Hoe vaak hoor je dit niet? Als mensen elkaar willen troosten, wordt gauw zoiets gezegd, alsof daar troost in te vinden is! Wie het je ook aandoet, het blijft altijd even erg. We moeten dan zeker ook niet te gauw met de Bijbel aankomen! Dat kan heel verkeerd vallen.
Vooral als we met de Bijbel in de hand het verdriet van anderen gaan duiden. Het lijkt heel troostrijk, maar eigenlijk is het erg hard, wanneer er dan gezegd wordt: “Je wordt wel zwaar beproefd, maar gelukkig (o ja?), het wordt je niet door mensen aangedaan… God zal er wel Zijn wijze bedoelingen mee hebben… Laat Hem besturen, waken, ’t is wijsheid wat Hij doet.”
We moeten niet te gauw oplossingen aandragen voor het verdriet van anderen, vooral niet op grond van Bijbelse uitspraken. Al bent u er heilig van overtuigd, dat God er Zijn bedoelingen mee heeft, u helpt er de ander, die troost nodig heeft, toch niet mee. Integendeel, het maakt zijn verdriet en eenzaamheid nog groter. Want nu moet hij ook nog tegen God op!
Op een gegeven tijd, later als het evenwicht zich al weer een beetje heeft hersteld, zal de vraag nog wel eens aan bod komen: “Hoe kan een liefhebbende God pijn en kwaad toestaan? Wat wil Hij er mee door mij zoveel verdriet aan te doen? Door mij mijn geliefde te ontnemen?” Dan nog zal het de rouwende zelf moeten zijn, die deze vraag stelt en niet u. Soms komt zo’n vraag al vrij snel. Dat iemand bij een ernstig verlies zegt: “Ik weet dat God mij niet boven mijn kracht beproeft… Maar ’t is zo moeilijk het te aanvaarden.” Ga daar dan niet te snel op in. Laat de vraag gerust een poosje liggen. En zeg alleen maar: “Ja, het is heel erg voor u. Ik weet dat God u troosten zal en daar wil ik ook samen met u om bidden. Over het ‘waarom’ wil ik later nog wel eens met u spreken.”
Laten we vooral proberen het beeld van de “straffende” God bij die ander weg te nemen. Vaak is dat de oorzaak van onterechte schuldgevoelens. “Waaraan heb ik dit verdiend?” Alsof je ’t verdient, dat je dit zware lijden moet ondergaan, alsof God je daarmee straft. Deze gedachten zitten er bij de Christenen zo geheid in, dat ze elke keer weer om de hoek komen kijken. Dat heeft te maken met ons Godsbeeld. We kunnen ons God niet anders voorstellen dan de Almachtige, als een oppermachtige heerser die alles in de hand heeft en Zijn hand in alles. Wat heeft de zo regerende God met ons lijden te maken?
Kijken we naar Job. Die vroeg zich dat ook allemaal af. En dan geven zijn vrienden verklaringen: “God wil Job straffen, God wil Job onderwijzen!” Hoe erg het ook was, het was in elk geval niet voor niets. Maar Job vond er geen troost in. Daarom moeten wij ook maar niet te snel zeggen, dat het ergens toe zal dienen. Van ’t begin tot het eind zoekt Job God. En hij draait de vraag om: niet “hoe rechtvaardig ben ik?” maar “hoe rechtvaardig is God? Een God Die mij laat lijden en waarom?”
Het lijden op zich hééft geen zin, op zichzelf niet. Niet als straf noch als opvoedingsmiddel. Het is helemaal geen willekeurige beschikking van Hogerhand! Daar is het te verschrikkelijk voor. Een gruwelijk raadsel. En het wordt alleen maar verschrikkelijker en gruwelijker, als je er God op aankijkt. Het boek Job laat ons dit zien. We hoeven niet te vragen: waar is het goed voor? Waaraan heb ik dat verdiend? U mag gerust en hardop zeggen: Nergens voor, nergens aan! Ook al is er geen ander antwoord, geen andere verklaring, dan toch dat in elk geval niet! Geen God tégen mij!
Lijden is lijden. Het heeft op zich geen enkele zin. Het is nergens goed voor. Het mag ook niet goed gepraat worden. Het is gewoon lijden, bitter lijden. Als we dan toch een verband met God willen leggen, dan alleen dit: God staat niet achter het lijden, Hij staat wel achter de lijdende mens, en dat is heel wat anders. Dat is Evangelie. Dat is pas troost.