor, nergens aan! Ook al is er geen ander antwoord, geen andere verklaring, dan toch dat in elk geval niet! Geen God tégen mij!

Lijden is lijden. Het heeft op zich geen enkele zin. Het is nergens goed voor. Het mag ook niet goed gepraat worden. Het is gewoon lijden, bitter lijden. Als we dan toch een verband met God willen leggen, dan alleen dit: God staat niet achter het lijden, Hij staat wel achter de lijdende mens, en dat is heel wat anders. Dat is Evangelie. Dat is pas troost.

Het stervensproces

Mensen sterven zeer verschillend. Ten eerste maakt het verschil of je na een lang ziekbed sterft of plotseling door een acute hartstilstand. Ook is de situatie totaal anders, als een jong iemand sterft of iemand, die na een lang en vruchtbaar leven zijn moede hoofd neerlegt. Wij weten allen, dat de dood volkomen onverwacht kan komen, zó, dat er geen enkele voorbereiding op mogelijk is. Veel mensen zeggen dan, dat dát de mooiste dood is, die men zich wensen kan, maar anderen zouden er toch liever wat voorbereid op willen zijn.

Mensen sterven zeer verschillend. Ten eerste maakt het verschil of je na een lang ziekbed sterft of plotseling door een acute hartstilstand. Ook is de situatie totaal anders, als een jong iemand sterft of iemand, die na een lang en vruchtbaar leven zijn moede hoofd neerlegt. Wij weten allen, dat de dood volkomen onverwacht kan komen, zó, dat er geen enkele voorbereiding op mogelijk is. Veel mensen zeggen dan, dat dát de mooiste dood is, die men zich wensen kan, maar anderen zouden er toch liever wat voorbereid op willen zijn.

Elisabeth Kübler Ross aan het stervensbedMensen reageren ook volkomen verschillend op hun dood. Twee mensen van dezelfde leeftijd en in gelijke omstandigheden kunnen hun ziekte en sterven totaal verschillend beleven. De een blijft tot het laatste toe protesteren en wil van het dood gaan niet weten. De ander heeft er vrede mee en kan ook rustig over zijn heengaan spreken en zelfs de begrafenis voorbereiden. En dat ligt niet altijd aan het geloof. Heel gelovige mensen hebben soms vreselijke moeite met het sterven. Waar zou dat toch aan liggen? Heb je dan geen vertrouwen in het geborgen-zijn bij God? In de woorden van Psalm 23: “Ook al ga ik door een dal der schaduwe des doods (diepe duisternis), ik vrees geen kwaad, want Gij zijt bij mij”? Ik denk, dat het voor gelovigen vaak een moeilijke weg is om met zichzelf en met God in het reine te komen, vanwege de schuldenlast. Tenslotte moet je dan toch het onvermijdelijke aanvaarden.

Jaren geleden al weer heeft een Amerikaanse psychiater, Elisabeth Kübler Ross, een boek geschreven over dit stervensproces. Zij noemde het “Lessen voor levenden”. Zij tekent de weg van het sterven in vijf fasen: 1. ontkenning 2. woede 3. marchanderen (onderhandelen) 4. depressie en 5. aanvaarding. Het zijn vijf stadia, die stervende mensen moeten doormaken. Als je er op let, dan merk je dat ook. Niet, dat het altijd in bovengenoemde volgorde gebeurt. Soms komt de woede vóór de ontkenning en liggen de belevingsmomenten door elkaar heen. Het kan ook zijn, dat iemand een fase overslaat of in één bepaalde fase blijft steken. Een eindeloze reeks aan variaties is hier mogelijk. Om hier inzicht in te krijgen heeft Kübler Ross met duizenden terminale patiënten gesprekken gevoerd.

Hoe gaan wij hier nu mee om?

De vijf kenmerken van het stervensproces zijn in wezen diep menselijke zaken, heel herkenbaar ook. Iedereen, die plotseling bericht krijgt van een ernstige gebeurtenis, begint met te zeggen: “Nee, dat kan niet waar zijn”. Dat is al een ontkenning. Hoe zou een patiënt, die gaat begrijpen dat er geen hoop meer is op beterschap, dan niet vluchten in de ontkenning?

Je moet er dan ook niet van kijken, als diezelfde patiënt even later verhalen gaat vertellen over alles wat hij gaat doen, als hij straks weer beter is.

Dan de woede, de boosheid. Een boosheid, die eigenlijk bestemd is voor wie je zoiets aandoet. Voor God, het noodlot, het lichaam dat je in de steek laat. Maar die boosheid kun je niet echt kwijt, want God is ver weg en het lot is onbereikbaar en je lichaam geeft geen antwoord. En dan richt je die boosheid op willekeurig gekozen anderen. Je familieleden, de dokter, de zuster… Dat is allemaal zo begrijpelijk en ook niet moeilijk te aanvaarden. De levenspartner, die het zwaar te verduren krijgt, zal altijd zeggen: “Hij (zij) bedoelde het niet zo”.

Marchanderen is een duur woord voor “onderhandelen”. Wanneer een zieke merkt, dat hij niet meer het volle pond van de beterschap en het leven kan krijgen, probeert hij er toch nog iets uit te halen, door te onderhandelen. Je hoort de mensen dan zeggen: “Als ik nog maar één keer met mijn kleindochter in de tuin kan wandelen…” “Lopen zal niet meer gaan, maar als ik dan nog naar kan lezen en achter de computer kan zitten…””Misschien kan ik nog één keertje thuis om het hoekje kijken en m’n borreltje drinken.” Daar moeten we begrip voor hebben en natuurlijk proberen om zulke laatste wensen, als ’t maar even kan, te vervullen.

Depressie, daar is heel moeilijk mee om te gaan. De strijdvaardigheid is verdwenen, lusteloosheid en uitzichtloosheid zijn er voor in de plaats gekomen. Laten we er in warmte en liefde voor de patiënt mee om gaan. Het vraagt veel geduld en opofferingsgezindheid. Ga niet tegen de zieke spreken (preken!) zo in de trant van: “Je moet eens bedenken, hoe goed je het nog hebt (bijvoorbeeld omdat je mij nog hebt!) Dat maakt de depressie alleen maar erger, omdat de zieke zich een last voelt voor de anderen.

Tenslotte is daar de aanvaarding. Daar kun je blij om zijn. Maar wees niet te uitbundig, want het is een wankel evenwicht. Ook daar moet je dus voorzichtig mee omgaan. De strijd is nog niet gestreden. Er wachten nog moeilijke momenten.

Omgaan met stervende mensen is een opgave. Maar je krijgt er ook gaven voor, zeg maar handvaten. Ik noemde al warmte en liefde en aandacht en zelfopoffering. En veel begrip en geduld. En tijd! Laat de patiënt altijd het gevoel krijgen, dat u hem niet in de steek laat. Vertrouwen geven en rust is het beste, waarmee we elkaar in tijden van nood kunnen helpen.

De angst voor de dood

Ik vraag me wel eens af of er één mens bestaat, die niet vroeg of laat door angst voor de dood getroffen wordt. Het blijkt wel alsof deze uit ons eigen lichaam opkomt. Dat heeft natuurlijk ook te maken met het ingeboren verlangen om te leven.

Ik vraag me wel eens af of er één mens bestaat, die niet vroeg of laat door angst voor de dood getroffen wordt. Het blijkt wel alsof deze uit ons eigen lichaam opkomt. Dat heeft natuurlijk ook te maken met het ingeboren verlangen om te leven.

Op zichzelf zijn levensverlangen en doodsangst heel begrijpelijk. Een mens houdt zich daardoor staande. En zelfmoord komt daardoor minder vaak voor. Een mens die verdriet heeft, het moeilijk heeft, veel pijn heeft of grote zorgen, zal in den regel toch graag nog willen leven. En zelfs als deze mens uitroept: “ik wou dat ik maar dood was” bedoelt hij het toch in de meeste gevallen niet zo letterlijk. Bij een vraag naar euthanasie moeten we er dan ook altijd op bedacht zijn, dat het wel eens meer een vraag naar hulp om te leven zou kunnen zijn. Mensen vragen niet naar de dood. Elke doodsvraag is een vraag naar leven.

Mensen kunnen erg tegen het sterven opzien. Dat zie je bij oudere mensen. Het leven kan niet meer zo veel te bieden hebben. Soms leven mensen onder erbarmelijke omstandigheden. Maar toch willen ze graag blijven leven. De minder goede omstandigheden en vooruitzichten neemt men dan wel op de koop toe. Wel leren veel mensen, als ze voor de dood staan, deze uiteindelijk te aanvaarden. Maar het gaat door veel strijd heen. Hier kan iemands geloof een grote rol spelen. Het weten, dat ik in mijn sterven door Gods genade en liefde omringd ben, kan een grote steun zijn. Al schieten hier ook alle menselijke voorstellingen te kort, we mogen geloven, dat sterven “naar de Heer gaan “betekent.

Toch blijft het een zware opgave. Op dezelfde manier als wij mensen bang zijn voor de pijn, zijn we van nature ook bang voor de dood. Je hoort het mensen ook v aak zeggen: “Niet dat ik bang ben voor de dood, maar wel voor wat daar aan vooraf gaat, ziekte en pijn.” Het is daarom, denk ik, een goede zaak om af en toe eens over zijn eigen sterven na te denken. Dat je de dood in je leven incalculeert. Niet weg schuiven, maar onder ogen durven zien. Het leven is nu eenmaal vergankelijk. Daar is geen ontkomen aan. Het is gewoonweg een nuchter feit. Er kan iets bevrijdends in zitten, wanneer onze dood bespreekbaar wordt. Wanneer man en vrouw, ouders en kinderen, of vriend met vriend er over durven te praten wat er gebeuren moet, als één van hen uit hun midden wegvalt.

Hoe dikwijls komt het niet voor, dat degene die heenging niets van tevoren geregeld heeft en aan niemand inzake gegeven heeft in zijn zaken. Dan heb je al zo veel verdriet om het heengaan van een geliefd persoon en dan komt dit er nog bij. Eigenlijk heb je dan dubbele ellende. Dat moesten we elkaar besparen. Juist van een Christen mag worden verwacht, dat hij de vergankelijkheid van het leven kent. Dat hij er rekening mee houdt, dat hij niet altijd op aarde zal blijven. Zoals de ouden vroeger al zeiden: “Wij hebben geen blijvende stee…”

Hoe moet het nu verder?

Enkele weken geleden hebben we gesproken over de rouwdienst en de laatste weken stonden we stil bij rouw, wat het betekent in iemands leven. We spraken over de troost van het laatste afscheid. Nu moeten we echt van elkaar afscheid nemen.

Enkele weken geleden hebben we gesproken over de rouwdienst en de laatste weken stonden we stil bij rouw, wat het betekent in iemands leven. We spraken over de troost van het laatste afscheid. Nu moeten we echt van elkaar afscheid nemen.

KransDat is een heel verdrietig gebeuren. De dood is niet meer te ontkennen: degene, die we niet kunnen missen, is er niet meer. En wij, die achterblijven, zitten boordevol met tegenstrijdige gevoelens. Je hebt een stuk van je zelf verloren, je beste stuk. Je bestaan is tot in de diepste wortels geschokt. Je bent je evenwicht kwijt. Dat alles is beangstigend en het maakt je heel erg onzeker. Je had er misschien helemaal niet op gerekend – wie denkt nou dat het jou zal overkomen? Het is zo plotseling, zo onherroepelijk! Zo onbegrijpelijk ook, zo onrechtvaardig, dat je er boos over bent en opstandig tegen het lot dat je is toebedeeld en tegen God, Die het toch had kunnen verhinderen.

Met al deze gevoelens komen we in de rouwdienst. En als het goed is, worden die gevoelens daar ook vertolkt door de voorganger. Ze worden geuit in de klaagpsalm, de gebeden en de liederen die we zingen. Met tranen in de ogen en een hart vol pijn. Woorden schieten hier tekort. Maar woorden mogen ook gesproken worden uit dankbaarheid voor alles, wat we van onze geliefde ontvingen. We zijn God dankbaar voor het leven dat Hij gaf. Zo kijken we naar het verleden: hoe het was en hoe het ook nu nog had kunnen zijn. De nadruk valt op afscheid, de pijn van het gemis, van het “niet meer”.

Maar er is ook nog een andere zijde aan de rouwdienst. Gelukkig, God zij dank, is er ook nog een méér naast het “niet meer”. Er is ook dienst aan God, hopen en verwachten, waarvan gesproken en gezongen mag worden. Niet alleen het verleden staat ons voor ogen, maar ook het heden en de toekomst, hoewel je daar nog nauwelijks aan durft te denken. Zo’n afscheidsdienst is in de Rooms-katholieke Kerk een dienst voor de overledene. Zij spreken ook van “dodenmis”. Bij de Protestanten is het meer een gebeuren voor de nabestaanden. Het wil hulp geven aan de treurenden en een begin maken met de verwerking van zo’n groot verlies. En dan mag je ook naar de toekomst wijzen. In het vertrouwen, dat we de overledene overdragen in Gods handen, die verder voor hem of haar zorgen zal, en Die dat ook zal doen voor hen die achterblijven.

Hoe nu verder?

Hoe kan ik nog verder zonder haar of hem, die mijn leven was? “Ik wou dat ik ook maar dood was!” Het is heel moeilijk om iemand in een groot verlies een weg te openen naar de toekomst. Wij moeten dat ook maar niet te gauw doen. Wij mensen, bedoel ik. Maar God mag en kan dat wel doen. Hij is ook de Enige, Die het venster naar de toekomst kan openen. Wij mogen de dood van de opgestane Heer verkondigen, totdat Hij komt. Daar ligt onze troost. En dat is hoopgevend voor verdrietige mensen, dit tilt je een beetje op uit het donkere gat, waarin je gevallen bent.

Het kan een begin zijn van rouwverwerking. Dat je dit mag weten: dat er niet alleen een absoluut einde is, dat de dood brengt, maar ook een hoopvol nieuw begin, dat God schenkt. Er is niet alleen het gedenken van wat geweest is, er is ook verwachten van de dingen die nog komen, waaraan je samen deel gaat krijgen: de levenden en de doden. Je mag in die zin ook hopen op een gelukkig weerzien, eens als de bazuinen klinken… Je mag je gedragen weten door het “wat God heeft samengevoegd zal de mens (en ook de dood) niet scheiden”. Of nog beter, met de woorden uit de Romeinenbrief (8,38-39):

“Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen, noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus onze Here.”

In de liefde van Christus bergen we onze geliefde doden, in die liefde krijgen wij die achterblijven ook een kans om verder te kunnen leven, met het grote verlies dat ons getroffen heeft. Immers in die liefde blijven wij met elkaar verbonden over de grens heen. Je zet dan een foto bij het raam en kijkt hem of haar aan en dan door het raam heen in de wijde einder, waar je eens weer samen zult zijn, verenigd bij God.

In de rouw (vervolg)

Je weet eigenlijk niet goed, wat je doen moet, als je in de rouw bent. Doe je gewoon, dan zeggen de mensen: “Nou moet je eens zien, je kunt helemaal niet merken dat zij (hij) iemand verloren heeft.” Blijf je thuis en ben je verdrietig, dan zeggen de mensen: “Kom op, je moet er eens uitgaan, dat is goed voor je!” Je voelt je zo vreselijk alleen staan, zeker als je geen kinderen of vertrouwde mensen om je heen hebt staan.

Je weet eigenlijk niet goed, wat je doen moet, als je in de rouw bent. Doe je gewoon, dan zeggen de mensen: “Nou moet je eens zien, je kunt helemaal niet merken dat zij (hij) haar man (zijn vrouw) verloren heeft.” Blijf je thuis en ben je verdrietig, dan zeggen de mensen: “Kom op, je moet er eens uitgaan, dat is goed voor je!” Je voelt je zo vreselijk alleen staan, zeker als je geen kinderen of vertrouwde mensen om je heen hebt staan.

Eenzame vogelDe mensen zeggen zo gemakkelijk – als om te troosten (maar meer om hun eigen geweten te sussen!) – “Je moet straks maar eens langs komen hoor! Bij ons ben je altijd welkom!” Maar als je dat dan een paar keer gedaan hebt, voel je je overbodig, een indringer.

Als weduwe of weduwnaar word je ook in een bepaalde hoek gedrongen. Je raakt veel contacten kwijt. Mensen, die vroeger nog wel bij je kwamen, toen je man of vrouw nog leefde, blijven nu weg. Want “men zou wel eens wat kunnen denken”. Geen wonder, dat vele door rouw getroffenen zich maar liever afsluiten van de “wereld”. Ze ontvangen daar toch geen begrip.

Naast de sociale noden lijdt iemand die rouw verwerken moet ook vaak aan geestelijke nood.

Schuldgevoel bijvoorbeeld. Dat je nu niets meer goed kunt maken aan die ander. Of dat je niet dankbaar genoeg bent voor wat de ander jou geschonken heeft. Een bejaarde vrouw, die juist haar man verloren had, zei eens tegen me: “Op mijn leeftijd moest ik eigenlijk dankbaar zijn en blij. We hebben samen nog zo’n lang en goed leven gehad. Velen moeten elkaar al veel eerder missen.” Maar zo voelt het niet, dankbaar en blij. Integendeel, je voelt je ellendig en alleen (in de steek) gelaten. En dat wrikt. Je gaat je schuldig voelen. Wat je verstandelijk zegt en wat ook heel logisch klinkt (iedereen zal het beamen) hoeft nog niet in overeenstemming zijn met je gevoel. En wat andere mensen tegen je zeggen zal ook heel vaak je gevoel niet kunnen raken. En daarom heb je er vaak niets aan. Integendeel, je ergert je. En dat mag je nog niet eens laten merken ook! Bijvoorbeeld als ze tegen je zeggen: Kop op, moet je eens naar die en die kijken, die is er toch ook doorheen gekomen! Of: Je moet maar vertrouwen, het komt allemaal wel weer goed. Soms wijst iemand naar God: Hij weet wat goed voor je is. Om uit je vel te springen! Wat heb je er aan, wanneer mensen jouw verdriet vergelijken met dat van een ander en er dan ook nog God bij halen! Terwijl God op dat moment zo ver van je verwijderd is en je je misschien wel afvraagt of Hij nog bestaat, als er zulke verschrikkelijke dingen gebeuren. Je zou je dan ook nog schuldig moeten voelen, dat je te weinig geloof meer hebt!

Nee, je hebt meer aan mensen, die niet met goedbedoelde adviezen komen, maar bij wie je je geborgen voelt. Mensen, die je gewoon laten zijn wie je op dat moment bent, met al je twijfels en schuldgevoelens. Zij hoeven je niet te vertellen, dat je “gelukkig geen financiële zorgen hebt” of “dat de kinderen voor zich zelf kunnen zorgen” of “dat je gelukkig het huis niet uit hoeft” en zo veel meer! Alsof het zó al niet genoeg is!

In de rouw

Rouw betekent een crisis in je leven. Er wordt iets van je afgenomen, wat tot nu toe bij je hoorde. Je raakt daardoor je ‘identiteit’ kwijt. Ik bedoel: zoals je was en zoals men je zag. En je vraagt je af: wie ben ik nu nog? En wat heeft het leven nou nog voor zin?

Rouw betekent een crisis in je leven. Er wordt iets van je afgenomen, wat tot nu toe bij je hoorde. Je raakt daardoor je ‘identiteit’ kwijt. Ik bedoel: zoals je was en zoals men je zag. En je vraagt je af: wie ben ik nu nog? En wat heeft het leven nou nog voor zin?

Je bent niet alleen in de rouw bij het verlies door de dood van een geliefde, maar ook bij scheiding of bij het achter moeten laten van een eigen woning, als je bijvoorbeeld naar een verzorgingshuis moet. Je hebt ook rouwverdriet bij het verlies van een huisdier, je baan of wanneer je geen contact meer kunt krijgen met je levenspartner.

Rouwen is altijd treuren om een verlies, het los moeten laten van mensen en dingen, die voordien van jou waren en die je gelukkig maakten. Oud- worden is ook zo’n rouwproces. Je moet steeds meer verliezen: je levenspartner, je gezondheid, je woonomgeving, je huis, je boeken en platen en ga zo maar door! Geen wonder, dat veel oude mensen je het verhaal van vroeger vertellen. En gelukkig die mens, die een luisterend oor vindt! Die het geduld kan opbrengen drie. vier keer en dikwijls nog vaker het “oude verhaal” aan te horen!

Wanneer je moet loslaten, raak je ook een stukje van je zelf kwijt. Je hoort het wel eens zeggen: Ik ben nog maar een stukje van vroeger, ik voel me zo ontzettend leeg en koud van binnen. Alle levenslust is je ontnomen. Eerst denk je nog wel, dat het gaan zal. Je voelt je leven als in een droomwereld. Je regelt van alles, want dat moet wel. Maar eigenlijk ben je er met je gedachten niet bij, je doet het automatisch. De omgeving denkt dan, dat het wel weer met je gaat en dat je zo flink bent. Maar ze moesten eens weten! Je leeft eigenlijk in een soort roes.

Verlies verwerken is een soort proces. Je maakt verschillende perioden mee. Eerst de tijd van de verdoving. Je leeft in een onwerkelijke toestand. Dan komt een tijd, waarin je de ander eigenlijk nog terug verwacht, je zoekt de ander ook, je kunt gewoonweg niet geloven dat hij of zij er niet meer is. Tenslotte komt er een tijd, dat je wel erkennen moet, dat het voorbij is. Dat je zonder hem of haar door het leven moet, dat je er alleen voor staat. Dat te beseffen kost heel veel pijn. Soms gaat het ook gepaard met woede en opstandigheid. “Waarom moest mij dit overkomen? Waarom ben je van mij weggegaan?” Misschien maak je je ook zelf wel verwijten: “Had ik  maar…” Ach, wat voel je je alleen gelaten, ook door God.

En dan komen de mensen bij je met hun goed bedoelde adviezen. “Als ik jou was…”. Maar ze begrijpen niet, dat ze “mij” niet zijn. Zij hoeven niet door te maken, wat ik doormaak! Daarom hebben zij gemakkelijk praten. “Je moet er eens uit, je moet weer eens onder de mensen komen, je moet dit en je moet dat…” en “Weet je wat jij eens moest doen?” En dan komt er weer eens één van die o zo goed bedoelde en verstandelijk beredeneerde oplossingen van de buitenstaander. Ach wat, oplossingen. Voor het lijden aan een gemis bestaan geen oplossingen! Daar moet je zélf doorheen, een ander kan je eigenlijk daarbij niet helpen. Alleen, wanneer die ander echt bij je is, kan dat troost geven.

De troost van het laatste afscheid

Van een begrafenis of crematie kan ondanks de pijn van het definitieve afscheid toch troost uitgaan. Soms is dat niet het geval. Dan hoor je mensen zeggen: “Het was zo kil… gewoon akelig.” Maar ook is wel eens de reactie van mensen: “Het was goed zo, het heeft me goed gedaan.” Ieder zal dat ook op eigen wijze beleven.

Van een begrafenis of crematie kan ondanks de pijn van het definitieve afscheid toch troost uitgaan. Soms is dat niet het geval. Dan hoor je mensen zeggen: “Het was zo kil… gewoon akelig.” Maar ook is wel eens de reactie van mensen: “Het was goed zo, het heeft me goed gedaan.” Ieder zal dat ook op eigen wijze beleven.

BegravenisWat is een begrafenis of crematie eigenlijk? Wat willen we er mee? Heeft de Kerk daarin ook een functie? Is daar nog troost te vinden bij het geopende graf? Of in de koude zakelijkheid van een crematorium?

De begrafenis of crematie sluit de eerste dagen van rouw af. De geliefde dode was eerst nog bij je. Wat vroeger gebruikelijk was komt de laatste tijd weer terug: de dode wordt opgebaard in huis. Je kunt er dan nog elk moment van de dag even naar toe. Maar ook bij opbaring in het rouwcentrum of in het ziekenhuis is er gelegenheid om nog even bij de dode te zijn, met hem te praten, hem aan te raken. Met de begrafenis of crematie is dat voorbij. Nu is het definitief, het afscheid. Je wordt van elkaar losgemaakt, losgerukt. Wat doet dat een pijn! Mensen die van elkaar houden zouden eigenlijk altijd bij elkaar moeten kunnen blijven. Maar de werkelijkheid is zo anders, je moet elkaar loslaten, er is geen ontkomen aan.

Soms is daar woordeloze verslagenheid. Wie heeft daar ook nog woorden voor? Voor zoveel verdriet? Tegenover de dood is een mens met stomheid geslagen. Alleen huilen geeft dan nog wat verlichting. Een mens zegt dat ook wel eens, na zo’n huilbui: “He, dat lucht op.” Het is goed, wanneer je nog huilen kunt. Naast je staan je familieleden en vrienden, die ook moeten huilen. Dat geeft je troost. Je staat sámen in het verdriet. Gedeelde smart is halve smart.

Naast het uiten van je verdriet is ook het noemen van de naam van de overledene troostvol. Een “in memoriam”, uitgesproken door één van de kleinkinderen bijvoorbeeld. In herinnering wordt teruggeroepen al wat de overledene heeft betekend. En in het noemen van de naam wordt hij of zij opgedragen aan de Heer van het Leven, die ons allen bij name kent en roept. Er wordt met respect over de overledene gesproken. De liefde voor haar of hem klinkt door de woorden heen. Ook minder mooie dingen kunnen dan worden genoemd. “Van de doden niets dan goeds”, wordt wel eens gezegd. Maar dat is niet reëel, dat troost ook niet werkelijk. De overledene was zoals hij was, een mens van vlees en bloed, en zo moeten we hem bewaren. Vanuit Jezus’ boodschap, dat we van de vergeving leven mogen.

De gedachtenis van de dode en het luisteren naar Gods boodschap ten aanzien van leven en dood gebeurt meestal in de rouwdienst. Daarbij wordt stil gestaan bij wat geweest is en wat nu wordt afgesloten. Maar ook mogen we daarbij niet vergeten, wat nog komt, waar we naar uitzien. Immers in ons geloof moet het beste nog komen! Dat blijde vooruitzicht moet zeker een plaats krijgen in de rouwdienst, maar we moeten toch ook ruimte geven aan het verdriet van het afscheid, Dood en pijn mogen gevoeld worden. We moeten het ook niet “verbloemen”, met veel bloemen en mooie toespraken en sentimentele muziek. Daarmee wordt de dood ontkracht, en dat helpt de achterblijvende al helemaal niet. Daar zit geen troost in. Of ’t moest zijn in de vaak gehoorde woorden: “Hij (zij) heeft toch zo’n mooie begrafenis gehad!” Maar dat “mooie” ben je gauw vergeten, als de gruwelijke werkelijkheid van de dood toch tot je doordringt. En dat komt onherroepelijk.

Helpende handen

Ik heb al eens geschreven, hoe belangrijk het is om in je verdriet niet alleen te staan.

Ik heb al eens geschreven, hoe belangrijk het is om in je verdriet niet alleen te staan. “Samen is niet alleen”.

Want je voelt je in je eenzaamheid al gauw in de steek gelaten.

Standbeelden die elkaar handen gevenIn de eerste plaats is het bij die ander zijn al heel erg belangrijk. Laten zien, dat degene die een verlies geleden heeft niet alleen staat in dit verlies. Dat er iemand is, die mee-lijdt. Gedeelde smart is halve smart. Maar dan moet die wel echt gedeeld worden, althans voor een stukje meegedragen. Want echt delen is een te moeilijke opgave voor iemand, die het niet zelf heeft meegemaakt. Het nabij iemand zijn betekent ook aandacht, warmte, tederheid. Helpende handen. Dat je die ander werk uit handen neemt. Want er komt zoveel op je af, als je er opeens alleen voor staat. Mee-helpen, mee-denken, mee-huilen.

Vooral dat laatste is belangrijk, praten over het verlies en meehuilen. Wat komen er dan veel emoties los! Steeds maar weer hetzelfde trieste verhaal aanhoren en daarna stil te zijn, samen in gedachten. Je houdt elkaar vast en droogt elkaars tranen. En je neemt die ander werk en zorg uit handen. Niet dat die ander dat niet zelf zou kunnen doen. Maar daarmee wordt hem of haar ruimte gegeven om te rouwen, om mensen te ontvangen, om gesprekken te voeren, om samen naar het kerkhof te gaan.

We noemen zulke “helpende handen” wel “rouwarbeid”. Het kost een mens heel wat inspanning om rouwarbeid tot een goed einde te brengen. Daar wordt wel eens te licht over gedacht. Het is heel zwaar werk! En het kost veel tijd. Je maakt je zelf in alle opzichten ondergeschikt aan die ander. Soms is het niet duidelijk, wie hier het vóórtouw moet nemen. Eén van de kinderen? Een broer of zus? Of juist een buitenstaander: een goede buur, een vriend of vriendin? Meestal is het een samenspel tussen verschillende van deze mensen. In goed overleg is dan veel mogelijk en het maakt de moeilijke opgave ook wat lichter. Samen ben je immers sterker en kun je elkaar ook bijstaan en troosten. Gelukkig de mens, die zulke helpers om zich heen mag weten!

De eerste dagen van verdoving worden afgesloten met de begrafenis of crematie van de geliefde. Hij of zij, die achterblijft, wordt zich er dan nog meer van bewust dat het echt waar is. Dat geldt ook voor de kinderen en overige familie.

Dat de geliefde man of vrouw, het geliefde kind, de geliefde vriend of vriendin en wie het ook mag zijn, niet meer terug komt. Dan volgt er zeker een periode van leegte en eenzaamheid. Te sterker voel je dat, omdat na verloop van tijd ook de mensen meer en meer gaan wegblijven. Hoe belangrijk worden dan die helpende handen in je leven!

Een leeg huis

In de afgelopen week hebben velen verdriet gehad, terugdenkend aan hen die nu niet meer onder ons zijn. In de eerste plaats natuurlijk dachten we aan de vele oorlogsslachtoffers en de vaak jonge mensen die hun leven ook daarna gegeven hebben voor een goede zaak. Tegelijk ook moesten we denken aan anderen, die ons lief en dierbaar waren en die er nu niet meer zijn. Misschien ouders of broers of zussen of een kind, een kleinkind, een lieve vriend of vriendin.

In de afgelopen week hebben velen verdriet gehad, terugdenkend aan hen die nu niet meer onder ons zijn. In de eerste plaats natuurlijk dachten we aan de vele oorlogsslachtoffers en de vaak jonge mensen die hun leven ook daarna gegeven hebben voor een goede zaak. Tegelijk ook moesten we denken aan anderen, die ons lief en dierbaar waren en die er nu niet meer zijn. Misschien ouders of broers of zussen of een kind, een kleinkind, een lieve vriend of vriendin.

Een ernstig verlies kan een geweldige schok te weeg brengen. Het brengt je als ’t ware in een soort verdoving. Zó erg, dat je ’t gevoel hebt dat je wezenloos rondloopt en dat alles aan je voorbij gaat. Mensen zeggen dan wel eens: “Wat gek, ’t lijkt wel alsof het haar of hem niets doet.”  Maar dat is het niet, alleen het verlies is zo groot, dat je gevoel ’t niet aankan en als ’t ware wordt stil gelegd, verlamd. Stukje bij beetje dringt de harde waarheid tot je door… en hoe eenzaam kan een mens zich dan voelen! Helemaal leeg van binnen. Van God en mensen verlaten.

Mensen in de rouw hoor je ’t wel eens zó zeggen: “Ik voel me maar een deel van me zelf. Ik heb het gevoel alsof ik voor driekwart in het niets verdwenen ben. Ik ben een schip zonder roer. En mijn lichaam is een leeg huis.”Ik lees in het boek van Kenneth Mitchel en Herbert Anderson, getiteld “Omgaan met verlies en rouw”, het volgende:

“De tegenhanger van leegte op het persoonlijke vlak is eenzaamheid. Die wordt op tenminste twee manieren ervaren. De eenzaamheid door verlies bestaat uit het afgesneden zijn van de mensen van wie wij houden. De eenzaamheid van verdriet komt voort uit het idee dat we veronachtzaamd, niet begrepen, worden. Soms heb je het gevoel dat er niet naar je geluisterd wordt. Maar alleen zijn wordt niet persé als eenzaamheid ervaren. Degenen die bewust kiezen om alleen te zijn, zijn zelden of nooit eenzaam. Vaak komen ze weer tot zichzelf, als ze alleen zijn. Maar wie verdrinkt in zijn verdriet voelt zich meestal intens alleen, zelfs als hij b.v. door een echtscheiding zijn vrijheid herkregen heeft. Dit zal waarschijnlijk nog sterker gelden als het alleen zijn geen eigen keuze is. Wanneer iemand zijn levenspartner verliest, herinneren vele dingen aan dit verlies. Het bed lijkt groter als je alleen slaapt. Het huis is rustiger; bekende geluiden zijn er plotseling niet meer. De eenzaamheid die door het huis waart is een weerspiegeling van het lege huis van het ik. Hetzelfde geldt, wanneer het om een verlies van een ouder, een kind of een vriend gaat. Als we een dierbaar persoon verliezen, wordt de wereld armer, zijn we alleen.”

Het gevoel van alleen zijn wordt vaak nog erger doordat anderen je ook nog in de steek laten. Je raakt daardoor geïsoleerd van de buiten wereld. De angst om in de steek gelaten te worden zit heel diep in de mens. Psychologen wijzen in dit verband al op de baby, die overgelaten is aan de zorg van de moeder. Wanneer die zorg er opeens niet meer is, zal de baby gaan huilen. Net als kinderen die verdwaald zijn op het strand en hun moeder zoeken. Dat is trouwens in de dierenwereld precies zo. Het wordt wel verlatingsangst genoemd, of scheidingsangst.

Daartegenover staat vertrouwen, geborgenheid. Vertrouwen in de zorgende ouders, de levenspartner enz. Dit “oervertrouwen” geeft je een veilig gevoel, een evenwicht van binnen. Wordt dit vertrouwen geschokt, dan raakt een mens uit balans. Hij wordt als een “leeg huis”. Hij is eigenlijk zichzelf kwijt. Iemand die lijdt aan een groot verlies komt na de eerste verdoving in die leegde en angst terecht, wat soms kan leiden tot depressiviteit. Je hebt het gevoel, dat je niet meer tegen het leven op kunt, dat het je allemaal te veel is geworden. Hierin speelt ook mee de angst voor de onzekere toekomst. “Wat moet er nu van me worden? En van de kin deren? Hoe kom ik er doorheen? “

Een weduwe vertelt: “Toen de beschermende mist van de verdoving eindelijk was opgetrokken, werd het leven waarlijk angstaanjagend. Ik zat vol verdriet, verdronk in niet-vergoten tranen, voelde me verpletterd onder de verantwoordelijkheid van 2 kinderen. Ik was in paniek over mijn financiële situatie. En mijn maag keerde bijna om, mijn hoofd leek te barsten door de verlammende pijn van het besef dat ik alleen was. Mijn psychische pijn was zo groot, dat de wasmachine volstoppen met vuile kleren, de stofzuiger te voorschijn halen. Een boodschappenlijst maken, al die gewone routinekarweitjes in het huishouden mij herculische taken toeschenen.”

Samen is niet alleen

Twee katten samen.Als je wilt troosten, is het heel belangrijk, dat je de ander niet alleen laat. Het franse woord “consolation” laat dat ook heel goed zien. Het betekent zoiets als “zorgen, dat iemand niet alleen is”.

Iemand, die in de rouw is of ander leed met zich mee draagt, voelt zich vaak zo alleen, zo verlaten en verworpen, uitgesloten, helemaal op jezelf teruggeworpen. “Je staat er toch eigenlijk helemaal alleen voor, je moet ’t toch allemaal zelf verwerken”, hoor je dan iemand zeggen. Natuurlijk, er komen best veel mensen bij je op bezoek, maar je kunt je dan toch nog erg alleen voelen. Al heb je een hele kamer vol mensen… is er wel één bij die echt naar je luistert, die invoelt wat jij moet doormaken?

Hoeveel mensen laten we eigenlijk niet in de steek? Ook als je zeggen kunt: “Ik ben er toch geweest?” Echt bij iemand zijn is een moeilijke opgave. Je moet je zelf wegcijferen, oor en oog hebben voor die ander, mee-huilen, mee-lijden. Ook gewoon samen stil zijn hoort daarbij. En zeker niet komen met je eigen verhaal! Dat kan altijd nog, als de ander er naar vraagt. Eerst moeten we bij die ander blijven en luisteren naar zijn of haar verhaal. Vaak gebeurt dit niet, is men te druk bezig met zichzelf, met eigen problemen. Is het dan een wonder, dat die ander zich niet gehoord en begrepen voelt? Een  echt gesprek komt dan niet tot stand, integendeel: het gesprek strandt en je gaat met een kater naar huis.

Het is soms ook niet gemakkelijk om te horen wat die ander zegt. Iemand, die verdriet heeft of pijn, komt daar vaak niet recht voor uit. Hij zegt dan : “’t Gaat wel”. Soms moet je er doorheen horen en alleen maar knikken of met een vraagje de ander uitnodigen verder te vertellen, bijvoorbeeld “Gaat het een beetje…”  Je gezicht is dan denk ik belangrijker dan je woorden. Je drukt er mee uit, dat je met aandacht luistert. Je zit zelfs iets voorovergebogen naar die ander toe, om maar geen enkel woord te hoeven missen…

Luisteren en nog eens luisteren! Niet bang zijn als ’t gesprek stil valt. De stilten spreken soms boekdelen. In het samen-stil-zijn sta je wellicht dichter bij elkaar dan wanneer je samen honderduit spreekt. De vrienden van Job hielden, toen ze bij Job op bezoek kwamen, zeven dagen hun mond. Als ze toen weggegaan waren, zouden ze voortreffelijke troosters geweest zijn. Ze hadden Job de gelegenheid gegeven uit te razen tegen God. De boosheid om het onrecht, je aangedaan, het gemis dat je niet dragen kunt, de ellende die je niet verdient… Heel de agressie om je bittere lot moet er soms uit, vóór je verder kunt. En de stroom van bittere tranen…

Wanneer iemand getroffen wordt door een groot verlies, dan overkomt hem een ijzige kilte. Hij slaat dicht, leeft in een soort verdoving, net alsof z’n gevoelens zijn uitgedoofd. Omstanders begrijpen dat soms niet. “Wat gek, dat vader (moeder) er zo koud onder blijft, hij (zij) huilt helemaal niet, net alsof het allemaal langs hem (haar) heengaat”. Zo hoor je kinderen wel eens zeggen bij de begrafenis van een van de ouders.

Tenslotte: kan een mens in diep leed wel getroost worden? Wil hij dat eigenlijk wel? Soms wil je liever bij je verdriet blijven. En ben je bang dat het je afgenomen wordt. Mensen praten het zo gemakkelijk weg of kleineren  het. Zou het niet daardoor komen, dat mensen zich soms toesluiten voor troost? Maar waar mensen echt mee-lijden en proberen het verdriet sámen te dragen, daar kan getroost worden. Sámen is niet alleen! Een trooster zal vooral met warmte en tederheid moeten komen, met een lieve mond, een zachte hand, een kloppend hart. En met respect voor die ander, zodat hij of zij toch ook zichzelf kan zijn en  bij zijn of haar verdriet kan blijven. Het verdriet moet je niet afgenomen worden, maar je moet geholpen worden het te dragen, er doorheen te komen, het te verwerken, het een plaats te geven in je leven, waardoor je met je leven weer verder kunt, de toekomst tegemoet.

Troost van God

1 Tessalonicenzen 4, 13

Rouwen is een proces waarin de emoties los komen. Verlies roept heel diepe gevoelens op: pijn, woede, teleurstelling, verlatenheid. Die gevoelens moet je leren kennen en onder ogen durven te zien. Je mag ze ook uiten. Pas dan leer je je verlies te aanvaarden. Je kunt er verder mee leven. Pas dan kun je ook weer aan  de toekomst denken en nieuwe relaties aangaan. De Kerk heeft daar niet altijd oog voor. Misschien wordt al te gemakkelijk gesuggereerd, dat je niet zo verdrietig hoeft te zijn, vanuit je geloof. We hebben toch Gods belofte van het eeuwige leven? De doden hebben ’t nu toch beter, in Gods paradijs? Waarom dan zo getreurd? En dan wordt wel eens bovengenoemde tekst aangehaald:

“Jullie moeten niet bedroefd zijn als andere mensen die geen hoop hebben.”

Alsof je in het geloof geen verdriet hoeft te hebben! Een heel ongelukkige tegenstelling. Rouw en geloof kun je zo niet tegenover elkaar plaatsen. Dat bedoelt onze tekst ook helemaal niet. Het gaat daar niet om rouwen en niet rouwen (=geloven). Maar de schrijver spreekt over “rouwen in de hoop en rouwen zonder hoop”. Als wij rouwen, dan doen wij dat in de hoop op de opstanding! ’t Is niet hopeloos, maar daarom niet minder erg. Je lijdt er net zo onder, het is hartverscheurend. Dat dát zo is, wordt in de Bijbel ook nergens ontkend. Integendeel. Jezus rouwde om zijn vriend Lazarus en Hij weende over Jeruzalem. En hoor hoe Job bitter klaagt en lees de Klaagliederen van Jeremia. Weeklagen over een verlies. God zelfs verwijten maken. Dat alles is niet on-Bijbels, maar juist echt Bijbels. De Psalmen en de profeten staan er vol van. Dat alles is zo heel menselijk. Net zoals bij ons.

Tegen wie richt zich de klacht in ons eigen leven? Vaak reageren wij af op degenen, die naast ons staan: man, vrouw, kinderen, ouders… Zo reageren de gelovigen af op hun God. Zo erg, dat ze van God helemaal niets meer willen weten. Zij zijn hun geloof kwijt, de God op Wie zij altijd zo gesteund hebben. Ja, dat is ook een manier van afreageren.

Psychologisch heel begrijpelijk. ’t Zou eerder gek zijn als dat anders was. Zulke gevoelens van bitterheid, agressie, ontkenning en van-God-verlaten-zijn passen echt bij het rouwproces. We hebben vanuit de Griekse cultuur meegekregen, dat je je gevoelens beheersen moet. De zgn. Stoïcijnse levenshouding. In alles matigheid en beheersing. En dat speelt ons vaak parten bij de rouwverwerking. Ons is altijd geleerd dat je flink moet zijn. En dat hoor je dan ook wel eens in een situatie van rouw en verdriet: “Hij (zij) is nog zo flink!” Het zou beter zijn, wanneer een verdrietig mens zich niet zo flink hield, maar het verdriet kon laten zien.

Gelovige mensen moeten vanuit de Bijbel opnieuw leren, wat het betekent rouw te dragen en in rouw elkaar troostend nabij te zijn. We hebben geen klaagzangen meer in de kerk, jammer eigenlijk. Maar we hebben nog wel tranen, die we mee kunnen vergieten met degenen die lijden aan een groot verlies. Condoleren betekent “meelijden”. Met de ander bewogen zijn, de diepte ingaan. En dat kan soms een hele moeilijke en lange weg zijn.

De diepste troost mag je van God verlangen. Daarom mag een mens ook zijn klacht tegen God uiten: “Wat doet u nu met me? Waaraan heb ik dat nou verdiend?” Dat is geen teken van ongeloof, maar juist van geloof! Want het laat zien, dat je een relatie met God hebt. Soms moet je met Hem vechten net als Jacob bij de Jabbok. Maar de hoop overwint: dat niets ons kan scheiden van de liefde Gods in Jezus Christus. Het is die hoop, die de verdrietige mens troost geeft en aan de menselijke troosters de kracht om vol te houden.

 

Troost van God en troost van mensen

Troost van God is het beste wat een mens kan overkomen, als hij het moeilijk heeft. Toch is het niet zo gemakkelijk daarover te spreken.

Kopje koffie (bakkie troost)Troost van God is het beste wat een mens kan overkomen, als hij het moeilijk heeft. Toch is het niet zo gemakkelijk daarover te spreken. Het wordt gauw een beetje goedkoop, als je tot een rouwende zegt: “Kop op, hoop op God, het hart naar boven…” Je hebt gemakkelijk spreken met zulke “grote” woorden, maar het moest je zelf maar eens overkomen!

Wanneer mensen soms zo spreken, staan ze Gods troost meer in de weg dan dat ze die brengen. Meestal kunnen mensen beter zwijgen, wanneer ze bij iemand komen die verdriet heeft. Woorden zijn vaak te veel, want echt verdriet… daar zijn geen woorden voor. Het is wel van belang, dat mensen komen en trouw zijn in hun bezoek, in het aanbieden van hulp. Dat op zich al geeft troost.

In het woord “troost” zit, heel diep verborgen, het woordje “trouw”. Je troost iemand door hem of haar niet in de steek te laten. Dit wordt wel eens al te gemakkelijk vergeten, vooral door gezonde mensen. Ze blijven dan bij  zieken en weduwen en weduwnaren weg. Ze vinden het dikwijls ook eng om naar het ziekenhuis of verpleeghuis te gaan of iemand op te zoeken, die net een man of vrouw verloren heeft. Ook best te begrijpen, dat ze er tegen op zien. Je weet immers niet, wat je moet zeggen, het is allemaal ook heel bedreigend voor je zelf. Maar je hoeft toch ook niet altijd wat te zeggen? Dat zal niemand van u vragen. Als je er maar bent en  luistert en misschien samen bidt. Samen kun je dat verdriet beter aan. Je hebt elkaar zo nodig!

Ik noemde net, dat een zieke en rouwende ook bedreigend kan zijn. Je wordt met iets geconfronteerd, dat je liever uit de weg gaat, waaraan je niet herinnerd wenst te worden. Dat je zelf ook wel eens ziek zou kunnen worden of iemand zou kunnen verliezen, van wie je veel houdt. Daarom voel je je niet op je gemak. Soms heb je dan als zieke het gevoel, dat je zelf moet gaan troosten in plaats van getroost te worden! Doe dat dan ook maar en stel de bezoeker op zijn gemak. Zeg hem hoe zeer je ’t waardeert dat hij of zij toch gekomen is en dat je ’t begrijpt hoe moeilijk het voor die ander is. Dan kan ziekenbezoek, wat zo moeilijk leek, voor de bezoeker tot troost worden.

Troost heeft te maken met trouw. Trouw zijn in de kleine dingen. Geen grote woorden alstublieft, maar gewoon er zijn voor die ander en je hulp aanbieden en dingen uit handen nemen. Vooral ook aandacht geven aan het verhaal, dat die ander misschien al zo dikwijls verteld heeft. Het zitten ‘m in kleine dingen, een bloemetje, een fles zelf gemaakt sap, een kaart, een welgemeende handdruk. Het zijn de kleine dingen, die ’t hem doen. Niet voor niets noemen we een kopje koffie een “bakkie troost”. En wat is nu een kopje koffie helemaal? Toch niets! Ja wel, het is een teken, dat je zorg hebt voor elkaar, dat je tijd neemt voor die ander, dat je even niet alleen aan je zelf denkt! En doe het op je gemak, neem er ook de tijd voor. Het is niets frusterender voor iemand, die jouw hulp nodig heeft, te moeten merken, dat je eigenlijk op hete kolen zit. En als je dan tenslotte zegt “ik kom nog wel eens langs”, doe het dan ook!

In het engelse “comfort”, wat wij vertalen met “troost”, zit de gedachte aan ondersteuning en hulpbetoon. Degene, die getroost wordt, zal dit ook echt als steun en hulp moeten ervaren. Anders heeft het geen zin gehad. Vraagt u zich dat ook gerust af, als u bij een zieke of rouwende bent geweest: “heeft die er ook iets aan gehad?” Als je bij je zelf twijfelt, ga dan gauw weer eens terug en probeer het beter te doen! Zeg het ook maar gewoon, dat je daarom terug gekomen bent. Dat zal helpen om tot meer openheid te komen en de twijfels bij jou weg te nemen. Misschien houd je er zelfs een voldaan en dankbaar gevoel aan over. Dat zou het mooiste zijn, voor degene die je bezocht hebt en voor je zelf.

De volgende keer schrijven we meer over de troost van God.

Lijden aan een verlies

BegrafenisHet meeste leed in de mens komt voort uit het afstand moeten doen van allerlei dingen in je leven, waaraan je gehecht bent. Vooral het moeten verliezen van mensen, die je lief en dierbaar zijn, veroorzaakt veel verdriet. Het verlies van een huwelijkspartner, met wie je zovele jaren lief en leed hebt mogen delen, of het verlies van je ouders of van een kind… Het veroorzaakt schrijnende wonden, die wellicht nooit meer zullen helen. In het verpleeghuis te Goes, waar ik 16 jaar als geestelijk verzorger gewerkt heb, heb ik het vaak van bewoners, die een kind verloren hebben, gehoord: “Waarom mijn kind, waarom niet ik?”

Een mens hecht zich aan mensen en dingen. Een mens is geboren om lief te hebben en te verzorgen en samen bezig te zijn. Dat zie je bij kinderen, die de dingen naar zich toe halen en koesteren. Mijn kleinzoon, die net twee jaar geworden is, sjouwt de hele dag met zijn Pandy (een Pandabeertje) en Lala (van Teletubbies). Je ziet het ook bij volwassenen, die scheppend, zorgend en ordenend bezig zijn. Het verlangen om lief te hebben en datgene, wat je lief hebt, te koesteren en vast te houden is de mens zó eigen. Trouwens, het omgekeerde is ook het geval: je wilt ook gekoesterd worden. En dat brengt altijd verlies met zich mee. De dreiging om iets te moeten afstaan is altijd aanwezig. En dat brengt mensen in paniek, maakt mensen boos en verdrietig. Precies datgene, wat gebeurt, als mensen in de rouw zijn.

Wat kan een kind verdrietig zijn, als ze zijn/haar troetelbeest kwijt is of wanneer de poes of het konijn gestorven is. Moederpoes gaat van ellende ook overal zoeken, als er één  van haar kleintjes uit het nest gepakt is. Lijden aan een verlies is heel erg en moeilijk te troosten, tenzij je zo’n verlies zelf hebt meegemaakt of nóg meemaakt.

Als je materiële zaken verliest, een baan of een huis, dan kan dat hard aankomen. Maar zo’n verlies is niet onherstelbaar, je kunt gaan werken aan een nieuw huis, op zoek gaan naar een nieuwe baan. Wanneer je de relatie verliest met iemand die je lief was geworden, dan is dat heel pijnlijk. Er is onder de mensen veel scheidingspijn. Het meeste treft dat de kinderen, die hun veilige tehuis met twee ouders kwijt zijn. Gescheiden mensen en hun kinderen dragen daarvan nog heel lang de sporen. Maar het kan overgaan, al is het ook na zeer lange tijd. Het verlies van een vriend of vriendin, een huisdier dat zoek is geraakt, een verslechterende gezondheid, dat alles kan een groot verlies zijn, dat veel pijn doet. Maar het ergste is, als de dood je geliefde wegneemt. Dat is onherstelbaar. Die ander komt nooit meer terug, en het leven zal nooit meer zijn als voorheen. Geen wonder, dat de achterblijvende partner soms boos en opstandig is!

Een andere vorm van verlies is, dat je iets van je zelf verliest. Dat noemen we ‘intrapsychisch’ verlies. Je raakt b.v. een ideaal kwijt, waaraan je je zo lang had opgetrokken. Iemand, die je bewonderde en van wie je veel verwachtte, heeft je bijvoorbeeld diep teleurgesteld. Een droom, die je voor jezelf of voor je kinderen hebt gekoesterd, is in rook opgegaan. Je werk, je functie in het leven is afgelopen, je bent uitgeschakeld, je kunt ‘oprotten’. Daarmee raak je iets van jezelf kwijt, zeg maar je ‘identiteit’: wie je bent en wat je voorstelt. En dat doet van binnen pijn. Datzelfde gevoel heb je ook, wanneer je gehandicapt raakt, een of meer ledematen moet missen, je lichaam je eigenlijk in de steek laat. Bejaarde mensen hebben daar veel last van. Je kunt niet meer uit de voeten, je handen willen niet meer zo, je gaat trillen en laat alles vallen, soms ga je ook zelf vallen. Je gehoor neemt af en je kunt niet meer zo goed zien. Het ergste is nog, wanneer je gedachten verward raken en je heel onzeker wordt. Soms raakt een mens halfzijdig of helemaal verlamd door een ongeluk of slopende tumor, een hersenbloeding. Dan kan het zijn dat je helemaal niet meer kunt spreken of je gedachten kunt formuleren. Wat betekent zo’n verlies veel in iemands leven, ja zeg maar gerust: alles. Je bent alles kwijt wat je vroeger had, soms ben je ook God kwijt. In het verpleeghuis zei eens een oude vrouw, die er werkelijk erg aan toe was, tegen mij: “Dominee, het ergst vind ik nog dat ik niet meer kan zingen, het zingt ook niet meer in mij, ik ben God ook nog kwijt.”

Je lichaam, je relaties, je zelf verliezen. Een mens, die dat moet meemaken, is diep in de rouw. Wie kan hier nog troosten? Ik denk: EEN alleen!

De volgende keer zullen we daar over spreken: troost van God en troost van mensen.