Gods voorzienigheid II

Hoe komen de schrijvers van de Heidelbergse Catechismus er toch bij om Gods almacht zo sterk te benadrukken, dat Hij zelfs in het kwaad ‘voorziet’? Dat heeft te maken met een bepaalde denkwijze, die al vanaf het ontstaan van het christendom het Christelijk geloof beïnvloed heeft, namelijk de leer van de Stoïcijnse filosofen. Die leer ging uit van het Fatum, je levenslot. Daar kon een mens niets tegen of aan doen. Dat werd door de goden bepaald. Dit “fatalistische” denken heeft zich doorgezet, zelfs tot nu toe. Het Christelijke geloof heeft daar een behoorlijke tik van meegekregen.

Hoe komen de schrijvers van de Heidelbergse Catechismus er toch bij om Gods almacht zo sterk te benadrukken, dat Hij zelfs in het kwaad ‘voorziet’? Dat heeft te maken met een bepaalde denkwijze, die al vanaf het ontstaan van het christendom het Christelijk geloof beïnvloed heeft, namelijk de leer van de Stoïcijnse filosofen. Die leer ging uit van het Fatum, je levenslot. Daar kon een mens niets tegen of aan doen. Dat werd door de goden bepaald. Dit “fatalistische” denken heeft zich doorgezet, zelfs tot nu toe. Het Christelijke geloof heeft daar een behoorlijke tik van meegekregen.

Hoe moest je nu met het Fatum omgaan?

Als je verstandig was, zo leerden de filosofen, dan schikte je je in je lot. Dan bleef je daar onverstoorbaar onder. Want de ‘wijze’ weet, dat alle dingen die hem overkomen meewerken ten goede voor hem. Alleen de ‘dwaas’ komt in opstand tegen zijn levenslot.

Vanuit die gedachte is het ook begrijpelijk, dat men in zekere zin ‘onberoerd’ bleef onder leed. Tenminste, dat werd de mensen voorgehouden! De beroemde wijsgeer Seneca schreef (2000 jaar geleden) aan zijn vriendin Marcia, die een zoon verloren had, als ‘troost’: dat hij haar ellende kent en haar smart begrijpt, maar ze mag weten dat verdriet niet helpt en voortkomt uit zwakheid en onnadenkendheid. Eens moeten we toch sterven. Er is dus geen kwaad geschied! De jongen heeft rust gevonden, gelukkig dat hij niet meer leeft, wie weet wat voor rampen hem bespaard zijn gebleven.

Die argumentatie komt ons bekend voor. Je hoort het nog zó: wees maar flink, het lijden hoort nu eenmaal bij het leven en wees maar gelukkig dat…  wie weet waarvoor hij of zij bespaard gebleven is! Ook de indeling van de Heidelberger klinkt hierin al door: ellende – verlossing – dankbaarheid.

In de Christelijke geloofsbeleving komt daar later nog een argument bij: dat lijden loutert, dat God ons daarmee wil ‘opvoeden’ of ‘straffen’, in ieder geval dat God er wel Zijn bedoeling mee zal hebben. Lijden behoort niet alleen tot de “orde der dingen”, zoals de Griekse filosofen zeiden, maar is op het persoonlijke vlak ook goed en zinvol, en voor je eigen bestwil. Daarom moet je het leed aanvaarden.

De volgende keer staan we stil bij het Bijbelse begrip ‘voorzienigheid’.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *