Onkruid tussen de tarwe

De vijand ligt op de loer om Gods zaak de grond in te boren! Satan en zijn handlangers, hun activiteiten zijn niet te onderschatten. Te meer, omdat zij niet met open vizier strijden, maar altijd bezig zijn in het geniep. Zij zaaien onkruid over het goede zaad heen. De duivel strijd met hetzelfde wapen als de Zoon des mensen, hij kan er zelfs uitzien als een engel des lichts. Wees daarop bedacht!

Mattheüs 13,24-30 en 36-43
“Het Koninkrijk der hemelen komt overeen met iemand, die goed zaad gezaaid had in zijn akker…”

Het Koninkrijk is niet iets statisch, maar het is actief. Het is een gebeuren, dat heel doelbewust door iemand wordt “gedaan”. Zoals met een boer, die zijn zaad speciaal uitzocht voor die akker, die hij zo goed kende, waarvan hij dus ook precies wist wat die nodig had. Goed zaad, tot en met geselecteerd, met de beste condities in zich voor een prima oogst.

Zó is het ook met het Koninkrijk van God gesteld. Het komt niet vanzelf, het ontwikkelt zich niet automatisch als in een natuurlijke kringloop. Nee, het komt alleen door het doelbewuste handelen van de Zoon des mensen, want die boer is de Zoon des mensen. Dat vertelt Jezus ons Zelf in de verzen 36-43. Hij is gekomen om de wereld opnieuw tot Gods akker te maken. Ja, Hij werd Zelf het goede zaad in die akker! Wij hoeven dit zaad niet meer op te brengen, het is er, omdat Hij er is. Wij mogen vrucht zijn van dat goede zaad, dat in de akker is ingegaan en honderdvoudig opkomt. Daarom is n het Koninkrijk der hemelen alles Zijn werk: het zaaien en het zaaigoed, heel het gebeuren van groei en wasdom. In Hem ligt het (goede) begin, op Hem en door Hem loopt het ook uit op het goede einde.

Maar het is nog niet zover! Op het goede begin volgt het kwade…

“Doch, terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide er onkruid overheen, midden tussen het koren, en ging weg.”

De vijand is ook actief, en doelbewust gaat hij zijn gang. Hij doet er alles aan om het Koninkrijk te verhinderen. Hij zaait ook. ’s nachts, in het geniep, stiekem, als niemand het ziet. Zijn vijand wordt ie genoemd, omdat hij het goede werk kapot maakt. ’t Is regelrechte tegenwerking, persoonlijke kwaadaardige actie, gericht op de man, die het goede zaad gezaaid had. Het graan mag niet opkomen, dat zal hij verhinderen! Hoort u het? De vijand ligt op de loer om Gods zaak de grond in te boren! Satan en zijn handlangers, hun activiteiten zijn niet te onderschatten. Te meer, omdat zij niet met open vizier strijden, maar altijd bezig zijn in het geniep. Zij zaaien onkruid over het goede zaad heen. De duivel strijd met hetzelfde wapen als de Zoon des mensen, hij kan er zelfs uitzien als een engel des lichts. Wees daarop bedacht! Ondertussen wordt het zaad bedorven. De woorden van de Schrift bijvoorbeeld, die in een kerkdienst weerklinken, zij worden verstikt en verdraaid door dat onkruid en de afval ligt op de loer. Woorden van de Bijbel kunnen tweedracht brengen onder de gelovigen, het is niet te geloven, maar het gebeurt. Zó gevaarlijk is het werk van de “tegenstrever”. Het kan ook in ons persoonlijke leven gebeuren, in ons huwelijk, of tussen ons en de kinderen, in de relaties met andere mensen. We moeten er op bedacht zijn en ons daarom voortduren afvragen: “Is het ’t goede zaad of bedrijft de duivel met ons zijn kwalijke spel?” Het lijkt immers zo bedrieglijk veel op elkaar. In het begin kun je het verschil nauwelijks ontwaren. Pas als het zaad opkomt, gaan je ogen open.

Luther X – Geloofszekerheid

Een vaste burcht is onze God,
Een wal, die ’t kwaad zal keren;
Zijn sterke arm houdt buiten schot
Wie zich niet kan verweren.

Luther PostzegelLuther had een sterk Godsgeloof, dat is vertrouwen in God. In zijn wereld hoorde God er ook gewoon bij. Iedereen geloofde wel in God. Het kon gewoonweg niet bestaan, dat er aan het bestaan van God getwijfeld werd. Voor Godloochenaars was er in die wereld geen plaats.

Dat is vandaag wel anders! Veel mensen vragen zich af: bestaat God wel? En als er een God bestaat, waar is Hij dan? Als Hij almachtig is, waarom gebeuren er dan zulke verschrikkelijke dingen in de wereld? Waarom grijpt God niet in? Is God dan wel rechtvaardig? Er zijn zelfs dominees, die moeite hebben om in God te geloven.

Voor Luther waren dat geen vragen. Nee, zijn grootste probleem was: hoe krijg ik een goede relatie met God? Dat God bestaat, daar twijfelde hij niet aan. Maar aan zichzelf twijfelde hij: hij, de grote zondaar, mag en kan die wel bestaan vóór God? En op deze prangende vraag vond hij een antwoord in de brieven van Paulus. Ja zeker, zondige mensen mogen bestaan vóór God, want God rechtvaardigt hen! God is barmhartig en vergeeft hun zonden. Daarvoor is Jezus Christus gestorven. Daarvan spreekt dat prachtige lied van Luther:

Een vaste burcht is onze God,
Een wal, die ’t kwaad zal keren;
Zijn sterke arm houdt buiten schot
Wie zich niet kan verweren.

Jezus Christus is ‘t,
De Heer van ’t heelal,
Die overwinnen zal,-
God Zelf staat ons terzijde.

Gods heilig Woord alleen houdt stand,
Gods waarheid zal ons staven.
Hij leidt ons en met milde hand
Schenkt Hij Zijn geestesgaven.
Al rooft de tiran
Ons wat hij maar kan,
Ons goed en ons bloed,-
Laat hem zijn overmoed!
Gods rijk blijft ons behouden.

(Gezang 401 Liedboek der Kerken)

Het laatste vers zal u beter bekend zijn in de oude vertaling:

Gods Woord houdt stand in eeuwigheid
En zal geen duimbreed wijken.
Beef, Satan! Hij, die ons geleidt,
Zal u de vaan doen strijken!
Delf vrouw en kind’ren ’t graf,
Neem goed en bloed ons af,
Het brengt u geen gewin:
Wij gaan ten hemel n
En erven Koninkrijken!

(Gez.96 Oude Hervormde Bundel)

Maar hoe je’t ook vertaalt, duidelijk klinkt door de grote geloofszekerheid van Maarten Luther. Hij is zich er van bewust in alles wat hij doet vóór God te staan: CORAM DEO (= vóór God, vanwege God, ter wille van God, met betrekking op God). Hij laat daarbij God in Zijn waarde! Als Degene, Die naar ons toekomt en zonder Wie geen mens leven kan. De mens heeft God nodig! Hij is op God betrokken! De mens heeft een hang “naar Boven”. De vraag is alleen: hoe vult hij dat in? Er zijn ook afgoden, zoals geld en goed en positie. Veel mensen geven hun ziel en zaligheid aan die afgoden. Luther gebruikt hier het beeld van een rijdier, dat door verschillende personen wordt bereden. Nu eens zit God op het zadel – dan gaat het de goede richting uit-, dan weer de satan, een valse god, die het dier te pletter rijdt.

Om God te leren kennen, moeten we in het Woord van God gaan lezen. God is Schepper. God schept “uit het niets”. Dat gebeurt nog elke dag. God schept niet alleen uit het niets, Hij schept zelfs uit tegenstellingen: het leven uit de dood, liefde en vrede uit vijandschap, het goede uit het slechte. Door het geloof worden God en mensen aan elkaar verbonden. Alleen door het geloof. Een mens kan niet op zichzelf tot God komen, ik bedoel door goed z’n best te doen en zo, via goede werken. Dat noemt Luther “eigengerechtigheid”. Sola Fide, Sola gratia (alleen door het geloof, alleen door Gods genade).

Hoe dat gaat, laat Luther horen in een herdichting van Psalm 130:

Bei Dir gilt nichts denn Gnade und Gunst,
Die Sünde zu vergeben,
es ist doch unser Tun umsonst
auch in dem besten Leben.
Vor Dir niemand sich rühmen kann,
Des muss Dich fürchten jedermann
Und deiner Gnade leben.
Darum auf Gott will hoffen ich,
Auf mein Verdienst nicht bauen;
Auf Ihn mein Herz soll lassen sich
Und seiner Güte trauen,
Die mir zusagt sein wertes Wort;
Das ist mein Trost und treuer Hort,
Des will ich allzeit harren.

Abraham en Sara

In al die drie mensen, Abraham, Sara en Hagar, zien we ons zelf terug, onze eigen zonden. Vooral dat éne: dat we Gods belofte uit het oog verliezen, dat we te veel naar ons zelf kijken en met onszelf bezig zijn.

Genesis 16, 2
“…en Sara zei tot Abraham: Zie toch, de Here heeft mij niet vergund te baren; ga toch tot mijn slavin; misschien zal ik uit haar gebouwd worden.”

Details uit Abraham en Sara. Adriaan van der Werff. 1699, München.Een hoofdstuk, dat aan onze tekst vooraf gaat, laat ons Abraham zien op het oorlogspad. Hij wordt een vechter! Hij moet zijn neef Lot uit de handen van vijanden redden. En daarvoor mobiliseert hij een leger uit zijn eigen slavenbestand, en hij roept naburige volken op om met hem op te trekken. En het lukt! Lot wordt bevrijd. Machtige koningen worden door Abraham verpletterd. Het is een boeiende geschiedenis: Abraham op het oorlogspad! Echt een verhaal, dat moed geeft! Er mag dus blijkbaar in het leven van de gelovige ook een element van strijd en overwinning zitten. Je mag iets verwachten, als je het aanpakt in de naam van God. Onverwachte verrassingen mogen we dan tegemoet zien!

Maar dan komt het gewone leven weer terug, ook voor Abraham. Het leven leek even een droom, maar dan moet je weer terugkeren tot de werkelijkheid van alle dag. Je komt bijvoorbeeld na de vakantie thuis en daar is het nog net als vroeger! Het oude leven staat weer op je te wachten. Niets van een glans van overwinning, van avontuur. Integendeel, het benauwde gezinsleven van alle dag, het werk en de problemen als vanouds. Al die kleine verdrietigheden vragen om een oplossing, al die dagelijkse beslommeringen.

Hoe is Abraham daar mee klaar gekomen? Waar bleef zijn zo veel geroemde geloof? We zullen zien, hoe Abraham vlucht uit de spanning. Hij had tijdens zijn leven al veel moeilijkheden gehad. Lang geleden moest hij wegtrekken uit het land, waar hij geboren was. Breken moest hij met een beschaving, waar wij vandaag nog verbaasd van staan. De stad uit, naar een land wie-weet-waar. Op een gegeven moment moest hij ook zijn familie achterlaten, in Haran, dat hem tot een tweede vaderland was geworden. Alleen met zijn vrouw Sara en neef Lot moest hij verder gaan, zoals God het hem gezegd had. Eindelijk in Kanaän gearriveerd wordt Abraham door de honger opgejaagd naar Egypte. En zo ging het maar door! Van het één viel hij in het ander. En tenslotte moest hij voor zijn neef Lot nog op oorlogspad ook! Maar toch waren al deze moeilijkheden maar momenten geweest, Hij moest er door en hij kwam er door. Hij greep telkens weer in het geloof moed. Zijn God ging met hem mee, dat wist hij. Daarom had hij in de afloop van al zijn avonturen vertrouwen. God ging vóóraan en Abraham volgde.

U weet misschien wel wat de boeren dan wel eens zeggen: zo lang het nog in het achterhuis blijft en het mis gaat met het vee of met de oogst, is het nog wel te dragen; als het maar niet in het voorhuis komt! Als de slagen maar niet vallen in het gezin! Een mens kan veel hebben, als je er sámen tegen aan gaat, als man en vrouw, als gezin. Een sterke liefde voor elkaar is de kracht van elke gemeenschap en de basis van alles wat je aan kunt. Door een sterke liefde wordt je gedragen. Maar dat is het nu juist bij Abraham! In Gen. 16 gaat het juist om het thuisfront. Het front van binnen wordt aangetast. Op dat punt heeft Abraham werk te verzetten en strijd te voeren. Het zit tussen hem en zijn vrouw niet goed. Sara is onvruchtbaar gebleken. In heel de familie is nageslacht, alleen bij hun niet. En daar hebben Sara en Abraham veel verdriet van. Zij, die ditzelfde hebben meegemaakt, kunnen dit begrijpen. Dan treden krachten en gevoelens in het huwelijk op, die je liever niet hebt, die je aanvreten. Alleen sámen kun je daar uitkomen. Wie in deze situatie is geplaatst, weet hoe jaar in jaar uit de vraag blijft knagen: wanneer? Komt het nog? Komt het ooit? Vandaag kunnen we er nog iets aan doen, via het ziekenhuis. Maar ook dan blijft de vraag, wanneer de éne IVF na de andere geen antwoord geeft. Waarom toch? Een vraag die meestal onbeantwoord blijft. Je kijkt elkaar aan en weet het van elkaar, je leest de vraag in elkaars ogen: zullen we dan altijd met ons tweeën blijven? Samen oud worden, zonder kinderen en kleinkinderen. Wat is dan de zin van het leven? Waarvoor werken we dan nog?

Ik weet natuurlijk ook wel, dat een huwelijk zonder kinderen best een heel goed huwelijk kan zijn. En dat de zin van het leven niet persé ligt in het kinderen en kleinkinderen hebben. Ik weet ook wel, dat er mensen zijn, die daarvoor kiezen, omdat je je kinderen niet in deze slechte wereld wilt plaatsen. Ik weet natuurlijk ook, dat men er dan eerder voor kiest om kinderen uit arme landen, die geen toekomst hebben, in jouw huis op te nemen en ze als jouw kinderen te adopteren. Maar dat zijn heel andere verhalen, daar kunnen we het een andere keer wel eens over hebben.

Vandaag gaat het over Abraham en Sara en hun grote verdriet. Tien jaar waren ze nu al in Kanaän. En het bleef stil in hun tent. Wat hadden ze veel gebeden! Maar er kwam geen antwoord. Het gebed werd schijnbaar niet gehoord. En dat, terwijl er toch over het leven van Abraham en Sara een belofte lag: aan uw nageslacht zal Ik dit land Kanaän geven; Ik zal u tot een groot volk maken; uw nageslacht zal Ik maken als het stof der aarde. Toen zij zelf geen kinderen kregen, hadden zij hun hoop gevestigd op de slaaf Eliëzer. Maar de Heer had hen duidelijk gemaakt: een lijfelijke zoon zal uw erfgenaam zijn, niet een slaaf. Wel tot zes maal toe is dit Abraham verzekerd. Telkens weer heeft God hen bemoedigd. Op de beslissende momenten in hun leven had Hij er gestaan met Zijn wonderlijke troost. “Word toch niet moedeloos! Het komt allemaal wel goed! Mijn belofte zal worden uitgevoerd!” Daadoor waren zij staande gebleven al die jaren.

Zou het bij ons anders zijn? Staan wij ook niet onder de belofte van God, dat alles goed komt? Wij hebben een taak voor elkaar, wij kunnen onze liefde kwijt, daar zijn zoveel mogelijkheden voor. Ons leven kan vruchtbaar zijn, ook als er geen kinderen komen. Op een andere manier misschien, maar toch. Het gemis van het één kan ons rijk maken in het ander. Maar het gemis blijft. En nu worden ze maar ouder en ouder. Is het eigenlijk niet te gek om nog op kinderen te hopen? Sara kan het niet langer uithouden. Haar geduld is eindelijk op! Zij zoekt in haar wanhoop een zijweg, want het zal en moet nú gebeuren! Zij trekt aan de noodrem: waar geen erfgenaam geboren wordt, kan een vrouw haar man een slavin tot vrouw geven. U vindt dat misschien wat raar, maar laten we niet hoogmoedig zijn: wat doen wij anders met onze draagmoeders en kunstmatige inseminatie? Wat Sara hier voorstelt, zullen velen dan ook heel gewoon vinden, een prima oplossing! Een mens moet toch praktisch zijn en niet aan te veel principes hangen. Op deze manier worden veel zijwegen verdedigd. Het vriendinnetje van de man, een flirt van de vrouw, in het zakendoen moet je ook wel eens zijwegen bewandelen en zo kunnen we doorgaan. Een borreltje, een sigaretje, een blowtje, ach wat, ik weet dat het slecht is, maar een mens moet toch wat? Zo zoeken mensen een uitweg, vooral ook om uit de stress te komen. Bij Sara zit hier een schreeuw achter, de pijn van het gewonde hart. Abraham is niet zo opstandig als zijn vrouw, maar ook hij wordt er moe van, van dat eindeloze wachten en die treurige blik in de ogen van zijn vrouw. En dan gaat hij met zijn vrouw mee: toe dan maar, misschien heb je wel gelijk. Ach, wat doe je al niet om in huis de vrede te bewaren?

Abraham en Sara willen samen iets forceren. De zoon móet er komen! Wij zullen er dan zelf wel voor zorgen. Als God dan zo lang op Zich laat wachten. Als het niet rechtsom gaat, dan maar linksom. En wie weet, bedoelt God het ook wel zo? En de uitverkoren slavin, Hagar, hoe reageert zij? Ze ziet een prachtkans: moeder te worden van de grote erfgenaam! Zij steekt straks Sara de loef af!

In al die drie mensen, Abraham, Sara en Hagar, zien we ons zelf terug, onze eigen zonden. Vooral dat éne: dat we Gods belofte uit het oog verliezen, dat we te veel naar ons zelf kijken en met onszelf bezig zijn. Bij ons is Christus de grote belofte. Wij verliezen Hem uit het oog, terwijl Hij onze Redder en Zaligmaker is! Wij zoeken onze zijwegen.

Maar hoe gaat het dan verder? Biedt zo’n zijweg een uitkomst? Krijgen Abraham en Sara nu een oplossing voor hun probleem? In Zwitserland loopt een zijdalletje meestal dood. Zo is het meestal ook met onze zijwegen. Je denkt uit de spanning te komen, maar komt er meestal nog dieper in. Hagar ziet haar kans schoon. Zij voelt zich ver verheven boven haar meesteres. Zij loopt rond met een spottende blik in haar ogen. En Sara roept Abraham te hulp: doe er iets aan, dit houd ik niet vol! “De Here doe recht tussen mij en u”, zegt zij. Zij haalt God er zelfs bij, zij staat immers sterk met God aan haar kant. En Abraham? Gaat hij weer met zijn vrouw mee? Ja hoor, weer geeft hij toe, verblind als hij is. “Doe met uw slavin, wat goed is in uw ogen”. Erg toch, Abraham en Sara hebben Hagar gebruikt en nu gaan zij haar vernederen. Zij sturen haar zelfs weg, de woestijn in. En het einde van het verhaal is, dat de oude mensen mokkend achterblijven, zonder kind. Zo gaat het met onze zijwegen!

Gelukkig laat God ons niet vallen. Hij kent ons dieper dan wij ons zelf kennen, en niets is voor Hem verborgen. Hij kent ook onze zijwegen en weet er weg mee. Want zijn wegen zijn hoger dan die van ons. Het zijn wegen van genade en ontferming. Als Hij niet de God was, Die verloren mensen redt… dan zou het inderdaad onherroepelijk met ons afgelopen zijn. Hij ontfermde Zich tenslotte ook over Abraham en Sara en Hij redde Hagar en haar zoon van de hongersdood in de woestijn. Onze God is een Ontfermer. Als wij weer eens vastgelopen zijn in onze o zo goed bedoelde plannetjes, blijft er een toevlucht tot Zijn genade. Dan komt er een andere uitweg in ons leven: tot Hem. Dan kunnen we de problemen aan, met Hem. We hoeven niet meer te vluchten naar andere opties. We hebben ons lesje geleerd.

Ook Hagar moest terug, haar trotse hoofd buigen voor haar meesteres, maar ook Abraham en Sara moesten zich vernederen voor God, want uit de mond van Hagar hoorden ze de boodschap van Gods engel. De Heer had Zich aan Hagar geopenbaard en was hen voorbij gegaan. Het leven is zo vol verassingen, voor allen die op God vertrouwen.

Amen.

Luther IX – De onzichtbare kerk

De uiterlijke orde van de kerk is onontbeerlijk ter wille van de ware kerk. Je hebt de buitenkant nodig ter wille van de binnenkant! Want, zegt Luther: koren wordt alleen op een akker aangetroffen, waar ook onkruid groeit. Zo is ook de ware kerk alleen dáár te vinden, waar de uiterlijke kerkgemeenschap goed en kwaad beide in zich bergt.

Luther ziet de kerk als “de gezamenlijke Christenheid”, de gemeenschap der heiligen: communio sanctorum, congregatio spiritualis hominum (de spirituele gemeenschap van de mensen). Hij maakt onderscheid tussen de “communio interna et spiritualis” en de “communio externa et corporalis”. Dit laatste is een duidelijke reactie op de spiritualisten, die van de kerk als uitwendig lichaam niets willen weten. Luther vindt, dat deze scheiding “interna – externa” als vanzelf door het Evangelie wordt aangegeven, want het Evangelie werkt twee-zijdig: het wint de één, terwijl de ander wordt afgestoten (“Wie niet vóór Mij is, is tegen Mij”, zegt Jezus). De scheidslijn loopt niet via de grenzen van de uitwendige kerk, maar zij loopt daar dwars doorheen. Zij scheidt de ware gelovigen, de ware kerk van Christus, van de uiterlijke kerk af. Deze “inwendige” kerk is onzichtbaar. Luther drukt het zó uit: “populus spirituialis… vere populus Deï, renatus per Spiritum Sanctum” (herboren door de Heilige Geest). Elders heet het: “ecclesia est proprië congregatio sanctoprum et vere credentium, in qua Evangelium recte docetur et recte administrantur sacramenta” (de kerk is zuivere gemeenschap der heiligen en van de ware gelovigen, waarin het Evangelie op de juiste wijze wordt onderwezen en op de juiste wijze de sacramenten worden bediend). Dat deze kerk onzichtbaar is, betekent niet, dat zij niet werkelijk existeert. Want, zoals Christus, het hoofd van de kerk, nog verborgen maar toch werkelijk aanwezig is, zó is het ook met de kerk. Zij bestaat echt en werkt “virtualiter in Christo” en sticht waarachtige gemeenschap.

Duidelijk blijkt hierin, hoe Luther zich richt tegen de gangbare Rooms-katholieke opvatting van de kerk. Die leert, dat de kerk een genade-gemeenschap is. De genade ontvangt de kerk via de hiërarchische lijn, uitmondend in de paus. Duidelijk is ook, dat Luther niets moet hebben van de zogenaamde spiritualisten. Hij heeft hierbij vooral de doperse dwepers op het oog met hun zichtbare kerk. Ook zien we, hoe Luther in zijn kerkopvatting afwijkt van Augustinus. Wel neemt hij de onderscheiding tussen de zichtbare kerk en de ware kerk van de “bekeerden” van hem over, maar de praedestinatieleer (dat een mens “voorbestemd” is tot geloof), waar Augustinus van uit ging, vinden we bij Luther niet terug. Daarvoor was in de plaats gekomen: het in de geschiedenis werkzame Woord van God, die de “communio sanctorum”  bouwt (de mens moet Gods Woord “aannemen” en komt dan in de “gemeenschap der heiligen” te staan). Daardoor omvat Gods genade niet alleen de enkeling, maar meer nog de hele gemeenschap, de communio. De enkeling neemt aan die genade deel binnen de communio en wordt daardoor niet alleen op God gewezen, maar ook op zijn zuster en broeder.

De kerk van Christus wordt zichtbaar aan en rondom de genademiddelen, de sacramenten. De uiterlijke orde van de kerk is onontbeerlijk ter wille van de ware kerk. Je hebt de buitenkant nodig ter wille van de binnenkant! Want, zegt Luther: koren wordt alleen op een akker aangetroffen, waar ook onkruid groeit. Zo is ook de ware kerk alleen dáár te vinden, waar de uiterlijke kerkgemeenschap goed en kwaad beide in zich bergt. Die uiterlijke gemeenschap is nodig ter wille van de Woordverkondiging. Het Evangelie vormt de brug tussen de onzichtbare en zichtbare kerk.

Uit ervaring wist Luther maar al te goed, dat de “congregatio vere credentium” (de verzameling van ware gelovigen) niet van huichelaars ontbloot was. Er zijn zelfs ongelovigen in de kerk, dat zijn de mensen in wie Christus niet handelt, Toch dacht Luther wel, dat God geen enkele stand (je had toen rangen en standen!) in de kerk zó verlaten had, dat Hij er niet toch nog enkele goeden in had aangesteld.

De Here is nu de Geest

De Here is nu de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid. Straks gaan velen van ons met vakantie. Wat heerlijk om het woord van Paulus dan mee te mogen nemen!

2 Kor. 3, 17
De Here is nu de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid.

Onze tekst draait om drie woorden: Heer, Geest en vrijheid. De Heer is de verhoogde Heer Jezus Christus. Die Heer schenkt ons Zijn levendmakende en vertroostende Geest, zoals Hij beloofd had. En daarom kan de Heilige Geest de Geest van de Heer genoemd worden. “De Heer nu is de Geest”. De Geest is dus niet iets mysterieus, iets vaags en ongrijpbaars. De Geest is niet een mystiek middel om de wereld en het leven te ontvluchten, om aan dit aardse tranendal te ontkomen, zoals veel Grieken in de tijd van Paulus dachten. Nee, de Geest is de Geest van de Heer, die je aan de Heer bindt en aan alles wat Hij voor ons gedaan heeft en nóg doet, zoals wij belijden: opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand van God om voor ons op te komen. De Heer is bezig voor ons! Om ons in Zijn Koninkrijk te brengen! En dat niet door ons van de aarde te doen wegvluchten, maar ons juist hier op de aarde onze plek te geven en de kracht en middelen om hier als Christenen te leven en Gods heilsdaden te verkondigen in woord en daad. Het is de Heer Zelf, die ons zulk een taak geeft hier op aarde en die ons daartoe samenbrengt in een Gemeente, dat is Zijn lichaam, om in gemeenschap met elkaar het dienende werk aan God en de medemens te volbrengen.

In de Gemeente van Korinte, waaraan Paulus zijn brief schrijft, werd dit niet zó door iedereen gezien en beleefd. Dat is ook geen wonder, want Korinte gold in die tijd als een verdorven stad, overgeleverd aan veel heidense invloeden. Het was een havenstad net als Rotterdam, met 900.000 inwoners, waarvan tweederde slaven. Met een tempel, gewijd aan Aphrodite, de godin van de liefde. met duizend tempelslavinnen, dat waren officiële prostituees. Begrijpelijk, dat het er in zo’n stad ruig toeging. Overdreven vrijheid, zeg maar losbandigheid, in alle opzichten. Ook in de Gemeente, die Paulus had gesticht, ging het er zeer vrij toe, alles onder het mom van de Geest, die waait waarheen Hij wil… Het Avondmaal werd tot een bandeloos drankfeest, en iedereen deed maar wat hij wilde zonder acht te geven op het eerste gebod: de Here God lief te hebben en de naaste als je zelf.

Daarom zegt Paulus: de Here is de Geest! De Geest is gebonden aan de Heer. Hij komt niet uit de mens en geeft de mens ook geen vrijbrief om in bandeloosheid te leven. De Geest is de Heer Zelf en dus gebonden aan de Heer. En dan gaat hij verder: hoe zit het dan met de vrijheid? De Christen is toch niet meer gebonden aan wetten? Aan de wetten van Mozes, aan die heel strenge Joodse wetsbetrachting? Nee, daaraan is hij niet meer gebonden. Dat is verleden tijd. Daar hebben ze gelijk in. Maar de Christen is wel gebonden aan de Heer, aan Zijn Geest. “En waar de Geest van de Heer is, daar is vrijheid.” Daar is pas werkelijk vrijheid! Het is vrijheid in gebondenheid aan de Geest van de Heer. Dat is iets geheel nieuws. Zó hadden de Korintiërs het nog nooit bekeken. Vrij zijn en toch gebonden!

Vrije mensen, kent u zulke mensen? Ontmoette Jezus tijdens Zijn leven op aarde vrije mensen? Denk eens aan Nikodemus en Zacheüs, de Samaritaanse vrouw en de rijke jongeling, Annas en Kajafas, Pilatus en Herodes. Allemaal waren ze toch onvrij, gebonden aan wetten, geld, status, het onzedige verleden, eer, establishment, en vooral ook angst. Kennen wij vrije mensen? Waar moeten we ze zoeken? Bij politici, directeuren van grote bedrijven, sex- en sport-idolen, de rijken der aarde of juist bij de arme sloebers overal in de wereld? We zullen ze niet gauw vinden, echt vrije mensen. En kijken we eens naar de kerk of liever gezegd: de kerken, wat een onvrijheid! Ook daar zijn veel mensen vastgeroest aan al te menselijke principes en gewoonten, Zou het niet daardoor komen, omdat vrijheid alleen dáár te vinden is, waar de Geest des Heren is? Alleen dáár, waar zonden worden vergeven, waar mensen van hun angsten worden bevrijd, waar ik niet meer bang hoef te zijn om me zelf te verliezen, omdat Christus mij gewonnen heeft en ik mij geheel aan Hem gewonnen mag geven?

Zou daar niet de verklaring liggen van alle onvrijheid van de mensen: de angst voor het zelfbehoud? Angst om je gezicht te verliezen? Angst ook voor een ziekte, voor de dood? Voor… God? En ligt daar niet Paulus’ geheim: in de vrijheid van die angst? Dat is: in de zekerheid, dat niets hem meer angst kon aanjagen, omdat Christus hem daarvoor vrijwaart, in de kracht van de Heilige Geest, die over hem gekomen is? “Waar de Geest des Heren is, is vrijheid!”

Straks gaan velen van ons met vakantie. Wat heerlijk om het woord van Paulus dan mee te mogen nemen! Want ook voor velen betekent de vakantie niets anders dan de vrijheid, die vaak zó ver gaat als in het Korinte van Paulus: dat je maar alles kunt doen, dat je kunt doen wat je anders niet mag doen, omdat je met niets en niemand rekening hoeft te houden.

Als u goed geluisterd hebt, weet u nu, dat het zó niet moet! Dan weet u, dat ook de vrijheid van de vakantie alleen gevonden kan worden in de Heer, Die de Geest is. Wat bedoel ik, wat bedoelt Paulus daar nu mee? Ik kan nu wel zeggen: wees een heer in het verkeer! Of: laat niet voor uw aangenaam verpozen aan anderen de schillen en de dozen! Zo zijn er nog wel meer slogans te verzinnen. Maar u zult begrijpen, dat het daar niet zo zeer om gaat. U moet het natuurlijk wel doen, hoor, maar wat Paulus bedoelt, gaat daar nog boven uit. Het is veel meer dan dat. Het komt aan op uw instelling. En die is eigenlijk hetzelfde als in uw dagelijkse leven, toen u niet met vakantie was. De instelling, dat je leeft uit de Geest van de Heer, die je de vrijheid geeft! Ook vakantievrijheid moet uit de Geest van de Heer geboren zijn. En dan doe je vanzelf de dingen, die in de slagzinnen van daarnet genoemd werden, en je doet nog veel meer. Dan wordt uw vakantietijd een teken, een heerlijke belevenis in het teken van de vrijheid, die in de Geest van de Heer gevonden en uitgedragen wordt.

Vakantie is recreatie, en recreatie betekent letterlijk: herschepping. Je wordt er een ander mens van! Of misschien juist de mens, die je zou moeten zijn. De mens, die God voor ogen had, toen Hij u schiep, en die u kwijt was geraakt. De mens staat zich zelf zo vaak in de weg, zijn eigen ontplooiing, omdat hij vast zit aan van alles en nog wat. Wij moesten ons meer laten leiden door de Geest, de Geest, Die ons in de vrijheid stelt. Bidden om de Geest, dat Hij ons de weg wijze, de ogen opene voor wat wij in vrijheid mogen doen. Waar de Geest des Heren is, is vrijheid om mens te zijn, zoals God u bedoeld heeft.

Zij wandlen op aarde, zij zijn in de hemel
Hun zwakheid bewaart deze wereld voor God.
Zij smaken de vrede in ’t aardse gewemel,
Zijn arm en zij hebben het hoogste genot.
Zij hebben in lijden
Bestendig verblijden
En liefelijk leven zij zuiver van zinnen.
Zij hebben een blinkende wereld van binnen.
Gez.439, 5

Amen.

Luther VIII – Het huwelijk

Het lukte niet Katharina aan de man te brengen. Ze had wel al een relatie gekregen met een student uit Neurenberg, maar -nadat diens vader bezwaar had gemaakt- liet die het afweten. Toen Luther daarover klaagde, moet Katharina gezegd hebben, dat zij zich wel kon voorstellen met hem zelf getrouwd te zijn. Luther was sprakeloos, maar nam het voorstel met beide handen aan!

Katharina van Bora door Lukas Chranach de oude, 1529In de kerk van toen (en nu nog in de Rooms-katholieke Kerk) kon je als monnik of priester niet getrouwd zijn. Je legde dan de kuisheidsgelofte af en was verplicht tot “celibaat” (ongetrouwd blijven). Zo is het ook met Luther gegaan.

In de vroegchristelijke kerk was het nog niet zo. We horen niet van ongetrouwde apostelen en ambtsdragers. Er staat in 1 Timotheüs 3, 3, dat een bisschop de man moet zijn van één vrouw. Het kwam dus zelfs voor dat ambtsdragers meerdere vrouwen hadden. Toen de kloosters opkwamen en invloed kregen, werd meer waarde gehecht aan het celibaat, als een navolging van de Heiland, die ook niet getrouwd was. Het was tegelijk ook een soort protestactie tegen de kerk, die toen steeds meer verwereldlijkt werd. Rijkdom en ook vrouwen kregen daar een steeds grotere plaats. De monniken preekten armoede en je helemaal geven in navolging van de Heer. De eis om zo te gaan leven klonk steeds luider in de kerk. Pas in de elfde eeuw werd het celibaat officieel verplicht voor alle priesters.

We hebben al gehoord, dat Luther geen onderscheid wilde maken tussen geestelijken en gewone kerkmensen. Als je dus de geestelijken het huwelijk verbiedt, dan moet je dat alle gelovigen doen. En andersom geldt hetzelfde: als het de gewone kerkmensen wordt toegestaan om te trouwen, dan moeten ook de geestelijken kunnen trouwen. Dit was uit het hart gegrepen van veel mensen, ook van monniken en nonnen in de verschillende kloosters. Hierdoor traden velen uit. Ook veel medestanders van Luther, die priester waren, gingen trouwen. Maar Luther zelf maakte nog geen aanstalten daartoe. Hij was zo lang alleen geweest en inmiddels ook al de veertig gepasseerd. Wie zou zo’n oude man nog willen hebben? (met veertig was je toen al oud!).

Hij werd daarbij door de omstandigheden geholpen. Zijn geschriften werden gelezen door nonnen in een klooster Mariënthron in Nimbschen bij Grimma. Twaalf nonnen werden daardoor zó beïnvloed, dat zij besloten het klooster te verlaten. Dat ging natuurlijk niet zo maar. Daarom bedachten zij een plan: om in de wagen, die het klooster wekelijks voedsel kwam brengen, te vluchten. Zij verstopten zich achter lege haringtonnen. Negen van haar konden niet meer bij familie terecht (stel je voor: een gevluchte non…) en zijn toen in Wittenberg door Luther opgenomen. Hij bracht ze onder bij vrienden. Zo is Katharina van Bora waarschijnlijk bij de beroemde schilder Lukas Cranach terecht gekomen. Luther probeerde de dames aan de man te brengen. En dat lukte goed, behalve bij Katharina. Ze had wel al een relatie gekregen met een student uit Neurenberg, maar -nadat diens vader bezwaar had gemaakt- liet die het afweten. Toen Luther daarover klaagde, moet Katharina gezegd hebben, dat zij niet in was voor een oude man (één van Luthers oudere vrienden), maar zich wel kon voorstellen met hem zelf getrouwd te zijn. Luther was sprakeloos, maar nam het voorstel met beide handen aan! Zij trouwden toen in 1525, het jaar dat de Boerenoorlog begon. Het was een heel onzekere tijd en zij waren praktisch zonder middelen. Daarom waren veel vrienden van Luther het helemaal niet eens met die trouwerij. En de Katholieke tegenstanders lachten in hun vuistje over dat schandalige huwelijk tussen een monnik en een weggelopen non.

Luther had wel een aardig salaris als theologieprofessor, maar hij gaf het ook zo weer uit aan voorbijkomende bedelaars en allerlei mensen, die op hem een beroep deden. En er waren in die tijd heel veel mensen in nood! Er viel dus in dat huishouden heel wat te “managen”. Gelukkig had Luther in Katharina een vrouw getroffen, die daartoe in staat was. Soms moest ze de twee zilveren bekers, die ze van de keurvorst gekregen had bij haar huwelijk, naar het pandjeshuis brengen om weer wat baar geld te hebben. Overigens had de keurvorst ook het jaarsalaris van Luther verdubbeld: van 200 naar 400 guldens.

Hij stelde ook een in onbruik geraakt klooster als woning ter beschikking van de Luthers. Daar moest natuurlijk veel in vernieuwd worden om het een beetje geriefelijk te maken. Met grote voortvarendheid wist Katharina deze klus en nog zo veel meer te klaren. Van het kerkhof in de kloostertuin maakte zij een kruiden- en groentetuin voor het dagelijkse gebruik. Naast die tuin was een beek met een visvijver. Die hebben ze kunnen kopen, zodat ze ook geregeld vis konden eten. Het oude klooster had een “Braurecht”, waardoor Katharina haar eigen bier ging brouwen. Op haar aanraden kocht Luther nog meer land, waarop zij veeteelt en fruitteelt ging bedrijven. Zo voorzagen zij in hun eigen onderhoud. En dat was nodig ook, want zij had veel mensen te voeden en te verzorgen. Bij Luther in huis woonden nog een tante van Katharina en een oude knecht van Luther, vier verweesde nichten, studenten en gasten en natuurlijk ook personeel. Altijd waren er wel mensen op bezoek, die Luther wilden spreken. Al met al zaten er wel zo’n 40 mensen en soms meer aan tafel. Luther zat aan het hoofd en moet veel gesproken hebben. Beroemd zijn de “tafelgesprekken”, waarin mensen hun problemen aan Luther voorlegden en hij hen antwoordde.

Samen kregen zij 6 kinderen. Heel moeilijk hadden zij het, toen hun dochter Lenchen overleed. Luther was dankbaar, dat God hem zo’n vrouw gegeven had.

Na de dood van Luther, in 1546, heeft zij nog heel wat mee moeten maken. Maar dat is een ander verhaal. In 1552 is zij gestorven.

Want de dagen zijn kwaad

Als u denkt dat het leven altijd even gemakkelijk moet zijn en dat het geluk u vanzelf ten deel moet vallen, dan valt het leven geducht tegen.

Ephese 5, 16
“Want de dagen zijn kwaad”

Onze tekst vanmorgen is uit de Ephesebrief: “U de gelegenheid ten nutte makende, want de dagen zijn kwaad.” De oude Statenvertaling zegt het nóg indringender: “de tijd uitkopende, dewijl de dagen boos zijn.” Er wordt ons daarmee gezegd, dat we als wijzen moeten wandelen, de tijd uitkopende, dat wil zeggen dat we de tijd helemaal op moeten gebruiken, uitkopen, tot de laatste minuut. Paulus was veel met kooplui omgegaan, dat is hier duidelijk te horen. Een koopman moet er op uit trekken en elk moment benutten, anders is zijn zaak zó naar de knoppen. Kijk, zo moet een mens ook in het leven staan. Er is inspanning van alle gegeven krachten nodig om zó te leven dat je God daarmee dient en de mens niet onderuit haalt. Werken is niet alleen een noodzakelijk kwaad, zoals we wel eens zeggen. We moeten nu eenmaal leven, dus moeten we ook werken. Werken is meer dan dat, het is een voorrecht, een geschenk van God. Het is niet alleen een opdracht: “gij zult in het zweet van uw aanschijn uw brood verdienen”. Dan wordt het meer een vloek dan een zegen. Maar het is zeker ook een zegen. Het is een positief te waarderen goed in het mens zijn. Zo spreekt de apostel over de tijd uitkopen en je de gelegenheid ten nutte maken.

Toch wil ik hiermee niet zeggen, dat de zin van het leven in het werken ligt. Dan zouden werkelozen en gehandicapten, die niet meer kunnen werken, er bekaaid afkomen! Nee, de zin van het leven ligt ergens anders. De zin van het leven ligt in de vreugde over het bestaan, in de liefde tot het leven, in de lofprijzing aan God juist voor de vreugde en deze liefde, die Hij ons gegeven heeft. God zorgt immers voor ons. Hij heeft ons niet alleen geschapen, maar Hij blijft ook voor ons zorgen, elke dag opnieuw. Daarvoor danken en prijzen wij Hem elke dag. Zou daarin niet de zin van ons leven liggen?

Maar datgene, waarmee God ons leven vult, is arbeid. Er zijn mensen, die er altijd op uit zijn zo weinig mogelijk te hoeven doen. Daar gaat op de duur alle pit en frisheid uit. Die mensen verschrompelen en zijn levende dood. Dat klinkt misschien wat cru, want van buiten zie je dat misschien niet zo, integendeel soms: zij floreren. Maar van binnen, geestelijk, is alle leven er uit. Ook in de kerk zie je zulke mensen, die elke moeilijkheid uit de weg gaan, alsof het leven een geplaveid pad is. Moeiten en zorgen zullen er altijd zijn. Maar juist daarom moeten we ook werken, er onze schouders onderzetten, er tegenaan gaan, desnoods met strijd. De mens moet vechten met de problemen en raadselen van deze tijd, vechten soms ook met de tijd, hoeveel tijd hebben we nog? De mens moet er positief in gaan staan en er niet omheen lopen, als er obstakels op de levensweg komen. Dúrf mens te zijn, dúrf de strijd aan, koop de tijd uit!

Er is nog iets anders in onze tekst, wat Paulus bedoeld kan hebben. Dat uitkopen van de tijd betekent ook, dat je er alles uit haalt, wat er in zit. We kunnen er altijd nog eens schepje bovenop doen! Een mens heeft zoveel krachten en vermogens in zich! In moeizame tijden heeft ons volk dat ook laten zien. We denken aan de oorlog en de tijd daarna, toen iedereen het zo arm had. Wonderen van vindingrijkheid en kracht zijn toen vertoond. In onze tijd, nu de mensen het beter hebben, lijkt de vut er soms helemaal uit te zijn. De wereldproblemen groeien ons boven het hoofd, we weten er geen raad mee. Paulus heeft ook veel problemen moeten doorstaan. Hij weet wat “kwade dagen” zijn. Hoe vaak is hij niet vervolgd, gestenigd, bijna gedood, in de gevangenissen gezeten. Maar zegt hij: je moet er tegen werken, je moet je best blijven doen, het niet opgeven! Je moet er het uiterste uithalen, het kan altijd nog beter. Ook met gebed vermag een mens veel. Bidden is ook werken! Er zit veel meer in het leven dan mensen er uit halen. Juist ook als de dagen “kwaad” zijn kan een mens zo veel “goed” doen. Je moet het wel zien. Je ogen moeten er voor geopend worden. Veel mensen zijn hiervoor blind. Hoeveel mensen klagen niet, dat het leven zo teleurstelt? Positief ingestelde mensen zeggen, dat het glas nog half vol is, terwijl de negatief ingestelde mensen klagen, dat het glas al half leeg is. Hoe vaak hoor je het niet: “Dat moet mij nou weer gebeuren! Dat heb ik nou weer!”

En ze zitten met de handen in het haar. Paulus zou tegen die mensen zeggen: “Maar meneer, mevrouw, ligt dat niet een beetje aan u zelf? Als u denkt dat het leven altijd even gemakkelijk moet zijn en dat het geluk u vanzelf ten deel moet vallen, dan hebt u inderdaad gelijk. Dan valt het leven geducht tegen. Maar uw levensinstelling is fout! Want u moet de moeilijkheden positief aanvaarden, zij horen er helemaal bij, zij zijn een stuk van het leven zelf. En u moet met die moeilijkheden vechten om het levensgeluk. Dat is een kwestie van geloof. Geloof is vasthouden aan Gods bedoelingen: dat Hij het heil van mens en wereld voor ogen heeft. Ongeloof is: dat je twijfelt aan God, en ook aan je zelf, aan het leven en aan de vreugde om het leven. Daarom: de tijd uitkopen! Vandaag nog, geef het leven een andere wending, haal er uit wat er in zit! Niet in een brute jacht naar genot en geluk, een soort Zwitserlevengevoel, maar in een zuivere worsteling om het waarachtige heil. Wij moeten denken aan het woord van de Heiland uit Joh.9, 4: “Wij moeten werken de werken desgenen, die Mij gezonden heeft, zo lang het dag is; er komt een nacht, waarin niemand werken kan.” Een gelovige maakt ernst met de tijd, want hij weet dat er een nacht komt. Hij weet, dat hij elk moment kan worden opgeroepen en dan verantwoording moet afleggen. Daarom hard werken, zo lang het dag is.

Dan moet Paulus nog een heel belangrijke reden, waarom wij moeten werken: “want de dagen zijn kwaad”. Wij leven in een kwade tijd. De Psalmdichter van Psalm 49 heeft het er ook al over: “Waarom zou ik vrezen in dagen des kwaads, als de ongerechtigheid van mijn belagers mij omringt?” (vs.6) Waarom zijn de dagen kwaad? Omdat de zonde er heerst. Er is een strijd gaande tussen de machten van het kwaad en de macht van het Licht. Gelovigen worden daarin betrokken, zij worden ten strijde geroepen! De dagen zijn kwaad, daarom moeten we de tijd uitkopen. Zoals Paulus het zegt, kunnen we ook denken aan de verslechtering van de tijd voor de Christenen. Had Christus niet gesproken over de vervolgingen die zouden gaan komen vóór Zijn wederkomst? Die vervolgingen van de Christenen zijn er ook geweest in de Romeinse tijd. Je hoort er nu nóg van in die landen, waar Christenen geen ruimte krijgen en ten achter worden gesteld, soms eindigend in bloedige oorlogen. De grote dag van Christus’ wederkomst is nu nog meer nabij dan toen in de tijd van Paulus. Daarom geldt het nu nog meer, wat Paulus ons toeroept: dat we moeten arbeiden voor de Heer, zodat Hij gauw kan komen! Wij moeten wandelen als wijzen door de tijd uit te kopen, door elke dag zinvol te besteden, in dienst van de Heer, want de dagen zijn kwaad!

Levensmoed is de moed om in de chaos te staan, de chaos van het leven, de wereld, de tijd. De wereld van onze dagen ligt uiteen op een verschrikkelijke manier. De nood is zeer groot: voedseltekorten, overstromingen, aardbevingen.

Laten we alsjeblieft niet zeggen: ach, wat kunnen wij er aan doen?! Het is toch allemaal vergeefs! Wat kunnen wij kleine mensen hier in Nederland nog uitrichten? De apostel zegt: grijpt des te energieker het leven aan! Juist daarom, omdat wij ons zo machteloos voelen. Grijpt de handen ineen, vertrouwend op God, die bij machte is om ons kleine mensjes toch geweldige dingen te kunnen laten doen. Diezelfde God heeft wat voor met deze chaotische wereld. Hij wil er Zijn Koninkrijk in oprichten. Daarom moeten wij niet versagen, niet bij de pakken neerzitten, maar in blijdschap over ons wonderbaarlijke zinvolle bestaan de dag van morgen tegemoet gaan.

Wij staan in een dodelijk tijdsgewricht, ja zeker, de dagen zijn kwaad, in zo menig opzicht. Maar Jezus zegt: “Ik ben de alpha en de omega, het begin en het einde, en zie Ik ben dood geweest, en zie Ik leef en maak alle dingen nieuw.” Juist daarom moeten wij niet versagen en vertwijfelen, want al staan wij in een dodelijk tijdsgewricht, we moeten met Jezus’ hulp de tijd uitkopen en de gelegenheid aangrijpen méns te zijn zoals Jezus mens was vóór ons.

Amen.

De vierde zus

Alie is gevoelig voor stemmingen en sfeer op de woning. Zij houdt van rust. Als het rustig is, zit Alie vaak in haar rolstoel met een tevreden blik op haar gezicht en wiegt zachtjes heen en weer. Ook loopt zij dan zelfstandig heen en weer tussen haar rolstoel en de badkamer, met een grote glimlach op haar gezicht.

Bij mijn vrouw thuis waren vier zussen en geen broers. Ze woonden op de Meenweg in Apeldoorn, een stil straatje, nog van zand, vlak bij de Tol, waar de éne weg naar Deventer ging en de andere naar Zutphen. Toen ik de jongste zus, Tilly, leerde kennen, was de oudste, Anke, net getrouwd. Ans was nog thuis, en de vierde zus, Alie, was enkele jaren geleden opgenomen in Groot Schuilenburg, omdat zij verstandelijk gehandicapt is. Groot Schuilenburg is pas nog in het nieuws geweest (TV), omdat daar in de oorlog (in 1944) zo’n 1200 Joodse patiënten met 50 personen verplegend personeel door de Duitsers zijn weggevoerd.

Vier zussen

Anke, Ans, Tilly en Alie met vader en moeder

Over Alie wil ik wat opschrijven. Zij is altijd een beetje uit ons zichtveld gebleven, hoewel wij haar regelmatig opzochten. Toch hoort zij echt bij de familie en krijgt zij daarom een plek in ons familiehoekje op de website. Ik zoek wat oude foto’s op en maak dankbaar gebruik van het “Persoonlijke Plan” zoals dit in maart van dit jaar over Alie is opgesteld. Dit laatste is gebeurd in de Willem van de Bergh-Stichting in Noordwijk, waar Alie al zo’n 32 jaar te gast is. Zo’n Persoonlijk Plan is een fors document van 22 pagina’s, waarin Alie van alle kanten  wordt belicht. Er wordt geschreven over haar ontwikkeling (levensgang), haar vaardigheden, de zelfverzorging, haar dagelijks leven, dagbesteding, gezondheid, sociale contacten, familiebanden, contacten met professionals. Dan krijgen we enkele hoofdstukken, waarin Alie zich zelf aan ons voorstelt: “Dit ben ik”, en “Zo zie ik mijn toekomst”. Tenslotte komen de begeleiders aan het woord: “Zo gaan we het doen”, waarna een hele reeks afspraken volgen.

Om u een indruk te geven van haar persoonlijkheid en hoe met haar wordt omgegaan in de Willem van de Bergh-Stichting laat ik onderstaand een gedeelte van het hoofdstuk “Wie ben ik” volgen.

Dit ben ik
Alie Hanschke (11-01 -1936)

Hoe zie ik mezelf
Naar ons idee is Alie zich niet bewust van haar eigen identiteit. We denken niet dat Alie echt een zelfbeeld heeft ontwikkeld.
Zij reageert op wat er met haar of in haar directe omgeving gebeurt, vanuit haar behoefte op dat moment.
Alie haar wil is sterk afhankelijk van hetgeen zij wil. Alie heeft duidelijk een eigen wil. Wil zij wandelen, dan kan haar wil behoorlijk sterk zijn. Zij pakt dan de groepsleiding stevig vast en dwingt je tot een wandeling. Wanneer Alie iets niet wil of iets haar te lang duurt, dan maakt zij dit duidelijk door ontevreden geluiden (hard en hoog) te maken.

Wat vind ik fijn
Alie is gevoelig voor stemmingen en sfeer op de woning. Zij houdt van rust. Als het rustig is, zit Alie vaak in haar rolstoel met een tevreden blik op haar gezicht en wiegt zachtjes heen en weer. Ook loopt zij dan zelfstandig heen en weer tussen haar rolstoel en de badkamer, met een grote glimlach op haar gezicht. Als Alie vrolijk is, lacht zij veel (soms hardop) en beweegt zich dan ontspannen heen en weer. Alie vindt douchen over het algemeen erg prettig, met name wanneer zij alleen met de groepsleiding in de badkamer is en er geen harde muziek op staat.
Alie vindt het erg prettig dat zij iedere morgen mag uitslapen en ontbijt op bed krijgt. Soms vindt zij het ook fijn om na het middageten of als het druk is op de woning een tijdje naar haar kamertje te gaan om te rusten. Zij luistert dan graag naar een rustig muziekje. Alie geniet ook erg van individuele aandacht.

Wat vind ik minder fijn
Alie houdt niet van drukte en als dit langere tijd aanhoudt (bijv. drukke medecliënten of harde muziek),wordt Alie ook druk. Zij maakt dan harde en hoge geluiden, beweegt zich druk heen en weer en heeft een ontevreden gelaatsuitdrukking. Soms gaat zij zichzelf hierbij ook in het gezicht slaan.
Soms is Alie bang voor enkele drukke medecliënten met onvoorspelbare bewegingen en geluiden. Zij schrikt dan en gaat dan in haar rolstoel zitten. Ook is Alie erg gevoelig voor intonatie. Het is belangrijk dat zij rustig benaderd wordt en dat men rustig tegen haar praat. Als je dit niet doet, schrikt zij erg en
maakt dan een beweging alsof ze wil voorkomen dat ze geslagen wordt.
Alie vindt het aan en uitkleden, met name in de ochtend, niet meer zo prettig. Ze kan erg onrustig en angstig worden. Het is belangrijk dat zij dan een juiste en rustige begeleiding krijgt.

Waar ben ik goed in
Alie kan met enige hulp zelf eten en drinken. Met het brood eten, wordt haar brood door de groepsleiding in stukjes gesneden en pakt zij het brood stukje voor stukje met haar handen. Het warme eten eet ze zelf. Alie maakt gebruik van een eetkom zodat ze het eten tegen de rand kan scheppen. De groepsleiding moet haar wel in de gaten houden dat Alie haar bord goed leeg eet en ze niet gaat proppen. De laatste jaren heeft Alie hierbij steeds meer begeleiding nodig. Soms moet de groepsleiding de maaltijd geheel overnemen. Ahe kan redelijk zelfstandig drinken, zij heeft hier steeds meer hulp bij nodig. Alie maakt zowel bij eet- en drinksituaties gebruik van een rolstoelblad.
Bij het aan- en uitkleden heeft zij volledige hulp nodig. Wel kan ze zelf een arm in een armsgat steken en een been in een broekspijp. Dit gaat het laatste jaar wel moeizamer, wat te maken kan hebben met haar stijfheid enlof achteruitgang. Alie kan zich niet zelf wassen en afdrogen. Tijdens het douchen houdt zij de douchekop vast en gaat hiermee over het algemeen rustig op een douchestoel zitten.

Wat kan ik nog leren
De begeleiding van Alie is niet meer ontwikkelingsgericht. Door haar leeftijd en verstandelijk vermogen is de insteek van haar begeleiding vooral gericht op het in stand houden van de vaardigheden die zij al bezit.

Met wie ga ik om / wie is voor mij belangrijk
Alie heeft geen sympathie of antipathie voor bepaalde mensen, dit geldt zowel voor de groepsleiding als haar medecliënten. Alie maakt weinig tot geen contact met medecliënten. Met de groepsleiding heeft Alie wel goed contact. Zij zoekt regelmatig contact met hen d.m.v. je arm vastpakken om samen te gaan wandelen of door bij je op schoot te gaan zitten.

Wat is voor mij belangrijk
Gezien Alie haar achteruitgang is het belangrijk dat het duidelijk is wat je aan haar vraagt. Dit kun je bereiken door niet teveel informatie tegelijk te geven en benoemen wat je doet. Alie is trager in haar handelen en dus ook trager in het oppakken van informatie die zij te verwerken krijgt. Zij zal steeds minder begrijpen van de informatie die zij krijgt. Alie legt verbanden tussen voorwerpen en activiteiten.

Als je zo’n stuk leest, krijg je bewondering voor de zorg en de kundigheid, waarmee daar op de Mandarijnenlaan 14 te Noordwijk met de “bewoners” wordt omgegaan. Het is hartverwarmend! Wij als familie zijn daar ook zeer dankbaar voor.

Wij herinneren ons nog goed, hoeveel moeite en zorg de ouders aan Alie hebben besteed, toen zij nog jong was en thuis verbleef  Daar was nog geen professionele hulp, je moest het allemaal maar zelf uitzoeken en uitvinden. Alie had een eigen kamertje, prikkelarm gemaakt, want zij bezeerde zich aan alles, maakte ook alles kapot en sloeg zich zelf tot bloedens toe op het hoofd. In de schuur had vader een schommel gefabriceerd, die heel wat hebben kon, want tegen zo’n wildebras was niet veel bestand. Gelukkig woonden zij in een apart huis met een flinke tuin, zodat het geluid van Alie de buren niet tot last was. En Moeder maar wassen, elke dag opnieuw en bordjes eten klaar maken, want Alie had altijd trek (vooral in zure haring!). Tot Moeder niet meer kon. Zij kwam te liggen door een maagontsteking en de huisarts gebood dat Alie het huis uit moest. Dat was een groot drama! Gelukkig voelde Alie zich snel thuis op Groot Schuilenburg. Elke week konden we haar bezoeken en later zelfs een dagje naar huis halen, achter op de fiets! Later, in 1976, toen Moeder Hanschke naar Haarlem was verhuisd, konden we Alie geplaatst krijgen in de Willem v.d.Bergh-Stichting. Tilly en ik woonden toen ook in Haarlem. Elke zaterdag haalden we haar naar ons toe. Moeder ging dan ook mee. Toen we in 1978 naar Goes verhuisden en Moeder ook daar een mooi flatje kon gaan betrekken, bleven we elke maand een dagje naar Noordwijk gaan om Alie te bezoeken. En dat is nu nog zo.

Ja, de vierde zus, is een hoofdstuk apart in onze familiegeschiedenis! Zaterdag (17 mei) gaan we er weer heen, alle drie zussen, want het is dan “familiedag” en we nemen afscheid van Harriet Waaijer, die heel lang als mentrix voor Alie heeft gezorgd.


Meer foto’s…

Luther VII – Rumoerige jaren (1517-1521)

Toen er overal veel ophef kwam over de stellingen, besloot Luther een verhandeling te schrijven om een en ander nog nader uit te leggen: “Sermoen over de aflaat en de genade” (1518). Toen is de strijd pas goed begonnen.

Luther timmert de stellingen op de kerkdeurNa de bekendwording van de 95 stellingen ging er heel wat gebeuren in het toenmalige Duitsland. Luther had twee brieven met de stellingen gestuurd naar aartsbisschop Albrecht van Mainz en de bisschop van Maagdenburg, om daarmee te protesteren tegen aflaathandel van Tetzel. Toen daar geen reactie op kwam, stuurde hij de stellingen ook naar een aantal vrienden en geleerden. Buiten hem om werden de stellingen toen in verschillende steden gedrukt, in aanplakbiljetten en vlugschriften, die veel aftrek vonden. Door de zo juist uitgevonden boekdrukkunst konden ze op die manier heel snel in Duitsland verspreid worden. Uiteraard werden de stellingen toen in het Duits vertaald (ze waren eerst in het Latijn opgesteld). Tenslotte moet Luther ze op 31 oktober 1517 aan de deur van de slotkerk te Wittenberg bevestigd hebben, om daarmee een dispuut op gang te brengen. Die datum is niet helemaal zeker, maar ligt wel voor de hand, omdat het de dag is vóór Allerheiligen. En op die dag werd er in Wittenberg al jaren lang een groot aflaatfeest gehouden, waarin de slotkerk met al zijn relikwieën centraal stond. Keurvorst Frederik van Saksen deed er alles aan om dit feest te promoten, omdat hij de inkomsten daarvan goed kon gebruiken voor zijn pas gestichte universiteit.

Toen er overal veel ophef kwam over de stellingen, besloot Luther een verhandeling te schrijven om een en ander nog nader uit te leggen: “Sermoen over de aflaat en de genade” (1518). Toen is de strijd pas goed begonnen. De geestelijkheid wilde Luther aanklagen in Rome, maar de Augustijner orde waartoe Luther behoorde besloot tot een discussie op het convent van de orde in dat jaar in Heidelberg. Veel geleerden heeft hij daar van zijn standpunt weten te overtuigen. Op aanraden van de vicaris van zijn orde, Johannes von Staupitz, zend Luther een nadere uiteenzetting van zijn stellingen aan de Paus, de zogenaamde “Resolutiones”. Daar worden de stellingen als “ketters” verworpen en Luther wordt ontboden om binnen 60 dagen in Rome te verschijnen. Ook kardinaal Cajetanus, die vicaris van de Paus was op de Rijksdag (soort parlement) te Augsburg, ging zich er mee bemoeien. En de keurvorst van Saksen, die op goede voet wenste te staan met de Paus, omdat hij deze nodig had bij de ophanden zijnde keizerverkiezing. Zo werd Luther betrokken in een politiek spel! Gelukkig vond de keurvorst, die een oprecht Christen was, dat Luther maar beter niet naar Rome moest gaan. Hij schreef dienaangaande een brief naar de Paus, met het voorstel Luther in Augsburg te verhoren. Zo werd uiteindelijk besloten, dat Luther niet naar Rome hoefde, maar zijn zaak mocht verdedigen in Augsburg. Cajetanus zou hem daar verhoren. Dat gebeurde van 12 tot 14 oktober 1518. Luther hield stand en wilde zijn mening beslist niet herzien. Hij beschuldigde zelfs de rechters, dat zij slecht geïnformeerd waren. Hij kon daarna nog net op ’t nippertje uit Augsburg wegvluchten. Weer aangekomen in Wittenberg bleef Cajetanus hem achtervolgen, teneinde hem uitgeleverd te krijgen naar Rome. Gelukkig ging de keurvorst overstag en besloot hij daaraan niet mee te werken. Eerst moesten geleerden maar eens bewijzen, dat Luther een ketter was, zo zei hij.

Op 12 januari 1519 sterft keizer Maximiliaan. Er moest een nieuwe keizer gekozen worden, wat veel voeten in de aarde had. Op 28 juni valt de beslissing ten gunste van Karel V, de kleinzoon van Maximiliaan. Ondertussen vond er in Leipzig een dispuut plaats tussen prof. Andreas Karlstadt, een Wittenberger collega van Luther, en prof. Johannes Eck uit Ingolstadt, een pauselijk theoloog. Ook Luther is daarbij aanwezig. Zij spraken over het gezag van de paus, die de bevoegdheid had aflaten in te stellen. Karlstadt was niet opgewassen tegen de slimme Eck, waardoor Luther zelf moest ingrijpen. Eck haalde het concilie van Konstanz aan, waarop Johannes Hus, de reformator uit Tsjechië, was veroordeeld. Luther vond dat heel onterecht, omdat Hus goede Bijbelse standpunten had. Zo kwam het gesprek op het gezag van de Bijbel, en die stelde Luther boven het gezag van de paus. In dat jaar, 1520, zagen nog verschillende geschriften van Luther het licht. Zoals “Sermoen van de goede werken” en “An den Christlichen Adels deuyscher Nation von des Christlichen Standes Besserung”. Luther pleit daarin voor een “vrij” concilie, georganiseerd door de overheid en niet meer door de geestelijkheid. Hij ging hiervoor uit van het “algemeen priesterschap van de gelovigen”, waardoor ook de overheid zeggenschap had over geestelijke zaken. Luther verdiepte zich steeds meer en meer in de grondteksten van de Bijbel, Hebreeuws en Grieks, waarmee hij ook veel humanisten (zoals Erasmus en Melanchton) op zijn hand kreeg.

Toen vaardigde de paus de bul “Exsurge domine” uit, waarmee Luther in de kerkelijke ban werd gedaan (15 juni 1520), tenzij hij zich binnen 60 dagen van zijn dwaalweg bekeerde en zich onderwierp aan het pauselijke gezag. Luther antwoordde met het geschrift “Aan de Christelijke adel der Duitse natie”. De keizer koos nu ook partij en veroordeelde de leer van Luther als ketterij. Luthers boeken werden in Leuven en Leuk in ’t openbaar verbrand. Hierop antwoordde Luther met “over de Babylonische gevangenschap” en hij liet de pauselijke bul officieel verbranden. Bovendien gaf hij een nieuw verweerschrift uit: “Over de vrijheid van een Christenmens”. Hij roept daarmee de keizer, vorsten en steden op om zich bij hem aan te sluiten.

In het begin van 1521 zal de rijksdag in Worms plaatsvinden. Luther heeft het voornemen daarheen te gaan om zijn zaak te verdedigen. Veel van zijn vrienden vreesden het ergste, maar Luther bleef onvermurwbaar. Op 3 januari kwam er een nieuw bul uit Rome: “decet romanus pontifex”, waarmee opnieuw de banvloek over Luther werd uitgesproken. Toen even later de rijksdag werd geopend, werd direct de vraag gesteld of het zinnig was Luther naar de rijksdag op te roepen. De geestelijkheid was hier fel tegen, maar de Stände (adel en steden) waren voor, zodat de keizer de knoop doorhakte en Luther uitnodigde.

Op 16 april rijdt Luther de stad binnen. Direct daarna werd hij gehoord. Al gauw bleek, dat het niet ging om hoor en wederhoor, maar uitsluitend om de vraag of Luther wilde herroepen. Dat weigert hij. Beroemd zijn de woorden: “Hier sta ik, ik kan niet anders”.

Toen viel ook het burgerlijke doek voor Luther. De keizer tekent de rijksban. Luther was toen vogelvrij, maar vrienden ontvoerden hem naar de Wartburg bij Eisenach, waar hij een jaar lang verbleef als Jonker Jörg en het Nieuwe Testament in het Duits heeft vertaald.

De enge poort, de brede en de smalle weg

Een heldere uitleg over de bekende Bijbelse parabel van de brede en de smalle weg uit het Mattheüs evangelie, met grote afbeelding.

De brede en de smalle weg.
De brede en de smalle weg.

Mattheüs 7, 13-14
“Gaat in door de enge poort, want wijd is de poort en breed de weg,  die tot verderf leidt; velen zijn er die daardoor ingaan;
want eng is de poort, en smal de weg, die ten leven leidt, en weinigen zijn er, die hem vinden.”

We hebben hier een tekst, die iedereen wel eens gehoord heeft. Vroeger hing er in veel gezinnen een plaat aan de wand, die de beide wegen uitbeeldde. Links een wijde poort met “hartelijk welkom” er op. Maar zo leuk was het daar niet, waar naar toe gewezen werd waren: dood en verdoemenis. En achter die poort een brede, gemakkelijk begaanbare weg, die voerde langs een balzaal, een schouwburg, een casino en een kermiskraam. En deze weg eindigt in een rode vuurvlam met veel rook en bliksemstralen. Boven dat alles staat een weegschaal met de dreigende woorden: gewogen en te licht bevonden.

Hebt u die plaat ook wel eens gezien? Vast wel! Aan de rechter kant zie je een nauw poortje met een soort dominee er voor, die je uitnodigt om binnen te komen. Achter dit poortje is een hele moeilijke steile weg, omhoog langs een kerk, een zondagsschool, een diaconessenhuis, om uiteindelijk uit te komen in een stad, badend in licht waarboven engelen zweven.

Klik hier voor een grotere versie in een nieuw venster.

Zo bekeken de mensen vroeger onze tekst van de twee wegen. Een dierbare plaat, maar ook wel een beetje angst aanjagend. Het werd je voortdurend voorgehouden: “Denk er om, dat je daar niet komt, op die brede weg, want dat wordt je ongeluk!” Toch is die uitleg, hoe goed bedoeld ook, niet juist! Ik zal u vertellen, waarom ik dat denk. Ten eerste is er het bezwaar, dat die twee wegen zo streng van elkaar gescheiden zijn. Je kunt niet van de éne weg op de andere komen. Hoe kan een mens zich dan nog bekeren? En hoe komt het dan zo vaak voor, dat mensen van de smalle weg toch op die brede ongelukkige weg terecht komen? Een ander bezwaar is, dat op de smalle weg alleen maar kerken en zo staan en op de brede weg alleen maar gebouwen om zich te vermaken. Zo is het in werkelijkheid toch helemaal niet? Ook op de brede weg staan kerken en op de smalle weg vind je een goktent. Het ergste vind ik, dat beide wegen uitgestippeld worden tot het einde toe. Als iemand maar door het poortje gegaan is, loopt alles als vanzelf en heel goed af. Men hoeft alleen maar van te voren te kiezen: ga ik rechts of ga ik links. Maar zó heeft Jezus het toch helemaal niet gezegd? Jezus zei, dat de weg gevonden moest worden! Elke dag opnieuw wordt je voor de keuze gesteld.

Daarom denk ik, dat Jezus het heel anders bedoeld heeft. Om dat te begrijpen moeten we ons indenken wat de Jood in Jezus’ tijd geloofde. Wij moeten de Joden een Jood worden, willen we Jezus’ woorden kunnen bevatten. Het godsdienstige denken werd in die tijd beheerst door de Farizeeërs. Dat waren bestudeerde Schriftgeleerden, zó geleerd dat de boeren en vissers die Jezus volgden daar niet aan konden tippen. Die werden dan ook gezien als “gewoon volk”, dat de Wet niet kent. Toch stonden ook zij wel degelijk onder invloed van hen, die de Wet wel kenden, de Farizeeërs dus. En daarom begrepen zij ook best goed, waar Jezus het over had, die brede en smalle weg. Dat Hij daarmee kritiek gaf op de instelling van de Farizeeërs!

Waar zouden Jezus’ hoorders aan gedacht hebben, toen Jezus sprak over de brede weg? Ik weet wel zeker, dat zij meteen dachten aan de weg van instellingen en geboden, die de Farizeeërs het volk voorhielden en waarop zij zelf voorbeeldig wandelden. Zij kenden immers het Oude Testament, de Thora, en zij hadden van Gods geboden een heel ingewikkeld wetboek gemaakt.

Neem nu eens de 119e psalm, waarin de lof der Wet wordt bezongen. “Welzalig Zij, die onberispelijk wandelen, die in de Wet van de Heer gaan”. Letterlijk staat er: “Welgelukzalig zijn de oprechten die op de weg gaan”, dan volgt er: “die in de Wet des Heren gaan”. De verzen lopen dus parallel en parallelteksten betekenen in de Hebreeuwse poëzie hetzelfde. Dus: de weg is de wet des heren. Verderop in diezelfde psalm komen we dit tegen: “Uw Wet wil ik voortduren bewaren tot in alle eeuwigheid, zo zal ik wandelen op ruime baan.” Hier hebben we dus de gedachte aan de brede weg. Ook staat er nog: “Uw gebod is zeer wijd”, dat wil dus zeggen: “Uw weg is zeer breed”.

Nu wordt het ons iets duidelijker, hoe Jezus Zijn woord over de brede weg bedoeld heeft. Het is de weg van Gods geboden en inzettingen, waarop de Farizeeërs wandelden. Zij verwachtten op deze weg als Gods vromen de zegen van God! Want wie zich aan de Wet van God hield, werd verlost uit de benauwdheid en in de ruimte gesteld. Het is dan ook daarom, dat zij voortdurend bezig waren om Gods geboden te begrijpen en na te volgen. De brede weg was dus de weg van voorschriften, inzettingen en verordeningen, waarop de Schriftgeleerden wandelden. En velen wandelden op die weg! In Jezus’ dagen moeten er wel vier á vijf duizend Schriftgeleerden geweest zijn, alleen al in Jeruzalem. Maar om op die brede weg te komen moest men eerst door een wijde poort.

Bij dit woord hebben de toehoorders van Jezus ongetwijfeld gedacht aan de Wet. Waar men bij “de weg” meer dacht aan de levenswandel volgens de inzettingen en geboden, daar dacht men bij de poort meer aan de eigenlijke Wet des Heren, de tien geboden en wat daar mee samenhing. Wij zeggen wel eens “leer en leven”. De leer is Gods Thora, en het leven is de levensweg, gebaseerd op die Thora. De Jood maakt nóg dit onderscheid. De “weg”, dat is de Halacha, het hele complex van wat je moet doen en moet laten. En de leer, dat is de Thora.

Zo is de poort van de levenswandel de Wet des Heren. Psalm 118 zingt daarvan: “Ontsluit mij de poorten der gerechtigheid, ik zal daardoor binnengaan.” Dit is de poort des Heren, de rechtvaardigen gaan daardoor binnen” (vs.19 en 20).

Nu wordt het ons duidelijk, waaraan de mensen in Jezus’ dagen dachten, wanneer er gesproken werd over de wijde poort en de brede weg. De Farizeeërs riepen de mensen als ’t ware toe: “Mensen, gaat toch in door de wijde poort van de Wet en wandelt daarna op de brede weg van de inzettingen. Dan wordt u in de ruimte gesteld. Dan wordt de zegen van de Heer uw deel. Dan komt u tot eeuwig leven!” Jezus staat onder die mensen en hij hoort het ook en vlijmscherp is Zijn antwoord: “Breed is de weg en ruim is de poort, die tot het verderf leidt!” Want het is maar uiterlijk vertoon, en uitwendige wettische vroomheid leidt nooit tot leven! Dat bedoelt de Heer nu. Wie in vormendienst opgaat, eet zich de dood. Hier al begint het conflict tussen Jezus en de leraren van zijn tijd, en we weten waarop dat is uitgelopen. Het zijn deze wettische vromen geweest, die straks zullen uitroepen: “Wij hebben een Wet en naar die Wet moet Jezus sterven!” In de kruisiging van de Heer worden we gewaar, dat het einde van de brede weg het verderf is!

Tegenover de wijde poort en de brede weg stelt Jezus iets anders: de enge poort en de smalle weg. Zoals Jezus Zich in het Johannes Evangelie de deur noemt, zó noemt Hij Zich hier de poort. “Ik ben de deur. Als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden” (Joh.10,9). Zonder Hem kan niemand komen op de weg van het leven . Men moet altijd door Hem heen. Hij is het en Hij alleen! Niet door een reeks geboden en dogma’s, hoe zinvol op zichzelf ook, niet door een wettisch geloof komen we er. Nee, alleen door de poort, die Hij is, de lévende Heer!

Maar het is een enge poort en een smalle weg. Het is dan ook een waagstuk om door die enge poort binnen te gaan. Petrus riep eens uit: “Heer, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens!” Ook wij krijgen die neiging, als we de poort willen binnengaan, om weer terug te gaan, we voelen ons onmachtig en onwaardig ook net als Petrus. Het wordt toch nooit iets met ons op die smalle weg! Aan de andere kant: we worden er ook door aangetrokken. Het is Gods Vaderhart, dat ons zoekt en trekt. Maar die poort is zo nauw! Waarom toch? Zou het misschien zijn om ons wat smaller te maken? Wij leven altijd zo breeduit. Wij moesten eens tot inkeer komen, tot bekering! Het gaat niet meer om het volgen van de Wet, maar om de navolging van Hem, de Heer. Waag het met Mij! Hij staat daar voor armen van geest en treurenden, voor zachtmoedigen en hongerigen naar de gerechtigheid. Hij staat daar ook voor ons en roept ons toe: waagt het met Mij!

En wie door déze enge poort binnentreedt, komt op de smalle weg. De weg van zelfverloochening en kruisdragen achter Jezus aan. Wij moeten wat minder breed worden, van ons eigen ik, onze hoogmoed, moet heel wat af. Daarom is die weg zo smal, om ons bescheiden te maken. En toch moeten we over die weg! “Want wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest om Mijnentwil, die zal het behouden!”

Het is een weg vol strijd, maar een strijd die tot de overwinning voert. Soms ook een heel donkere weg, maar een weg die tot het Licht leidt. Wij moeten die weg gaan. Er is geen andere weg. De weg, die Jezus is. “Ik ben de weg, de waarheid en het leven.”

Weinigen zijn er, die hem vinden. Jezus constateert dat met droefheid. Tegelijk roept Hij ons met liefde toe: “Ga toch op die weg, zoek hem!” Zelf is Hij ook die weg gegaan, door de smalle poort van Getsemane, over het smalle pad naar Golgota, voor u en voor mij.

Amen.

Luther VI – Het humanisme

Erasmus is niet meegegaan met de Reformatie. Hij vond het optreden van Luther veel te drastisch. Hij heeft nog wel geprobeerd te bemiddelen, maar tenslotte kon hij zich toch niet van de oude kerk losmaken. Veel van zijn gedachtegoed vinden we wel bij Luther terug. Wat Erasmus bijvoorbeeld zegt over het wezen van de Heilige Schrift, over haar betekenis voor het tijdelijke en eeuwige leven, is echt Luthers.

Erasmus door Hans Holbein de JongereIn de tijd van Luther werd de theologie beheerst door het zogenaamde Thomisme. Daarmee wordt de leer van Thomas van Aquino bedoeld.

Thomas is geboren in 1224 op een landgoed bij Napels. Hij is nauwelijks 50 jaar geworden. Het grootste deel van zijn leven heeft hij gewoond in Parijs, waar hij theologie professor was aan de universiteit. In die tijd werd theologie pas een echte wetenschap, en Parijs gold als het centrum van wetenschapsbeoefening. Door de vele geschriften van zijn hand kreeg Thomas al spoedig grote vermaardheid. In zijn theologie ging hij terug tot Aristoteles, de beroemde Griekse filosoof uit de oudheid. De werken van Aristoteles waren nog niet zo lang bekend. Het was een gunstig gevolg van de gevoerde oorlogen met de Arabieren. Thomas heeft Aristoteles uit het Arabisch vertaald en voor onze wereld toegankelijk gemaakt. Hierdoor is zijn gedachtegoed opgenomen in het Christelijke denken. Waar hebben we het dan over? Over filosofie en natuurkunde, wiskunde en astronomie. Het gaat dus merendeels over “exacte” vakken . De denkwijze die daarvoor nodig is brengt Thomas over op de theologie. Hierdoor wordt alles benoembaar en inpasbaar in één groot systeem. Dat noemen we het Thomisme.

Maar er kwam al gauw weerstand tegen zo’n perfect afgerond systeem. In Engeland waren twee geleerden: Duns Scotus en Willem van Ockham, die het er niet mee eens waren. Ze zeiden, dat je toch niet alles kunt inpassen in een groot systeem van onbetwijfelbare waarheden. Je kunt ook niet op alle vragen een antwoord hebben. Thomas ging er nog van uit, dat je met je verstand alle geloofsvragen kon oplossen. De Angelsaksische geleerden noemden als voorbeeld “God”. Je kunt toch niet meer van God zeggen dan wat ons door Hem geopenbaard is?

Daarna kwam er een stroming op, die wij “Humanisme” noemen. Ook de humanisten gingen terug tot het “oude denken”, met name tot Socrates (4e eeuw v.C.). De zintuiglijke waarneming speelde een grote rol: alleen wat je kon zien, was waar. Vertrouwen op je eigen verstand is belangrijker dan geloof in goden of God. De klemtoon kwam te liggen op de waardigheid van de mens, zijn vorming en ontwikkeling, menselijke zelfontplooiing en het belang van het individu. Humanisten ware wars van dogma’s, door de kerk opgelegde “waarheden” en potjeslatijn. Zij gingen terug tot de bronnen: het oude Grieks!

Erasmus, de meeste bekende humanist uit de tijd van Luther, heeft niet persoonlijk aan de Reformatie meegewerkt, maar wel zijdelings door veel kritiek te geven op de paus en de kerkelijke wantoestanden. Hij schreef daartoe een boekje, “Lof der zotheid”, waarin hij een opgevoerde persoon, “Zotheid” genaamd alle punten van kritiek liet opsommen, die hij natuurlijk zelf niet zo maar mocht uiten. Belangrijker nog was, dat hij het Nieuwe Testament heeft uitgegeven in het oorspronkelijk Grieks. Hij had het oude Grieks geleerd en beschikte over een zestal oude Griekse handschriften. Van daaruit heeft hij het Nieuwe Testament opnieuw vertaald en daarbij aangetoond, dat de Vulgaatvertaling (de oude Latijnse vertaling die men in de kerk gebruikte) op bepaalde punten onjuist was. Zijn vertaling heeft de naam gekregen van “textus receptus”. Hij kwam klaar in 1516. Luther heeft die vertaling mooi kunnen gebruiken voor zijn vertaling naar het Duits, in 1521.

Erasmus is niet meegegaan met de Reformatie. Hij vond het optreden van Luther veel te drastisch. Hij heeft nog wel geprobeerd te bemiddelen, maar tenslotte kon hij zich toch niet van de oude kerk losmaken. Veel van zijn gedachtegoed vinden we wel bij Luther terug. Wat Erasmus bijvoorbeeld zegt over het wezen van de Heilige Schrift, over haar betekenis voor het tijdelijke en eeuwige leven, is echt Luthers.

Al met al, kun je zeggen, was ook het geestelijke klimaat rijp voor wat “anders”. De “waarden”, die eeuwen lang stand hadden gehouden, begonnen aan alle kan- ten te wankelen. Het tijdperk van de “verlichting” was op komst. Het individu kreeg het voor ’t zeggen. Machtige instituten als de kerk en het keizerdom en de ridderstanden hadden afgedaan. De uitvinding van de boekdrukkunst maakte ook nog veel nieuwe gedachten toegankelijk voor het gewone volk. Men kon zelf gaan lezen, wat er in de Bijbel staat!

Mensen van het negende uur

Mensen van de Heilige Geest zijn ook anders dan anderen en zijn ook een beetje gek. Zij doen anders en denken anders. Zij zijn uitdagend en prikkelend, zij zien er soms ook uit als dronken mensen.

Handelingen 2, 15
“Het is het derde uur van de dag”

Rondom Pinksteren hangt een waas van geheimzinnigheid. Dat spreken in tongen en zo, dat vinden we maar mysterieus. De omstanders dachten niet voor niets, dat die mensen dronken waren!

Toen was Petrus opgestaan en had de mensen plechtig toegesproken: “Wat denken jullie nu wel? ’t Is toch pas het derde uur!” Voor ons is dat het negende uur, gewoon 9 uur in de ochtend. De Joden begonnen de dag ‘s-morgens vroeg om 6 uur, wij doen dat ‘s-nachts om 12 uur. Wij zouden dus zeggen: “Het is pas negen uur in de ochtend”.

Ja, en deze Petrus is vol van de Heilige Geest, en toch zo’n nuchtere constatering Hij ademt de Geest van God en hij is daar vol van, en dan toch zo’n nuchtere opmerking! “Het is pas negen uur hoor!” Duidelijk blijkt hieruit, dat hij met beide voeten op de grond staat. Hij is zich welbewust van plaats en tijd. Hij zweeft niet boven de aarde, maar maakt er terdege deel van uit. Niets ontgaat hem van wat er rondom hem gebeurt. Hij hoort de spotters wel fluisteren: “Zien jullie, wel, die mensen? Dat zijn Christenen, ze hebben de mond vol van het Evangelie, zogenaamd. ’t Mocht wat! Ze zullen wel dronken zijn!”

Petrus, de discipel en apostel, die zo dicht bij God staat, hij hoeft er zich natuurlijk niets van aan te trekken. Maar dat doet hij nou juist wel! Mensen kletsen zo graag, vooral over andere mensen. Petrus kent dat wel. Maar het is niet goed voor de zaak van God. Daarom stelt hij zich te weer. Hij moet de mensen duidelijk maken wat er hier gebeurt. Het Evangelie mag toch niet belemmerd worden? Het moet gehoord worden door en ook verstaanbaar worden voor iedereen. Het moet uitgelegd worden. Dat is vandaag nog zo. Daarom zitten we hier in de kerk.

Petrus begrijpt heel goed, dat die mensen om hem heen er niets van snappen. “t Is pas negen uur in de morgen, mensen, dan is een mens toch nog niet dronken!” Nee, mensen, vol van de Heilige Geest, dat zijn geen dwepers, zij verkeren niet in trance, nee toch, dat zijn gewoon heel nuchtere mensen. Misschien is het wel zo, dat de Heilige Geest mensen extra nuchter en waakzaam en oplettend maakt.

Wat een geweldige zegen is dat, wanneer je nuchter kunt zijn en mensen en dingen gewoon kunt nemen zoals zij zijn. Wanneer je ook het leven gewoon kunt nemen zoals het komt. Geen hysterische toestanden alstublieft! Niet wegvluchten in alcohol of andere verslavende middelen. Maar gewoon nuchter blijven. Wij kunnen dat vaak niet of niet meer. Het leven is daartoe vaak te ingewikkeld geworden. En ook zo hard, dat je ’t niet meer aan kunt en wel moet wegvluchten. Je wilt graag even die ellende vergeten! Wij lijken soms wel op paarden, die op hol geslagen zijn. En waarvoor eigenlijk? Voor niets! Misschien voor een graspolletje of een ritselend blad. En zo lopen ze zich te pletter tegen een boom of een huis. Arme mensen zijn wij, als we niet meer nuchter de dingen kunnen zien en accepteren in het leven. Mensen, die zich te pletter lopen tegen de spookbeelden van deze tijd!

En als we niet ten onder willen gaan, dan houden we ons een beetje voor de gek met relativerende gedachten als “Het zal toch zo’n vaart niet lopen. Ik ga nog lang niet dood. De man voor de tv, die ons zijn ellendige leven beschrijft, zal wel fantaseren. Allemaal Indianenverhalen, gewoon niets van aantrekken. En al die ellende van de oorlog, die in de afgelopen week weer is opgerakeld, ’t zal wel zwaar overdreven zijn. En die ellende in Afrika en die verschrikkelijke ramp in Burma en die hongersnood in de wereld, neem het maar met een korreltje zout. Niet zeuren, gewoon eten en drinken en vrolijk zijn! En we leven er op los, ieder naar zijn heug en meug.

Hadden we maar meer van die Heilige Geest! Die mensen nuchter maakt en oog geeft voor de dingen zoals ze werkelijk zijn. Er is – denk ik – geen nuchterder mens geweest dan Jezus Zelf. Die maakte Zich niets wijs, Die had geen valse illusies! Nee, toen iedereen stond te juichen, bij de intocht in Jeruzalem, toen huilde hij, over diezelfde stad. En toen Petrus tegen Hem zei: “Ik zal U nooit verlaten”, wist Jezus wel beter. Hij wist dat ze Hem allemaal zouden verlaten. Hij zag het kruis komen: naakt, hard, koud, ellendig. Hij vluchtte er niet voor weg. Geen objectiever mens dan Jezus! Nuchter was Hij, door de kracht van de Heilige Geest, die de mensen de ogen opent voor het leven en de dingen daarin neemt zoals ze werkelijk zijn.

Dat moeten we vandaag heel goed weten! De Heilige Geest maakt mensen bij de tijd! Petrus wist drommels goed, hoe laat het was. Letterlijk en figuurlijk! Letterlijk: nog maar 9 uur. Figuurlijk: we staan nog maar aan het begin, Gods Koninkrijk is komende, Gods nieuwe dag is aangebroken. Ook de mensen staan nog maar aan het begin. Zij zijn nog maar net op weg om de blijde boodschap van Gods genade aan te nemen en door te geven. En is dit eigenlijk niet nóg zo? We zijn wel met z’n allen tweeduizend jaar verder, maar wat de nuchtere beleving van het Evangelie betreft zijn we niet veel verder gekomen. Nog steeds zijn er de spotters en lachers, nog steeds wordt er van de Christenen gezegd, dat ze dronken zijn, een beetje gek ook.

En die reacties zijn niet helemaal onterecht. Want mensen van de Heilige Geest zijn ook anders dan anderen, zijn ook een beetje gek. Zij doen anders en denken anders. Zij zijn uitdagend en prikkelend, zij zien er soms ook uit als dronken mensen. Zij praten in zichzelf, zij praten in het luchtledige met God, zij hebben nog vertrouwen, wanneer iedereen het vertrouwen al lang verloren heeft, zij hopen nog, als iedereen de hoop al lang kwijt is! Zij zien nog lichtpuntjes, als die er menselijkerwijs al lang niet meer zijn. Hoevelen hebben daar in de oorlog niet moed uitgeput? Hoeveel verzetstrijders hebben uit dat nuchtere geloof ook niet al die gevaren doorstaan? Wie de Heilige Geest ontvangen heeft, is in al die dingen toch ook een beetje vreemd, vindt u niet? Een Christen lijkt wel dronken! Hij is enthousiast, een utopist (Verbeter de wereld, begin bij u zelf!), een wereldverbeteraar, een idealist, iemand die gelooft in een betere wereld van vrede en gerechtigheid. Een Christen is een dromer, hij is al in de hemel en de hemel is in hem en haar. Wie zo iemand ontmoet, vraagt zich terecht af: wat is dat voor vreemd figuur, zou die soms dronken wezen?

Zó komen in mensen, die vervuld zijn met de Heilige Geest uitersten samen: nuchterheid en dronkenschap. Pinkstergelovigen zijn beide tegelijk: nuchter en in vervoering. Zij zijn op aarde én in de hemel. Hoe wonderlijk is het leven in en door de Heilige Geest! Het is: in vreemde talen Gods grote daden verkondigen. En het is: opstaan en zeggen, dat het pas negen uur in de ochtend is. Het is: zijn in eeuwigheid en zijn in de tijd!

Voor een buitenstaander is dat gek. Dat bestaat toch niet! Met het verstand valt dit ook niet te rijmen. Het verstand kan alleen maar denken in begrippen van ruimte en tijd. Maar wie de Geest ontvangen heeft, die leeft en denkt en handelt vanuit de eeuwigheid, met de blik op oneindig! Daarom zijn die mensen niet gek, maar juist vol verstand, want de Geest leidt hen in de volle waarheid, zoals Jezus zegt in Joh.16, 13.

Mensen, die de Heilige Geest ontvangen, worden verkondigers net als Petrus. Zij beginnen een nieuw leven, waarin ruimte gegeven wordt aan de werking van de Heilige Geest. Hoe dat kan zijn, laat Petrus ons ook hier zien. Hij stond op. Daar zit een symboliek in. Hij staat, letterlijk en figuurlijk. Hij staat z’n mannetje, hij wéérstaat de spotters, hij staat voor de zaak van het Evangelie. Hij wordt een ander mens: van de eenvoudige visser, die nauwelijks uit zijn woorden kan komen, wordt hij een apostel, die redevoeringen houdt, zoals hier met Pinksteren. Hij is geworden tot spreekbuis van God. En hij zegt de mensen wat er in de goddelijke werkelijkheid aan de hand is: “Die mensen zijn niet dronken, maar de Heilige Geest is over hen gekomen!”

Nog vaak zullen ze hem voor gek verslijten, die Petrus, maar even vaak zal hij hen nuchter en zakelijk en gedegen vanuit zijn Bijbelkennis de weg mogen wijzen naar de volle waarheid. Dat is de kracht van de Heilige Geest, die in hem gekomen is. En dat overkomt vandaag de mensen nóg, als zij de Geest in hun leven toelaten. Overal waar de Geest werkt is kracht. Kracht niet van mensen, maar van God. De meest zwakke mensen kunnen daardoor sterker zijn dan de stevigste bodybuilders. In het Nieuwe Testament zijn daarvan voorbeelden te over. Van Stefanus bijvoorbeeld, de eerste martelaar, wordt in Hand.6  gezegd, dat hij een man was vol van de Heilige Geest en kracht. En van Jezus zegt Petrus zelf in Hand.10, dat God Hem gezalfd heeft met de Heilige Geest en met kracht.

De Heilige Geest is kracht en geeft ons kracht. Laten wij daar vandaag om bidden, laten wij dat elke dag doen, en het uitzingen:

Geef mij kracht, heel mijn leven lang,
Geef mij kracht, heel mijn leven lang,
Geef mij kracht, heel mijn leven lang,
O, geef mij kracht!

Amen.

Onze duitse nichtjes

Omdat Neef Eelco, een zoon van een zuster van Tilly, in München werkt en woont, hebben we daar ook nog drie “Duitse” nichtjes gekregen: Ineke van 17 en een tweeling Anne-Marie en Janneke van 12 jaar.

Omdat Neef Eelco, een zoon van een zuster van Tilly, in München werkt en woont, hebben we daar ook nog drie “Duitse” nichtjes gekregen: Ineke van 17 en een tweeling Anne-Marie en Janneke van 12 jaar.

Met de Paasdagen waren we in München en hebben daar een goede tijd gehad. We hebben de oude binnenstad bekeken, gewandeld in de Engelse tuin, en in de omgeving een prachtig klooster bezocht. We hebben vooral ook veel plezier gehad met elkaar, met Eelco en Jannette, de jonge dames en Oma Ans met haar partner René.

Op onderstaande laat ik even zien, hoe de nichtjes er uit zien. Ze zijn alle drie heel erg sportief en houden vooral van hockey.

Foto folder
Meer foto’s…

Luther V – Het politiek klimaat

De pausen gedroegen zich meer als wereldlijke heersers dan als geestelijke leidslieden. Eén voordeel is, dat zij wel vaak veel oog hadden voor mooie kunst. Daardoor werden beroemde kunstenaars aan het werk gehouden en kunnen we nu nog genieten van hun kunstwerken.

Karel V (1500-1558). Onbekende schilder. Gebasseerd op een portret van Jan Cornelisz. Vermeyen. Rijksmuseum Amsterdam.Je zou kunnen zeggen, dat Luther leefde op een keerpunt van twee wereldbeelden: het oude middeleeuwse en het nieuwe tijdperk van humanisme en renaissance. In de “oude tijd” waren kerk en wereld een eenheid, bijeengehouden door de hogere “standen”, de vorsten en adel en de geestelijke hoogwaardigheidsbekleders: paus, kardinalen en bisschoppen. Het “gewone volk” had eigenlijk niets te vertellen. Dit wordt wel anders na de opkomst van de steden. Het begon in Italië, in de veertiende en vijftiende eeuw. De steden werden machtiger en machtiger en groeiden uit tot stadsstaten, die onderling de hegemonie bevochten. De Paus stond daar eigenlijk buiten. De steden werden gedomineerd door magistraten en gilden. Met de ridderschap was het ook afgedaan. In Duitsland is de oude structuur van aparte vorstendommen nog langer blijven bestaan. In de tijd van Luther waren er tal van zulke aparte staatjes. Dit “heilige roomse rijk der Duitse natie”, zoals het wel genoemd werd, is na de Napoleontische tijd ten onder gegaan. Eigenlijk heeft de Duitse eenheid pas na de eerste wereldoorlog gestalte gekregen. Wie postzegels verzamelt van Duitsland weet hoeveel albums je dan nodig hebt, al die aparte staatjes gaven eigen postzegels uit.

Luther woonde in het land van de keurvorst Frederik van Saksen, bijgenaamd “Frederik de Wijze”. Dat was toen een machtige staat, die tot bloei kwam door een wijs beleid van de keurvorst. Frederik zag zijn functie als een goddelijk ambt, van God Zelf verkregen. Het ging hem dus niet om macht en materieel gewin, maar om vrede en recht in zijn gebied. Daardoor heeft hij ook Luther in bescherming genomen, om hem recht te doen.

Maar ook in Duitsland kregen de steden steeds meer te zeggen. Officieel werd het grote Duitse gebied bijeengehouden door de leiding van een keizer, die gekozen werd door de keurvorsten. In Luther’s tijd was dat Maximiliaan uit het geslacht der Habsburgers (1459-1519), maar die werd door ziekte steeds minder bekwaam om aan het keizerrijk leiding te geven. Toen hij in 1518 overleed moest er een andere keizer gekozen worden. De paus had daarbij ook een stem in het kapittel. Frederik van Saksen was een goede kandidaat, maar de keurvorsten kozen tenslotte voor Karel I, de kleinzoon van Maxilimilaan. Hij was nog erg jong (in 1500 geboren), maar sinds 1516 koning van Spanje. Zijn vader, Filips de Schone was jong gestorven (1478-1506). Zijn moeder was “waanzinnig” en is de geschiedenis in gegaan als Johanna de Waanzinnige (1479-1555). De jonge Karel werd opgevoed door een Nederlandse leraar, die later als paus Adrianus VI nog geschiedenis zou maken.

Keizer en paus leken twee antipolen, maar zij hielden elkaar toch in stand. Karel was diep overtuigd van zijn “goddelijke roeping”. Hij ging er van uit, dat de keizer het hoogste wereldlijke ambt in de Christenheid bekleedde en daarom ook voor die Christenheid en dus voor de kerk een zware verantwoordelijkheid droeg. Hij regeerde over het hele toenmalige Europa, een droom die later ook Hitler probeerde waar te maken. Hij regeerde zelfs over de hele wereld. Bekend zijn zijn woorden, dat in zijn rijk de zon niet onderging! En dat was waar, want nog niet zo lang geleden had Columbus Amerika ontdekt en inmiddels waren er tonnen Amerikaans goud naar Spanje gevloeid.

Toch werd er ook van enkele kanten aan zijn troon gerukt. Ik bedoel: de opkomst van de nationale staten Frankrijk en Engeland. Daar had Karel, die na de kroning in Aken in 1520 de naam van Karel V had aangenomen, concurrentie gekregen van Frans I en Hendrik VIII. Ook had hij het moeilijk met de Mohammedaanse zeeroversstaten in Noord-Afrika en de Turkse sultan Suliman I, die regeerde van 1520-1566. Menige oorlog moest worden uitgevochten.

De geestelijke wereld stond in deze tijd ook herhaaldelijk op z’n voegen te trillen. De pausen gedroegen zich meer als wereldlijke heersers dan als geestelijke leidslieden. Eén voordeel is, dat zij wel vaak veel oog hadden voor mooie kunst. Daardoor werden beroemde kunstenaars aan het werk gehouden en kunnen we nu nog genieten van hun kunstwerken. Deze pausen worden ook wel “renaissance”-pausen genoemd, omdat in hun tijd de terugkeer naar de oude Grieks-Romeinse vormen werd nagestreefd. Het is een lust om nóg een kijkje te nemen in de Sixtijnse kapel te Rome of in de St. Pieter en in Florence en Siëna en Pisa en zo kan ik nog wel tientallen prachtig bewaarde steden noemen! Verschillende pausen stamden uit het geslacht Borgia. Daarna kwamen  vertegenwoordigers van het geslacht der Medici, het beroemde bankiersgeslacht. In Luthers tijd waren dat Julius II , Leo X en Clemens VII. Tusen hen in stond een Nederlander, Adrianus VI. Hoe wereldlijk de andere zich gedroegen, zó geestelijk was deze sympathieke man. Op de rijksdag in Neurenberg begon deze paus met een oprechte schuldbelijdenis voor de fouten, die de kerk gemaakt had. Jammer dat hij maar zo’n korte tijd de regie in handen heeft gehad. Wie weet hoe het anders gelopen had?

Vervlogen tijden – Plakboek

In de afgelopen week hebben we weer stil gestaan bij de oorlog en de mensen  die daardoor zijn omgekomen. Veel herinneringen kwamen toen weer boven…

In de afgelopen week hebben we weer stil gestaan bij de oorlog en de mensen  die daardoor zijn omgekomen. Veel herinneringen kwamen toen weer boven. Zelf heb ik de oorlog met al zijn verschrikkingen ook meegemaakt. Ik was toen nog maar een kleine jongen (geboren in 1934), maar weet me toch nog heel veel te herinneren. Later kreeg ik van een oudere vriend in Haarlem, Foppe Bakker, een plakboek, omdat ik in geschiedenis geïnteresseerd ben. Ik laat u uit dit plakboek graag nog enkele herinneringen zien, o.a. uit die moeilijke oorlogstijd, uit het jaar 1945. Wellicht, dat het bij u nog het één en ander oproept…

Meer foto's...
Foto’s…

 

Luther IV – Gevolgen van de stellingen

Ook in Rome had men natuurlijk al lang over die professor uit Wittenberg gehoord, die zo veel kritiek had op de aflaatverkoop. En de paus, Leo X, kan dat zeker niet zo maar laten gebeuren. Daar moest een onderzoek komen. Het beste zou zijn om Luther zelf naar Rome te laten komen, dan konden ze hem daar als ketter veroordelen. En dan zou het kwaad in de kiem gesmoord zijn!

Ook in Rome had men natuurlijk al lang over die professor uit Wittenberg gehoord, die zo veel kritiek had op de aflaatverkoop. En de paus, Leo X, kan dat zeker niet zo maar laten gebeuren. Daar moest een onderzoek komen. Het beste zou zijn om Luther zelf naar Rome te laten komen, dan konden ze hem daar als ketter veroordelen. En dan zou het kwaad in de kiem gesmoord zijn! Maar zo ver kwam het niet, door ingrijpen van Frederik de Wijze, de keurvorst van Sachsen, waartoe Wittenberg behoorde. Deze zag niet graag één van zijn beste professoren uit de pas opgerichte universiteit in Wittenberg verdwijnen. Hij pleitte dus voor hem en verzocht het verhoor af te nemen op de rijksdag in Augsburg, waar in 1518 een nieuwe keizer gekozen zou worden. De zeven keurvorsten hadden in die keizer-keuze een belangrijke stem. Bovendien zag de paus in Frederik de Wijze ook best een nieuwe keizer. Daarom was hij hem ter wille en werd Luther naar Augsburg ontboden.

Daar, in Augsburg, werd hij begroet door kardinaal Cajetanus, een man doorkneed in het kerkelijke recht. Deze disputeerde met Luther en probeerde hem tot andere inzichten te brengen, maar Luther verzette zich en beriep zich steeds weer op de Bijbel. Omdat zijn vrienden bang waren, dat Luther gevangen genomen zou worden, hebben zij hem in het holst van de nacht van zijn bed gelicht en ontvoerd terug naar Wittenberg. De strijd laaide weer in alle hevigheid op, toen prof. Johannes Eck 13 stellingen publiceerde, waarmee hij Luther aanviel. Er kwam zelfs een openbaar debat tussen die twee, in Leipzig (1519). Eerst ging het debat tussen Andreas Karlstadt, een medestander van Luther en Johannes Eck, een pauselijke theoloog. Zij spraken over het gezang van de paus, waarmee de aflaathandel werd verdedigd. Toen Karlstadt het tegen Eck moest afleggen, nam Luther zelf diens plaats in. Luther beriep zich nog op Johannus Hus, de beroemde reformator uit Tsjechië, waarop Eck hem tegenwierp dat Hus door het concilie van Konstanz ter dood was veroordeeld. Toen Luther daarop zei, dat ook concilies zich kunnen vergissen, net als de paus, kon hij geen goed meer doen. Hij werd voor ketter uitgemaakt. Maar Luther was onwankelbaar, hij beriep zich steeds weer opnieuw op de Heilige Schrift, wat Hus een eeuw geleden ook al gedaan had. Toen de paus er van hoorde, vaardigde hij in 1520 een bul uit, waarin 41 stellingen van Luther werden veroordeeld als ketterij. En iedereen, die deze leer zou aanhangen, zou met de banvloek getroffen worden. Luther reageerde hierop door die bul in het openbaar te verbranden.

Daarna werd Luther nog ontboden door Karel V op de eerste rijksdag te Worms (in 1521). Toen hij weer niet zijn leer herriep, werd hij ook nog getroffen door de rijksban. Hij werd daarmee vogelvrij verklaard. Zijn vrienden ontvoerden hem toen opnieuw en brachten hem naar de Wartburg, waar hij twee jaren verbleef en de (Latijnse) Bijbel vertaalde in het Duits.

Al in Erfurt (1501-1505) was hij begonnen met Bijbelstudie. Hij vond daar in de bibliotheek een complete Bijbel. Dat was voor die tijd best iets bijzonders, want men was gewend aan bepaalde uitgezocht tekstlezingen in de liturgie. Maar nu zag Luther, dat er zo veel meer stond in de Bijbel. Het gewone volk bezat toen nog helemaal niet een volledige Bijbel. De Bijbel in de universiteitsbieb lag dan ook aan een ketting, om hem voor diefstal te vrijwaren! Later, in het klooster te Wittenberg, probeerde hij ook zo veel mogelijk de Bijbel te lezen. Doordat de Psalmen gebruikt werden in de dagelijkse gebeden, kende hij deze al spoedig uit het hoofd. De aanmoediging van de prior, Johannes von Staupitz, bracht hem er toe serieus te gaan studeren. Daardoor kon hij in 1512 promoveren tot doctor in de theologie en het professoraat van Bijbelwetenschap van Staupitz overnemen.

Vanuit zijn Bijbelkennis heeft hij in de moeilijke jaren na 1517 verschillende traktaten geschreven om de mensen te bemoedigen en de ogen te openen. Tenslotte kon hij het gewone volk ook in hun eigen taal de Bijbel te lezen geven. Bekend is, dat hij hiermee zeker ook een belangrijke bijdrage geleverd heeft aan de vorming van de Duitse taal.

Opgenomen naar de hemel

Vroeger dacht men, dat de aarde een platte pannenkoek was met de hemel daarboven. Wij weten al lang, dat dit beeld niet klopt. Dus zeggen veel mensen: ’t is allemaal onzin met die hemel, die bestaat helemaal niet!

Efeziërs 4, 1-10

We geloven in de hemel, de woonplaats van God. Dat is een oeroud geloof, zowel van Christenen als van Mohammedanen en Hindoes. Hiëronymus van Alphen dichtte heel lang geleden al:

Ik reis naar de hemel
Al ’t aardse gewemel
Verhindert mij niet.

Hoe we ons dat moeten voorstellen, weten we niet. Vroeger dacht men, dat de aarde een platte pannenkoek was met de hemel daarboven. Het versje van Van Alphen gaat ook nog van die voorstelling uit, net als het Bijbelse verhaal van de Hemelvaart van Jezus. Wij weten al lang, dat dit beeld niet klopt. Immers: de aarde is rond, draait om de zon en heeft dus geen vaste stand. In welke richting moeten we dan de hemel zoeken? Dus zeggen veel mensen: ’t is allemaal onzin met die hemel, die bestaat helemaal niet!

Maar wij vieren Hemelvaart, wij geloven wel in de hemel. Wij geloven in God de Vader, de Almachtige, Schepper van hemel en aarde. Ja toch?

De hemel is geschapen, door God, Zo belijden wij het. En de aardse werkelijkheid is verschillend van de hemelse. Maar beide, hemel en aarde, zijn door God in aanschijn geroepen. Hij is de Creator! En Luther voegt er aan toe: ex nihilo, d.i. uit het niets. Hemel en aarde zijn helemaal Gods werk. Maar zó, dat de hemel toch anders is dan de aarde. Wij kunnen ons, vanuit onze aardse werkelijkheid, de hemel dan ook nauwelijks voorstellen. Laten we niet denken aan een wolkenhemel, of aan de lucht met zon, maan en sterren, hoe ver we daarin ook kunnen kijken. Dat blijft toch altijd alleen maar aardse werkelijkheid. De hemel zal heel anders zijn! Wij kunnen het niet bevatten.

De werkelijkheid van de hemel is van God, niet van ons. Nóg niet, want wij zijn nog niet in de hemel. Maar God is er wel. De hemel is Zijn woonplaats. De God in de Bijbel is niet een God van “op bergen en in dalen en overal is God”. Een God Die overal is, is in feite nergens! Maar de God van de Bijbel woont ergens, namelijk in de hemel. En vroeger woonde Hij ook onder Zijn volk Israël, in de tempel. Niet dat de tempel Hem zou kunnen bevatten. Dat wisten Salomo en Paulus ook al, maar God wil toch op een bepaalde wijze in de tempel aanwezig zijn. Hij wist, dat de mensen daar behoefte aan hadden. Vandaar! Maar bevatten kan de tempel God niet. Zelfs de hemel der hemelen kan God niet bevatten, zegt Salomo. Maar Hij woont er wel, op een bijzondere wijze. De hemel is daarom zo heel anders dan de aarde, met zijn zonde en schuld.

Natuurlijk blijven we ons wel afvragen: waar is die hemel dan? Niemand kan die vraag beantwoorden. Want het gaat bij de hemel niet om iets ruimtelijks, eerder om iets geestelijks. Het is een spirituele dimensie! Wij kunnen ons alleen maar voorstellingen maken in de ruimte. Zo zouden we de hemel ook graag in kaart willen brengen! Maar de hemel is iets geestelijks, niet tastbaars of zichtbaars. Het is een belijdenis van je geloof. Buiten je geloof om kun je eigenlijk niet over de hemel spreken. De hemel wordt daarom wel eens een “ontoegankelijk licht” genoemd.

Wat mogen we verder van de hemel weten? Dat Jezus er is, zittende ter rechterhand van God. Wij zingen van Zijn liefelijke Naam, die hemel en aarde verenigt tezaam. Door de eeuwen heen heeft de Kerk beleden, dat Jezus Christus om ons en om onze zaligheid is neer gekomen uit de hemel en mens is geworden. Is gekruisigd, gestorven en begraven, opgestaan uit de doden en ten hemel gevaren. Zo staat het in de geloofsbelijdenis van Nicea. Het voltooide werk van de Heiland wordt afgesloten met de Hemelvaart.

Wat betekent nou die Hemelvaart, als we alles overzien wat Jezus voor ons gedaan heeft? Paulus zegt het zo duidelijk in onze tekst uit Efeze 4: “Wat betekent dit: Hij is opgevaren, anders dan dat Hij ook nedergedaald is naar de lagere, aardse gewesten? Hij, die nedergedaald is, Hij is het ook, die is opgevaren ver boven alle hemelen, om alles tot volheid te brengen.” Jezus is opgevaren, Hij heeft de aarde verlaten, wordt opgenomen in Gods hemel. Hij is bij God de Vader, maar Hij is daar om ons en om onze zaligheid! In feite worden wij mét Hem mee verhoogd, van de aarde naar de hemel. Je zou ook kunnen zeggen, dat Jezus in de Hemelvaart de aarde naar God heeft toegebracht. Het gewone aardse leven heeft nu een plaats gekregen bij God Het is het hoogtepunt van Jezus heilswerk, Zijn komst op aarde. Jezus zit nu aan de rechter hand van God Zijn Vader om voor ons op te komen. Hij is daar onze pleitbezorger. Hij regelt daar van alles voor ons! Zoals Hij gezegd heeft: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Wij leven voortaan op Gods aarde onder Gods hemel, waar Jezus Christus bezig is om alles tot volheid te brengen.

Dat is de gedachte van de apostel Paulus. Een troostrijke gedachte, niet waar?

Stel je eens voor, dat het laatste wat wij van het Evangelie wisten, alleen een aantal verschijningen van Jezus was zonder dat ons geloof op de hemel was gericht. Dan was het wel heel magertjes geweest! Wat hadden we er aan gehad, voor ons zelf? Maar gelukkig bestaat het Nieuwe Testament uitmeer dan vier Evangeliën. We hebben daar ook nog het boek Handelingen, waarin de Hemelvaart wordt beschreven en het Pinkstergebeuren. We zien daar Jezus opgenomen in de hemel en de Heilige Geest kómen uit de hemel. Jezus maakt plaats voor de Trooster. “Niet als wezen zal ik u achterlaten…” De Evangeliën lopen uit op Handelingen 1 en 2 en dat is prima zó! Jezus gáát, de Heilige Geest komt. Van nu af aan regeert de Heer door Woord en Geest. Jezus zit op Zijn troon. Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde.

De hemel omsluit de aarde zegenend en begeleidend. Wij zeggen dan terecht: “Alle zegen komt van Boven”. Alle gaven en vruchten van de Geest zijn gaven uit de hemel. De Geest Zelf wordt ons door Christus uit de hemel toegezonden. Ons burgerschap is in de hemel, zegt Paulus, en vanuit de hemel verwachten wij onze Heer, vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden. Zijn Rijk zal geen einde hebben!

Ach, wat weten wij eigenlijk van de hemel af? Op deze manier, zoals ik heb uitgelegd, toch nog heel wat! Als we niet wisten van Jezus’ hemelvaart zou de hemel voor ons een ontoegankelijke en verborgen werkelijkheid zijn. De Bijbel spreekt niet voor niets van de verborgenheid van God en de ondoorgrondelijkheid van Gods daden. Die in de hemel woont, bewoont een ontoegankelijk licht, en ons leven is in Christus verborgen in God, en een wolk onttrekt Jezus aan de ogen van de mensen. Maar juist zó komt er ruimte voor de Heilige Geest en ons geloof, hemelvaartsgeloof: gij zult de hemel geopend zien… Dat is toekomstmuziek. Voorlopig ligt onze zaligheid in het niet zien en nochtans geloven: in Hem gelooft gij zonder hem thans te zien!

Wij leven in de tussentijd, de tijd tussen Jezus’ komst en Zijn terugkomst. Dat is de tijd van de Kerk Op Hemelvaart volgt Pinksteren. “Gij zult Mijn getuigen zijn”. Getuige betekent belijder. Het Griekse woord kan ook “martelaar” betekenen. De martelaren werden door de eerste Christenen als de ware belijders beschouwd. Jezus heeft op aarde geleden, nu moeten Zijn discipelen Zijn getuigen zijn en lijden. Dat zou je de opgave van Hemelvaart kunnen noemen. Maar we krijgen daarbij ook een gave: de Heilige Geest. Gaven en vruchten van de Geest, waarbij de liefde voorop staat.

Denk niet, dat Hemelvaart het einde is. Nee, nu begint het pas goed! Discipelen worden apostelen. Ze gaan Jeruzalem binnen, en Galilea, de hele wereld door. En de Geest waait waarheen Hij wil en Hij gebruikt mensen voor Gods werk. Hemelvaartsmensen zijn uitgezonden mensen, vol verwachting uitziende naar de wederkomst van Christus, maar ondertussen hard aan het werk hier op aarde, ingeschakeld door de Heer daar Boven om alles tot voleinding te brengen.

Tenslotte zullen we eens mét Christus zijn. Zó moeten we de hemel verstaan. In de hemel zijn is mét Christus zijn en mét Christus zijn is in de hemel zijn. Daarom mogen we best zingen: Boven de starren, daar zal het eens lichten. Of: in de hemel is het schoon! Die schoonheid komt ook eens op aarde, als de aarde gezuiverd zal zijn van alle onrecht en onderdrukking, wanneer de stad van God, het nieuwe Jeruzalem, zal zijn neergedaald uit de hemel.

Op hemelvaartsdag keken de discipelen naar de hemel en dat doen wij ook. Maar onze blik wordt door Christus teruggebogen naar de aarde, naar plek waar we Hem dienen mogen.

Ach, wat geeft het ook? Boven of beneden? In de hemel of op aarde? Het zijn maar menselijke begrippen. We kunnen ze in onze geloofsbelijdenis niet missen. Maar Pasen en Hemelvaart en Pinksteren willen ons eigenlijk alleen maar zeggen, dat in Christus alles wonderbaarlijk goed terecht komt. Hij vervult, Hij voltooit, Hij redt alle dingen, ook u en mij en de gehele wereld.

Amen.

Lijden ter wille van Christus

Onze wereld is tolerant, ja zeker, zo heet dat officieel, iedereen mag en kan eigenlijk alles, mits het de algemene orde niet al te zeer verstoort. Maar de mensen zijn niet tolerant, vaak integendeel. Wie zijn mond durft open te doen tegen een gangbare mening in, zal dat zeker merken. Toch moet dat soms wel eens, dat je tegen de draad in moet gaan.

Gedenkplaat BonHoefferIn de vorige meditatie uit 2 Timtëus hoorden we, dat de verspreiding van het Evangelie met veel lijden gepaard ging. Ook Paulus spreekt daarvan in zijn eigen leven, als het lijden om Christus’ wil, ter wille van Christus. Veel martelaren hebben dit in de kerkgeschiedenis doorgemaakt. En nóg gebeurt dit overal, waar Christenen worden vervolgd. Het getuigen van Christus kan levensbedreigend zijn. In de oorlog hebben ook veel mensen dit ondervonden. We denken bijvoorbeeld aan de beroemde Duitse predikant Bonhoeffer, die vlak vóór het einde van de oorlog de kogel kreeg. In ons wereldje is dat gelukkig momenteel niet zo, wij leven in vrijheid en blijheid. Toch zien we ook dicht bij ons, hoe het getuige van Christus zijn geen eenvoudige zaak is en vaak met leed gepaard gaat: minachting, discriminatie, onderdrukking, isolement. Onze wereld is tolerant, ja zeker, zo heet dat officieel, iedereen mag en kan eigenlijk alles, mits het de algemene orde niet al te zeer verstoort. Maar de mensen zijn niet tolerant, vaak integendeel. Wie zijn mond durft open te doen tegen een gangbare mening in, zal dat zeker merken. Toch moet dat soms wel eens, dat je tegen de draad in moet gaan. Gedenkend Jezus Christus en levend vanuit Zijn Evangelie! Je moet soms als enkeling tegen de stroom oproeien. Dat kan een Christelijke stroom zijn: wanneer je moet optornen tegen allerlei niet meer levensvatbare kerkelijke normen en leeruitspraken, tradities en dogma’s. Het kan ook een “heidense” stroom zijn, wanneer het “in Christus zijn” je verbiedt mee te doen met een heersende openbare mening of politieke richting, wanneer je misschien moet waarschuwen tegen de antichrist, die daarachter verscholen gaat.

Tegen de stroom in zwemmend mogen we -zo zegt Paulus- het behoud in Christus deelachtig worden, want indien wij met Hem gestorven zijn, zullen wij ook met Hem leven! Indien wij standvastig zijn, zullen wij ook met Hem heersen (2 Tim. 2, 11-12).

Daarom nogmaals: houd in gedachtenis Jezus Christus, verrezen uit de doden! (2 Tim. 2, 8)

Luther III – Wittenberg

Tetzel vertelde de mensen, dat een “aflaat” niet alleen vrijspraak van de kerkelijke straf (de boetedoening) betekende, maar zelfs vergeving van al hun zonden. Dit ging in tegen de kerkelijke regels. Luther merkte dit al gauw, want de mensen, die bij hem kwamen biechten wilden geen boete meer doen en hadden ook helemaal geen berouw meer over hun zonden. Ze hadden immers een aflaat!

U hebt hier kunnen lezen, hoe Luthers leer zich ontwikkeld heeft. Vanuit zijn persoonlijke bekering probeerde hij ook de hem toevertrouwde Gemeente tot Christus te leiden. En op de Universiteit in Wittenberg bracht hij de studenten op de hoogte van zijn nieuw verworven gedachtegoed. Aan belangstelling ontbrak ’t hem niet, want hij was een begenadigd spreker. Vooral zijn colleges over de Psalmen waren zeer geliefd. Hij oefende in die jaren nog niet direct kritiek uit op de kerk, omdat hij het als zijn roeping zag die kerk van binnenuit te vernieuwen. Zijns inziens was de kerk te veel een instituut op zich zelf geworden, allemaal mensenwerk. Het moest weer een door de Heilige Geest geleide beweging worden! Hoe zeer dat nodig was, zou spoedig blijken! In de aflaatkwestie van 1517, die Luther aanleiding heeft gegeven tot het schrijven van zijn 95 stellingen. Hij had hierover al een brief geschreven aan de hoogste kerkelijke autoriteit in Duitsland, aartsbisschop en keurvorst Albrecht von Mainz.

Mensen hadden er al van gehoord en hadden deze “Thesen” her en der verspreid in heel Duitsland, buiten weten van Luther om. Tenslotte had hij ze maar als een soort uitnodiging tot discussie gespijkerd aan de deur van de slotkerk in Wittenberg (op 31 oktober 1517). Dan kon iedereen ze lezen.

Wat was er aan de hand met die aflaat-verkoop? De aflaat heeft te maken met het Rooms-katholieke boetesacrament. Het is een onderdeel van de biecht. Het boetesacrament bestaat van de menselijke kant uit drie delen: 1. berouw 2. belijdenis van de zonden en 3. de goede werken om het weer goed te maken. Van Gods kant komt dan de vergeving van de zonden, de absolutie van de priester. De aflaat hoort nu tot het laatste. Bij elke biecht krijgt de boeteling een straf mee om het weer goed te maken. Meestal zijn het een gebed doen of aalmoezen geven. Vroeger moest je soms een pelgrimstocht maken. Men ging er van uit, dat Gods vergeving niet voor niets was. Daar moest je als mens ook wat tegenover stellen. Later werden ook de straffen in het vagevuur zó gezien, als boetestraffen. Het gewone volk was erg bang voor die straffen. Geen wonder dus dat men daar graag van af wilde. En zó werd de mogelijkheid van een aflaat gegeven. Je kon zo’n straf daarmee als ’t ware afkopen. Door zo’n aflaat kreeg je iets mee uit de “schat van de kerk”, door Christus aan de kerk geschonken en waarover de paus nu beschikte.

Zo’n aflaat werd bij bepaalde gebeurtenissen ingesteld. In Luthers tijd was dat de bouw van de St. Pieter in Rome. Daar was veel geld voor nodig. Daarom schreef paus Leo X in 1515 een aflaat uit, die door de bisschoppen en bestuurders van een land moest worden georganiseerd. Frederik de Wijze, de koning van het gebied waar Luther woonde, Kursachsen, had daar niet veel zin in. Het zou immers veel geld uit zijn gebied onttrekken, geld wat hij zelf dringend nodig had. Maar de nieuwe en nog jonge keurvorst Albrecht van Mainz moest wel meedoen, want hij had voor zijn positie veel geld moeten betalen (je kocht in die tijd als ’t ware een bisdom!), dat hij nu in een deal met de paus terug kon verdienen. Hij had een schuld van 29000 goudguldens. De paus stelde voor die geweldige som gelds samen te delen, mits de keurvorst in zijn bisdommen meedeed met het verkopen van de aflaten voor de St. Pieter.

De verkoop van de aflaten werd in het gebied van Wittenberg in handen gegeven van een geroutineerde standwerker, Johann Tetzel. Hij was al vanaf 1516 bezig, onder grote toeloop van het volk. Tetzel vertelde de mensen, dat zij niet alleen vrijspraak kregen van de kerkelijke straf (de boetedoening), maar zelfs vergeving van al hun zonden. Hij maakte het nog bonter door ook hun ouders en grootouders er bij te halen. Die kregen door de aflaat ook vergeving van al hun zonden. Dit ging in tegen de kerkelijke regels. Luther merkte dit al gauw, want de mensen, die bij hem kwamen biechten wilden geen boete meer doen en hadden ook helemaal geen berouw meer over hun zonden. Ze hadden immers een aflaat! Voor een man als Luther kon dit natuurlijk niet bestaan. Hij had zelf zo veel moeite gedaan om zondevergeving te verkrijgen! Op zo’n manier werd de genade van God tot een commercieel gebeuren. Dat kon toch niet bestaan. Hij ging er dus al in 1516 over preken om de mensen te waarschuwen. Zo kwam hij ook in het jaar daarop tot zijn 95 Thesen “Over de kracht van de aflaat”. Hij wilde daarmee de waarheid aan het licht brengen. Het was hem vooral te doen om een juist verstaan van het boete doen. Al in de eerste stelling wijst hij op de aanmoediging van Jezus om boete te doen. Luther verstaat boetedoening in Bijbelse zin als “ommekeer, bekering”. Hij zegt het zó: “Lehren muss man die Christen: Wer dem Armen gibt oder dem Bedürftigen leiht, tut besser, als wenn er Ablass löst.” Een mens, die de noodlijdende helpt, kan putten uit de schat van het Evangelie. Die krijgt genade om niet! De schat van het heilige Evangelie van de eer en genade van God is meer dan al de schatten van de kerk!

Luther wilde met zijn stellingen een discussie op gang brengen om tot de ware kerk te komen. Hij zelf had niet kunnen bevroeden, dat daar zo’n commotie uit ontstond, in heel Duitsland. Want deze 95 stellingen gingen al spoedig rond in alle Duitse landen. Dank zij de pas uitgevonden boekdrukkunst! Daardoor is een
geweldige beweging op gang gebracht.

Verjaren

Hoe ouder je wordt, hoe meer je aan bepaalde dingen gaat hechten. Natuurlijk moet je ook van heel veel afstand doen, want het is alles te veel, wat je in je leven bijeen vergaard hebt. Je kunt niet alles meenemen, als je kleiner wilt gaan wonen. Het kan een ballast worden.

Van mijn lieve vrienden uit Zeeland, Sonny en Ans, kreeg ik ter gelegenheid van mijn verjaardag de volgende gelukwens:

Verjaren
Is vergaren
Met wijsheid en geduld,
Dingen om te bewaren
Tot het leven is vervuld.

Daar zit een kern van waarheid in! Hoe ouder je wordt, hoe meer je aan bepaalde dingen gaat hechten. Natuurlijk moet je ook van heel veel afstand doen, want het is alles te veel, wat je in je leven bijeen vergaard hebt. Je kunt niet alles meenemen, als je kleiner wilt gaan wonen. Het kan een ballast worden. Hoe moeilijk is het dan om met wijsheid en geduld afstand te doen van het een en ander en juist die dingen te bewaren, die echt met je leven mee mogen gaan, tot het leven is vervuld. Ik ben nu 74 jaar geworden en heb -dat merk ik- best een beetje wijsheid en geduld nodig. Tilly, die lieverd, zegt zo vaak tegen  mij: doe nou eens wat weg! De studeerkamer is boordevol van boeken, grammofoonplaten, CD’s, Video’s en wat allemaal nog meer. “Hoe moet ik dat nou nog schoonmaken?” klinkt telkenmale haar diepe verzuchting. Laats heb ik al dertien fruitdozen vol met theologische boeken weggedaan, tegen zegge en schrijve 25 Euro! Voor alle dertien tezamen! En nog kun je niet zien, dat er wat uit is, uit mijn studeerkamer. Nou hoop ik maar, dat één van de zeven kleinkinderen theologie gaat studeren en alles overneemt. Of dat één van hen een muzikale hobby krijgt, zodat al mijn platen en cd’s nog eens een mooie bestemming krijgen. Maar voorlopig zit dat er nog niet in: de kleinkinderen, nu ze groter worden, denken alleen maar aan videospelletjes, voetballen en hockey!

Maar het was weer een fijne verjaardag, met de kinderen en kleinkinderen. Echt een feest! Van de vele kaarten, die ik mocht ontvangen laat ik u hieronder een collage zien. Zo kleurrijk als de kaarten en tekeningen zijn, zó kleurrijk moge ook mijn nieuwe levensjaar worden!

Jezus Christus, verrezen uit de doden

…dit is immers de kern van het Christelijk getuigenis: de Paasboodschap, dat Hij verrezen is uit de doden, en dat daarmee het nieuwe leven, de eindtijd, is aangebroken, omdat alle dingen voortaan in het licht staan van de opstanding. Maar de verkondiging van het Evangelie gaat niet zo maar, gladjes, zonder tegenstand. Het is voor velen niet acceptabel en het roept daarom weerstand op. Menigeen heeft het veel verdriet en lijden en zelfs het leven gekost.

2 Timoteüs 2, 8
“Houd in gedachtenis: Jezus Christus, verrezen uit de doden”

Om dit vers goed te verstaan, moeten we eigenlijk het hele stuk van vs.2 t/m vs.13 lezen. Timoteüs wordt door de apostel Paulus opgeroepen “sterk te zijn”. Niet zo maar uit zich zelf en voor eigen belang, maar “in de genade, die in Christus Jezus is”. De kracht, waar het hier om gaat, is de ons van God gegeven “geest van kracht”, zoals de apostel in hoofdstuk 1 vers 7 al aangeduid had: “Want God heeft ons een geest gegeven niet van vreesachtigheid, maar van kracht, van liefde en zelfbeheersing”. Het is dus de kracht van God Zelf, die Timoteüs sterk zal maken. Waartoe? Om zijn werk als apostel te doen, om het Evangelie door te geven in het onderwijs van anderen en ook om voor het Evangelie te lijden (2, 2 en 3).

Een mens krijgt die kracht, wanneer hij in gedachtenis houdt: Jezus Christus, verrezen uit de doden. “Zoals mijn Evangelie luidt”, zegt Paulus.  Dit is immers de kern van het Christelijk getuigenis: de Paasboodschap, dat Hij verrezen is uit de doden, en dat daarmee het nieuwe leven, de eindtijd, is aangebroken, omdat alle dingen voortaan in het licht staan van de opstanding. Maar de verkondiging van het Evangelie gaat niet zo maar, gladjes, zonder tegenstand. Het is voor velen niet acceptabel en het roept daarom weerstand op. Menigeen heeft het veel verdriet en lijden en zelfs het leven gekost. “Het bloed der martelaren is het zaad van de kerk”  heeft eens een kerkvader gezegd. Ik meen, dat het Origenes was. Hij zag dat de kerk groeide, ondanks alle ellende. De uitkomst is goed, maar het kost heel wat moeite en pijn. Paulus spreekt uit dezelfde ervaring: “Zoals mijn Evangelie luidt, de prediking waarvan ik lijden heb te verduren gehad, zelfs gevangenschap, alsof ik een misdadiger was, maar het Woord van God kent geen gevangenschap. Daarom draag ik alles om der uitverkorenen wil” (vs.9-10).

Gods Woord is niet gevangen te nemen, het gaat boven alle menselijke grenzen uit. Jezus Christus, de drager van het Woord, is toch uit de doden verrezen! En daarom moeten we Hem in gedachtenis houden. Dan krijgen ook wij kracht om in het Evangelie te staan en er ook om te lijden, als ’t moet. “In gedachtenis houden” is meer dan je herinneren. Het is gedenken, er dagelijks bij stil staan, wat Jezus gedaan heeft vóór ons. Zijn dood en opstanding worden zó vlees en bloed in ons eigen, dagelijkse, leven, zij bepalen onze levenshouding, wat we doen en laten moeten, wat we zeggen en juist niet zeggen moeten. In deze zin kan Paulus spreken van “Christus in u” en het “in Christus zijn”. Daarom zingen wij, met Gez.222: Jezus is ons licht en leven!

Luther II – Genade van God

Hoe komt Luther er toe de Heilige Schrift als enige autoriteit voor het geloof en de kerk te beschouwen? Omdat hij door Bijbelstudie zijn persoonlijke heil ervaren heeft, toen hij antwoord kreeg op de prangende vraag die hem jaren lang bezig hield: Hoe krijg ik een genadige God? Antwoord uit de Bijbel: Door te geloven in Jezus Christus en Die gekruisigd!

Het klooster in Erfurt waar Luther verbleefMaarten Luther deed in het klooster van Erfurt alles, wat van een monnik werd verlangd. Hij dacht daarmee de “gerechtigheid” van God te bereiken . In al die voorbeeldigheid werd hij al spoedig tot het priesterambt toegelaten(1507). Hij mocht ook veel studeren. Al gauw zien we hem ook al filosofische colleges geven. Hij was een knappe kop en werd door al zijn mede-broeders geëerd. In 1511 werd hij met een bijzondere opdracht namens het klooster naar Rome gestuurd. Veel kerkgebouwen heeft hij daar bezocht, maar de paus zelf heeft hij niet mogen ontmoeten. De prior van het klooster, Johannes von Staupitz, moedigde hem aan theologie te gaan studeren, Dat deed hij en al spoedig werd hem een professoraat in Wittenberg aangeboden. Hij werd daar ook met de prediking en zielzorg in de stadskerk belast en tenslotte ook tot districtsvicaris over elf kloosters beroepen. Hij was dus een druk bezet en veel gevraagd man. Eigenlijk rusteloos, want wat hij zocht vond hij niet: de genade van God. Hij wilde het allemaal nog te veel zelf doen. Hij dacht ook, dat het zó moest! Gelukkig had hij iemand naast zich, die hem een andere weg wees: de weg van Christus, de weg van Zijn kruis. Door de jonge Maarten aan te moedigen theologie te gaan studeren, bracht Von Staupitz hem in aanraking met de Heilige Schrift en met name met de Psalmen. Daar vond hij de werkelijke “gerechtigheid” van God, namelijk dat God genadig en barmhartig is en de zonden vergeeft. Niet de toornige en straffende God. zoals hij God voordien altijd gezien had. Vooral van Paulus, in de Romeinenbrief, heeft hij geleerd, dat het niet de prestatie van de mens is om gerechtigheid te vinden bij God, maar uitsluitend genade en niets dan genade!

Hoe komt Luther er toe de Heilige Schrift als enige autoriteit voor het geloof en de kerk te beschouwen? Omdat hij door Bijbelstudie zijn persoonlijke heil ervaren heeft, toen hij antwoord kreeg op de prangende vraag die hem jaren lang bezig hield: Hoe krijg ik een genadige God? Antwoord uit de Bijbel: Door te geloven in Jezus Christus en Die gekruisigd!

Dor zijn Schriftstudie heeft Luther ook nieuw zicht op God mogen ontvangen. Dat God met Zijn liefdewil gericht is op de verlossing van zondige mensen. En dat Hij dat geëffectueerd heeft in Jezus Christus, langs de weg van het kruis. Hij volgt hierin helemaal de apostel Paulus met zijn kruistheologie. “Een vaste burg is onze God, een toevlucht voor de Zijnen”, zó klinken de beginregels van Luthers strijdlied. Daarmee wordt het centrum van Luthers geloof weergegeven: Dat God waarachtig is en getrouw, en dat Hij met zekerheid Zijn plan met mens en wereld volbrengt. Hoe komt Luther aan deze zekerheid? De openbaring in de Bijbel leert hem dat. Het Woord van God zegt hem dit. Zonder dit Woord zou hij het nooit geweten hebben! Daarom hangt hij zo aan dit Woord: zonder dit Woord is er geen werkelijk leven in de mens. Het is Gods kracht zelf en dus bron van alle menselijke kracht. Dat de mens deze kracht nodig heeft, maakt Luther duidelijk door zijn gedachten over de zonde: het radicale kwaad in de wil van ieder mens. Hij treedt hier in het spoor van Augustinus. Er kan geen sprake zijn van enige verdienste bij de mens, die hem op Gods genade kan voorbereiden. Dat kan alleen het Woord, en het Woord doet dat door de kracht van het geloof in Jezus Christus.

Hier komen we bij de kern van Luthers geloofsvisie: zijn genade- en rechtvaardigingsleer. God verlost de mens van zonde , schuld en dood, door zijn zonden te vergeven en hem zo te “rechtvaardigen”. Het is een “iustificatio imputativa”, een toegerekende gerechtigheid. Waarom toegerekend? Omdat God het de zondige mens “toerekent” ter wille van het volbrachte werk van Christus. De Heiland heeft aan Gods gerechtigheid voldaan voor iedereen, die in Hem gelooft. De mens wordt dan rechtvaardig verklaard doordat God hem ter wille van Christus de zonden vergeeft. Het is een “aliëna iustitia”, de gerechtigheid van iemand anders, van Christus, die de mens toevalt. “Nihil iustificat nisi sola fides Christi”  (Niets rechtvaardigt behalve het geloof in Christus). “Iustus ex fide vivet” (de rechtvaardige leeft uit het geloof).  Maar de grondslag van dat alles is de genade van God: “Gratia sola iustificat” (de genade alleen maakt een mens rechtvaardig voor God!). God is daarbij niet afhankelijk van de mens, hoe goed die het ook doet. De mens kan met niets de hemel verdienen! Hij moet alleen maar geloven en dankbaar Gods genade ontvangen. Hij kan daarbij ook vast vertrouwen op de waarheid van Gods beloften. Geloven is dan ook een persoonlijke verhouding tot God, met ethische consequenties. “Sola fide, sola gratia, sola scriptura!” Dit moet de kerk aan de mensen leren , want de kerk is de in het geloof bijeengebrachte gemeenschap, waarin de liefde tot elkaar gepraktiseerd wordt.

De Kleine Duiker

We zijn vorige week op een mooie vroege lentedag met ons kleine manneke naar de kinderboerderij geweest. Wij, dat zijn mijn vrouw en ik; het kleine manneke, dat is onze jongste kleinzoon van vier jaar. Wij zeggen de kinderboerderij, maar eigenlijk is het veel meer dan dat. Het is een belevenis! Het is een landbouwmuseum in wording, waarin oude tijden herleven.

We zijn vorige week op een mooie vroege lentedag met ons kleine manneke naar de kinderboerderij geweest. Wij, dat zijn mijn vrouw en ik; het kleine manneke, dat is onze jongste kleinzoon van vier jaar. Wij zeggen de kinderboerderij, maar eigenlijk is het veel meer dan dat. Het is een belevenis! Het is een landbouwmuseum-in-wording, waarin oude tijden herleven. U kunt er over lezen in onderstaand stukje, overgenomen uit de website van De Kleine Duiker. Het geheel staat op een prachtige locatie aan de zuidrand van Barendrecht, waar vroeger de beroemde Barendrechtse spruitjes geteeld werden. Toen wij er op zaterdagmiddag aankwamen werden we begroet door het geblèr der schapen. Het was een koor van jonge stemmetjes! Toen we keken, zagen we op een stukje weiland wel 30 jonge lammetjes, de meesten spierwit, enkelen geblokt. Ze huppelden door elkaar en hingen aan hun moeder. Soms zat er één op een moederschaap. Het was zo’n feestelijk gezicht! Gelukkig had ik mijn cameraatje bij me en zo kan ik u laten meegenieten van deze lenteboden. We hopen, dat de Kleine Duiker nog veel vreugde mag bieden aan de dieren die daar zijn ondergebracht en aan de mensen die komen kijken, vooral natuurlijk aan de kinderen! We zien het complex groeien. Elke keer weer, als een bedrijf een jubileum heeft, wordt er weer wat bijgezet. Een hooiberg, konijnenhokken, mooie kippen in prachtige onderkomens, en natuurlijk de grote dieren in hun onderkomens. Allemaal gesponsord! En dan komt er ook nog een oude boerderij, steentje voor steentje afgebroken op de Middeldijk, en straks weer steentje voor steentje opgebouwd! Straks lopen de dieren buiten op prachtige weiden, omringd door waterpartijen en singels, terwijl de kinderen spelen in de mooie speeltuin. Echt een complex om trots op te zijn!

Voor foto’s ”De Kleine Duiker” klik hier.

Uit website De Kleine Duiker het volgende artikel:

Wat gaat er gebeuren?

Er is gekozen voor een opzet om het vroegere landleven te laten zien zoals dat er op en rond een boerderij aan toeging, in een omgeving met veel groen. Het voortbrengen van de land- en tuinbouwgewassen, de fruitteelt, de moestuin en de vele landbouwhuisdieren zoals koeien, paarden, varkens, schapen, geiten, kippen en nog meer zullen alle een wezenlijk onderdeel gaan vormen en erbij betrokken worden. De gewassen zullen op biologische wijze geteeld worden en de dieren zullen zoveel als mogelijk in hun eigen natuurlijke omgeving in en om de boerderij verblijven.

Dit betekent dat het publiek van dichtbij kennis kan nemen van wat de natuur ons biedt. De inrichting van het landgoed en de gebouwen wordt zodanig uitgevoerd dat een grote informatieve en educatieve functie bereikt kan worden.

Een belangrijke doelstelling is vooral ook de functie als kinderboerderij. De vele soorten dieren zullen voor de jonge kinderen aantrekkelijk zijn en waar mogelijk zullen zij bij de verzorging betrokken worden.

Er zijn in de toekomst nog meer mogelijkheden: het complex kan worden gebruikt als expositie en vergaderruimte, er komt een bescheiden horecafunctie, er kunnen themadagen en cursussen worden georganiseerd en ook kan worden gedacht aan de verkoop van eigen producten in een boerderijwinkel.

(Foto: Jos Wesdijk)

Enkele koeien die daar reeds grazen in de wei van de “De Kleine Duiker”, op de achtergrond de kerktoren van Heerjansdam.

Terugkomst in Rijen

Van m’n studententijd had ik nog een Berini overgehouden, die bracht me het eerste jaar van Dongen naar Rijen. Vaak kwam ik pas in het holst van de nacht thuis, ik kon de bochten tellen. Na een jaar toen de Berini het begaf, was de kerkvoogdij zo goed me een nieuwe Sparta te geven. Dat was een hele uitgave! Gehuld in een lange leren jas snorde ik langs ’s Heren wegen in het Brabantse land.

Dongen en Rijen waren mijn eerste Gemeente, waar ik in 1960 als vicaris begonnen ben. De diensten werden gehouden in de basiskapel op de vliegbasis Gilze-Rijen.

Na mijn pensionering ben ik daar weer als gastpredikant teruggekomen. Bij de eerste dienst, in 1999, heb ik het volgende gememoreerd:

Rijen, 28 maart 1999

Het is zevenendertig jaar geleden, dat ik hier voor het laatst heb gestaan, welhaast een mensenleven geleden! Van 1960 tot 1962 was ik vicaris van de Gemeente Dongen en Rijen, een Gemeente die lange tijd vacant was geweest en geen geld had om een volwaardige predikant te betalen. Daarom werd ik er naar toe geleid, net van de universiteit af, een jong broekie van 26. Ik was aangesteld parttime voor een halve week, en die halve week moest ik nog verdelen tussen Dongen en Rijen en 51 keer een nieuwe preek maken. Ik had 2 vakantiezondagen en 2 vrije zondagen, dus rekent u maar uit: 51 keer stond ik voor de Gemeente. Ja, dat waren me andere tijden dan nu! Van m’n studententijd had ik nog een Berini overgehouden, die bracht me het eerste jaar van Dongen naar Rijen. Vaak kwam ik pas in het holst van de nacht thuis, ik kon de bochten tellen. Na een jaar toen de Berini het begaf, was de kerkvoogdij zo goed me een nieuwe Sparta te geven. Dat was een hele uitgave! Gehuld in een lange leren jas snorde ik langs ’s Heren wegen in het Brabantse land. In Rijen kreeg ik leuke kontakten. Ik weet niet of er nog iemand uit die tijd hier aanwezig is. Ik herinner me met veel plezier een reisje naar Brussel, met een kerkeraadslid die toen al over een auto beschikte. Iets wat ook een onuitwisbare herinnering heeft achtergelaten, is heel droevig: de begrafenis van een klein kind. Er was toen al een aardig contact met de luchtmachtpredikant, die wel eens bij ons thuis in Dongen op de koffie kwam. Hetgeen resulteerde in een peetvaderschap. Naar hem werd onze kater vernoemd: Brammetje. U raadt het al: de naam van de basis-predikant was Bram Karreman. U hoort het: vele goede herinneringen verbinden ons met u. Het is mij daarom een groot genoegen na 37 jaar weer eens bij u voor te gaan.

 

Vergeet niet één van Zijn weldaden

Toch zijn er dingen in je leven, die je eigenlijk nooit vergeten mag! “Vergeet nooit één van Zijn weldaden!” Het zijn Gods weldaden, die voortdurend bij ons moeten blijven, in gedachten en herinneringen. Niet vergeten, wat God allemaal voor u heeft gedaan en wat Hij allemaal nóg doet.

Psalm 103, 2

In het verpleeghuis, waar ik vroeger gewerkt heb, zongen we ’t nog in de oude berijming: “Vergeet nooit één van Zijn weldaden, vergeet ze niet.’Is God, Die z’ u bewees!” Oude gespierde taal, een dringend appél op ons geloof.

Niet vergeten! Dat is een opdracht en een opgave tegelijk Want voor velen is ’t een zegen, dat de mens vergeten kan en vergeten mag. Ik denk aan al die mensen, die iets ergs hebben meegemaakt, of in kommervolle lichamelijke of geestelijke en psychische omstandigheden verkeren of verkeerd hebben. Wat is het goed om dán te kunnen vergeten. Mensen bijvoorbeeld in een verpleeghuis, die zo veel moeten missen. Je bent je oude vertrouwde omgeving kwijt; man en vrouw worden van elkaar gescheiden; er wordt maar met je gedaan. Als je terugdenkt aan de tijd, toen het er allemaal nog was, toen je ook zelf nog iets voorstelde, dan schieten de tranen je in de ogen.

Toch zijn er dingen in je leven, die je eigenlijk nooit vergeten mag! “Vergeet nooit één van Zijn weldaden!” Het zijn Gods weldaden, die voortdurend bij ons moeten blijven, in gedachten en herinneringen. Niet vergeten, wat God allemaal voor u heeft gedaan en wat Hij allemaal nóg doet. Een vraag aan u persoonlijk: denkt u nog wel eens terug aan het ogenblik dat u Belijdenis deed of in de kerk getrouwd bent? Of de Heilige Doop hebt ontvangen? Ik weet wel, u bent er toen niet zelf bewust bij geweest, want daarvoor was u nog te klein. Maar toch, u bént gedoopt, en dat is niet mis! Denkt u daar we eens aan? Hoe bevoorrecht u eigenlijk bent? Als Maarten Luther het moeilijk had, sprak hij zich altijd zelf moed in met de gedachte: “En ik ben tóch gedoopt! Ik ben gedoopt!” Dat betekende voor hem, dat God beloofd heeft voor hem te zorgen, en dat hij daar nu op vertrouwen mag. Denkt u nog wel eens terug aan al die momenten, waarin u God zo heel dicht nabij u wist? Ook die momenten, waarin u zelf stilletjes “ja” tot God zei? Nooit vergeten, het zijn toch Gods weldaden!

Ik weet wel: een mens vergeet zo gemakkelijk. Zou dat niet onze grootste zwakte zijn? Alles is zo gauw weer vergeten! Ook de mooie beloftes, die je deed, toen je er zo slecht aan toe was. We gaan zo gauw weer over tot de orde van de dag!

Het is ook zo, dat je niet altijd aan alles kunt blijven denken. En verdrietige dingen in je leven wil je ook wel gauw vergeten. Toch is het goed om bepaalde zaken voortdurend in herinnering te houden: Gods weldaden! Gods wonderbare uitreddingen! Vroeger waren ze er nog en nóg zijn ze er en ze zullen altijd opnieuw blijven komen. Let maar op! Gods weldaden laten u niet los. En ze vragen van ons ook een antwoord. Gods weldaden zijn gave en opgave tegelijk. God is onze Gever en wij laten die Gever niet los. Wij houden Hem aan Zijn woord, luisteren ook naar Hem en doen wat Hij van ons vraagt. God denkt aan ons, zó ook moeten wij denken aan Hem! Zijn grootste weldaden waren Goede Vrijdag en Pasen. We hebben het pas nog gevierd. Houdt het bij u ook in de komende tijd. Daarom:

Vergeet niet één van Zijn weldaden, vergeet ze niet! Never!

Luther I – Monnik

Luther studeerde aan de universiteit van Erfurt. Hij was geleerd in de rechten (magister artium) en ging een mooie toekomst tegemoet. Maar opeens besloot hij in de orde van de Augustijner Eremieten te worden opgenomen. Waarom doet een mens zo iets? Waarom deed Luther dat, tegen de wil van zijn vader en al zijn vrienden?

LutherVijf honderd jaar geleden zat Luther in een klooster te Erfurt. Hij worstelde met veel problemen. Vooral de vraag, hoe een mens de genade van God kan ontvangen, hield hem bezig. Hij was monnik geworden, omdat dit in de Middeleeuwen als de koninklijke weg gold om in de hemel te komen. Dat was in het jaar 1505 gebeurd. Hij studeerde toen aan de universiteit van Erfurt. Hij was geleerd in de rechten (magister artium) en ging een mooie toekomst tegemoet. Maar opeens besloot hij in de orde van de Augustijner Eremieten te worden opgenomen. Waarom doet een mens zo iets? Waarom deed Luther dat, tegen de wil van zijn vader en al zijn vrienden?

Later heeft hij daarover verteld in één van zijn befaamde “tafel-gesprekken”. Hij was bang voor de dood, waarmee hij al verschillende keren te maken had gehad. In zijn tijd stond de dood midden in het leven. Niet alleen oudere mensen gingen dood, maar vooral ook kinderen. De gemiddelde leeftijd lag toen ongeveer op 35 á 40 jaar. Het verhaal wil, dat Luther eens onderweg naar Erfurt door een bliksemstraal zó geschrokken was, dat hij uitriep: “Heilige Anna, help, ik wil monnik worden!” Toen is hij het klooster ingegaan, in Erfurt. “Niemals dachte ich das Kloster zu verlassen. Ich war der Welt ganz abgestorben.”

Op zich zelf is de doodsangst bij Luther te verklaren uit het algemene gevoel, waarin de mensen toen leefden. Men was er niet gerust op, hoe het leven ná de dood zou zijn. Boven de portalen van alle Middeleeuwse kerken zie je nog het “laatste oordeel” afgebeeld. Christus zit in het midden op de rechterstoel en de mensen, die het goed gedaan hebben, gaan naar rechts, de hemel in, maar de mensen, die om hun zonden veroordeeld zijn tot de hel, gaan naar links het vagevuur in. Met de meest mogelijke verschrikkingen wordt dat laatst afgebeeld. Geen wonder, dat de mensen daar bang voor waren! De mensen waren dus erg bezorgd voor hun zielenheil. Wat zij daarvoor nodig hadden was door de sacramenten van de kerk te verkrijgen. Christus Zelf bleef daarbij eigenlijk ver weg. Tussen de mens en Christus was eerst Maria geschoven en later ook nog de moeder van Maria, moeder Anna. Tot deze Anna bad dus Luther in die schrikwekkende nacht.

Luther had het gevoel, als rechtenstudent van 21 jaar, dat hij er beslist nog niet “was”. God moest hem wel veroordelen! Daarom trad hij het klooster in. Om van daaruit goede werken te doen. Want dat was erg belangrijk! De mens is immers een zondig wezen, maar kan door goede werken de gerechtigheid van God “verdienen”. De gedachten over de zonde van de mens en de genade van God waren door de eeuwen heen overgeleverd en afkomstig van Augustinus, een bisschop die in de vierde eeuw leefde. Augustinus had geleerd, dat Adam goed was geschapen, maar door de zonde de gemeenschap met God had verloren. Daardoor was hij slaaf van zijn eigen zonde geworden en ten dode opgeschreven, niet meer in staat tot eng goed. In Adam hebben alle nakomelingen gezondigd, volgens een onjuiste weergave van Rom.5, 12: “Daarom, gelijk door één mens de zonde de wereld is binnen gekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben.” Augustinus haalt hier uit, dat alle mensen in Adam gezondigd hebben. Ieder mens is daardoor met de erfzonde belast, waardoor de hele wereld een “massa perditionis” (een poel van verderf) is geworden. De mens heeft nog wel een vrije wil, maar die is waardeloos zonder de genade van God, God schenkt wel Zijn genade, maar niet aan iedereen. Er zijn maar weinig mensen daarvoor uitverkoren. Dat zijn de “praedestinati ad gratiam”, de rest is “damnatione preaedesinati” (uitverkoren tot de vervloeking). In deze leer is ook Luther groot gebracht. Het is daarom ook geen wonder, dat hij zwaar tilde aan het leven!

Nadat Luther in 1505 tot Magister Artium was gepromoveerd en in het klooster was toegetreden, werd hij in 1507 tot priester gewijd, waarna hij begon aan zijn eigenlijke theologische studie. Bijbelstudie had beslist zijn voorliefde. Hij bestudeerde de Schrift met grote nauwgezetheid. Daarnaast hadden ook toenmalig bekende theologen en vooral ook Augustinus zijn aandacht. Er is één theoloog, die hem bijzonder inspireerde: Wilhelm von Occam. Dat was een Engelse Franciscaner monnik, later hoogleraar in Parijs (+1347). Hij was de meeste briljante vertegenwoordiger van de nieuwe richting, die men ook wel “via moderna” (de moderne weg) noemde. Zij waren in die zin “modern”, omdat men niets meer wilde weten van de klassieke opvatting van Thomas van Aquino, die had geleerd dat in de natuur God te vinden was. Verstand en goddelijke openbaring horen bij elkaar, zij vormen samen een harmonisch geheel. We spreken daarom van een “natuurlijke theologie”. Wetenschap en geloof zijn op elkaar betrokken, natuur en boven-natuur, onderbouw en bovenbouw, God en mens, Schepper en schepsel. De mens kan op die manier met natuurlijke middelen tot geloof worde gebracht. Het “bovennatuurlijke” was zodoende voorwerp geworden van rationeel inzicht. De “modernen” moesten hiervan niets hebben! En ook Luther vond dit maar niets. Occam leerde, dat uitsluitend de goddelijke openbaring tot het geloof kon brengen. Niet de natuur en het verstand waren bepalend voor het geloof, maar alleen de goddelijke openbaring in de Heilige Schrift. Alles is afhankelijk van Gods genade en liefde, die alle verstand te boven gaat! Maar een mens kan wel op die genade rekenen, als hij goede werken doet, zoals aalmoezen geven, pelgrimstochten ondernemen, relikwieën vereren, de rozenkrans bidden, de vasten houden enzovoort. Heel belangrijk was ook, dat je het klooster in ging om daar alleen voor God te leven. Als monnik sloot je je af van de “boze” wereld en deed je als vanzelf nog meer goede werken, zoals waken, vasten, armoede lijden, zwijgen, zich verootmoedigen, bedelen, zeven maal daags het urengebed bidden, slapen in het doodshemd, in het klooster als ’t waren begraven zijn. Luther heeft dit moeilijke leven later zelf eens beschreven: “Het is waar, ik ben een vrome monnik geweest en ben mijn verplichtingen zo streng nagekomen, dat ik zeggen durf: als er ooit een monnik in de hemel gekomen is door monnik te zijn en alles wat daarbij hoort, dan zou ik zeker daar gekomen zijn. Da zullen al mijn kloosterbroeders kunnen betuigen. Want ik had mij, als het nog langer geduurd had, dood gemarteld met waken, bidden, lezen en andere arbeid.”

De volgende keer gaan we wat nader in op de ontwikkeling van Luther en zijn geloofsleer.

Herinneringen aan een oude vriend

Soms wordt je getroffen door herinneringen aan mensen, die niet meer “onder ons” zijn, in levende lijve bedoelen we dan. Maar ze zijn eigenlijk nog wel “onder ons”. Ze blijven voortleven in onze herinnering. Dat heb ik nou met mijn oude vriend Kees van Dijk uit Waalwijk. Noem het een soort zielsverwantschap. Zoiets is sterker dan de dood!

Soms wordt je getroffen door herinneringen aan mensen, die niet meer “onder ons” zijn, in levende lijve bedoelen we dan. Maar ze zijn eigenlijk nog wel “onder ons”. Ze blijven voortleven in onze herinnering. Dat heb ik nou met mijn oude vriend Kees van Dijk uit Waalwijk. Noem het een soort zielsverwantschap. Zoiets is sterker dan de dood!

Kees van DijkKees leerde ik kennen, toen er een beroepingscommissie uit Waalwijk bij ons in Geleen kwam. Ik was toen directeur van de AMVJ Zuid-Limburg, maar wilde wel weer de Gemeente in. De Hervormde Gemeente in Waalwijk was vacant geworden. Eén van de leden der beroepingscommissie had mij al leren kennen bij een visitatiebezoek. Ik zal u uitleggen hoe dat gaat. Om de paar jaar komt een visitatiecommissie van de landelijke Kerk een Gemeente met de predikanten opzoeken om te kijken hoe het daar gaat. Zo kwam die commissie ook in Geleen. Daar hoorden ze dat er nog een andere dominee was, die directeur was van het AMVJ-hostel in Geleen. Nou, zeiden ze, dan moeten we die ook meenemen. Zo kwamen ze dus bij mijn vrouw en mij terecht. Het werd een heel gezellig gesprek, waarin ook aan de orde kwam of ik niet weer eens terug wilde naar een Gemeente, om gewoon Gemeente-predikant te worden. Nou, dat wilde ik eigenlijk wel. Eén van die commissieleden was dus, zoals gezegd, ouderling in Waalwijk. Hij heeft de beroepingscommissie daar een poos later op mijn spoor gebracht. Die kwam met vijf man sterk na een kerkdienst in Geleen bij ons op de koffie. Onder hen was Kees van Dijk, een vrolijke gezette man, met wie ik het gelijk goed kon vinden. Ik werd toen beroepen in Waalwijk en ben daar 7 jaar gebleven.

De kennismaking met Kees en met zijn vrouw Annie groeide in die jaren uit tot een hechte vriendschap. Hoeveel dikke sigaren hebben we toen niet gerookt! Hoeveel cognacjes zijn er niet doorgegaan! We hadden over en weer dezelfde belangstelling en ideeën. Zo hielden we beiden van mooie barokmuziek. Samen hebben we onze platencollectie aangevuld. Zelf betrok ik altijd de platen via het Centraal Missie Commissariaat. Dan kreeg ik ze tegen inkoopsprijs. Maar Kees had ook zijn adresjes. Zo kwam hij eens terug uit Amsterdam met de “Bach-Bijbel” (alle orgelmuziek, bespeeld door Marie-Claire Alain) en bracht er voor mij ook één mee. Zijn werkruimte had Kees boven de kledingzaak: een grote zolder met in ’t midden een biljart. Als vrienden  hebben we daar menig balletje gestoten. Soms nodigden we Rini van Bracht, de driebanden kampioen van Nederland, die ik nog getrouwd had, uit om ons wat les te geven en te laten genieten van schitterende kunststoten. Toen later Annie overleed en Kees alleen overbleef, vereenzaamde hij wel wat. Zeker ook, toen het lopen hem bemoeilijkt werd door een halfzijdige verlamming. Hij ging toen weer wonen in zijn oude huis boven de kledingzaak. Hij kon met een traplift naar boven. Het was elke keer weer een blij weerzien, als we in Waalwijk terugkwamen.

Zijn grammofoonplaten bij mij in de kast en een hele dikke sigaar in een houten kistje herinneren me dagelijks aan die trouwe vriendschap. Om hieraan uiting te geven, laat ik nu volgen wat ik bij zijn begrafenis gezegd heb:

Meditatie in de rouwdienst van Kees van Dijk
Op 14 november 2003
In de hervormde kerk
Te waalwijk – centrum

Kinderen, kleinkinderen, familie, vrienden, belangstellenden,

Wat een prachtige psalm is dat, Psalm 39 !

Het is een bede om berusting, vanuit het vertrouwen dat de dichter in zijn God heeft. Die dichter zal David geweest zijn. Hij staat midden in het leven, in dat harde vergankelijke leven, en hij bidt: “Here, laat mij mijn einde kennen en welke de maat van mijn dagen is. Laat mij weten hoe vergankelijk ik ben.”

Wist hij dat dan niet? Natuurlijk wel. Als één ding de mens duidelijk wordt, dan is het toch wel dit: dat de mens vergankelijk is. “Zie, gij hebt mijn dagen als enige handbreedten gesteld, mijn levensduur is als niets voor U. Ja, de mens gaat daarheen als een schaduw, ja als een ademtocht suizen zij weg….”

De dichter wist heel goed, hoe het staat met het leven, met de nietigheid van de mens, en daartegenover met de macht van God, die op Zijn tijd over leven en dood beschikt. Ook wij wisten dat, de laatste dagen, zoal niet veel eerder. Wij hadden het wel willen uitschreeuwen met de woorden uit diezelfde psalm “Ik ben verstomd, ik doe mijn mond niet open, want Gij zelf hebt het gedaan.” Zo werden wij maandag verstomd en zo zitten wij hier bijeen: met stomheid geslagen. En wie zal ons de mond openbreken? Wie kan hier nog iets zeggen tegenover de dood, die zo plotseling komt?

“En nu, wat verwacht ik Here ? Mijn hoop, die is op U !”

“Mitten wir im Leben sind mit dem Tod umfangen”, zo luiden de beginwoorden van een oud Luthers kerklied, in ons Liedboek opgenomen als Gezang 272.

“Midden in het leven zijn wij door de dood omvangen, wie is daar die hulp ons biedt, dat wij troost erlangen? Alleen Gij, Here Jezus!” En de grote Luther bidt: “Laat ons niet verzinken in de bittre nood des doods! Kyriëleison!” Daar bidden wij ook om, hier in de kerk. Om rust te vinden. Om de schok te verwerken die de dood over ons heeft gebracht. Om te ervaren, wat Luther mocht ervaren, dat met die dood midden in het leven gelukkig niet alles gezegd is. Want je mag het ook omdraaien: “Midden in de dood zijn wij door het léven omvangen.” Deze omkering is de héle en eigenlijke waarheid! Zó kan Paulus zeggen:

“Niemand van ons leeft voor zichzelf en niemand sterft voor zichzelf, want als wij leven, het is voor de Heer, en als wij sterven, het is voor de Heer. Hetzij wij dan leven hetzij wij sterven, wij zijn van de Heer. Want daartoe is Christus gestorven en levend geworden, opdat Hij en over doden en over levenden Heer zou zijn.” (Romeinen 14, 7-9).

De mens leeft niet voor zichzelf. Zou dat het geheim van het leven zijn? Lost dat het probleem van de dood op? Ja, zegt Paulus. Pas dan zul je ervaren, dat je midden in de dood door het leven zelf omvangen bent. Een mens leidt niet zijn eigen leven, want het is van een ander. Klinkt niet erg modern. Moeten we dan niet assertief zijn? Op ons zelf passen en aan onszelf denken en voor ons zelf opkomen? Paulus heeft dat ook lang gedacht, totdat God er een stokje voor stak.”Nee Paulus, het gaat niet om je zelf, om je kracht en je gezondheid… je bent dan nu wel gehandicapt, maar bedenk wel en onthoudt dat goed: Mijn genade is jou genoeg!”

Annie van DijkAlleen uit genade zal een mens leven. “Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast en Ik zal u rust geven.”Dat is genade, Gods mantelzorg voor vermoeide en troosteloze mensen. Kees van Dijk heeft ook daaruit geleefd. Hoe zeer heeft hij ’t niet moeten ervaren, dat je kracht in zwakheid wordt volbracht, omdat de mens z’n leven niet zelf in de hand heeft, maar ’t van Gods genade hebben moet. Samen met Annie, zijn geliefde vrouw, heeft hij dat altijd naar buiten uitgestraald. Zij wilden rechtvaardig zijn en recht door zee, niet protserig en zichzelfzoekend. Zij gaven beide niet alleen leiding aan de zaak, maar zij begeleidden ook het personeel met aandacht en zorg. Toen nog maar enkele weken geleden de Firma Van Dijk 50 jaar bestond, was ’t dan ook een groot familiefeest. En het mooie boekje, dat ter gelegenheid daarvan verschenen is, getuigt daar van gedurende al die 50 jaren. Van Dijk was niet alleen “senior”, de stichter van de zaak, die boven op z’n kantoor nog wat dingen regelde, maar hij was bovenal “pater familias”.Zo heeft hij zich ook opgesteld tegenover de Kerk. In de jaren dat ik hier predikant was, meer dan dertig jaar geleden, had de kerkelijke Gemeente het niet breed, trouwens de mensen ook niet. Maar gelukkig waren er mensen zoals Kees van Dijk, die altijd weer spontaan hulp boden, waardoor het Gemeentewerk toch door kon gaan. Ook voor andere zaken had hij oog. Hoeveel dozen met kleding zijn er niet de grens overgegaan, naar Polen en later naar Roemenië? Hij stond altijd pal voor wat hij als een opdracht zag, een opdracht van Boven. Rechtlijnig en principieel, was hij niet altijd gemakkelijk voor de mensen in zijn omgeving. Bij hem was recht recht en krom krom, er kon nooit eens een beetje geschipperd worden. Hij legde moreel en ethisch de lat hoog, voor zichzelf, voor de kinderen, voor het personeel.

Tot het laatst toe! Dat was zijn sterke jonge geest in een oud en gebrekkig lichaam. Ik denk toch, dat dit alles te maken heeft gehad met zijn geloofs- instelling, dat geen mens voor zichzelf leeft, hij ook niet .En dat je je leven moet verantwoorden, wie je ook bent en wat je in dat leven ook bereikt hebt. En dat leven is zeker niet gemakkelijk voor hem geweest, vooral de laatste etappe, nadat hij door een hersenbloeding verlamd geraakte en nog veel erger: nadat hij zijn trouwe maatje verloor,een regelrechte amputatie van zijn leven. Zijn Annie was hem immers alles.

In eerbied gedenken wij vanmiddag dan ook haar en bidden wij God, dat Hij zich mag ontfermen over deze twee-eenheid, die jullie ouders en grootouders zijn geweest. Hun trouwtekst was Galaten 5 vers 2: “Draagt elkanders lasten, zo zult gij de wet van Christus vervullen.” Wel, dat hebben zij waargemaakt in hun leven. Elkaars lasten hebben zij gedragen en zoals het goede ouders betaamt de lasten van hun kinderen en als werkgevers van een steeds groeiend personeelsbestand ook lasten van de medewerkenden in het modehuis.

Voor velen betekent zijn heengaan dan ook een groot verlies. In de eerste plaats natuurlijk voor jullie kinderen, je kunt niet meer bij Pappa en Opa terecht. Er komt geen afgewogen advies meer, de snoepla gaat niet meer open. De wagen wordt niet meer ingespannen, met De Vries achter het stuur, richting Amsterdam voor de inkoop, Den Dolder voor Margriet en Dussen,voor de zussen. Wat was hij trouw aan de zijnen! En wat tilde hij zwaar aan verdriet in de familie, met name bij de kinderen. Hoe onverdragelijk was het voor hem, dat zijn geliefde dochter voor de tweede keer door de hel van een zwaar lichamelijk lijden heen moest.

En nu heeft de Heer zich over hem ontfermd. Hij heeft hem rust gegeven. Wat goed, dat we dat vanmiddag tegen elkaar kunnen zeggen. Hij is zo maar van ’t ene op het andere moment geroepen. Hij genoot nog van de koffie en toen opeens ging hij over van het aardse in het hemelse, al de zorgen achter latend.

Wat een grandioos moment is dat geweest. Jij Peter was daar getuige van. Het zal je je leven bijblijven. Hier gaat een mens, die tot het laatst hard gewerkt heeft, een liefhebbend en een gekweld mens, de rust van zijn Heiland ontvangen!

“Mijn genade is u genoeg!” Wat willen we nog meer? Moeten we daar maar geen Amen op zeggen? Genade is een machtig woord. Juist omdat het zoveel in zich bergt: vriendschap, hulp, vergeving… Je krijgt iets wat je niet verdient: onverdiende genade. Iets waar je eigenlijk geen recht op hebt… Met genade wordt vooral Gods barmhartigheid bedoeld: dat Hij naar ons omziet en door dik en dun ons trouw blijft. Genade slaat bovenal op wat Jezus voor ons gedaan heeft: dat Hij zijn leven voor ons gegeven heeft. Waarom? Opdat er voor ons leven zou zijn! Nu en straks in de goddelijke eeuwigheid.

In die genade zijn wij allemaal behouden: jullie vader en moeder, jullie zelf, de kinderen, de oudere familieleden, de vriendenkring, de medewerkers van de zaak, de zakenrelaties, en ga zo maar door… allemaal behouden. Aan die genade van God mogen wij elkaar ook toevertrouwen, overdragen: in de handen immers van de levende God. En zo zullen wij rust vinden, ook als de dood ons aan het wankelen brengt. Want die genade geldt voor leven en dood. Die dood kan zo maar komen in ons leven, verwacht of onverwacht. Maar die genade van God, daar kunnen we altijd op rekenen. “Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven.”Die rust komt nú en morgen en alle verdere dagen van ons leven. Die rust komt voor Kees van Dijk, voor hem, die mag rusten van zijn werkzame leven, van zijn getob met dat ene been, dat niet mee wilde, van het verdriet om alleen door het leven te moeten gaan, van de zorgen om zijn kinderen en kleinkinderen en al wat dies meer zij. Een mens mag tot rust komen. Die rust geeft de Heiland hem, jullie vader en opa, maar ook jullie zelf. Jullie mogen ook verder in die rust. Verder met je werk, de zorgen om elkaar, de lasten van een groot bedrijf. Jullie staan nu op het voorste plan! Maar ach, wat geeft ‘t? Jullie ouders beide hebben jullie de weg gewezen. En ook voor jullie zal Gods genade genoeg zijn.

Amen.

Op de begraafplaats werd gelezen: Openbaring 21, vers 1-8

Gods tent zal bij hen wezen,
Hijzelf, de Vredevorst!
Daar zal geen hitte wezen,
geen honger en geen dorst.
Daar zal met stok en staf
het Lam de schapen weiden,
hen naar het water leiden –
hun tranen wist hij af.

A.F.Troost

Pasen. Nieuwe hoop

Zijn kruis, de dood is overwonnen. En waar mensen twijfelen, zuchten, roepen, aan de grond zitten en lijden, is Jezus bij hen. Met mensen zoals u en ik is Hij een relatie aangegaan en Hij blijft hen trouw. Daarom is het groot feest met Pasen.

Wat zal dat een schrik geweest zijn, die zondagmorgen, in de tuin waar Maria Magdalena en de andere Maria de laatste eer kwamen bewijzen aan hun vriend, die drie dagen daarvoor aan het kruis was gestorven! Met Zijn dood leek het wel alsof ook een einde gekomen was aan haar leven. De mooie toekomst, die Jezus haar had voorgehouden en die met Hem zo zeker leek, was in duigen gevallen. Wat had dat nou gedacht? Verdrietig en ontgoocheld waren ze die morgen op weg gegaan naar Zijn graf. Want ze konden Hem toch niet loslaten, zo veel hielden zij van Hem.

Toen zagen zij het: het graf was leeg! Hoe kan dat nou? Heeft de dood dan niet het laatste woord? Na de eerste schrik gingen zij het aan de discipelen in Jeruzalem vertellen. Met grote blijdschap! Ze schreeuwden het uit: Jezus leeft!  Hij is niet dood, Hij is opgestaan! Wat een vreugde zal dat gegeven hebben, op die Paasdag. Toen kwam er nieuwe hoop bij de mensen, die er van hoorden. En daarna is dit blijde woord, het Evangelie, de wereld door gegaan, als een gevleugeld woord. En nu nog, na tweeduizend jaar, klinkt het bericht van de vrouwen door ook aan u en mij. Het komt tot ons, die hier een jubileum te vieren hebben: 25 jaar PCOB in Barendrecht. Het is het woord, dat mensen hier in ons dorp samenbracht in een protestants christelijke ouderen bond. Het is ook het woord, dat ons vanmorgen nieuwe hoop geeft voor de toekomst, een echte opsteker!

Die vrouwen en de discipelen en al die Evangeliebrengers door de eeuwen heen waren mensen zoals u en ik, vol onzekerheid, ongeloof, twijfels, naast een glimpje van hoop en geloof. Vaak zitten ook wij in een dal van verdriet en angst. Door alle zorgen om ons heen en ook in ons persoonlijke leven, die je maar niet loslaten. Stukgelopen relaties, teleurgestelde verwachtingen, mensen die ons verrouwen beschaamden, verdriet om één van de kinderen of kleinkinderen, de pijn van het gemis, wanneer een geliefde ons ontvallen is. Vanuit zo’n dal vol zorgen, verdriet en pijn, kunnen mensen zich soms afvragen: “Wat heeft het nog voor zin Pasen te vieren? Wordt mijn lijden daar soms minder door? Kan God wel aanvoelen hoeveel verdriet ik heb? Hoe kan ik nou uit Pasen nieuwe hoop putten?”

Om mens te zijn liet God Zijn Zoon naar de aarde gaan. Diep in dat aardse tranendal is Jezus afgedaald. Kijk maar naar Zijn leven en lijden en sterven. Hij heeft daar angst gekend en twijfel en verlatenheid. Terwijl het toch ook deze Jezus is, Die zieke en angstige mensen beter maakt, bemoedigt, steeds weer, met woorden als:”Houdt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen!” Zijn kruis, de dood is overwonnen. En waar mensen twijfelen, zuchten, roepen, aan de grond zitten en lijden, is Jezus bij hen. Met mensen zoals u en ik is Hij een relatie aangegaan en Hij blijft hen trouw. Daarom is het groot feest met Pasen en gaan wij ook als PCOB een mooie toekomst tegemoet. Wij ontvangen nieuwe hoop! De dood heeft -gelukkig- niet het laatste woord. God is een God van lévenden. Hij geeft nieuwe wegen aan, bemoedigt mensen, die in de put zitten, bevrijdt mensen van hun angsten, steunt hen in moeilijke ogenblikken. En wij mogen dat ook elkaar doen, als leden van de PCOB. We moeten het doemdenken van deze tijd doorbreken. U kent het wel: het spreken in de trant van: het is toch allemaal zinloos, de wereld graaft zijn eigen graf, ’t zal onze tijd wel duren, het komt toch zoals het komt. Nee, gelukkig niet! God heeft tijd en geeft tijd en laat op Zijn tijd de dingen gebeuren en maakt ze nieuw. Sinds Jezus opstond uit het graf zijn alle dingen anders geworden. Er is nieuwe hoop en uitzicht! Moeilijk kan het nog wel zijn, de weg die we moeten gaan, maar Gods nieuwe wereld lacht ons al toe! Eens zal alle kwaad de wereld uit zijn. Want het is Pasen geweest, feest van nieuwe hoop!

Ik ben het, zegt Hij dan ,
Kom maar met MIJ
Mee naar de overkant.
Wees maar niet bang, zegt HIJ,
Hier is Mijn hand.
 (Muus Jacobse)

Opdat God zij alles in allen

Als ik mijn leven kan zien als door God geleid, als ik heb begrepen hoe achter alle dingen God staat, hoe ook mijn geloof een werk is van God, dan heb ik Pasen gevierd.

1 Korintiërs 15, 28c

Wat moet ik eigenlijk zeggen: “Christus is opgestaan” of “Christus is opgewekt uit de doden” ?

Meestal spreekt men in Protestantse kringen over de opstanding van Christus.Paulus spreekt herhaaldelijk van opwekking. Beide woorden slaan op hetzelfde gebeuren, maar betekenen toch eigenlijk niet hetzelfde. Het is niet toevallig, dat de Evangeliën in de regel van opstanding spreken en de brieven bijna altijd van Christus’ opwekking. Het woord “opstanding” kan een toeschouwer gebruiken, iemand die het gezien heeft. Daar gaat het ook om in de Evangeliën. De mensen waren er bij, toen Jezus rondtrok en zijn woorden sprak, toen hij mensen genas en Lazarus deed opstaan uit de dood. Zij waren ooggetuige en konden het later navertellen. Zó zijn de Evangeliën ontstaan. Daarom spreken ze ook van opstanding. Jezus was opgestaan uit de dood. Zoals Hij gesproken had: “Ik heb macht het leven af te leggen en ik heb macht het weer op te nemen.” Van de opstanding zelf is niemand getuige geweest. Alleen het lege graf hebben mensen gezien. De Evangeliën zijn ooggetuigenverslagen. Net zoals het bij ons gaat, als we over het verleden spreken: toen gebeurde er dit, toen dat enzovoort. We kunnen het vertellen alsof het nóg gebeurde. Maar we kunnen er nu ook een lijn zien, een perspectief. Vroeger keek je alleen maar tegen de dingen aan en was het allemaal heel fragmentarisch, een aaneenschakeling van losse gebeurtenissen. Maar nu, achteraf bekeken, zie ik er een lijn in, een verband.

Zoiets gebeurt ook in de brieven van Paulus en van de andere apostelen. Zij kijken terug en zien het verband in het licht van God. God Zelf had daar een plan mee. Paulus heeft Christus niet bij diens leven gekend, hij staat dus niet vlak voor het feit, maar beschouwt Pasen op een afstand. Daardoor ziet hij het geheel in Gods licht als een heilsgebeuren, ja zelfs als middelpunt van de heilsgeschiedenis van God en mensen. Hij ziet de lange geschiedenis van de eeuwen, die er aan vooraf zijn gegaan en waarin de komst van de Messias werd voorzegd. Dan, in de volheid van de tijd, komt Christus tot ons. Hij wordt geboren, leeft en werkt, lijdt en sterft en wordt opgewekt. Het is bij Paulus dus niet de daad van Christus Zelf, die opstaat uit de dood, maar het is veeleer de daad van God, Die Hem opwekt uit de doden. Het is de bekroning van al Gods vorige daden, het centrale heilsfeit. Zo ziet Paulus de hele geschiedenis tot nu toe in een soort vogelperspectief: het loopt alles uit op Christus en Die opgewekt! Hij zelf, de apostel, de ontijdig geborene (zoals hij zichzelf noemt), die Christus op aarde niet heeft gekend, hij ziet het opstandingsfeit op een afstand en probeert het te verstaan in het geheel van Gods ingrijpen in deze wereld. En daar mogen we Paulus dankbaar voor zijn. Want het laat ons zien, hoe mensen al in de eerste Gemeente op Pasen reageren. En zo doen ze nog! Het is nóg bepalend voor hoe wij tegen Pasen aankijken en tegen de dood en de opstanding uit de dood. Nee, zegt Paulus, wij worden opgewekt! ’t Is niet ónze daad, die opstandig. Niet wij staan op, maar wij worden opgewekt. Het is Gods daad aan ons!

Petrus, die wel het feit van de opstanding van heel dichtbij heeft gezien, spreekt in zijn eerste brief wel van “opstanding”. Bij hem werkt nog na de geweldige indruk, die het feit zelf op hem maakte. Heel begrijpelijk. Daarom, Gemeente, is er een verschil tussen opstanding en opwekking. Bij Petrus zien we dat heel duidelijk: hij heeft de opstanding meegemaakt. Paulus niet, en daarom spreekt Paulus van opwekking: hij ziet er op terug als een daad van God. Paulus ziet de opwekking als een overwinning op de dood, ook voor de mensen die in Christus geloven: zij zullen met Christus opgewekt worden. Dan heerst Christus over al Zijn vijanden en onderwerpt hen allen aan God, want God is het Die Hem over alle dingen deed triomferen. En wanneer dat einde zal zijn bereikt, dat God alle dingen aan de Zoon zal hebben onderworpen, dan zal de Zoon Zich Zelf onderwerpen aan Hem, Die Hem alle dingen onderworpen heeft opdat God zij alles in allen. Dat is het einddoel. Daar gaan we met z’n allen naar toe!

Wij, die Pasen gevierd hebben, mogen naar dat einddoel uitkijken. We mogen er ook aan mee werken. Ook ons eigen leven moeten we in dat licht bezien. Dat God mag zijn alles ook in ons leven! En in heel de wereld! Wat lijkt dat nog ver weg. Vaak is het alsof God niets is in ons leven. Ja, natuurlijk, God zal er wel zijn, maar wij zien niets van Hem terug in ons leven. We zien alleen onszelf en de ellende, waarin wij zitten, de grillen van het lot, of zoals u wilt het noodlot. Daar is immers geen peil op te trekken, op de omstandigheden van ons leven. Dan is het zus, dan weer zó. En bij de één is het zoveel erger dan bij een ander. Ziet u daar enige lijn in? Laat staan leiding van God? Een leven zonder God, een wereld zonder God. Velen kiezen daar ook voor, het lijkt hun het beste toe. Alsof er geen Pasen is geweest!

Paulus kiest een andere weg. Juist in de chaos van het leven is dit zijn enige behoud: dat hij Christus kent en Die opgewekt. Een leven zonder God zou voor hem erger zijn dan de dood. Dat zou zijn het ontbreken van alle vastigheid, van elke bodem om op te staan. Voelt u dat ook zo? Een leven, waarin God niets is, is een leeg en nietig leven. De Heer moge ons daarvoor behoeden! Wij hebben Pasen gevierd, in ons leven wil God iets zijn, ja alles. Veel mensen komen niet verder dan alleen maar iets, het zogenaamde ietsisme. “Ik weet wel, dat er iets is, een hogere macht, die alles bestuurt”, zeggen ze dan. Het zou niet in hun hoofd opkomen, dat God niet bestaat. Wie dat gelooft is goddeloos, een heiden. Nee, dan zijn zij anders! Maar ondertussen gaat toch hun leven langs God heen. God mag er dan wel zijn, maar Hij moet Zich vooral niet met hun leven bemoeien. Leven en werken en sterven, men doet alles op eigen kracht en op eigen tijd. Werkelijke waarde hebben alleen gezondheid, carrière, geld, iets voorstellen in de maatschappij. Maar of zij iets voorstellen voor God of voor de medemens in nood, daar gaat het toch niet om! Alles gaat buiten God om. Maar toch: God is er, en ze gaan ook wel naar de kerk. Ze moeten niets hebben van de goddelozen, God kan alles, natuurlijk, maar Hij krijgt geen gelegenheid om iets te doen. God is overal, zeker wel, maar in jouw leven zie je niets van Hem. Kortom: God staat naast de reële dingen van het leven, mensen hebben Hem daarvoor niet meer nodig. Hij mag er best zijn, maar moet Zich vooral niet met ons bemoeien.

Zeg ik hiermee te veel? Herkent u het ook een beetje in uw eigen leven?

U staat hierin niet alleen. Het is een gevaar, waar wij allemaal aan bloot staan. Nee, het is niet genoeg te erkennen dat God iets is, God wil alles zijn, en daar moeten we heel goed van doordrongen zijn. Als het niet alles is, dan is het niets. Dat inzicht wil Pasen ons schenken.

Wie heb ik nevens U in de hemel?
Nevens U begeer ik niets op aarde.
Al zou mijn vlees en mijn hart bezwijken,
Mijns harten rots en mijn erfdeel is God voor eeuwig,

Zo zingt het in het hart van de dichter van Psalm 73. Zingt het zo ook in ons?

Misschien is het nog maar in een beginstadium. De dichter heeft ’t ook moeten leren, door scha en schande. De ervaring is er niet minder om: naast God heb ik niets in mijn leven, dat wil zeggen Hij is alles in mijn leven! Als ik hier oog voor ga krijgen, dan heb ik Pasen gevierd. Dan ben ik al een stukje opgewekt, omhoog getild uit het aardse bestaan. Als ik mijn leven kan zien als door God geleid, als ik heb begrepen hoe achter alle dingen God staat, hoe ook mijn geloof een werk is van God, dan heb ik Pasen gevierd. Als ik ook mijn innerlijke strijd met de zonde en mijzelf kan zien in het licht van Gods genade, als ik mij geroepen voel door God om op de plek waar ik leven mag Hem te dienen, dan heb ik Pasen gevierd. Opdat God zij alles in allen. Ook in ons persoonlijke leven moet dat z’n beslag krijgen.

God is alles in allen. Dat is de voltooiing. We moeten hier geen dogmatisch systeem van maken, alsof eens alles op z’n pootjes terecht komt. Zo bedoelt Paulus het niet, denk ik. Hij zingt hier een lied, net als de dichter van Ps.73. Het is het lied van het Paasgeloof! Dit zingt hij: eens komt de tijd, dat het met de ellende uit zal zijn, dat het met de zonde over zal zijn, dat het met de macht van de dood gedaan is. Dat de volheid van het leven, van de Levende, doorbreekt. Het is het lied van de machtige God, uit Wie en tot Wie en door Wie alle dingen zijn. God, Die de wereld geschapen heeft zal hem ook eens herscheppen, zo gaat het ook met ons persoonlijke leven en met ons lichaam. Want de dood is verslonden, overwonnen, en God is het die ons ten allen tijde deze overwinning geeft. Daar kunnen wij van op aan! Wij mogen leven uit Pasen! Opgewekt uit de dood tot nieuw leven!

Amen.

Ruwe stormen

Ik heb eens ergens gelezen van een zieke die als maar liggen moest. Vanuit zijn raam had hij uitzicht op een boom, wijd vertakt en dicht in de bladeren. Wel mooi, maar toch altijd hetzelfde en eigenlijk een belemmering om verder te kunnen kijken. Die boom immers benam hem alle uitzicht. Toen kwam de storm, zo’n storm zoals we die in Nederland ook wel eens meemaken…

Ruwe stormen mogen woeden,
Alles om mij heen zij nacht,
God,mijn God zal mij behoeden,
God houdt voor mijn heil de wacht.

Het ging buiten behoorlijk tekeer, met die voorjaarsstormen. Wellicht moest u daarbij denken aan het oude gezang “Ruwe stormen mogen woeden…” (Gezang 178 Oude Bundel). Misschien heeft u daarbij ook aan uw eigen leven gedacht, hoe dikwijls het daarin gestormd heeft en misschien nog… Nu we Pasen hebben gevierd en terugzien op de Lijdenstijd, worden onze gedachten ook bepaald bij de stormen in het leven van onze Heer: de storm op zee, die Hij wist te bedwingen, en de grote storm in de lijdensnacht, die Hij moest dulden ter wille van ons. Van Hem geldt zeker dat oude versje:

Wat rampen mij bestrijden,
wat om mij samenspant,
de beker van mijn lijden
komt van een Vaderhand.

Jezus heeft dat mogen ervaren. Voor ons is dat soms nog heel moeilijk! Maar Hij wil het ons leren. Daarom is het goed, dat we in de 40 Lijdensdagen het kruis gedenken, onder het kruis doorgaan.

Ik heb eens ergens gelezen van een zieke die als maar liggen moest. Vanuit zijn raam had hij uitzicht op een boom, wijd vertakt en dicht in de bladeren. Wel mooi, maar toch altijd hetzelfde en eigenlijk een belemmering om verder te kunnen kijken. Die boom immers benam hem alle uitzicht. Toen kwam de storm, zo’n storm als wij de laatste tijd hebben meegemaakt. En in de nacht werden grote takken afgescheurd van die boom. Heel jammer. En de zieke lag met grote ogen te kijken de volgende ochtend……tsjonge wat zag die boom er uit, zo geschonden en verwoest.
 
Totdat ineens, o wonder, voor hem de boom een heel nieuwe vorm kreeg: de vorm van een kruis, gescheurd, aan flarden, een verschrikkelijk kruis. De zware stam stond nog rechtop. De ondertakken waren afgeknapt en ook de hoge zijtakken, en de kruin was finaal opengereten, een akelig gezicht, maar ook heel wonderlijk… een kruis. En de zieke moest denken aan dat wonderlijke lijdenslied: Als ik ’t wond’re kruis aanschouw, waar Christus stierf, die ’t al volbracht… En hij moest glimlachen, want nu was door die akelige boom het uitzicht wijd geworden. Letterlijk en figuurlijk!

Misschien hebben we wel eens zo’n storm nodig om ons wakker te schudden, om ons opnieuw zicht te geven op het kruis. En door het kruis heen naar die heerlijke toekomst, die op ons wacht, waar Christus ons opwacht! De boom werd een kruis. Het kruis werd tot een levensboom, voor u en mij.

Paasvreugde

Hoop is uitzien, hoop is daardoor ook uitkomst. Daarom hoeven wij de moed niet te laten zakken. Een Paasmens is een optimist, een stugge volhouder. Hoop op hoop, hoop tegen hoop, zelfs wanneer de dood in het vizier komt. Wedergeboren betekent, dat je een ander mens bent geworden.

1 Petrus 1, 8
“Gij verheugt u met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde.”

De apostel Petrus begint zijn eerste brief met een lofprijzing op God vanuit de Paasvreugde:

“Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, Die ons naar Zijn grote barmhartigheid door de opstanding van Jezus Christus uit de doden heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop… verheugt u daarin… Hem hebt gij lief, in Hem gelooft gij… en gij verheugt u met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde, daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zielen.”

Een hele mond vol! De apostel struikelt bijna over zijn woorden om maar aan te geven hoe vreugdevol en hoopvol Pasen is.

Petrus begint met de hoop: wij zijn wedergeboren tot een levende hoop! Een Christen is geen zwartkijker, met een beperkte blik, omringd door allerlei muurtjes, nee, hij mag een open visie hebben, een open wereld, een open toekomst. Achter alle soms zo bedreigende en zorgwekkende zaken om ons heen mogen wij de wereld van God, Zijn koninkrijk van liefde en gerechtigheid en saamhorigheid in actie weten. Dat is onze hoop! God komt naar ons toe door alle benauwdheid en bekrompenheid heen. Hij breekt er doorheen, niets kan Hem weerhouden. Onze horizonten zijn niet het einde, je mag er doorheen zien naar daarachter, omdat God ze voor ons heeft opengebroken: Jezus is opgestaan, Hij gaat ons voor!

Hoop is uitzien, hoop is daardoor ook uitkomst. Daarom hoeven wij de moed niet te laten zakken. Een Paasmens is een optimist, een stugge volhouder. Hoop op hoop, hoop tegen hoop, zelfs wanneer de dood in het vizier komt. Bent u ook zo’n enthousiast mens geworden? Enthousiast in het Grieks is “en theos”: in de Heer. Niet meer “in je zelf”, maar “in de Heer”. Je bent wedergeboren tot een levende hoop! Wedergeboren betekent, dat je een ander mens bent geworden. Het oude is voorbij, zie, het is alles nieuw: mijn leven, mijn toekomstverwachting, mijn omgang met God, met de andere mensen, met me zelf, de hoop voor de wereld… alles is nieuw! Dat mag Pasen voor ons zijn, daartoe worden wij wédergeboren tot een levende hoop. Geen dode hoop, die in elkaar geslagen is (hoeveel mensen hebben de hoop al niet opgegeven?), maar lévende hoop, dat is hoop, op ’t leven gericht, het echte leven, dat van God is en door God aan ons geschonken wordt, het héérlijke leven, ongeschonden, eeuwig. Daarop mag onze hoop ook vandaag gericht zijn!

Die hoop is het fundament van ons geloof en van de liefde. Want de apostel noemt die hoop: “een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen weggelegd is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopenbaard te worden, in de laatste tijd.” Wij zijn wedergeboren tot een erfenis, die voor ons bewaard wordt voor later. De erfenis van Christus, in de hemel voor ons weggelegd. Dat is wat Jezus voor ons volbracht heeft door Zijn lijden en sterven en opstaan uit de dood: vergeving van al onze zonden en eeuwig nieuw leven in Gods heerlijkheid. Láter zal het geopenbaard worden, zo is het meestal met erfenissen. Maar voor nú heeft het toch ook al grote waarde om te mogen weten: je staat in het testament! Je wordt erfgenaam van iets geweldigs, iets ongelofelijks, moois en groots.

Het zekere onderpand daarvan is ons met Pasen gegeven. Dat onderpand moeten we vasthouden, het is het vaste fundament van ons geloof voor de wereld, de mensen, heel de schepping. Dat dit alles vanzelf ook betekent, dat we er naar gaan leven, is logisch. Petrus noemt met name de liefde. “Hem hebt gij lief, zonder Hem gezien te hebben…” Hoe zullen wij dan niet liefhebben de mensen, die we wél zien? Niet zien en toch geloven, niet zien en toch liefhebben, dat is de vreugde van ons Paasfeest. Zo ziet Petrus het. Te meer het geloof in dat wat we wél zien, te meer de liefde voor hen die we wél zien! We zien Gods goedertierenheid en lankmoedigheid door alles heen. Zijn geduld met ons. Hoop, geloof en liefde! Verheugt u met Pasen met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde!

Misschien kunnen we deze vreugde bezingen met een prachtig lied van Jochen Klepper, Het staat ook in de canon van het Protestantse Kerklied, no.7. Eigenlijk is het een adventslied, maar ik denk dat het met Pasen ook heel goed past. Zo duidelijk straalt het Licht ons tegemoet vanuit onze duisternis! De dichter heeft dat zelf ook maar al te zeer ervaren. Zijn levensbeschrijving kunt U nalezen op http://jochenklepper.nl/wp/

De nacht is haast ten einde,
de morgen niet meer ver.
Bezing nu met verblijden
de held’re morgenster.
Wie schreide in het duister
begroet zijn klare schijn
als hij met al zijn luister
straalt over angst en pijn.

Zo is ons God verschenen
in onze lange nacht.
Hij die de eng’len dienen
die eeuwen is verwacht,
is als een kind gekomen
en heeft der wereld schuld
nu zelf op zich genomen
en draagt ze met geduld.

Hoevele zwarte nachten
van bitterheid en pijn
en smartelijk verwachten
ons deel nog zullen zijn
op deze donk’re aarde,
toch staat in stille pracht
de ster van Gods genade
aan ’t einde van de nacht.

God lijkt wel diep verborgen
in onze duisternis
maar schenkt ons toch een morgen
die vol van luister is.
Hij komt ons toch te stade
ook in het strengst gericht.
Zijn oordeel is genade,
zijn duisternis is licht.

Het is volbracht

Jezus zegt niet: het is afgelopen, nee Hij zegt: het is volbracht! Zijn sterven aan het kruis is geen afschuwelijk lot, dat (eindelijk) tot een eind komt, en het is zeker geen noodlot, maar het is een daad, het is (zwaar) werk. Het is volbracht. Dat wat nodig was voor onze verzoening met God, dat is volbracht.

Johannes 19, 30
“Het is volbracht.”

Het laatste woord van Jezus aan het kruis. Het is een bezegeling van alles, wat de Heiland voor ons gedaan heeft. Geen berusting in het (afschuwelijke) lot, maar als ’t ware een triomfkreet: het is volbracht! Hoe treffend laat Bach dit uitkomen in zijn Johannes-Passion, als hij direct na Jezus’ dood de alt laat zingen.

Es ist vollbracht!
O Trost für die gekränkten Seelen;
Die Trauernacht
Lässt mich die letzte Stunde zählen.
Der Held aus Juda siegt mit Macht
Und schliesst den Kampf,
Es ist vollbracht!

Eerst klinkt de muziek heel verdrietig. Het is ook een treurige nacht, die ons doet denken aan het laatste uur. Maar dan breekt een overwinningslied los: de held uit Juda overwint met macht en beëindigt de strijd: het is volbracht!

Jezus zegt niet: het is afgelopen, nee Hij zegt: het is volbracht! Zijn sterven aan het kruis is geen afschuwelijk lot, dat (eindelijk) tot een eind komt. Het is zeker geen noodlot, maar het is een daad, het is (zwaar) werk. Het is volbracht. Dat wat nodig was voor onze verzoening met God, dat is volbracht.

Ik hoef er niets meer aan toe te voegen, aan mijn verlossing, mijn verzoening met God, mijn eeuwige geluk. Alles is immers door Hem volbracht!

Dank zij U, o Heer des levens,
Die de dood zijt doorgegaan,
Die Uzelf ons hebt gegeven,
Ons in alles bijgestaan.
Dank voor wat Gij hebt geleden,
In Uw kruis is onze vrede.
Voor Uw angst en diepe pijn
Wil ik eeuwig dankbaar zijn!

(Gezang 182, 3)

Allemandiensten in Wilhelminadorp

Vanaf 1982 tot 1990, het jaar waarop ik afscheid nam, hebben we in het mooie kerkje van Wilhelminadorp zogenaamde Allemandiensten georganiseerd. De bedoeling was om daarmee ook mensen, die anders nooit kwamen, naar de kerk te krijgen.

Vanaf 1982 tot 1990, het jaar waarop ik afscheid nam, hebben we in het mooie kerkje van Wilhelminadorp zogenaamde Allemandiensten georganiseerd. De bedoeling was om daarmee ook mensen, die anders nooit kwamen, naar de kerk te krijgen.

Het waren diensten met veel mooie liederen, echte meezingers, en een pakkend onderwerp. Hiertoe werden de koren uit de omgeving uitgenodigd en soms ook een fanfare. In onderstaand fotofolder staan de advertenties, zoals deze in de kerkbode geplaatst stonden.

Meer afbeeldingen
Allemandiensten

Palmzondag

De menigte juicht. Ons is altijd geleerd, dat zij “Hosianna” zongen. Dit staat ook in Mattheüs en Johannes. Lukas heeft het niet. Die zegt: “Gezegend Hij Die komt…” Waarom neemt Lukas het “Hosanna” niet over? Zou hij het als Griek soms niet goed begrepen hebben?

Lukas 19, 38
“Gezegend Hij die komt – de Koning – in de naam des Heren! 
In de hemelen vrede en eer in de hoogste hemelen!”

Is dit eigenlijk wel een tekst voor de Lijdenstijd? Past dit juichen van Psalmzondag eigenlijk wel in de lijdensweken? Paste het bij een Heiland, Die de dood tegemoet ging?
 
Het is een schril kontrast. Op Palmzondag: Hosanna! Hosanna! Een juichende menigte. En enkele dagen daarna: Kruisig Hem! Kruisig Hem! Een woedende menigte, die op de dood uit is van die man, die ze eerst juichend hebben binnengehaald. Juichen midden in de Lijdenstijd! ’t Kan soms goed zijn voor een mens om in sombere dagen eens een lofzang te gaan zingen, een juichtoon midden in je verdriet. Ik heb mensen in een verpleeghuis, die er echt slecht aan toe waren, horen zeggen: “Dominee, gelukkig kan ik nog zingen!” Een mens kan daar toch zo’n grote behoefte aan hebben, om niet afgestompt te worden door de duisternis van het lijden. Lukas als arts wist daar ook alles van. De Bijbel trouwens ook: lachen en huilen wisselen elkaar daar af, net zoals in het dagelijkse leven.

Een juichtoon vlak voor het bittere lijden! Wat een schril kontrast!

Jezus’ leven is eenzaam geweest. Als Hij sterft, is Hij door iedereen verlaten. Zelfs voelt Hij Zich door God verlaten. Wat een eenzaamheid! Toch heeft de Heer ook momenten gekend, waarop de mensen zich om Hem heen verdrongen. En dat niet alleen uit nieuwsgierigheid en sensatiezucht, om bij Hem genezing of een ander wonder te vinden, maar zeker ook om naar Hem te luisteren. Want Hij sprak toch woorden van God! De intocht in Jeruzalem is ook zo’n moment geweest. Het moet Jezus veel gedaan hebben, dat de mensen eindelijk begrepen wie Hij was: de Messias, Hij Die komt in de naam des Heren!

Straks is Hij alleen in Getsemane. Daarna zal Hij in de straten van Jeruzalem en voor het paleis van Pilatus heel andere kreten horen. Nu herinneren de mensen zich nog alles wat zij van Jezus hadden gezien en gehoord. Zoals die laatste daad, toen Hij Lazarus uit de dood opwekte. Dat lag alles nog vers in hun geheugen! En daarom zingen ze: Gezegend Hij Die komt, de Koning, in de naam des Heren.

Maar Lukas weet ook al te vertellen, dat je toen al bij de intocht vijandige stemmen kon horen. Er zijn Farizeeërs in de toeloop van mensen, die zich aan het gejuich voor Jezus ergeren. Zij eisen van Jezus, dat Hij Zelf daar een einde aan maakt: “Meester, bestraf uw discipelen. En Hij antwoordde en zeide: Indien deze zwegen, Ik zeg u, dan zouden de stenen roepen!”

Toen kreeg de Heiland een visioen: Hij zag de naderende val van Jeruzalem en van de tempel. Omringd door al die mensen weent Hij bij het zien van de stad, die Hem nu feestelijk schijnt in te halen, maar straks Hem zal verwerpen. Hij ziet die stad in puinhopen liggen. Ook hier weer een schril kontrast.

Met lede ogen zien de leiders van het volk toe, hoe de vreugde van de discipelen aanstekelijk werkt, een reden te meer dat Hij sterven moet! Hij is gekomen tot de zijnen, maar de zijnen hebben Hem niet aangenomen. Johannes zei het al in het eerste hoofdstuk van zijn Evangelie. Gezegend Hij Die komt! Maar ze hebben Hem niet aangenomen. Ze brachten Hem liever ter dood.

Toch waren er ook sommigen ,die Hem wèl aangenomen hebben en die we straks terugvinden onder het kruis: Maria, Zijn moeder, en Johannes en Maria Magdalena, de vrouw, uit wie Jezus zoveel duivelen had verdreven, en Petrus… op een afstand.

Op Palmzondag vindt een schifting plaats: tussen de mensen die Hem aangenomen hebben en zij die Hem verworpen hebben. We kunnen ze heel duidelijk zien. De discipelen juichen en leggen de loper uit voor Hem als voor een echte koning. ’t Is maar een povere loper: hun eigen kleding, en veel bijzonders zal dat niet geweest zijn, want zij waren maar arme mensen. En hun gejuich zal ook wel niet zo harmonieus geweest zijn, want zij waren maar vissers. Vissers konden wel hard schreeuwen, dat moesten ze wel op zee om zich verstaanbaar te maken en elkaar te kunnen beroepen. Maar wat geeft ‘t: zij gaven wat zij hadden aan Jezus, hun Koning. En daar komt ’t toch op aan , niet waar? Een ieder naar zijn bekwaamheid, naar wat God hem in ’t leven gegeven heeft. Daar mogen we Hem mee dienen!

Bij die ruwe vissers zien we ook nog andere mensen, niet de mensen van stand, eerder het gewone volk. Daar waren ook velen bij, op wie neergekeken werd: bedelaars en blinden, daklozen, kreupelen en melaatsen, mensen door Jezus geholpen. Jezus had ze altijd zien staan. Hij had een goed woord voor hen gehad. Daarom waren ze nu gekomen. Om Jezus te bedanken en toe te juichen als hun Heer en Heiland: Gezegend Hij Die komt, de Koning, in de naam des Heren!

’t Is Palmzondag. Eigenlijk een wat vreemde naam voor de intocht in Jeruzalem. Want in Jeruzalem zullen toen net als nu geen palmen geweest zijn. Bij Jericho, waar Jezus vandaan kwam, groeien palmen in het subtropische klimaat, maar bij Jeruzalem in de Judeese heuvels, droog als gort, zal men ze vergeefs gezocht hebben. Daarom spreekt Markus, het oudste Evangelie, ook niet van palmen, maar van groen langs de weg, dat de discipelen afrukten. Matteüs denkt meer aan bomen, maar niet aan palmbomen. Hoe komt ’t dan toch dat Johannes het over palmbomen heeft? Ik denk, dat Johannes hier gedacht heeft aan het loofhuttenfeest. Dan was het de gewoonte om van palmtakken waaiers te maken, Zulke takken kon je waarschijnlijk in de stad kopen, het hele jaar door. En zo kon het komen, dat er enkelen waren die dat gedaan hadden om hun Heer toe te wuiven. Daaraan kun je ook zien, dat Jezus nog veel vrienden had, die met de discipelen stonden te juichen. Zij heffen een lied aan: “Gezegend Hij Die komt, de Koning, in de naam des Heren! In de hemel vrede en ere in de hoogste hemelen!”  Het lijkt wel op de engelenzang in de velden van Efrata. Daar heeft Lukas waarschijnlijk ook aan gedacht. Waren het toen de ruwe herders die het hoorden, nu zijn het de ruwe vissers en randfiguren van de maatschappij, die het zingen. Zij zingen de Koning toe, de Messias van God, Die naar de mensen gekomen is. Die intocht houdt in ons gemoed! Hier ligt een duidelijke parallel tussen Kerst en Palmpasen. Het is daarom ook zo vanzelfsprekend, dat in de oudkerkelijke Schriftlezingen van Advent ook de intocht in Jeruzalem is opgenomen. Alleen is er dit verschil: bij de engelenzang ging het om vrede op aarde, hier, bij de intocht, zingt men over vrede in de hoogste hemelen. De vrede op aarde moet nog blijken, maar nu is er al vrede in de hemel! Want de Koning zorgt daar voor. Hij gaat lijden en sterven om vanuit deze nederlaag te overwinnen. Zo komt de vrede in de hemel. Straks zal die ook op aarde zijn. Het is zoals de engelen zongen: In de Hoge! In de Hoge! In de Hoge! Het gaat tenslotte weer van de aarde naar de hemel toe. “Wij gaan ten hemel in en erven Koninkrijken”.

De menigte juicht. Ons is altijd geleerd, dat zij “Hosianna” zongen. Dit staat ook in Mattheüs en Johannes. Lukas heeft het niet. Die zegt: “Gezegend Hij Die komt…” Waarom neemt Lukas het “Hosanna” niet over? Zou hij het als Griek soms niet goed begrepen hebben? Of juist wel, te goed. Als buitenlander moet je altijd elk woord vertalen, dat moest Lukas ook. Zou hij misschien in het “Hosanna” een betekenis gehoord hebben, die hij hier niet goed kon plaatsen? Wij vatten “Hosanna” op als een juichwoord. Maar in het Aramees betekent het eigenlijk “Red dan toch”. Het is een gebed uit ellende. Dat maakte het voor Lukas zo moeilijk om het hier te gebruiken. Het is dus niet: lang leve de koning! Maar een smeekbede aan de koning: red mij toch! Ik denk dat Lukas dit woord daarom niet overneemt, want de Grieken voor wie Lukas schreef zouden dat beslist niet begrepen hebben.

Maar voor ons is dat “Hosianna” eigenlijk een machtig woord en de mensen die er bij stonden, bij de intocht in Jeruzalem, hadden dat ook begrepen: Jezus is een Helper. Daarom roepen ze “Hosianna”: help ons, red ons! Wij moeten dit ook bidden. Tegelijk zien we al uit naar Goede Vrijdag en Pasen en weten we, dat Hij geholpen heeft. “Het is volbracht.” Het Hosanna wordt een “Amen”; ja zeker, het is volbracht! In de hemel is het al zo. Daar staan de oudsten rondom de troon en zij zingen:

Amen, Jezus Christus, Amen,
Ja, Gij zult in ’t groot heelal
’t rijk der duisternis beschamen,
tot het niet meer wezen zal!

Ja, Amen.

In de Hoge! In de Hoge!

Dementie VII – Gesprekskring (slot)

Het is erg te moeten ervaren, hoe ook de diepste dingen van het geloof wegglijden, als je door dementie getroffen wordt…

Tot slot van mijn verhaal over dementie wil ik u een voorbeeld geven uit de praktijk: een gesprekskring met demente ouderen in een verpleeghuis. In ons dorp (Nou dorp? Met zo’n 50.000 inwoners!) is enkele jaren geleden een verpleeghuis gekomen: de Elf Ranken. Dit tehuis stond in Rotterdam Zuid en omdat het aan nieuwbouw toe was hebben ze een mooie locatie gezocht in de Vinexwijk van Barendrecht, Omdat ik vorig jaar mijn heup gebroken heb, kon ik met dit verpleeghuis kennis maken. Ik heb daarover geschreven in enkele artikelen (zie Ervaringen in een verpleeghuis, Eerste week in een verpleeghuis, Een lieve mond maakt het hart gezond ). Ook kreeg ik een leuk contact met de geestelijk verzorger, mevr. Dorothea Lang. Deze heeft mij nu gevraagd, of ik niet één van de gesprekskringen wilde gaan leiden. In het huis noemen ze dat een “Bijbeluurtje”, maar het gaat natuurlijk om veel meer dan de Bijbel en geestelijke ondersteuning. Omdat ik dat zelf vroeger in mijn werkzame leven als geestelijk verzorger in Ter Valcke te Goes jaren lang gedaan heb, wilde ik dat wel weer eens proberen. Ik wil u vertellen, hoe het mij daar de eerste keer (vorige week) vergaan is.

Een vrijwilligster, Agnes, hielp mij met het uitnodigen van de bewoners op de verschillende huiskamers. Zo kregen we een groepje van 8 bij elkaar. Toen we allemaal goed en wel gezeten waren heb ik ze welkom geheten en me zelf aan hen voorgesteld. Ik heb ook hun naam gevraagd en of ze nog wisten, wanneer ze geboren waren en waar ze vandaan kwamen. Enkelen wisten dat nog: 1925…1922. Ik zei dat ik van 1934 was, dus eigenlijk nog maar een jonkie. Ook vertelde ik, dat ik dominee was en dus Protestant. Daarop doorpratend bleek dat de helft van de aanwezigen Rooms Katholiek was en de helft Protestant. Tastenderwijs probeer je iets van elkaar wijzer te worden Dat maakt het tegelijk ook boeiend! Het is een zoektocht naar elkaar, naar wat er nog over is in de herinnering.

We hebben toen een lied gezongen van het blaadje, dat ik gemaakt had (en dat natuurlijk niemand meer kon lezen!). Het was Gez.230 uit de oude Hervormde bundel:

Leid, vriend’lijk Licht, mij als een trouwe wacht,

Leid Gij mij voort!

‘k Ben ver van huis en donker is de nacht,

Leid Gij mij voort!

Schoon ook de toekomst mij verborgen zij,

Licht stap voor stap mij met uw schijnsel bij.

Uit de Bijbel las ik een stukje uit Prediker: 12, 1-7. Het gaat daar over het ouder worden van de mens en wat er dan met hem gebeurd. De dichter ziet het ouder worden onder het beeld van een trieste regendag: wolken, duisternis, tranen van leegt en eenzaamheid en van lichamelijk en/of geestelijk gebrek. De dichter heeft het over de wachters van het huis, die beven; de sterke mannen, die zich krommen; de maalsters, die ophouden; zij die uit de vensters zien verliezen hun glans; de deuren naar de straat, die gesloten worden. We hebben geprobeerd er met elkaar achter te komen, wat dat allemaal te betekenen had. Ik had gehoopt, dat er nog enig associatief vermogen bij de bewoners zou zijn. Dat zij er op zouden komen, dat de wachters van het huis de handen zijn, en de sterke mannen de benen en de maalsters de tanden en “zij die uit de vensters zien” de ogen en de deuren naar de straat de oren. Maar dat ging niet meer, niemand kwam er op.

Omdat het Lijdenstijd is, zongen we een lied over het lijden van Christus, Gezang 49 uit de oude Hervormde bundel:

Jezus, leven van mijn leven,

Jezus, dood van mijne dood,

Die voor mij U hebt gegeven,

In de bangste zielennood,

Opdat ik niet hoop’loos sterven,

Maar Uw heerlijkheid zou erven,

Duizend, duizend maal, o Heer,

Zij U daarvoor dank en eer!

We spraken met elkaar over het lijden en sterven van de Heiland, dat wil zeggen, ik was aan het woord en er kwam heel weinig respons. Het is erg te moeten ervaren, hoe ook de diepste dingen van het geloof wegglijden, als je door dementie getroffen wordt.

Tenslotte heb ik nog een gedicht gelezen, dat ik tegenkwam in het huisblad van Ter Valcke.

 

Gedachten als je ouder wordt

Met mij is er totaal niets aan de hand,

ik ben nog fit van lijf en verstand,

Wel wat artrose in mijn heup en mijn knie.

Als ik me buk, is het net of ik sterretjes zie.

Mijn pols is iets te snel,mijn bloeddruk wat te hoog.

maar ik ben nog fantastisch goed…zo op’t oog

Met de steunzolen die ik heb gekregen,

loop ik weer langs’ Heeren wegen,

kom ik in de winkels en ook weer op het plein.

Wat heerlijk zo gezond te mogen zijn.

Wel gebruik ik een tabletje om in slaap te komen

en over vroeger te kunnen dromen.

Mijn geheugen is ook niet meer zoals het was

en ik ben weer vergeten wat ik gisteren nog las.

Ook heb ik wat last met mijn ogen

en mijn rug raakt meer en meer gebogen.

De adem is wat korter, mijn keel vaak erg droog.

Maar ik ben nog fantastisch…zo op ’t oog.

Is het leven niet mooi, het gaat zo snel voorbij,

als ik kijk naar de foto’s, over vroeger van mij.

Dan denk ik terug aan mijn jeugdige jaren.

Wilde ik een jas, dan moest ik heel lang sparen.

Ik ging fietsen en wandelen,overal heen,

en ik kende geen moeheid, zo het scheen.

Nu ik ouder word,draag ik vaak blauw, grijs of zwart

en ik loop heel langzaam, vanwege mijn hart.

Doe het maar op uw gemak, zei de cardioloog.

U bent nog fantastisch…zo op ’t oog

De ouderdom is goud, ja begrijp me wel.

Als ik niet kan slapen en dan tot honderd tel.

Dan twijfel ik, denk ik of dat wel waar is

en of dat beeld van goud niet een beetje raar is.

Mijn tanden liggen in een glas,

mijn bril op tafel, gehoorapparaat in mijn tas

Mijn steunzolen naast het bed op de stoel.

U weet dus wat ik met die twijfel bedoel.

Trek niets in twijfel, zei de pedagoog.

U bent nog fantastisch goed…zo op ’t oog.

En ’s morgens als ik ben opgestaan

en eerst de afwas heb gedaan,

lees ik het laatste nieuws in de krant.

Ik wil toch bijblijven en naderhand

doe ik van alles, eerst geef ik de planten water,

de kamer stoffen doe ik later.

Wel gaat alles wat traag

heb na’t eten wat last van mijn maag.

Maar ik wil niet zeuren, want ’t mag,

dat is heel gwoon op je oude dag.

Aanvaard het rustig zei de psycholoog.

U bent nog fantastisch goed…zo op ’t oog

Annie M.G. Schmidt

Ecco Homo

Pilatus zegt: “Zie, de mens”. Maar het gaat er niet om wat Pilatus met dit woord bedoeld heeft, maar vóór alles wat de Johannes ons daarmee wil zeggen. Pilatus, die cynische wreedaard, wordt in de verkondiging van Johannes een profeet tegen wil en dank!

Johannes 19,5
“Zie, de mens.”

“Zie, de mens.”Ecco Home. Caravaggio. 1606 128 x 103 cm Palazzo Rosso, Genua, Italië Een bekende uitspraak van Pontius Pilatus.

Jezus wordt tentoongesteld, gekroond met doornen en gekleed in een spotgewaad. Het lijkt wel een soort volkstoneel. De massa is woedend en schreeuwt het uit. Een mens, voor de massa geworpen. Zie, de mens! Als wilde hyena’s, die bloed ruiken, dringen ze op Hem aan. En Pilatus? Hij zei gewoon: zie, de mens!

Wat bedoelde hij met die woorden? Betekende het, dat hij medelijden had met deze geplaagde man? Trok hij zich soms zijn lot aan? En wilde hij met deze woorden ook het opgewonden volk tot rust brengen? Misschien zelfs bij die mensen ook wat medelijden opwekken? We weten het niet, we kunnen er alleen maar naar gissen. Ik denk toch, dat we bij Pilatus niet te gauw moeten spreken over gevoelens van medelijden. Dat strookt immers niet met de taak van een Romein om over Joden het bewind te voeren. We herinneren ons dat nog wel uit de bezettingstijd: medelijden mocht je van de bezetter niet verwachten. En als we de bronnen, die over Pilatus schrijven, mogen geloven, dan was Pilatus hierop beslist geen uitzondering. Met harde hand en meedogenloos heerste hij in het bezette gebied. Lees Lukas 13 maar eens: “Terzelfder tijd kwamen enigen tot hem met het bericht over de Galileeërs, wier bloed Pilatus met hun offers vermengd had.” Pilatus had zijn bloedspoor al getrokken en dat doet hij ook met Jezus: hij laat hem geselen. Zou hij hem, dan later beklaagd hebben? Vanuit een medelijdend hart? Dat lijkt niet waarschijnlijk.

Wat heeft die Romein nou precies gezegd? Het staat er duidelijk: “Zie, de mens!” Er staat niet “den mens”, dus in de vierde naamval, maar “de mens”, in de eerste naamval. Ik denk, dat het cynisch bedoeld is: kijk nu eens, zó is de mens nu, ontdaan van al zijn uiterlijke waardigheid. Kijk goed, zó zijn jullie mensen allemaal, daar voor mijn paleis, met al jullie geschreeuw! Zó kan ik zelf, Pilatus, ook worden, van de ene op de andere dag, als ik bij de keizer in Rome in ongenade mocht vallen. Het is spottend bedoeld, zoals hij later ook zegt: zie, uw koning! Dat wil ook zeggen: meer dan deze koning zijn jullie niet waard!

Dat is de éne kant van deze dubbelzinnige uitspraak: Zie, de mens! Pilatus ziet zijn kans schoon om eens lekker zijn spot met dat lastige volk te drijven. Heel zijn minachting voor die vervelende Joden spreekt uit dit gebaar met het woord: Zie, de mens!

Maar, het is ook een Evangeliewoord. En dat betekent, dat we er ook op bedacht moeten zijn, dat er nog iets anders achter moet zitten, iets van God. Johannes, de Evangelist, is de enige, die dit woord overlevert. Hij zal daar ook vast een bepaalde bedoeling mee hebben gehad. Het gaat er dan niet meer om, wat Pilatus met dit woord bedoeld heeft, maar vóór alles wat de Evangelist ons daarmee wil zeggen. Pilatus, die cynische wreedaard, wordt in de verkondiging van Johannes een profeet tegen wil en dank! Laten we daar eens over nadenken, in de Lijdenstijd.

Pilatus wijst op Jezus en spreekt zijn bekende woord: “Ecce Homo” Wat zou hij daarmee bedoeld hebben? Belangrijker nog voor ons: Wat zou de Evangelist Johannes daarmee bedoeld hebben?

We moeten denken aan een andere tekst, die ook spreekt van de mens: “Wat is de mens, o God, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet? Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt en hem met heerlijkheid en luister gekroond.” Pilatus zal deze tekst wel niet gekend hebben. Maar Johannes wel. En daarom denk ik, dat deze woorden er bij betrokken mogen worden.

Ecce Homo! Zie, de mens, de enige waarachtige mens: Gods beeld, gezonden in de wereld. In Hem, Jezus, gaat het Psalmwoord eerst recht in vervulling. In Hem, de mens bij uitnemendheid, meer nog dan de Psalmdichter heeft geweten en bezongen. Pilatus zal wel nooit geweten hebben, dat zijn woorden, bedoeld als spot, zó treffend waren. Daarin kwam toch de goddelijke waarheid over Jezus aan het licht. Hij IS de mens! Dat zal straks in volle glorie blijken, als Hij met Pasen opstaat uit de dood.

Paulus heeft daar later zo prachtig op gewezen: “Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene van de hele schepping, want in Hem zijn alle dingen geschapen… Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden….Want het heeft de ganse volheid behaagd in Hem woning te maken, en door Hem, vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, alle dingen verder met Zich te verzoenen, door Hem. Ook u, die eertijds vervreemd en vijandig waart… heeft Hij thans weder verzoend” (Colossenzen 1, 15).

Ecce Homo: Hij, die in zijn vernedering en verhoging Dezelfde is, de machtige in Zijn onmacht, de onmachtige in Zijn macht: God, overgegeven aan menselijke ellende, maar ook de mens, door God opgenomen in heerlijkheid. Zó is Hij de Zoon des mensen en de Zoon van God. Juist omdat Hij de Zoon des mensen is, is Hij de Zoon van God, en omgekeerd: omdat Hij de Zoon van God is, is Hij de Zoon des mensen. Ecce Homo! Hij is de mens, omdat God in Hem op de plaats van de mens gaat staan en omgekeerd: omdat de mens in Hem op Gods plaats mag gaan staan. Ook ú!

Dat maakt de lijdenstijd tot zo’n zegenrijke tijd. Als je DAT beleven mag, hoe en waar je ook bent, ben je een gezegend mens!

Heerlijkheid en liefde

Er is veel lijden en duisternis bij menig Gemeentelid en bij velen buiten de Gemeente. Als u uw hart opent, kent u ze wel. Ga daar heen en straal uw heerlijkheid uit! In uw hulp en liefdedaden, in uw meeleven en troost.

Heerlijkheid en liefde, in duisternis en lijden.

Johannes 13, 31-35
“Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt en God is in Hem verheerlijkt.
Een nieuw gebod geef Ik u: dat gij elkander liefhebt.”

Het gaat in deze woorden van Jezus over heerlijkheid en liefde. Het is goed om daar in de Lijdenstijd eens bij stil te staan.

Heerlijkheid, dat is een oud begrip, dat we al vroeg in het Oude Testament tegenkomen. Dan gaat het over de heerlijkheid van God, Zijn “kabod”. Daar wordt God Zelf mee bedoeld. Wij zien die heerlijkheid, als God verschijnt in storm en vuur, in wolken en bliksemstralen, in donderslagen en veel lawaai. De mens kan het onder de aanblik van Jahwe’s heerlijkheid niet uithouden. Daarom wordt deze ook versluierd door een wolk. Zo ging Jahwe het volk vóóruit in een wolk- en vuurkolom, dwars door de woestijn. Zo is God “verhuld” temidden van Zijn volk aanwezig. De Israëlieten zelf zien Gods heerlijkheid niet, maar als zij de wolk zien, dan weten zij dat God daar aanwezig is. En zo is het ook later in de tempel. Als zij de gordijnen zien, waarachter zich het “Heilige der Heilige” bevindt, dan weten zij ook daar God aanwezig.

Elke Israëliet leeft in eerbied voor God en in gehoorzaamheid aan God. Daar hebben zij een passende uitdrukking voor: “Jahwe kabod geven”. God de eer geven, die alleen Hem toekomt! Daarom is de verering van Baäls en andere afgoden ook zo’n ergernis in Israël. Dat betekent immers, dat mensen Jahwe niet meer zo belangrijk vinden, dat men geen respect meer voor Hem heeft. De zonde van Israël is altijd geweest, dat men Jahwe onderschatte, hoewel Hij had geopenbaard, hoe machtig Hij is. De Psalmen en de profeten wijzen daar herhaaldelijk op. Eens zal dat afgelopen zijn, dat gemarchandeer met Jahwe. Want dan zal Hij Zijn heerlijkheid aan alle volken openbaren. En alle mensen zullen zien, dat Hij de Enige is, die verdient gehoorzaamd en geloofd te worden. Dat zal gebeuren in het vrederijk, dat eens zal komen en waarin God alles in allen zal zijn. Psalm 57 bijvoorbeeld spreekt daar van (vs.6): “Verhef U boven de hemelen, o God; Uw heerlijkheid zij over de ganse aarde!”

In het Nieuwe Testament is dat precies zo. Het Griekse woord voor heerlijkheid is “doxa”. We zien dat bijvoorbeeld in de Kerstgeschiedenis: “En opeens stond een engel des Heren bij de herders en de heerlijkheid des Heren omstraalde hen.” Bekend is ook de uitdrukking: God de eer geven. Dat betekent niet: God iets geven, wat Hij tevoren niet had, maar actief erkennen dat Hij alleen waard is om God te zijn. De brieven van Paulus eindigen vaak met zo’n “doxologie”, waarin God de eer gegeven wordt. Bijvoorbeeld het eind van de Romeinenbrief: “Hem, de alleen wijze God, zij door Jezus Christus de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.”

Ook de Here Jezus heeft de doxa, Hem geschonken door Zijn Vader in de hemel. We denken bijvoorbeeld aan de verheerlijking op de berg, waar Hij met Mozes en Elia in de heerlijkheid van God verschijnt. Jezus bidt Zelf ook meerdere keren om Zijn verheerlijking, bijvoorbeeld in het hogepriesterlijk gebed uit Johannes 17: “Vader, het uur is gekomen; verheerlijk Uw Zoon, opdat Uw Zoon U verheerlijke…” Bij de bruiloft te Kana heeft Jezus ook Zijn heerlijkheid geopenbaard, maar dit was alleen door het geloof te zien. Het Johannes Evangelie getuigt hiervan al helemaal aan het begin: “Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de Eniggeborene des Vaders, vol genade en waarheid.” (Joh.1, 14) Al deze teksten in het Nieuwe Testament grijpen terug op het Oude Testament, waarin de kabod van Jahwe bezongen wordt. Daar is geen verschil tussen de heerlijkheid van God en die van Jezus. Hem, Jezus, komt die heerlijkheid toe, want Hij is de Heer, de Zoon van God.

En nu wordt er in ons tekstwoord verband gelegd tussen die goddelijke heerlijkheid en de menselijke liefde. Niet, dat de mens, die God en zijn naaste liefheeft, als vanzelf in de heerlijkheid van God komt te staan. Maar juist omgekeerd: dat de mens, die al in de heerlijkheid van God staat, God en zijn naaste kan liefhebben. De gelovigen bij Jezus, de discipelen en anderen die Hem volgden, zullen gaan delen in Zijn heerlijkheid en daar verlangen zij ook naar. Maar dat is niet een zaak van de toekomst, dat overkomt hen al in het heden, elke dag. Wie gelooft, hééft eeuwig leven! Jezus zegt het Zelf. Als je gelooft, sta je al in de heerlijkheid van God. Je ziet het alleen niet zo en je merkt het niet zo direct. Maar de verheerlijking is al begonnen, we staan er midden in, maar eens zal het ten volle geopenbaard worden. Bij de wederkomst van de Heer, als de Zijnen ten volle aan Zijn heerlijkheid deel zullen krijgen.

Waar het vooral in onze tekst om gaat is dit: dat je God en je naaste gaat liefhebben, als je al in de heerlijkheid van God bent gaan staan. Die heerlijkheid maakt een mens zo blij, dat hij vanzelf ook anderen daarin wil laten delen. Dat doe je in de liefde! De vreugde over Gods genade aan ons, dat is Zijn ongekende heerlijkheid, daaruit vloeit de liefde als teken van onze dankbaarheid voort. Misschien zegt u wel: maar dan zal er niet veel liefde zijn, want echte vreugde zie ik niet zo om me heen en bij me zelf ook niet. Het is alles zo donker en triest. Toch moet u dat niet zo direct zeggen. Het valt niet te ontkennen, dat er veel triestheid is in de wereld om je heen, in the “struggle for life”, ondanks de vredesmissies en het werk van de “goede doelen” en alles wat er ook aan goeds gebeurt. Maar het was nog veel donkerder in de wereldgeschiedenis, toen Jezus deze woorden sprak. Judas was juist heengegaan. Hij had de Paaszaal verlaten om te gaan doen, wat hij moest doen: het meest donkere werk dat ooit gedaan is. En juist dan, op dat zelfde ogenblik, zegt Jezus: “Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt en God is in Hem verheerlijkt.” Dus juist waar het ergste gaat beginnen, het lijden en sterven van de Heiland der wereld, te beginnen met het verraad van Judas en even later de verloochening van Petrus, juist dan spreekt Jezus over heerlijkheid. Hoe is dat mogelijk? Laten we niet zeggen, dat Jezus als Zoon van God de uitkomst al wist, Want als we dat doen, raken we de kern van de tekst niet. Als Jezus van heerlijkheid spreekt, denkt Hij aan het lijden en sterven zelf. Hij weet, dat dit de verheerlijking en verhoging al is! De verhoging ligt niet alleen in de Opstanding en Hemelvaart, maar ook al in de kruisiging. Wij zouden zeggen, dat Jezus door het lijden heen tot de opstanding kwam. Dat lijkt ons logisch. Maar dat is al te menselijk gedacht. Alsof de heerlijkheid pas ná het lijden kwam! Maar het is lijden en heerlijkheid inéén, heerlijkheid midden in het lijden! Hoe kan dat nou? Dat kan alleen, omdat dit lijden heilig lijden en sterven is. Voor mensen onbegrijpelijk, ook geen begaanbare weg. Maar voor God is het de weg, omdat er het offer in zit! Het verzoenend sterven, waarin de schuld der wereld verzoend wordt, waarin onze misdaden ongedaan gemaakt worden. Daar gaat het God om! Dat is Zijn eigenlijke heerlijkheid. Dat God hiertoe bereid is.

Vraagt God dit nou ook van ons? Ja, ik denk het wel. Je komt pas in de heerlijkheid te staan, als je ook bereid bent het offer te brengen. En wat is dat nodig! In deze wereld, waarin iedereen voor zich zelf vecht, met alle gevolgen van dien. Daar is inderdaad veel triestigheid en onrechtvaardigheid en mishandeling van mensen, kinderen en dieren. De duisternis van de Godverlatenheid, welke over Golgota hing, hangt nóg over de aarde. Daarom zien wij zoveel donkerheid om ons heen. Dat maakt je soms bang. Hoe kan het bestaan, dat in een Engels dorp in een jaar tijd 17 jongeren zich het leven benamen? Hoe kan het bestaan, dat bijna in de helft van alle huwelijken in Nederland de partners elkaar niet meer kunnen verdragen en de huwelijksband doorsnijden? Vele vragen komen op ons af. Toch is in onze duisternis God Zelf aanwezig. Hij is nergens zo nabij dan juist in die Godverlatenheid. En Hij worstelt net als wij met het grote raadsel van het kwaad. En Hij brengt verzoening aan van de schuld, die we allemaal met ons meedragen. Dat is kracht en heerlijkheid in duisternis en lijden. Wij kunnen die beleven in de liefde, maar dan ook alleen in de liefde. Zonder de macht van de liefde zouden we het niet volhouden. Uit ons zelf zouden we liever maar ophouden, er het bijtje bij neer gooien. Maar de liefde zet door en blijft vertrouwen, in het vaste geloof dat God het redt! Niet alleen aan de kant van de mensen is er dat vaste vertrouwen, maar vooral ook bij God. Dat Hij zo met ons bewogen is, dat Hij Zijn Eniggeboren Zoon gegeven heeft als een zoenoffer aan het kruis, dat is pure liefde! Liefhebben is het geheim tussen God en mens, zoals het dat ook is tussen twee mensen. In de wederkerige liefde valt het leven alleen te leven. In de liefde tot elkaar, tot God en de naaste, is het leven leefbaar. Hieraan is ook te zien, dat wij discipelen zijn van Jezus, als wij liefde hebben onder elkaar.

Maar hebben wij dat ook? Liefde onder elkaar? Kunnen wij over de liefde spreken net zoals Paulus dat deed in 1 Kor.13: “De liefde is lankmoedig, goedertieren, niet afgunstig, zij praalt niet, is niet opgeblazen, kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet, wordt niet verbitterd, zij rekent het kwade niet toe, zij is niet blij over ongerechtigheid, maar zij is blij met de waarheid; alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij…”

Heerlijkheid en liefde in lijden en duisternis. Laten we daar eens over nadenken. En het ook gaan toepassen in ons leven. Midden in de Lijdenstijd. Wij allemaal persoonlijk, maar ook samen als Gemeente, als Kerk van Christus. Er is ongetwijfeld veel lijden en duisternis bij menig Gemeentelid en bij velen buiten de Gemeente. Als u uw hart opent, kent u ze wel. Ga daar heen en straal uw heerlijkheid uit! In uw hulp en liefdedaden, in uw meeleven en troost.

Hebt elkander lief zoals Christus u heeft liefgehad!

Amen

Dementie VI – Nieuwe ontwikkelingen

De vergrijzing neemt toe en daarmee ook het aantal dementerende ouderen. De psychogeriatrische afdelingen in de verpleeghuizen zijn al lang overvol. Het nieuwe beleid is er dan ook op gericht om dementerende ouderen zo lang mogelijk thuis te houden. Maar wie iemand in de familie heeft, die daardoor getroffen wordt, weet hoe moeilijk het is om thuis te leven met iemand, die aan het syndroom van Alzheimer lijdt.

De vergrijzing neemt toe en daarmee ook het aantal dementerende ouderen. Dit wordt ervaren als een groot probleem. De psychogeriatrische afdelingen in de verpleeghuizen zijn al lang overvol. Het nieuwe beleid is er dan ook op gericht om dementerende ouderen zo lang mogelijk thuis te houden. Maar wie iemand in de familie heeft, die daardoor getroffen wordt, weet hoe moeilijk het is om thuis te leven met iemand, die aan het syndroom van Alzheimer lijdt. In het beginstadium gaat het nog wel, maar als de ziekte erger wordt en de patiënt gaat “dwalen” en soms ook agressief wordt, wordt het heel moeilijk. De partner raakt uitgeput, door slaaptekort en spanningen (“Wat gaat er nu weer gebeuren?”). En dat kan heel snel gaan. Soms ligt er nog geen jaar tussen het begin, waarop je merkt dat er iets aan de hand is, en het eind, waarop besloten moet worden de partner op te nemen in een tehuis.

Men probeert tegenwoordig dat moment van opname uit te stellen door opname in een dagverblijf aan te bieden. Op enkele dagen in de week kan de partner op die manier wat tot rust komen. Ook worden er zorgcoaches opgeleid, die de familie kan bijstaan. Door het bestuderen van de symptomen van dementie komt men er achter, wat de patiënt niet meer kan, maar ook wat hij nog wel kan. Op dit laatste wordt nu meer en meer de aandacht gevestigd in de begeleiding van dementerende ouderen. In verpleeghuizen gebeurt dit door muziektherapie, gesprekskringen en geestelijke zorg. Het wordt ook wel “spirituele therapie” genoemd. Het gaat er om te ontdekken, wat de patiënt nog aan vermogens bij zich heeft. Je kunt met elkaar in een kring zitten en elkaars hand vasthouden en zo samen luisteren naar muziek of een bekend lied zingen. Je zoekt naar invalshoeken om een gesprek op gang te brengen: vader of moeder, de kerk, de levensverhalen van “vroeger”.

Marion Boelhouwer en Peterjan van der Wal hebben een boek van Kevin Kirkland en Howard McIlveen, getiteld “Full circle, Spiritual Therapy for the Elderly”, opgepakt en met hun ervaringen nader uitgewerkt. Zij vertellen daarin, hoe je met demente ouderen kunt omgaan, rekening houdend met hun gevoelens en zintuiglijke waarneming. Daarin komen ook het verwerken van verlies, de levensbalans, hoop en verwachting en feestelijke gebeurtenissen aan bod. Op alle mogelijke manieren wordt geprobeerd reacties uit te lokken. Bijvoorbeeld door het laten zien van foto’s of het meenemen van een dier (hond, poes, kanarie).

Een ander boek, dat ook ingang geeft in de gedachtewereld van demente ouderen, is dat van Rieke Mes:”Als het hout teder wordt”. Deze titel; verwijst naar de tekst uit het Mattheüs-Evangelie (24,32):

Leer dan van de vijgenboom deze les:
Wanneer zijn hout teder wordt
En zijn bladeren doet ontspruiten ,
Weet dan dat de zomer nabij is.

Rieke Mes heeft eerst muziek gestudeerd en is daarna in het muziekonderwijs werkzaam geweest. Later heeft zij de theologiestudie gedaan en heeft zij veel aandacht gegeven aan het vakgebied van de geestelijke verzorging Nu is zij werkzaam als geestelijke verzorger in verleeghuis Cunera te Heeswijk. Zij werkt ook aan een promotieondezoek naar demente en geestelijke verzorging (aldus lezen we op haar website http://www.pastorieke.nl ). In het genoemde boek worden allerlei vieringen besproken, waarin dementie centraal staat. Het kan daarom zijn in het verpleeghuis, maar ook thuis en in de kerk. Thema’s van ziekte, afscheid, rouw, ouderdom en dood komen daarin aan de orde. Ik citeer een prachtig gedicht van haar hand:

De levensboom

Geplant eens door de liefde
Als zaad in rijke grond
Ontkiemde zich het leven
De levensboom ontstond

Gevoed door zon en warmte
Kwam hij n groen tooi
En kon het leven bloeien
De levensboom werd mooi

Getergd door koude stromen
Onthouden, niet gevoed
Ontviel het blad de takken
Geen leven meer vermoed

Verstikt door de getijden
n kilte, kon stilaan
Een nieuwe loot ontspringen
Voor leven openstaan

Geworteld in de aarde
Gelouterd door de wind
Gevoed door niets dan liefde
Je levensboom, mijn kind

 

Literatuur:

Jonker, C., Verhey, F en Slaats, J. (Red.) (2001). Alzheimer en andere vormen van dementie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghu

Mes, R. (2004, tweede druk). Als het hout teder wordt. Teksten rondom ouderdom, ziekte, dementie, afscheid, dood en rouw. Kampen: Kok.

Kirkland, K., McIlveen, H. (Boelhouwer, M. Wal P. van der) (2007) ‘k Zou zo graag een ketting rijgen. Levensthema’s voor kringgesprekken met ouderen. Zoetermeer: Boekencentrum.

Kooij, C. van der (2002). Gewoon lief zijn?, Het maieutisch zorgconcept en het verzorgen van mensen met dementie, Utrecht: Lemma.

Mulders, P.  Körver, S. (Red.). Oud maar niet af. Reflecties over ouder worden in onze cultuur. Nijmegen: Valkhof Pers.

Kerken kijken – Wilhelminadorp

Op 13 november 1825 hield de predikant van Kattendijke een kerkdienst in het zojuist gereed gekomen schoollokaal van het Wilhelminadorp.”Dit is de eerste openlijke godsdienstoefening geweest, die sedert omtrent 300 jaar op dien grond heeft plaats gehad; want in november van het jaar 1530 is dat gedeelte van de polder, waarin het kerkdorp Hongersdijk gelegen was, vergaan en is overstroomd gebleven tot in onze dagen.”

Kerk WilhelminadorpIn Zeeland staat één van de oudste Waterstaatskerkjes van Nederland, midden in de Wilhelminapolder op Zuid-Beveland boven Goes. Dan zijn we dus beland in Wilhelminadorp, een klein dorp, waar ik van 1978 tot 1990 predikant geweest ben. Toen NCRV’s kerkepad in 1986 langs “ons” dorp kwam, heb ik een boekje gemaakt over onze kerk. De inhoud van dit boekje geef ik hieronder weer, zodat menige lezer van deze mooie kerk kennis kan nemen (dat hoop ik ten minste!)

De Wilhelminapolder

Kort geleden, in 1984, heeft de Wilhelminapolder op bescheiden wijze zijn 175-jarig bestaan gevierd. Honderdvijfenzeventig jaar is immers nog niet zo erg oud, zeker als je dit vergelijkt met de soms duizend jaar en meer van de omliggende plaatsen Goes, Kapelle, Kloetinge,’s-Heer Hendrikskinderen en ook nog Wolphaartsdijk. Op zo’n oude historie kan Wilhelminadorp niet bogen! Maar toch… honderdvijfenzeventig jaren, dat is ook niet niks! In zo’n tijd kan er heel wat gebeuren, en daar willen wij even bij stilstaan.

Veel van het oude Wilhelminadorp is er niet meer over. Ja, de kerk staat er nog wel, en wel naar goed Zeeuws gebruik: in het midden, zoals het behoort! En ook de soms nog in originele staat verkerende huisjes aan de Westhavendijk laten ons zien, hoe het er vroeger uitgezien moet hebben. Zo ook de schilderachtige groene ‘Zaanse huisjes’ in de bocht van het kanaal, of zoals wij in de Polder zeggen: in de ‘kouwe hoek’, die indertijd nog net van de slopershamer gered konden worden (tegen de somma van fl. 3000,- alle acht! Helaas de molen en de karakteristieke huisjes daarnaast zijn reeds lang geleden een droevig lot beschoren, zodat daar aan de Oosthavendijk tussen het graanpakhuis en de oude pastorie grote gaten zijn gevallen. Maar, laten we dankbaar zijn voor wat er nog wel staat! Ik noemde al de pastorie (uit 1840!) en niet vergeten:het kanaal. (in 1988 is de brug vernieuwd). Van jongere datum, maar toch ook reeds lang het beeld van Wilhelminadorp bepalend, is de directeurswoning annex kantoor van de Koninklijke Maatschap van Eigenaren der Wilhelmina en Oost-Beveland Polder, ter noorderzijde van de brug. Maar op de ‘Kerkstraat’, die na de annexatie van Goes ‘Brugstraat’ moest gaan heten (omdat er in Goes reeds een ‘Kerkstraat’ was!), zijn alle oude huisjes -met de boompjes- verdwenen. Oude ansichten laten ons nog zien, hoe rustiek het daar vroeger moet zijn geweest! Alleen het witte kerkje tussen de hoge ceders legt nog een verbinding met het verleden. Gelukkig maar, dat kerken, zeker in het Zeeuwse, nog niet zo snel worden afgebroken! Het kerkgebouw heeft juist de laatste jaren een flinke opknapbeurt gehad, helemaal verzorgd door Gemeenteleden in hun vrije tijd. Zij ligt er nu weer ‘keurig’ bij, en de blijde klank van de kerkklok doet evenmin vermoeden, dat het gebouw al de last van 145 jaar in zich meedraagt!

Voor het ontstaan van Wilhelminadorp midden in de polder moeten we teruggaan naar het jaar 1809, toen enkele Rotterdamse kooplieden een veilige belegging van hun letterlijk geblokkeerde (door de Engelse blokkade van de zeehavens lag de handel finaal stil!) kapitaal vonden in de aankoop van een schorrengebied ten noorden van de stad Goes, dat gemakkelijk in te dijken zou zijn en dan als landbouwgebied het veelvoud van de investering zou kunnen opbrengen. Althans zo vermeldt Dr. J.M.G. van der Poel het in het gedenkboek ‘De Wilhelminapolder 1809-19591’. G.J. Lepoeter waagt in zijn artikel ‘Bij het 175 jarig bestaan van de Wilhelminapolder’, verschenen in het Zeeuws Tijdschrift (nr.5~1984), de veronderstelling dat bij de koop door de Rotterdamse kooplieden ook wel eens belastingtechnische redenen een rol konden hebben gespeeld. Van hem horen we ook, dat het gezamenlijk opereren van deze Rotterdammers niet zo verwonderlijk was, omdat deze families reeds lang tevoren kontakten hadden in het gebied rond Goes waar zij op de schorren hun jachtgebied vonden (en daartoe wellicht het nog bestaande jachtgezelschap ‘het Klopje’ vormden!).

Meer afbeeldingen
Afbeeldingen uit het boekje…

Aan de koop was de voorwaarde verbonden, dat de gronden direct moesten worden ingedijkt, en dat er een nieuwe (aanloop)haven voor de verbinding van Goes met de Oosterschelde moest worden gegraven en tevens een deugdelijke sluis moest worden gebouwd. De Gemeente Goes zou aan die activiteiten honderdduizend gulden bijdragen, want het was de ‘middenstand’ van Goes wel wat waard, wanneer de bijna dichtgeslibde haven weer goed zou functioneren voor de onmisbare handel. Op de oude kaart kan men nog zien, hoe voor de kust van de stad Goes een wat verbrokkelde situatie was ontstaan: daar lagen de eilanden Wolphaartsdijk en Oost-Beveland (reeds ingedijkt), met er tussen in de schorren van Goenje, Hongersdijk en de Mosselbank, omsloten door de Zandkreek, de Oosterschelde, de Puie oftewel de Schenge en het Goesche Diep, met aan de andere kant het Wolphaartsdijkse Gat. Het gebied, dat voor inpoldering in aanmerking kwam, was totaal 3300 gemeten groot (een gemet telt 4258 m2). Men schatte de bedijkingkosten in eerste instantie op zo’n fl. 400.000,- De aankoopsom beliep zes ton, zodat in totaal ongeveer een miljoen gulden op tafel moest komen! Om die som bij elkaar te brengen werden ‘aandelen’ uitgegeven in porties van fl. 25.000,- Er bleek direct al veel belangstelling voor te zijn! Zo ontstond de Koninklijke Maatschap tussen eigenaren van gronden in de Lodewijk-(later: Wilhelmina)polder en de Oost-Beveland polder.

De dijken werden al zeer snel na de koop aanbesteed: op 1 mei 1809 in logement ‘De gouden Leeuw’ te Goes. Het leek er op, dat het werk nog voor het invallen van de winter gedaan zou zijn. Meer dan 1500 man, veelal mensen van buiten de provincie en zelfs buitenlandse gastarbeiders, vonden er werk. Soldaten moesten worden ingezet om die massa in toom te houden! Tegen het najaar echter kwam de tegenslag: hoge watervloeden, die de verse dijken en de aanleg van de sluis bedreigden. Daarenboven de invasie van de Engelsen op Walcheren, waardoor veel krijgsvolk en oorlogstuig over de pas aangelegde dijken ging, met als gevolg: grote schade aan de dijken en veel oponthoud om alles weer te herstellen. Vooral de sluis heeft veel narigheid en geld gekost. Voortdurend kwamen er verzakkingen voor en dijkvallen, zodat het nog jaren heeft geduurd, eer de eerste schepen daar doorheen naar Goes konden varen! Dat alles tot grote ergernis van de Goese magistraten uiteraard nog het meest van de handelaren en de aandeelhouders van de Polder, die met fl. 25.000,- per portie lang niet zijn toegekomen!

De nieuwe polder werd aanvankelijk vernoemd naar de Franse heerser in ons land: koning Lodewijk Napoleon. Men dacht daardoor bepaalde voorrechten te verkrijgen! Maar toen de Fransen waren verslagen en Willem I triomfantelijk zijn intocht hield, zaten de eigenaren met die naam natuurlijk niet meer goed. Ze hebben toen ras de bakens verzet en de polder aan het Oranjehuis verbonden: in maart 1815 werd bij koninklijk besluit de naam gewijzigd in “Wilhelminapolder” (genoemd naar koningin Wilhelmina Frederica Louise, de echtgenote van Willem I).

Was het eerst de bedoeling geweest de nieuwe grond na inpoldering met liefst veel winst te verkopen, toen het zover was bleken er geen kopers voor te vinden te zijn vanwege de verslechterde economische situatie. Bovendien begon de polder zijn eerste opbrengsten te geven en die vielen bepaald niet tegen! Men besloot toen maar zelf te polder te gaan exploiteren. Zo komt het, dat de ‘Maatschap’ nog steeds eigenares is van praktisch alle grond in en rondom Wilhelminadorp. Alleen de laatste jaren wordt er wat grond voor particuliere woningbouw vrijgegeven.

De polder wordt nu zeer modern bewerkt met grote maai- en dors- en andere landbouwmachines. Als het oogsttijd is, is het een lust voor het oog soms drie van die geweldenaars naast elkaar door de akker te zien trekken! Maar vroeger moest het ook een mooi gezicht zijn geweest, toen op elk van de zes boerderijen zo’n vijftig man werkten met 30 à 40 stoere Zeeuwse werkpaarden. Wat dat aangaat is er veel veranderd in de Wilhelminapolder! Schapencultuur, boomgaarden, weilanden met koeien, schuren met meekrap en nog zovele andere zaken, die vroeger belangrijk waren, zult u er vandaag vergeefs nog zoeken. Dat alles is niet meer. Wat nog wel bestaat, dat zijn de boerderijen met hun historische namen, die verspreid over het polder-gebied liggen als bakens in zee: Goenje, Hongersdijk, Waterloo, Mosselbank en Rotterdam. De zesde hoeve in de Oost-Beveland-polder is rond 1960 afgebroken.

Bij de watersnoodramp van 1953 bereikte de stormvloed op 1 februari ‘s-morgens om 5 uur de ongekende hoogte van 4.65 m + N.A.P. De dijken leden veel schade, maar gelukkig konden door noodvoorzieningen polder en dorp voor een ramp gespaard blijven.

De Wilhelminapolder is bijna 1700 ha groot. Hiervan is ca 1300 ha akkerland, dat wordt bebouwd met allerlei gewassen, vooral tarwe, aardappels en suikerbieten. De ‘Koninklijke’ is zeker het grootste particuliere landbouwbedrijf van Nederland. Een stuk van 20 ha, vlak bij het dorp liggend, is verpacht aan het Proefstation voor de Fruitteelt, dat reeds ruim 80 jaar in de polder is gevestigd en eigenlijk niet meer uit het beeld van Wilhelminadorp is weg te denken. Vanuit heel Nederland -soms ook van daarbuiten- komen hier de ideeën over kwaliteitsverbetering van ons fruit samen. Nieuwe appel soorten zoals Jonagold en Karmijn vonden hier hun wieg! Het is een prachtig bedrijf, vooral in het voorjaar met zijn rijke tooi van bloeiende boomgaarden.

Fruitbomen, de laatste die nog zijn overgebleven van de vele boomgaarden die de Polder vroeger zelf bezat, sieren ook de opgang naar het kerkhof. De begraafplaats ligt midden in het polderse land, als een symbool van afsterven en verrijzenis: van de graankorrel die in de vore van de akker neerdaalt om daar te sterven en met de Paaszon weer tot nieuw leven te komen. Vooral wanneer de prunushaag bloeit, de afscheiding van de dodenakker, vertoont de laatste stede van zo vele ‘poldersen’ een feestelijk gezicht: voorbode van het nieuwe leven in heel dat weidse polderland, dat nu snel van kleur gaat veranderen: van grauw naar groen, van bruin naar geel … en straks weer terug naar grauw en bruin. Winters en zomers, zij komen en gaan, zó kwam de Polder tot leven en bood zij nieuw leven aan velen in haar bestaan van één en driekwart eeuw!

De kerk in Wilhelminadorp

De kleine Hervormde Gemeente van Wilhelminadorp had niet direct een kerkgebouw, hoewel daar wel spoedig na het ontstaan van de nederzetting in de polder behoefte aan bestond. De eerste directeuren van de Koninklijke Maatschap, vader en zoon G.J. en I.G.J. van den Bosch, hebben zich ook zeer beijverd voor de stichting van school en kerk in het nieuwe dorp. Helemaal in het begin gingen de bewoners van Wilhelminadorp naar Kattendijke ter kerke. Tot een geregelde kerkgang kon het echter niet komen. Daarvoor was de afstand toch te groot en het pad door de open polder -dikwijls onder barre weersomstandigheden- te slecht.

Daarom heeft de predikant van Kattendijke het eens een keer in Wilhelminadorp zelf geprobeerd: Op 13 november 1825 hield hij een kerkdienst in het zojuist gereed gekomen schoollokaal van het dorp.”Dit is de eerste openlijke godsdienstoefening geweest, die sedert omtrent 300 jaar op dien grond heeft plaats gehad; want in november van het jaar 1530 is dat gedeelte van de polder, waarin het kerkdorp Hongersdijk gelegen was, vergaan en is overstroomd gebleven tot in onze dagen.” Zo lezen wij in de annalen (Gedenkboek WP 1809-1959, bladz.77). Er waren in die eerste kerkdienst van 1825 reeds meer dan 250 mensen aanwezig, meer dan vandaag (nu variërend van 50 tot 120!).

Helaas ontbrak toen het geld om een eigen kerk in het dorp te stichten. Dat gebeurde pas in 1841. De pastorie, het ‘hoge huis aan de haven’, was al iets eerder gebouwd. Het huis is nog in oude staat gebleven, doch functioneert niet meer als pastorie.

Kerk en pastorie zijn ontworpen door de Amsterdamse architect I. Warnsinck, indertijd een vooraanstaand bouwkundige, die onder meer een ontwerp voor de koopmansbeurs in Amsterdam bekroond zag! Een persoonlijke relatie met de directeur van de Wilhelminapolder, Iman van den Bosch, was waarschijnlijk de aanleiding tot het verzoek aan Warnsinck, gedaan in 1837, ‘tot vervaardiging van de nodige plannen en verdere stukken tot de opbouw van een nieuwe kerk, voor ongeveer 500 zielen, te Wilhelminadorp, nabij de stad Goes, op het eiland Zuid-Beveland …’ (zoals Warnsinck zelf schrijft in zijn publicatie “De nieuwe kerke te Wilhelminadorp”, verschenen in 1846). Het ontwerp was snel gereed. Toen moest het nog goed gekeurd worden door het Rijk. Tegelijk moest ook toestemming verkregen worden om in Wilhelminadorp een eigen Hervormde Gemeente te stichten. Onder leiding van Iman van den Bosch, die hiervoor persoonlijk naar de koning ging, werd een request van de ingezetenen van Wilhelminadorp ingediend, inhoudende het verzoek tot de stichting van de Gemeente en de bouw van kerk en pastorie, tegelijkertijd ook het verzoek daarvoor de benodigde gelden beschikbaar te stellen. Men bleef lang in spanning, want pas twee jaar later werd op dit request beschikt, en wel: negatief! Gelukkig had van den Bosch, die er al niet gerust op was geweest, toen al de nodige maatregelen getroffen om op een andere manier aan de gelden te komen. Zo lezen we in het kerkelijke Notulenboek van die dagen: “De bevolking van den in 1809 bedijkten Wilhelminapolder, die aanvankelijk slechts gering was, nam door den aanbouw van het Wilhelminadorp aanmerkelijk toe en bedroeg in 1837 ruim 400 zielen. De meeste dezer ingezetenen hadden zich vrijwillig bij de Gemeente Kattendijke gevoegd, doch de bezwaren, die het bezoeken der kerk aldaar opleverde, waren groot en bij de toeneming van het getal der ingezetenen wierd het drukkende daarvan meer en meer gevoeld. Daarenboven moest onverschilligheid en verwildering het gevolg worden van het gemis aan behoorlijke Godsdienstige opleiding … (dan vertelt hij over het verzoek aan het Rijk en de afwijzing daarop) … Door dit besluit schenen alle de vooruitzichten der ingezetenen eensklaps vernietigd, doch vermits de ondergeteekende door zijne menigvuldige demarches bij de Hoge en Provinciale autoriteiten sedert lang het vermoeden had opgevat, dat het toestaan van subsidie uit ’s Rijks kas tot oprichting der gebouwen zeer twijfelachtig was zoo waren door hem in Mei 1838 nadere pogingen aangewend bij de geïnteresseerden van den polder tot verkrijging van de gehele benodigde som. Het behaagde de Voorzienigheid deze pogingen te zegenen. De geïnteresseerden (de aandeelhouders) namen het edelmoedige besluit om desnoods alle kosten der stichting van kerk en pastorie te dragen.” Zo schrijft van den Bosch eigenhandig in de inleiding van het eerste Acta-boek van de nieuw gestichte Hervormde Gemeente op 6 maart 1841.

Voor beide gebouwen was een bedrag van ruim 18.000 gulden beschikbaar. Niet te veel, ook voor de geldstandaard van die dagen! Izaäc Warnsinck had er dan ook moeite mee om voor dat bedrag iets redelijk te ontwerpen. Maar het gelukte. En toen voor de tweede keer een verzoek tot het Rijk werd gericht -maar nu met de mededeling dat de financiën uit vrijwillige bijdragen van particulieren (de Koninklijke Maatschappij werd uit bescheidenheid niet genoemd!) reeds bijeen waren gebracht-, kwam ook snel de officiële goedkeuring. Het ontwerp moest nog worden voorgelegd aan het Departement van Waterstaat, omdat onder dat departement de uitvoering van kunstige bouwwerken ressorteerde. Maar ook die goedkeuring liet niet lang op zich wachten. Dit is niet verwonderlijk, omdat de architect blijkbaar al rekening had gehouden met de smaak en eisen van de ingenieurs van de Waterstaat in die tijd. Het ontwerp draagt dan ook vele kenmerken van de typische, zó genoemde, ‘Waterstaatskerken’. Er is in die tijd (ca 1820 – 1860) een hele reeks van zulke kerken gebouwd. Dat komt, omdat na de Franse bezetting de vrijheid van Godsdienst werd ingevoerd, waardoor met name in de Rooms-katholieke Kerk, maar ook in kleinere Protestantse Kerken, die tot nu toe in verdrukking waren geweest (schuilkerken!) grote behoefte bestond aan het stichten van nieuwe kerkgebouwen, met Rijkssubsidie. De aanvragen kwamen bij het Departement van Eredienst, maar de bouwkundige aspecten werden voorgelegd aan de ingenieursarchitecten van Waterstaat. Deze hanteerden een wat nuchter-zakelijke stijl en eenvoudige materialen, waardoor de bouw zo goedkoop mogelijk kon worden uitgevoerd (het Rijk moest immers betalen!). De vormgeving doet denken aan de Oud-Romeinse basilica (waarvan ook de vroegchristelijke basilieken zijn afgeleid), die dienden voor rechtspraak, maar ook tot onderkomen van voorname burgers. Een hoog middengedeelte (middenschip) met aan weerszijden afhangende lager gelegen zijbeuken, waarboven de lichtramen konden uitsteken. Aan het eind van de ruimte een afronding (apsis) en het voorfront van de kerk versierd met zuilen en een driehoekig fronton (zie de afbeelding van de St.Augustinuskerk in Utrecht,1839). De meeste Waterstaatskerken hebben aan de voorkant een classicistische toren. In het interieur is veel gebruik gemaakt van stucwerk en pleisterwerk en gewoon vuren- of grenenhout, dat zó geschilderd is dat het op marmer of eikenhout moest lijken. Ook in de kerk van Wilhelminadorp zijn deze kenmerken aanwezig, zij het ook dat de nog jonge architect er een eigen stijlvorm aan heeft willen geven. Wij vinden hier bv. geen zuilen aan de buitenkant, en de basiliekvorm is zo ver doorgevoerd, dat er zelfs op het eind van het schip een nis is gemaakt, net zoals in de oude kerken: de apsis (waar de stoel van de bisschop stond en later het hoogaltaar). In die nis heeft Warnsinck de preekstoel gesitueerd. Dat was gewaagd, want het kon op Roomse invloed lijken! De architect zelf schrijft hierover: “Zo men dus bij een katholieke kerk de oorspronkelijk heidense nis (de basilica was immers een oorspronkelijk heidens gebouw, en in de nis zat de rechter op zijn rechterstoel!) behoudt en aanwendt ter plaatsing van het altaar, kan men die bij een protestantse kerk evenzeer behouden en aanwenden tot het plaatsen van de kansel, terwijl het nog daarenboven overweging verdient, dat in de aloude kerken meergenoemde nis, later tot koor overgegaan, zowel het altaar als de zetel van het kerkelijk hoofd der gemeente bevatte.”

Tijdens de 145 jaar van zijn bestaan hebben een hele reeks predikanten de Gemeente mogen dienen. Hun portretten hangen in de consistorie naast het bord met de vermelding van hun namen en de data van komst en vertrek. De bekendste voorganger is wel de ‘oude Gunning’ geweest (van 1881-1884), de latere uitgever van het bekende opwekkingsblaadje ‘Pniël’, echt een man die tot de verbeelding der mensen sprak. De latere professor Dr. W. Dankbaar is ook als predikant in Wilhelminadorp begonnen. Als kleine Gemeente was het op den duur niet mogelijk nog een volledige predikantsplaats in stand te houden. Al voor de oorlog werd daardoor al met de Hervormde Gemeente te Goes gecombineerd, in de jaren zestig ontstond een combinatie met Kats, en sedert 1978 is de predikant van Wilhelminadorp tegelijk geestelijk verzorger van het verpleeghuis ‘ter Valcke’ te Goes.

In de kerk wordt zondags om 10 uur dienst gehouden (op de feestdagen om 9.30 uur). Ook gasten uit de omgeving voelen zich in die diensten thuis. Lieftallig verscholen tussen oude hoogoprijzende dennenbomen nodigt het kerkje ook uit om er eens binnen te gaan. U wordt dan begroet door koster J. van de Velde, die reeds 44 jaar, en diens echtgenote, die al 60(!) jaar bij ons het kosterschap behartigt. Onder de welluidende tonen van organist J. Willemstein, in onze kerk reeds 39 jaar de vaste organist, treedt u de kerk binnen. Waar zult u gaan zitten? In het middenschip of in de zijbanken, of boven op de gaanderij? De banken zijn overal even hard en smal maar het voorgeslacht placht er ruim anderhalf uur op te zitten, dus zal het u ook wel een uurtje lukken, niet waar?

In de afgelopen jaren hebben Gemeenteleden zich beijverd geheel pro Deo de kerk een restauratiebeurt te geven. Nu ligt het gebouw er weer prima bij, evenals de tuin, waar de koster zijn hart aan verpand heeft. Moge de kerk van Wilhelminadorp nog velen, die daar onder het Woord Gods komen, tot rijke zegen zijn!

Wilhelminadorp, 23 nov.1988
drs. Ph. Kroes, dienstdoend predikant

Meer afbeeldingen
Meer foto’s van Wilhelminadorp…

 

Vader verlos mij uit deze ure

Jezus heeft er moeite mee, als het lijdensuur gaat komen. Hij is “ontroerd”, dat wil zeggen aangeslagen, uit het evenwicht, precies zoals wij dat ook kennen, als de lijdenstijd in ons leven komt. Daar raak je goed van in de war. Je komt overhoop te liggen met je leven, met de mensen om je heen, de zekerheid van je bestaan, je toekomst. Kortom: je ligt overhoop met je zelf.

Een vraag, die ons allen weer bezig houdt in het lijden, dat is de vraag van het “waarom?” Wat heeft het lijden voor zin?

Nu is het bijzondere van het Evangelie. Dat niet alleen wij mensen met die vraag worstelen, maar ook Jezus, de Zoon van God! “Nu is mijn ziel ontroerd en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure!”

Jezus heeft er moeite mee, als het lijdensuur gaat komen. Hij is “ontroerd”, dat wil zeggen aangeslagen, uit het evenwicht, precies zoals wij dat ook kennen, als de lijdenstijd in ons leven komt. Daar raak je goed van in de war. Je komt overhoop te liggen met je leven, met de mensen om je heen, de zekerheid van je bestaan, je toekomst. Kortom: je ligt overhoop met je zelf. Bij Jezus is het ’t heel bijzondere uur, dat nadert, het uur, waarvan Hij weet dat het komen moet, het uur van het lijden om en voor de mensen, Gods uur van verzoening. Hoe onbegrijpelijk ook, dat Gods uur voor Jezus het lijdensuur moet zijn, Hij weet er van en huivert er ook even voor terug, even maar, maar toch heel intens. Het is alsof er in Zijn woord een angstkreet ligt: “Vader, verlos Mij van deze ure!” Doodsangst overvalt Hem, hier staat de Machtige. De Zoon van God heel dicht bij ons. Wat een geweldige troost om dat te mogen weten! Niet dat het ons lijden opheft, maar het wordt er wel dragelijker door, wanneer je weet dat je in je angsten niet alleen staat en dat Jezus door diezelfde doodsangst is heengegaan voor u, in uw plaats!

Maar dan breekt het licht ook reeds door. Dan weet Jezus het weer: God verlost, heel zeker, maar voor die verlossing is juist dat lijdensuur van Hem nodig. “Maar hiertoe ben Ik in deze ure gekomen , Vader, verheerlijk Uw Naam!” Vanuit het diepste punt van Zijn lijden en angst kijkt Hij op naar de Vader en ziet Hij de “gloria Deï”: “Niet Ik, maar U moet eer ontvangen!” Hij moet door het lijden heen om Gods Naam te verheerlijken. Zou dat voor ons ook niet betekenis hebben? Menigeen komt voor een lange diep weg te staan, een lijdensweg. Geve God, dat je dan bidden kunt met Jezus: “Vader, verheerlijk Gij Uw Naam!” Om dan ook met Jezus te horen: “Ik heb hem verheerlijkt en Ik zal hem nogmaals verheerlijken.” Zó mag het bijna ondragelijke kruislijden de warme glans krijgen van de verheerlijking. Van het lijden en via het lijden mogen wij opgaan naar het eeuwige licht, het Paaslicht!

Maar Jezus bleef zwijgen

Vanwaar dit zwijgen van Jezus tegenover de hogepriester en de Hoge Raad, tegenover Pilatus en Herodes? Als het geen hoogmoed is, waarom doet Jezus dat dan? Dat is heel verwonderlijk.

Mattheüs 26, 62-63a
“En de hogepriester stond op en zei tot Hem:
Geeft Gij geen antwoord, wat getuigen dezen tegen u?
Maar Jezus bleef zwijgen”.

jezus gevangengenomen, 15de eeuw, IerlandJezus is gevangen genomen. Met stokken en zwaarden zijn ze er op uitgetrokken. Judas is naar de Meester toegegaan en kuste Hem. Alle andere discipelen zijn op de vlucht.

Dan brengen de dienstknechten van de overpriesters de gevangene naar het huis van Kajafas, de hogepriester. Daar zaten de schriftgeleerden en oudsten van het volk bij elkaar te vergaderen. Eindelijk hebben ze Hem nu in handen gekregen, die timmermanszoon, die met zijn wonderlijke optreden en godslasterlijke praatjes het gezag van de godsdienst ondermijnt!

Nu moeten ze Hem nog ter dood veroordelen. Voor zo’n proces zijn twee getuigen nodig. Dat was nog niet zo gemakkelijk om die te vinden. Er waren genoeg mensen, die graag wat bij wilden verdienen. Maar twee te vinden die precies hetzelfde betuigden, dat viel nog niet mee. Eindelijk hadden ze er twee te pakken, die zeiden: “Deze heeft gezegd: Ik kan de tempel van God afbreken en binnen drie dagen weer opbouwen.”

De hogepriester stond op en riep Jezus toe: “Wat heb je daarop te zeggen? Antwoordt gij niets? Wat getuigen deze tegen U?” Maar Jezus zwijgt.

Nu zal het gaan gebeuren. Eindelijk hebben ze een gegronde aanklacht tegen Hem gevonden. De spanning stijgt. Kajafas roept Hem toe: “Nu, wat zeg je er van?” De haast van het slechte geweten klinkt uit zijn woorden. Maar dan gebeurt er dat wonderlijke, wat alleen maar in het Evangelie gebeuren kan: Jezus zwijgt! Jezus, doet wat wij in zulke omstandigheden nooit gedaan zouden hebben; Hij zwijgt! Hij antwoordt z’n beschuldigers met geen woord. Wij zouden kwaad geworden zijn en met veel woorden ons standpunt verdedigd hebben. Misschien hadden we ook uit hoogmoed gezegd: “Op zulke beschuldigingen antwoord ik niet, daar sta ik boven, wat denken jullie wel!” Maar dat zal toch de reden van Jezus’ zwijgen niet geweest zijn, want Jezus kent geen hoogmoed. Hij is zo anders als wij. Hij is de Zoon van God, Die daar staat om in onze plaats het lijden en de dood aan te gaan. En Hij zwijgt. Straks, als Hij voor Pilatus staat gebeurt hetzelfde. Ook daar zwijgt Jezus. Hoe ontroerend klinkt het niet in Bach’s Matteüs Passion: “Aber Jesus schwieg stille”. Pilatus zei ook: “Hoort gij niet hoeveel zaken zij tegen U getuigen?” Maar Hij antwoordde hem niet op enig woord.

En zó is het ook, als Jezus voor koning Herodes staat. Die was zo blij, toen hij Hem zag, want hij had veel over Hem gehoord en wilde Jezus wel eens ontmoeten. En hij bevroeg Hem met veel woorden, maar Jezus antwoordde niets!

Vanwaar dit zwijgen van Jezus tegenover de hogepriester en de Hoge Raad, tegenover Pilatus en Herodes? Als het geen hoogmoed is, waarom doet Jezus dat dan? Dat is heel verwonderlijk. Dat wordt ook van Pilatus gezegd: hij verwonderde zich zeer over dit zwijgen, wat hij niet verwacht had. Jezus, kon toch voor Zijn recht opkomen? Valse beschuldigingen laat je toch niet zo maar over je heengaan? Of zou het zó zijn, dat Jezus met Zijn zwijgen zijn schuld bekent? Wie zwijgt, stemt toe!

Misschien kon Hij wel geen antwoord geven, omdat het waar was waarvan zij Hem beschuldigden. Door Zijn zwijgen verbeterde Jezus Zijn positie bepaald niet! Hij krijgt een kans Zich te verdedigen, maar Hij maakt er geen gebruik van. Wij begrijpen daar niets van.

Of zou Hij uit angst gezwegen hebben? Uit angst? Hoe kunt u dat nou denken, Jezus kan als Zoon van God toch geen angst gehad hebben? Dat past toch niet in het beeld dat wij van Jezus hebben. Toch, denk ik, dat Jezus ook bang geweest is, net als wij dat zijn in zo’n situatie. Stel je dat maar eens voor! Je staat daar tegenover zo’n overmacht van schreeuwende mensen. We denken ook aan Getsemane, hoe het Jezus toen te moede was. Als je staat voor de dood, dan komt doodsangst over je. “Mijn ziel, wat zijt gij onrustig in mij… Laat deze beker toch aan Mij voorbijgaan!” Ja, Jezus heeft ook angst gekend, net als wij. Gelukkig maar, daarin staat Hij zo heel dicht naast ons. Bij ons lijden, in onze angst, dáár mogen we de Heiland naast ons weten. Hij deelt onze angst en pijn.

Toch, denk ik, zal het hier in Jezus’ zwijgen ook geen angst geweest zijn. Want even later spreekt Hij, en hoe! Zou het dan misschien deemoed geweest kunnen zijn? Zoals we lezen in Jesaja 53 ? ” Hij werd verdrukt, doch Hij deed Zijn mond niet open. Als een lam werd Hij ter slachtbank geleid, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open.” Ja, er zal zeker deze deemoed bij Jezus zijn geweest. Daar hoeven we niet aan te twijfelen. Maar of dit het zwijgen van Jezus helemaal verklaart? Ik denk van niet. Want nogmaals: later neemt Hij wel het woord.

Kijken we nog even naar de situatie, waarin Jezus verkeert. Hoe reageert de hogepriester op Jezus’ zwijgen? Hij wordt boos en roept uit: “Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt of Gij zijt de Christus, de Zoon van God.” De beslissing moet vallen. Het is alsof de hogepriester door zijn jagende woorden Jezus dwingen wil Zijn geheim te openbaren. En nu spreekt Jezus!

Nu het zo bedreigend wordt, nu spreekt Jezus. Eigenlijk merkwaardig. Wij zouden eerder nu gezwegen hebben. Want ze konden Hem nu op elk woord pakken dat Hij zou zeggen, dat was heel bedreigend. Wij zouden dichtgeklapt zijn. Maar Jezus zwijgt nú niet. Hij spreekt en zegt dingen, die vlees en bloed Hem niet geopenbaard hebben. Hij spreekt vanuit Zijn goddelijke volmacht: “Ja, hogepriester, gij zegt het. Doch Ik zeg u: van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende op de wolken des hemels.” En de hogepriester verscheurt zijn kleren en zegt: “Hij heeft God gelasterd, waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Nu horen jullie ’t toch allemaal zelf?”

“Hij is des doods schuldig!” klinkt het als uit één mond.

Wordt ons nú de tekst wat duidelijker, nú wij de afloop gehoord hebben? “Maar Jezus zwijgt”. We hebben hiervoor verschillende verklaringen gegeven. We zien Jezus vóór ons als d e stoïcijnse held, die zich verheven acht boven de roddelpraatjes. We zien Jezus vóór ons, die in zwijgen lijkt toe te stemmen dat de beschuldiging waar is. We zien Jezus vóór ons als de Deemoedige, die in zijn lot berust, die weet dat alle dingen komen zoals zij moeten komen, zoals God dat beschikt heeft. Wij zeggen dat toch ook wel eens: “Het komt toch zó zoals het moet komen”? En Die daarom zwijgen kan, waar wij wellicht opstandig zouden schreeuwen? Wij zien tenslotte Jezus vóór ons als de Zoon van de Vader, Die Zijn kind heenleidt naar het zo moeilijke einde toe. Die als ’t ware Zijn hand op Zijn schouders legt om Hem moed in te sopreken. En wie zou dan niet zwijgen? Wanneer God ingrijpt in ons leven met vreugde of verdriet, gaat het ons dan anders? Dan hebben wij ook geen woorden!

Dit alles, Gemeente, zien wij in Jezus’ zwijgen. Maar één ding hebben wij er nog niet in gezien. Wij hebben in Jezus’ zwijgen Gods zwijgen nog niet gezien. Wij hebben Jezus’ zwijgen nog niet verstaan als een zwijgen van God, een veroordelend en barmhartig zwijgen, zoals dat alleen vanuit Gods liefde voor ons gebeuren kan. In Jezus’ zwijgen ligt Gods oordeel over alle zogenaamde godsdienstigheid en vroomheid, die de hogepriester hier vertegenwoordigt. Hij droeg het hoogste gezag van de Kerk in Jezus’ dagen. Hij zal het ook best goed bedoeld hebben, toen hij Jezus wilde veroordelen, want alles wat Jezus deed en zei druiste in tegen de toenmalige geloofsregels en geloofstraditie. Jezus zwijgt. Dat betekent, dat God veroordeelt ook onze huichelachtigheid en lauwheid en zelfverzekerdheid, want ook wij hebben iets van die hogepriester en schriftgeleerden. Kijk maar naar de discussie, die in de afgelopen weken ontstaan is over de uitspraken van prof. Harinck, die niet helemaal sporen met de orthodoxe traditie. Zo’n eerlijke en kundige en gelovige man wordt dan toch maar mooi aan de schandpaal genageld! Nee, wij zijn geen haar beter dan Kajafas en zijn collega’s. Wij zouden toen niet anders gehandeld hebben dan zij!

Maar, Goddank, er is ook barmhartigheid in dit zwijgen van God. Het is een voorafspiegeling van wat er aan het kruis zal gebeuren: de vergeving van al onze zonden. Zelfs van valse beschuldigingen en van zoiets verschrikkelijks als het ter dood brengen van een onschuldige aan het kruis. We horen Jezus zeggen: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.” Moeten we in die geest ook niet het zwijgen van Jezus verstaan? Een barmhartig zwijgen. Soms is het beter je mond te houden dan te spreken. Uit liefde alleen. Want de liefde is lankmoedig, zij is goedertieren, zij verblijdt zich niet in ongerechtigheid, maar zij verblijdt zich in de waarheid, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen… Zij verdraagt zelfs menselijk onrecht, valse beschuldigingen, dat mensen op je dood uit zijn…

Wat is het goed, dat God zó ook tegenover ons soms het zwijgen er toe doet, uit barmhartigheid. Horen, zien, zwijgen. Boven het praat-kotje voor de ouderen bij ons in Barendrecht, staan de verstandige woorden: “Spreken is zilver, zwijgen is goud.” Daar moesten de mensen meer aan denken!

Maar toen Jezus sprak, waren dit Zijn woorden: “Van nu aan zult gij zien de Zoon des Mensen, zittende ter rechterhand Gods en komende op de wolken des hemels!”

Amen.

Een lofzang in de lijdenstijd

Het lijden en sterven van de Heer heeft vanouds in de Kerk centraal gestaan, en dat doet het voor ons nóg. Immers: daarin ligt onze hoop, onze verzoening, ons leven in eeuwige heerlijkheid! Het kruis is het teken van de verlossing en overwinning op het kwaad, de “boze”. Van die verlossing zingt Jezus, als Hij na het laatste avondmaal de donkere lijdensnacht ingaat.

Mattheüs 26, 30
“En na de lofzang gezongen te hebben vertrokken zij naar de Olijfberg”

We zijn deze week de Lijdenstijd ingegaan. Het is als een groot kruisteken in het kerkelijk jaar. Zeven volle weken om het lijden en sterven van onze Heer te gedenken. Een lange tijd! Maar is het ook niet hèt centrale element van ons geloof? “Jezus Christus die gekruisigd is”, zó geeft Paulus het weer, als hij vertellen wil wat hem bezig houdt. Ook de Evangelisten hebben daaraan de meeste aandacht geschonken. Zó zelfs, dat de Evangeliën wel eens “Lijdensgeschiedenissen met een korte inleiding” zijn genoemd. In Marcus bijvoorbeeld begint het Lijdensverhaal al in hoofdstuk 8, precies midden in de 16 hoofdstukken van het boek.

Het lijden en sterven van de Heer heeft vanouds in de Kerk centraal gestaan, en dat doet het voor ons nóg. Immers: daarin ligt onze hoop, onze verzoening, ons leven in eeuwige heerlijkheid! Het kruis is het teken van de verlossing en overwinning op het kwaad, de “boze”. Van die verlossing zingt Jezus, als Hij na het laatste avondmaal de donkere lijdensnacht ingaat.

Waarschijnlijk bestond de lofzang na het paasmaal uit de psalmen 113 t/m 118. Het zijn ook echte lofpsalmen. Als wij ze zingen, kun je ontroerd worden bij de gedachte, dat Jezus die ook gezongen heeft vlak voor de lijdensnacht. De oude Kerk heeft altijd geweten: Christus zingt in de psalmen!

In Ps. 113 roept Hij de knechten van de Heer op om de Naam van de Heer te loven… van Hem die zeer laag nederziet… tot in de diepte van de Godverlatenheid… Die de geringe opricht uit het stof… Zijn Zoon!

En dan Ps.114: de verlossingspsalm. Verlossing uit Egypte, maar grotere verlossing nog werd volbracht op Golgotha!

Ps.115: “Niet ons, o Heer, niet ons, maar Uw Naam geef eer, om Uw goedertierenheid, om Uw trouw… niet de doden zullen de Heer loven, maar wij, die leven mogen in Gods kracht door de heerliojkheid van de overwinning van het kruis.”

De lofzang te zingen in de Lijdenstijd, daartoe worden ook wij geroepen!

Vlak voor de bittere nacht van Getsemane een lofzang! Als we de bovenstaande Psalmen lezen zien we ook het verband tussen lijden en loven, heerlijkheid en duisternis.

Psalm 116: “Ik heb de Here lief, want Hij hoort mijn stem, mijn smekingen, mijn klagen.” In Getsemane, op Golgota is dat gebeurd. “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” “Want Hij heeft Zijn oor tot Mij geneigd”. Zó zingt de Psalm van Gods aandacht voor de lijdende mens. Ook als wij het niet direct merken, luistert de Vader toch heel scherp naar de klacht van Zijn kinderen. “Banden van de dood hadden Mij omvangen, angsten van het dodenrijk hadden mij aangegrepen, ik ondervond benauwdheid en smart. Maar ik riep de naam des Heren aan: Ach Here, red mijn leven.” En zie: “Genadig is de Here en rechtvaardig, onze Heer is een Ontfermer.”

Ja, in het licht van Goede Vrijdag en Pasen mag je dit zingen, móet je dit zingen! Temidden van de banden van de dood, angsten, benauwdheden en smart waartussen wij leven, waartussen Hij leefde vóór ons. De Here bewaart, de Here heeft welgedaan: gered van de dood, van tranen, van aanstoot. Ik zal u een lofoffer brengen! Zo zong de Here Jezus en Hij bracht het “lof”offer van Zijn leven.

Ook zong Hij Psalm 117, de kortste van alle Psalmen, maar hij omvat alle volken: “Looft de Here, want Zijn goedertierenheid is machtig over ons, en des Heren trouw is tot in eeuwigheid. Weest getrouw en Ik zal u geven de kroon des levens.” Jezus laat Gods trouw zien in Zijn dood en Hij reikt ons de troon des levens in Zijn opstanding!

Tenslotte is daar Psalm 118: een feestgezang na verlossing. Hij weet, wat Hem wacht: de steen die de bouwlieden versmaad hebben…. Maar Hij zingt in volle overtuiging: “Die steen is tot een hoeksteen geworden! Van de Here is dit geschied.”

Laten wij dan ook zingen, in de Lijdenstijd, het feestlied van onze verlossing. Want het is alles door Hem volbracht!

Jezus zingt de lofzang voor God bij het ingaan van de lijdensnacht. Hij zong het voor ons, maar Hij zong het ons ook vóór! Opdat wij het zouden názingen. Ik heb eens een Middeleeuwse legende gelezen, die spreekt van dat zingen in het lijden. Het gaat over een jonge edelman, die z’n best had gedaan om ridder te worden. Toen hij eindelijk de ridderslag ontvangen had, trok hij de wijde wereld in.

Na verloop van tijd keerde hij huiswaarts. Hij had veel triomfen behaald. Op weg naar zijn ouders ontmoette hij echter een hem onbekende ridder, die hem uitdaagt tot een tweegevecht. Hij aanvaardt de strijd, maar lijdt een smadelijke nederlaag. Dat kan ook niet anders, want zijn tegenstander is de aartsengel Michaël. Deze schenkt de ridder het leven, onder één voorwaarde: hij moet beloven dat hij elke avond vóór het slapengaan het loflied zal zingen, dat Michaël hem nu voorzingt. Hij hoort een loflied van hemelse schoonheid en zuiverheid, zoals hij nog nooit gehoord had. En de jonge ridder geeft zijn belofte, want deze prijs lijkt hem zeker niet te hoog voor het behoud van zijn leven.

Als hij daarna thuis komt, blijkt het slot van zijn ouders door rovers overvallen en geheel geplunderd te zijn. Zijn vader en moeder zijn vermoord. Hij is radeloos van smart – maar ook die avond denkt hij aan zijn belofte. En na zware strijd zingt hij de lofzang.

Zo doet hij ook later, als hij zijn vrouw en kind op één dag verliest.

Hij gaat ter kruisvaart, keert berooid en melaats terug en slijt tenslotte zijn verdere leven in een melaatsenkolonie. Maar elke avond zingt hij zijn lofzang voor God, tot troost van de melaatsen.

Zingen – wat er ook gebeuren mag in het leven – élke avond dat loflied zingen voor God! Het is ons door de Heer Zelf vóórgezongen!

Dementie V – Omgaan met demente ouderen

Je bent een vriend of vriendin, iemand van de Kerk, van de buren, een familielid, en je wilt graag helpen. Soms heb je de neiging om een bezoek uit de weg te gaan, omdat je niet weet hoe je bij dementie moet “handelen”. Toch is dit vaak een misverstand. Als je er je best voor doet, kun je heel goed met iemand, die dement is, communiceren.

Op weg gaan met demente mensen, en hun naaste familie, het is o zo moeilijk en het vraagt veel tact.

Gelukkig is er tegenwoordig veel professionele hulp voorhanden, waardoor demente ouderen langer thuis kunnen blijven. De thuiszorg biedt, mits goed gepland en afgestemd op de familie, goede mogelijkheden. En waar zal iemand, die dement wordt, beter kunnen zijn dan juist thuis, in de vertrouwde omgeving?

Wat kun je als “omstander” dan nog doen? Je bent een vriend of vriendin, iemand van de Kerk, van de buren, een familielid, en je wilt graag helpen. Soms heb je de neiging om een bezoek uit de weg te gaan, omdat je niet weet hoe je bij dementie moet “handelen”. Toch is dit vaak een misverstand. Als je er je best voor doet, kun je heel goed met iemand, die dement is, communiceren. Je moet je er dan wel in verdiepen: wat dement zijn is en waarom die ander zo doet. Een beetje kennis is wel nodig, maar het is op te brengen. Er is veel over dementie geschreven. Ik zal u de volgende keer een aantal boeken doorgeven.

Als u weet, waarom die ander zo reageert en dat hij niet anders kan, wordt het al gemakkelijker. Er zullen zich dan wegen laten vinden, waarop je samen kunt gaan. Bijvoorbeeld samen kijken naar een boek met oude platen en dan verder praten over vroeger. Samen een stukje uit de Bijbel lezen en daar over napraten. Samen een lied zingen, liefst uit de Oude Bundel, want die verzen kent men nog vaak uit het hoofd. Zij stammen immers uit de tijd, dat kinderen op school nog “versjes” moesten leren! Arme kinderen van nu, later hebben ze niets meer om op terug te vallen!

In mijn werkzame leven, toen ik nog geestelijk verzorger was in een verpleeghuis (Ter Valcke te Goes), was een topper in de gesprekskring met demente bewoners: Ps.73 vers 12:

k Zal dan gedurig bij U zijn,
En al mijn noden, angst en pijn,
U al mijn liefde waardig schatten,
Wijl Gij mijn rechter hand woudt vatten!
Gij zult mij leiden door Uw raad,
O God, mijn heil, mijn toeverlaat,
En mij, hiertoe door U bereid,
Opnemen in Uw heerlijkheid.

Je kunt zo’n lied thuis zingen, keer op keer! Dit is wat de geestelijke verzorging in een verpleeghuis ook doet. Aansluiten bij de vertrouwde dingen, en het heel gezellig maken, zodat men zich er “thuis” voelt. Dan is er ruimte om samen te lachen en ook te huilen, als je ’t hebt over verdrietige dingen zoals eenzaamheid, verlatenheid, angst en dood. Als afsluiting van zo’n gesprekskring namen we dan nog een heerlijke glaasje advocaat, een hartversterker, een soort bemoediging om weer verder te gaan.

Het is goed om te beseffen, dat bij alle verdriet, dat dementie veroorzaakt, er toch ook nog een leven kan zijn voor demente ouderen. En dat leven heeft gelukkig ook nog z’n mooie kanten. En als u op bezoek komt, probeer dan ook dit blijde leven uit te stralen. Probeer met uw warmte en tederheid en begrip de demente oudere op zijn (haar) gemak te stellen. Met eengoed woord, een sprekende tekst (bijvoorbeeld uit de Psalmen), die men vaak al kent, een oud lied, Het kan allemaal zo goed doen. En de rest, dat bent u zelf: met uw lieve gezicht en zachte hand en mooie stem, misschien ook met een bloemetje of een lekkere bonbon. Meer is niet nodig! Minder kan eigenlijk ook niet! En bedenk dan nog dit: regelmaat moet er zijn om de band vast te houden. Het is voor demente mensen al zo moeilijk om demente mensen te herkennen, en als er dan nog zo’n lange tijd tussen zit, wordt het helemaal onmogelijk.

In de afgelopen week zond de NCRV een prachtige documentaire uit over een ouder echtpaar uit Zweden: Lasse en Ulla. Toen Lasse 69 was kreeg hij symptomen van Alzheimer. Vanaf dat moment heeft Johanna Winblad het echtpaar met haar camera gevolgd, negen jaar lang. Het werd een ontroerend verhaal, waarin duidelijk naar voren komt, hoe erg dementie is voor de getroffene, maar ook voor de partner. U zou het nog eens moeten zien!

Gevangen en toch vrij

Weten we dan niet, dat al dat jagen en jachten van ons helemaal niet helpt? Dat je er niet gelukkiger door wordt? Integendeel, het mat je af en brengt je verder weg van de echte dingen, waar het in het leven om gaat.

Galaten 4, 1-11
“Ik bedoel dit: zolang een erfgenaam onmondig is, verschilt hij in niets van een slaaf, ook al is hij reeds de eigenaar van de hele erfenis. Hij staat onder voogdij en toezicht tot het door zijn vader vastgestelde tijdstip is gekomen. Op dezelfde manier waren ook wij, toen we nog onmondig waren, onderworpen aan de machten van de wereld. Maar toen de tijd gekomen was zond God zijn Zoon, geboren uit een vrouw en onderworpen aan de wet, maar gezonden om ons vrij te kopen van de wet opdat wij zijn kinderen zouden worden. En omdat u zijn kinderen bent, heeft God ons de Geest van zijn Zoon gegeven, die ‘Abba, Vader’ roept. U bent nu geen slaven meer, u bent kinderen van God en als zijn kinderen bent u erfgenamen, door de wil van God. Toen u God nog niet kende, was u onderworpen aan goden die helemaal geen goden zijn. Hoe is het dan toch mogelijk dat u die God hebt leren kennen, meer nog, door God gekend bent, u opnieuw tot die zwakke, armzalige machten wendt en u daaraan als slaven onderwerpen wilt? U houdt u werkelijk aan vaste feestdagen, maanden, seizoenen en jaren? Ik vrees dat al mijn inspanningen voor u volkomen zinloos zijn geweest.”

Jonge Gemeente,

Stel je voor: één van jullie heeft rijke ouders, een mooi landhuis (familiebezit!), een sjees van een auto en zo nog een heleboel meer. Maar wat heb je daar aan, zo lang je nog minderjarig bent? Niets! Als je iets wilt hebben, zul je het netjes aan je vader of moeder moeten vragen. Dat wordt anders, wanneer je 21 bent geworden. Dan krijg je opeens bepaalde rechten. En later, als je ouders zijn overleden, dan krijg je een grote erfenis. Maar zo lang je nog geen 21 bent, verschil je eigenlijk niet zo veel van andere mensen, die niets bezitten.

Zó – zegt Paulus – was het ook met ons, heidenen en Joden. Tijdens de minderjarigheid waren wij als slaven onderworpen aan de elementen van het heelal. Toen waren wij ook nog slaven van de wet. We wisten eigenlijk niets van God af. We wisten ook helemaal niet, wat God van ons wilde. We dienden de elementen van de wereld: de zon, de lente, de dood, allerlei goden en godinnen van zee, water en vuur, de sterren, planeten, de tekenen van de dierenriem en zo.
Trouwens, ook vandaag zijn er nog mensen, die een sterrenbeeld dragen en die daar waarde aan hechten.

Toen – zegt Paulus – vereerden jullie die kosmische machten, sterren en planeten en tekenen van de dierenriem, die het lot van de mens op onze planeet bepalen. We mogen ons aangesproken voelen, ook in deze tijd. Paulus zei dat tegen de heidenen, maar ook tegen de Joden, die deel uitmaakten van de Gemeente in Galatië. Toen waren jullie slaven van de wet omdat jullie dachten, dat je al die wetten van God en die de mensen er bij hadden gemaakt moest houden. Jullie dachten, dat je daardoor als vanzelf in de hemel zou komen. Slaven waren jullie! Maar nu is dat afgelopen. Want, toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God zijn eigen Zoon, geboren uit een vrouw… God had de tijd vol gemaakt! Toen moest het gebeuren!

Paulus ziet de geschiedenis als een ontwikkeling in Gods hand, zoiets als een zandmeter. Het zand blijft lopen, totdat de meter vol is. De oude wereld van de slavernij en de wereldgeesten heeft nu z’n volle maat ontvangen. De maat is vol. Nu brengt God iets nieuws! Het was ook een totaal nieuwe tijd, waarin Paulus leeft. Net zoals wij dat nú ervaren. Nijmegen en Bethlehem behoorden tot één rijk (het grote Romeinse keizerrijk) en men kon zonder grensformaliteiten door een groot deel van de wereld reizen. Men had toen al één munt, net zoiets als onze Euro, en men sprak één taal. Er heerste de “pax romana”, de Romeinse vrede, die alle volken, rassen en standen verbond. Was dit niet een geweldige kans voor het Evangelie om de wereld in te komen? Net zoiets als vandaag de Olympische Spelen in Peking. Veel christelijke gemeenschappen bereiden zich ook daar op voor, om daar present te zijn en de Evangelische boodschap te brengen in een geweldig rijk (1 miljard inwoners!).

Toen zond God zijn eigen Zoon, geboren uit een vrouw. Het staat er zo heel eenvoudig. Paulus zegt niet: Joodse vrouw. Hij noemt ook de naam “Maria” niet. Hij zegt gewoon: vrouw, mens onder de mensen. Het gaat Paulus ook niet om Maria, maar om de Zoon. Hij is onder de wet gekomen, onder de machten van de wereld, de sterrenbeelden en de planeten, de machten van de dood en het verderf en de martelingen. Onder al die machten ging Hij door totdat Hij hing aan het kruis, dat Hij Zelf eerst moest dragen op weg naar Golgota. Om ons vrij te kopen, uit de slavernij, om ons in vrijheid te stellen, om ons van slaven tot zonen te maken, meerderjarige kinderen! Ja, zegt Paulus, nu hebben jullie de Geest gekregen, jullie weten af van God en Zijn wil, jullie kunnen niet meer terug tot de oude toestand van de wereldgeesten, de heidense feesten en symbolen, de lichtboom en de astrologische waarzeggerij. Jullie kunnen nu ook niet meer terug tot de wet: het dit niet doen en dat niet doen alsof de wet je kan redden. Nee, de Zoon alleen heeft jullie vrijgemaakt, Hij alleen is jullie redding, Hij stelt jullie in de echte vrijheid.

Jonge Gemeente, veel mensen zijn vandaag geknecht. Zij worden rechteloos gemaakt en zelfs mishandeld, gemarteld. We denken aan de politieke gevangenen in veel landen, aan hen die ook omwille van hun geloof gevangen zitten. Veel mensen hunkeren naar vrijheid, zoals wij die kennen in het “vrije Westen”. Veel mensen hebben die vrijheid gekregen, ook bij ons, maar zij hebben zich – jammer genoeg – opnieuw laten knechten door die geweldige macht, die ook de wereldgeesten in zijn grip heeft: de macht van het kwaad, de macht van satan, die in elke mens schuilt en elk mens aantast. Wat zijn we allemaal druk bezig als slaven van het materialisme, de zogenaamde vooruitgang, slaven van de Mammon, slaven van de carrière.

Weten we dan niet, dat we geen slaven meer hoeven te zijn? Dat Christus gekomen is om ons vrij te maken? Weten we dan niet, dat al dat jagen en jachten van ons helemaal niet helpt? Dat je er niet gelukkiger door wordt? Integendeel, het mat je af en brengt je verder weg van de echte dingen, waar het in het leven om moet gaan: dat je voor God open komt te staan, dat je je door Hem laat bevrijden. Dat je gaat leven uit de Geest die Hij ons geeft, de geest ook van vrijheid en blijheid, de geest van geloof, hoop en liefde!

Geen mens kon ooit des Heren wet,
Der mensen maat vervullen;
Toen heeft de Zoon zich ingezet
Om God en onzentwille
En kwam tot ons, een mens als wij,
Maar zonder zonde, waarlijk vrij,-
De mens van den beginne

        (Ad den Beste, Gez.344 Liedboek)

Amen.

Dementie IV – Omgaan met demente ouderen

“Nu moet ze hem uit handen geven – voor altijd. Het is het begin van het einde. Is het zo veel anders dan een uitvaart? Zo wordt het soms ook echt ervaren. In het verpleeghuis worden ze hartelijk opgevangen. Ze mogen mee naar de huiskamer. Daar zal hij wonen. Hier? Bij déze mensen? Ze verstijft van schrik. Zó erg is hij toch niet?”

Wie zal zeggen, hoeveel er wordt geleden aan dementie van één van je geliefden? Afscheid nemen, verdwalen, een beetje sterven, het zijn allemaal pogingen om te omschrijven wat mensen bij dementie ervaren. Sommigen zelfs, dat het erger is dan sterven, het definitieve afscheid. Nu is het iedere keer weer een opnieuw beleven van achteruitgang, van sterven beetje voor beetje. Het is dan een lange weg, die je nog samen hebt te gaan. Ergens op die lange weg wordt dan de raad gegeven: “Jullie moeten vader of moeder nu maar naar het verpleeghuis doen.” Merkwaardige uitdrukking overigens, dat “doen”. Waarom “doen”? Is dat wat minder beschuldigend soms dan “brengen”?

Wie zal beschrijven, wat er dan omgaat in het hart en het hoofd van de vrouw en haar dochter, die daar de lange oprijlaan van het verpleeghuis binnen rijden. In een taxi wordt haar man en vader er naar toe gebracht, omdat het thuis niet verder gaat. Lang en heftig hebben ze zich tegen deze beslissing verzet. Tegen iedereen, die het er met hen over had, zeiden ze: “wat denk je wel, we zijn meer dan veertig jaar samen geweest – zo’n verpleeghuis, dat is het laatste waar we aan denken!”

Er is heel wat afgetobd, overdag en ’s nachts nog meer. Er zijn ook heel wat angsten uitgestaan, als hij overdag ineens de deur uit was; en ’s nachts, als hij het bed uitstapte om de hond uit te laten of in de tuin te gaan werken. Ze was er mager bij geworden, nerveus en doodmoe, vooral heel erg moe. Tenslotte door al dat wanhopige getob en door gesprekken met de huisarts en de kinderen en misschien ook wel met de dominee begon ze te beseffen, dat ze ondanks de hartelijke mantelzorg van de buurtjes en de hele familie toch bezig was de moeizame en oneerlijke strijd te verliezen.

Nu moet ze hem uit handen geven – voor altijd. Het is het begin van het einde. Is het zo veel anders dan een uitvaart? Zo wordt het soms ook echt ervaren. In het verpleeghuis worden ze hartelijk opgevangen. Ze mogen mee naar de huiskamer. Daar zal hij wonen. Hier? Bij déze mensen? Ze verstijft van schrik. Zó erg is hij toch niet? Naast de bittere gevoelens van machteloosheid, die haar de laatste maanden zo gekweld hebben, wordt ze nu ook overweldigd door een martelend gevoel van schuld: mogen we hem dat wel aandoen? Kies ik nu niet voor me zelf? Ben ik zó niet egoïstisch bezig? Is het ergste thuis niet altijd beter dan een leven hier?

“Kijk”, zegt de zuster, “en hier zal uw man slapen, bij het raam”.

In grote verslagenheid keren de vrouw en haar dochter terug naar huis, alsof ze iemand naar het kerkhof gebracht hebben.

Alle mensen, die daar weet van hebben, blijven in grote verslagenheid achter. Doen wij het zo wel goed? Het is een vraag, die zeer actueel is. Hoe gaan wij met oudere demente mensen om? Die vrouw met haar dochter en die man? Wat kunnen wij voor hen doen? En hoe komen wij er zelf mee klaar? Wij hebben allemaal hulp nodig!

Geef mij Uw hand en kom dicht naast mij lopen!
Misschien met U dat ik de uitweg vind!
Misschien met U breek ik dit duister open.
Geef mij Uw hand, ik ben een angstig kind!

Dementie III – Omgaan met demente ouderen

“Het gaat er toch om, dat vooral zij iets aan ons bezoek hebben, en niet dat wij aan onze trekken komen. En als die ander niet meer kan denken, praten of doen zoals ik zou willen, dan moet het maar anders. Op een andere manier, waarmee de ander wel bereikt kan worden, bijvoorbeeld door gebaren of liefdevolle aanraking, of gewoon door stil bij elkaar te zijn.”

Er valt geen algemeen recept te geven, dat zal duidelijk zijn. Elk mens is verschillend en bij zo veel verschillende uitingsvormen van dementie vraagt ieder mens in zulke omstandigheden een eigen benadering. Wel moeten we inzicht hebben (en krijgen) in wat de demente mens overkomt, als we hem of haar willen begrijpen en respecteren. Er zijn verschillende manieren om die kennis te verkrijgen en vanuit die kennis met demente mensen om te gaan. Een boek, wat daarbij zou kunnen helpen, is dat van Marion Boelhouwer & Peterjan van der Wal,  getiteld “‘k Zou zo graag een ketting rijgen” (uitgeverij Meinema). Het is bedoeld voor gesprekskringen met demente bejaarden, maar ook in de persoonlijke omgang met iemand, die dement is, kun je er veel aan hebben. Eind januari 2008 stond er een recensie van in het Centraal Weekblad.

In de omgang met iemand, die dement is geworden, heb je natuurlijk rekening te houden met zijn geheugenverlies. Wat u nu tegen hem zegt, is hij even later weer vergeten. Je moet daar niet geïrriteerd over raken. Hij begrijpt dat immers niet, hij weet niet dat u het al zo vaak heeft uitgelegd. U moet het daarom maar nemen zoals het is en het steeds weer opnieuw vertellen. Als u naar zijn vergeetachtigheid verwijst, misschien wel een beetje verwijtend, zal het hem pijn doen en nog onzekerder maken.

Concrete vragen stellen over recente gebeurtenissen heeft hetzelfde effect: het maakt de ander alleen maar verdrietig en onzeker. Ook moet je er rekening mee houden, dat die ander in de wereld van het verleden leeft. Dat mag natuurlijk geen reden zijn om hem als een klein kind te behandelen Trouwens, respect is wel het eerste, wat onze ouderen verdienen, of je nu dement bent of niet. Je mag hem of haar blijven zien zoals hij of zij vroeger geweest is. Dat betekent vanzelf, dat we ze in bescherming nemen. Als ze in een situatie verkeren, waarin ze zich belachelijk maken, maken we daar natuurlijk abrupt een einde aan. We laten het niet toe, dat ze worden vernederd of dat er om hen wordt gelachen. We betrekken ze in ons gesprek, hoe moeilijk dat ook is, en praten niet over hun hoofden heen. Het gaat er toch om, dat vooral zij iets aan ons bezoek hebben, en niet dat wij aan onze trekken komen. En als die ander niet meer kan denken, praten of doen zoals ik zou willen, dan moet het maar anders. Op een andere manier, waarmee de ander wel bereikt kan worden, bijvoorbeeld door gebaren of liefdevolle aanraking, of gewoon door stil bij elkaar te zijn. Dat dit niet eenvoudig is, weet iedereen, die een demente oudere heeft te bezoeken, vooral als het een vader of moeder, man of vrouw, betreft. Het is als een rouwproces. Het gesprek stokt elke keer, hoe je ’t ook wendt of keert. Die ander is er wel, maar ook weer niet. De persoon, met wie je zo veel hebt meegemaakt, met wie je zorgen en vreugde hebt gedeeld. Grote eenzaamheid kan je dan overvallen. Om niet meer herkend te worden door je eigen moeder of vader of levenspartner, het is onverdraaglijk.

Uw droefheid zal tot blijdschap worden

Dit jaar, met die zachte winter en hoge temperatuur, loopt alles al vroeg uit. Het is ook in deze tijd, waarin de natuur een weg gaat van (schijnbare) dood naar nieuw leven. De kerk herdenkt het leven van onze Heer Jezus Christus, dat “ten dode” gaat. Het carnaval hebben we al gehad en daarmee is de Lijdenstijd begonnen.

Johannes 16, 20
“Uw droefheid zal tot blijdschap worden”

De maand februari is nog wintermaand. Maar toch zijn er al tekenen van de naderende lente. De dagen lengen en wie de natuur liefheeft merkt al het schuchtere begin van het ontkiemende leven op. Dit jaar, met die zachte winter en hoge temperatuur, loopt alles al vroeg uit. Het is ook in deze tijd, waarin de natuur een weg gaat van (schijnbare) dood naar nieuw leven, herdenkt de Kerk het leven van onze Heer Jezus Christus, dat “ten dode” gaat, Het carnaval hebben we al gehad en daarmee is de Lijdenstijd begonnen. Wij herdenken opnieuw, hoe het met Jezus’ leven door de diepste diepte naar de hoogste overwinning is gegaan: de opstanding. Dit is de centrale gedachte van het Evangelie! Het gaat alles naar Pasen toe, naar de opstanding ten leven.

Wat betekent dit nu in de natuur? Is de opstanding van onze Heer als een soort lente? Of is de lente een voorbode van de opstanding? Mogen we daar wel een verband leggen? Het wordt wel gedaan natuurlijk. Voor veel mensen betekent Pasen niets anders dan mooie voorjaarsdagen, waarin je er op uit gaat om van de ontluikende natuur te genieten Pasen wordt ook altijd opgesierd met eieren en kuikentjes en bloeiende takken. Toch moeten we daarmee voorzichtig zijn. We mogen de opstanding niet tot een natuurlijk gebeuren maken. Want als er iets tegen de natuur indruist, dan is het toch wel dat een mens opstaat uit de dood.

Toch mogen we ook, wat we in de natuur beleven, best met Pasen in verband brengen. Maar dan omgekeerd: omdat Christus uit de dood is opgestaan, omdat Hij het nieuwe leven op aarde heeft gebracht, daarom zijn wij ook zo blij met het nieuwe leven in de natuur! Hier zien wij tekenen van Pasen, voorboden van het Nieuwe Leven, dat komen gaat. In elk ontluikende nieuwe leven, elk kleine knopje, de sneeuwklokjes en de “Paasblommen” (zoals ze in Zeeland zeggen van narcissen) die zich voorzichtigjes laten zien, mogen we al iets van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde ontwaren, zoals God die ons beloofd heeft. Daardoor wordt onze droefheid tot blijdschap! De trieste donkere wintertijd gaat voorbij, de lente licht aan!

O God van hemel, zee en aard,
Gij zijt ons loflied eeuwig waard!
O liefde nooit geëvenaard:
Gij gaaft het al!

Als lente blij ons tegenlacht…
Gij gaaft het al!

Ja, uw droefheid zal tot blijdschap worden!

Vervlogen tijden – Han van Meegeren

“Vijf miljoen voor zes valsche Vermeers. Hoe Han Van Meegeren De Heele Kunstwereld Voor Het Lapje Hield. Een satanisch genie breekt reputaties. Hij schildert thans, streng bewaakt, een nieuw doek ten bewijze van zijn technisch kunnen.”

Henricus Antonius van Meegeren (Deventer, 10 oktober 1889 – Amsterdam, 30 december 1947) was een Nederlands kunstschilder en kunstvervalser. Hij werd vooral bekend door zijn vervalsingen van werken van Vermeer.

(klik op plaatje voor een grote versie)

Vervlogen tijden – Japan geeft zich over

De vernietigingskracht van twee atoombommen was zo groot dat op zes en acht augustus ongeveer 155.000 mensen stierven en in de weken erna nog eens rond de 110.000. Het Russische leger viel vervolgens op negen augustus 1945 Mantsjoerije binnen en veroverde Zuid-Sachalin en de Koerilen. Keizerlijk Japan capituleerde eindelijk op 15 augustus 1945.

De vernietigingskracht van twee atoombommen was zo groot dat op zes en acht augustus ongeveer 155.000 mensen stierven en in de weken erna nog eens rond de 110.000. Het Russische leger viel vervolgens op negen augustus 1945 Mantsjoerije binnen (waar tot 2 september zou worden doorgevochten) en veroverde Zuid-Sachalin en de Koerilen (Operatie Augustusstorm). Keizerlijk Japan capituleerde eindelijk op 15 augustus 1945 waarna de overgave werd getekend op 2 september 1945.


 


 



(klik op plaatje voor een grotere versie)

De ware en de valse godsdienst

Laten we luisteren naar de stem van de profeet! Laten we proberen te verstaan, wat de boodschap van God vandaag is. We hebben een nieuwe reformatie nodig. “Updaten” noemt men dat tegenwoordig.

Jeremia 7, 4
“Stelt uw vertrouwen niet op bedrieglijke woorden:
Des Heren tempel, des Heren tempel is hier!”

Kerk WittenbergVeel mensen vragen zich af wat de ware godsdienst is en of zij in de ware Kerk zitten. De beantwoording van deze vraag heeft veel kerkscheuringen tot gevolg gehad. We denken onder andere aan de Afscheiding van 1834, de Doleantie op het eind van de negentiende eeuw (Abraham Kuyper), de Vrijgemaakten  en de Nederlands Gereformeerden. Het is duidelijk, dat de bestaande godsdienst dikwijls trekken vertoont van een valse godsdienst. Veel gelovigen worden door de buitenwacht voor “schijnheilig” verklaard. Dat is niet voor niets! De Farizeeërs uit de Bijbel, hoe streng gelovig ook, droegen toch ook het kenmerk van valsheid, schijnheiligheid: mooi van buiten, maar lelijk van binnen. En wij allemaal, die het woord van Jeremia horen, hebben hiervoor te waken. Want zo gemakkelijk ontaardt ons geloof in valse schijn. De profeet Jeremia weet daar alles van en stelt het aan de kaak, net zoals Jezus later ook zou doen. Daarin lijken Jeremia en Jezus ook op elkaar. Zij nemen geen blad voor de mond en roepen de mensen toe geen onrecht toe te laten, hun handel en wandel te verbeteren, te denken aan de armlastigen en gehandicapten.

Wanneer Jezus op een gegeven ogenblik aan de discipelen de vraag stelt: “Wie zeggen de mensen dat Ik ben?”, dan antwoorden sommigen: “Johannes de Doper”; anderen zeggen:”Elia” en weer anderen: “Jeremia”. Er moeten dus in Jeremia trekken geweest zijn, die men bij Jezus herkent. Zoals de eenzaamheid van zijn persoon temidden van het Joodse volk, de voortdurende botsing met de leiders van het volk, zijn kritische houding tegenover de godsdienstige praktijken van die tijd. Ook het misverstand tussen de mensen en Hem: zij begrepen Hem niet en zó werd Jezus net als Jeremia een martelaar. Jeremia moest al veel eerder ondervinden, wat Jezus overkomen zou. Hij moest van God harde woorden spreken tegen het volk. En dat werd hem niet in dank afgenomen! Jeremia zegt het zelf in hoofdstuk 23, vers 29: “Is niet mijn woord als een vuur, als een hamer, die een steenrots vermorzelt?” Jeremia werd echt een man van smarten, geslagen en veracht, onschuldig, zonder ander verweer dan zijn opdracht van God. Hier liggen het Oude en Nieuwe Testament dicht bij elkaar. Jeremia wijst heen naar de Man van smarten met de doornenkroon, de lijdende knecht des Heren. Alles wijst naar Hem!

Een goed voorbeeld hiervan is Jeremia 7. Daar krijgt Jeremia de opdracht te gaan staan in de tempelpoort en zich te richten tot de tempelbezoekers met zijn scherpsnijdende woord. Dit doet ons denken aan Jezus, Die ook moest staan in de tempel om het huis van God te reinigen. Ook een figuur als Johannes de Doper met zijn onheilsprediking leek op Jeremia. Hij zou ook zijn woorden en het opkomen voor de rechten van de armen met de dood moeten bekopen. Jeremia en Jezus en Johannes de Doper, zij allen richtten zich tegen de bestaande godsdienst. Zij verkondigen een levende dienst aan God: de mensen moesten zich bekeren in hun geloof en levenswandel.

Wij vragen ons af: waarom moest dat zó? Is de bestaande godsdienst dan zó slecht? Kan het “bestaande” niet ook goed zijn en echt en levend? Natuurlijk, dat kan wel, ik merk zelf ook in veel Gemeenten, waarin ik mag voorgaan, een oprecht geloof. Ook in Israël is dat er wel geweest, bij tijden. Maar heel vaak is het ook anders, zó, dat de bestaande godsdienst verwatert, meer een sleur wordt dan levend en actueel. De godsdienst, die in vaste banen is gekomen, met zijn eigen wetten en regels, gaat vaak een eigen leven leiden. De godsdienstige gebruiken worden normen op zich zelf, in plaats van heen te wijzen naar Gods Woord en Zijn normen. Het wordt allemaal zo statisch, dat het léven er helemaal uit is. Nieuwe dingen krijgen geen kans, alles moet bij het oude blijven. Het is dan meer mensendienst geworden dan Godsdienst.

Moet ik u de gevaren nog noemen, waaraan ook onze huidige kerken onderhevig zijn? Laat ik het maar doen, hoewel ik weet dat u ze zelf ook wel kent. In de eerste plaats is daar de zelftevredenheid, de zelfgenoegzaamheid. De Joden in Jeremia’s tijd dachten ook, dat hen niets kon gebeuren. Daarom waarschuwt de profeet hen: “Stelt uw vertrouwen niet op bedrieglijke woorden: des Heren tempel, des Heren tempel, des Heren tempel is hier!” Dat wil dus zeggen: wij hebben de waarheid, God is met ons, óns kan niets gebeuren! De kerk is er immers, God is in ons midden. “Des Heren tempel is hier!” Maar zo is het niet, houdt Jeremia het volk voor.

Een tweede gevaar zie ik in de “dubbele moraal”, waaruit kerkmensen leven. Op zondag gelden dan andere normen dan in de week. De mensen in Jeremia”s tijd deden ook met alles mee. Van twee walletjes eten! Luister maar naar vers 10: “Stelen, doodslaan, echtbreken, vals zweren, de Baäls achterna lopen, en dan….op sabbat komt gij staan voor Gods Aangezicht in dit huis, waarover Mijn naam is uitgeroepen, en gij zegt: wij zijn geborgen! Ten einde al deze gruwelen te bedrijven?”  Wij zeggen ook wel eens: op zondag de geest, in de week een beest. Vrome schijn, zelfbedrog! De weg van de minste weerstand, pure gemakzucht. Geen echt geloof, want echt geloof rekent af met onrecht en zonde. Daar is geen ruimte voor een dubbele moraal. Daar komt het aan op het kiezen voor God en Zijn gerechtigheid, Zijn wil, Zijn Woord.

Een derde gevaar ligt in de verstarring. Godsdienst is een systeem geworden. Een bouwwerk van mooie woorden, frasen! Genade van God wordt dan een goed, waar men recht op heeft. De toekomst is vast en zeker!

Hiertegenover preekt de profeet de lévende dienst aan de lévende God. Hierin is geen valsheid en schijnheiligheid meer, maar heilig ontzag, de vreze des Heren, bekering, dat is totale ommekeer van je zondige leven, eerlijkheid tegenover God en je medemens en ook tegenover je zelf, dankbaarheid en blijdschap en bovenal geloof, hoop en liefde. Het is leven met de Geest, die waait waarheen Hij wil. Oude vormen worden verbroken en nieuwe geheel onverwachte wendingen maken het geloof weer lévend. Het wordt dan zo, dat geheel; nieuwe dingen staan te gebeuren, dingen van God. Waar mensen op God rekenen als een vaststaand feit, een sommetje van 1 plus 1 = 2, daar is Hij niet, maar daar waar niemand Hem verwacht laat Hij Zich vinden!

Deze felle prediking van Jeremia, die eindigt met de strafaankondiging over het volk, staat vlakbij die van Christus. En ook dicht bij de kritische stemmen, die nu ook vandaag weer opgaan. Ook Christus ontmaskert de tempeldienst. Zoals Jeremia sprak: “Is dit huis, waarover Mijn naam is uitgeroepen, in uw ogen een rovershol?” Zó spreekt Jezus: “Gij hebt het huis van Mijn Vader tot een rovershol gemaakt!” Jezus keert Zich net als Jeremia tegen de vanzelfsprekendheid van de godsdienst, de vastgeroestheid en de gemakzucht van de gelovigen, de verstarring van de vormen, het zelfbedrog in de dubbele moraal. In al die dingen is de echte verering van God zoek geraakt. Daarvoor in de plaats zijn gekomen allerlei menselijke motieven van winstbejag en eerzucht, hoogmoed en eigen belang, schijnheiligheid. Toe maar, ga zo maar verder, breek deze tempel maar af, die oude, “En Ik zal hem in drie dagen weer opbouwen”, zegt Jezus. Hij bedoelt daarmee: de nieuwe tempel. De nieuwe godsdienst zal komen, als Zijn lichaam opstaat uit het graf. Echte godsdienst, werkelijke dienst aan God, zal alleen dáár zijn, waar het voortkomt uit de opstanding van Christus en het opnieuw geboren worden uit de Geest, die van de Vader en de Zoon uitgaat.

Betekent dit nu, dat we de Kerk maar overboord moeten gooien? Je hoort dat wel eens zeggen, vandaag. De Kerk heeft afgedaan, denkt men dan. Toch moeten we daar ook voorzichtig mee zijn. We kunnen niet zo maar lichtvaardig al de oude belijdenissen en gebruiken van vroeger aan de kant zetten. Dat je de tempel en de bestaande godsdienst verwerpt, hoeft op zich zelf nog geen vernieuwing te zijn. Daar is wel wat meer voor nodig! Alleen verwerpen, dus niets meer aan de Kerk doen, wat je overal om je heen ziet gebeuren, kan ook betekenen, dat je in een vacuüm terecht komt. Soms zijn mensen stuurloos geworden, en weten ze zich geen raad, als de nood aan de man (vrouw) komt. Dat willen we toch ook niet? Daarom: niet overboord gooien, maar hervormen, nieuw leven inblazen. Laten we luisteren naar de stem van de profeet! Laten we proberen te verstaan, wat de boodschap van God van daag is. We hebben een nieuwe reformatie nodig. “Updaten” noemt men dat tegenwoordig. Nieuwe vormen van geloof-belijden, van samen-kerk-zijn, het oude lied zingen in een nieuw jasje, of ook wel een nieuw lied in een oud jasje! De hele mens, met hart en ziel, moet weer voor God gaan openstaan. En niet alleen op zondag, maar vooral ook in de week, op je werk, met de buren, op school. Het gebeurt ook al. Ik heb gelezen over “Passie voor Preken”, maar ook over een scholengemeenschap, die zich “Passie” noemt. Daar wordt veel gedaan aan onderlinge opwekking en samen bidden. We noemen dat ook wel “Evangelisch”.

En dat is goed zo. Als we samen vormen kunnen vinden, waarin we het echte geloof kunnen belijden en praktiseren, dan is dat onze gezamenlijke godsdienst.

Volmaakt zal het hier nooit worden. Laten we dan ook niet de schone schijn ophouden. Ik weet wel: zonder bepaalde vormen en organisatie zal het niet gaan. Maar we moeten wel bereid zijn dat mensenwerk kritisch onder ogen te zien en ons steeds weer af te vragen, of deze vormen nog wel dienstig zijn aan de waarachtige dienst aan God. Ook Salomo, die wist dat de hemel der hemelen, hoeveel minder de tempel, de Allerhoogste niet kan bevatten, bouwt toch voor de Heer een huis! Maar het zit hem natuurlijk niet in dit huis, het komt aan op de Geest die er in waait. Jezus zegt niet voor niets in het gesprek met de Samaritaanse vrouw, dat de ware aanbidders de Vader aanbidden in Geest en in waarheid. Om dit te laten zien plaatst de Evangelist Johannes de tempelreiniging ook helemaal vooraan. Johannes wil ons daarmee zeggen: het begint in ons leven als Christen met de grote schoonmaak: de oude tempel, waar wij een rovershol van gemaakt hebben, moet neer, de nieuwe tempel, ons geloof in Jezus Christus en de leiding van Zijn Geest moet opstaan in ons leven.

O Heer, geef ons deze tempel!

Amen.

Het koninkrijk van God zal u worden ontnomen

Dat is een verschrikkelijke boodschap! Dat dàt waar je altijd zo naar hebt uitgezien, van je zal worden afgenomen! Dat is het toch, wat Jezus hier zegt. Daar loopt zijn gelijkenis tenslotte op uit!

Mattheüs 21, 43
“Daarom zeg ik u: het koninkrijk van God zal u worden ontnomen, en gegeven worden aan een volk dat het wel vrucht laat dragen.”

Dat is een verschrikkelijke boodschap! Dat dàt waar je altijd zo naar hebt uitgezien, van je zal worden afgenomen! Dat is het toch, wat Jezus hier zegt. Daar loopt zijn gelijkenis tenslotte op uit! Het Koninkrijk (van God), daar komen jullie niet meer binnen, nee, het zal aan een ander gegeven worden.

Dat was een forse waarschuwing voor de mensen, die bij Jezus waren. Ook voor ons geldt dit: dat ook wij wel eens ons geloof en de rijkdom, die we daarin bezitten, kwijt zouden kunnen raken.

De gelijkenis, die Jezus hier vertelt, is heel bijzonder. Hij voert ons door de geschiedenis van Gods openbaring. Ja, de openbaring heeft een geschiedenis! God gaat een relatie aan met mensen, Hij geeft Zich als ’t ware bloot aan de mensen. Maar dat gebeurt niet in één keer, dat is een hele geschiedenis. Het is een heen en weer van God en ons. God doet iets en wij antwoorden daarop. Dat laat de gelijkenis zien. Er is een heer,die een wijngaard plant en die verhuurt aan pachters. Hij zendt zijn dienstknechten, zijn slaven, uit om de pacht in ontvangst te nemen. En als dat niet direct lukt, stuurt hij weer andere slaven er op uit. “Ten laatste” zendt hij zijn eigen zoon. Hier zien we wat er in de Openbaring van God gebeurt. God doet iets naar ons toe en wij doen iets terug. Was het maar zo, dat God de Enige was, Die wat deed! Maar altijd zijn er ook anderen, die hun rol spelen. En zó wordt het een hele geschiedenis, die Openbaring van God. De geschiedenis, die God beleeft met de mensen en omgekeerd: die de mensen beleven met God. God begint, Hij heeft het eerste woord:

God heeft het eerste woord,
Hij heeft in den beginne
het licht doen overwinnen,
Hij spreekt nog altijd voort.

(Gezang 1 Liedboek der Kerken)

Hij begint met de schepping van de mens, en dan opnieuw in de redding van Noach en zijn familie, en weer opnieuw in de roeping van Abraham, in de verlossing van het volk uit Egypte en ga zo maar door. Maar de mensen doen ook wat terug, niet veel goeds, zij liggen dwars, gaan van het pad af, houden geen rekening met God. En daar reageert God dan weer op, op Zijn manier. God laat Zich in Zijn gedrag bepalen door het gedrag van de mensen. Actie en reactie telkens weer! God reageert eigenlijk op twee manieren. Dat zien we hier ook goed in de gelijkenis. Aan de ene kant is Hij geduldig en genadig. Hoe meer de mensen “afdwalen”, hoe meer geduld God met hen heeft. Hij zendt bij herhaling Zijn knechten, steeds meer in getal. En als dat allemaal niets oplevert, integendeel zelfs: Hij raakt ze allemaal kwijt, dan zendt Hij Zijn Zoon.

Zo laat ons de geschiedenis via Gods openbaring zien, hoe God geleidelijk afdaalt tot de mensen. De lijn gaat alsmaar omlaag, totdat hij eindigt bij het kruis. De zonde neemt toe, maar de genade ook. Dat is de ene kant, die we hier zien van Gods handelen. Daar zit een zeker automatisme in: hoe meer de mensen zondigen, hoe overvloediger Gods genade wordt. Daarin is God zo heel anders dan wij mensen! Wij brengen dat niet op. Genade voor recht laten gelden, waar vind je dat nog? God beantwoordt het doden van de Zoon met Zijn genade: de verzoening van al onze zonden op Golgota. Uit het kwaad doet Hij het goede voortkomen. God kan dat, Hij is ook de Enige Die dat kan! Psalm 118 spreekt daar al van:

“De steen, die de bouwlieden versmaad hebben,
Is tot een hoeksteen geworden;
Van de Here is dit geschied,
Het is wonderlijk in onze ogen.”
(vs.22-23)

Toch is daarmee niet alles gezegd. Er is ook nog een andere kant in Gods handelen met de mensen. Niet alleen geduld en genade, maar ook rechtvaardigheid. God bestraft ook de zonden! In het verre verleden heeft Prof. Van Ruler ons, jonge studenten, hiervoor de ogen geopend. We moeten niet denken, dat God maar steeds weer voor ons klaar staat met Zijn genade. En dat we zo maar door kunnen leven! De genade is geen vrijbrief voor de zonde. De genade heft de gerechtigheid niet op! Er is een grens aan Gods geduld: tot hiertoe en niet verder!

God is aan de mensen niet verplicht om genadig te zijn, absoluut niet. Wij verdienen het ook niet. Wat je ook doet, de genade is niet te koop. God is helemaal vrij om uit Zich Zelf genadig te zijn. Wij kunnen er wel om bidden en laten we dat ook steeds weer doen. Want de zonde is een ergerlijk ding. Die staat steeds weer tussen ons en God in. En zonde verdient straf. Dat zien wij ook in Gods openbaring. Als Israël de Zoon verwerpt, dan – zo zegt Jezus- wordt het Koninkrijk van jullie afgenomen en aan een ander gegeven. Dat betekent, dat Gods Koninkrijk van de Joden wordt afgenomen en aan de uit Joden en heidenen bestaande Gemeente van Christus gegeven. Maar van dit volk wordt nu ook verwacht, dat het de vruchten van het Koninkrijk wel zal opbrengen. Als de oude pachters het niet doen, dan worden nieuwe pachters aangesteld!

Hier ligt een ernstige waarschuwing ook aan ons adres. Horen wij dat ook? Denken wij ook wel eens ernstig aan de mogelijkheid, dat ook van ons het Koninkrijk kan worden afgenomen? Ik heb de indruk van niet. Wij hebben ons geloof en dan zal ’t wel goed komen met ons, denken we. Maar dat dacht Israël ook! Wij hebben onze God, dus zit ’t wel goed! Alsof God en Zijn Koninkrijk een blijvend bezit van mensen is, iets waarop je exclusief recht kunt doen gelden. Nee, in onze gelijkenis wordt ons juist duidelijk gemaakt, dat het zó niet is. De goddelijke wijngaard wordt de mensen niet in eigendom gegeven, alleen maar in pacht, en het is zaak voor de pachters om keurig op tijd de pacht te voldoen. Wij zijn geen eigenaars, wij hebben nergens recht op, wij zijn alleen maar rentmeesters en wij moeten ons verantwoorden!

Wat zijn dan die vruchten, die wij moeten opbrengen? Het zijn de vruchten van het Evangelie, de vruchten van de Geest.

Wat zijn de goede vruchten,
Die groeien aan de Geest?
De liefde en de vreugde,
De vrede allermeest,
Geduld om te verdragen
En goedertierenheid,
Geloof om veel te vragen,
Te vragen honderd-uit;

Geloof om veel te geven,
Te geven honderd-in,
Wij zullen leren leven
Van de verwondering:
Dit leven, deze aarde,
De adem in en uit,
Het is van Gods genade
En Zijn lankmoedigheid.
Gez.252 Liedboek der Kerken

U hoort het: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. Dat zijn de vruchten van de Geest, de “goede vruchten”. Waar zij onvoldoende aanwezig zijn, loopt ons “bezit” van het Evangelie ernstig gevaar. In Romeinen 11 wordt ons voorgehouden, dat het gevaar voor ons nog groter is dan het voor Israël was. Israël wordt daar beschouwd als een natuurlijke tak van Gods olijfboom. De gelovigen uit de heidenen daarentegen gelden als afgehouwen van de wilde olijfboom en geënt op Gods olijfboom. Wij zijn eigenlijk maar wilde loten, zegt Paulus, en wij hebben ons tegenover Israël, Gods volk, nergens op te beroemen.

“Want indien God de natuurlijke tak (Israël) niet gespaard heeft, zal Hij ook u niet sparen.” (vs.21-22). De bedoeling is duidelijk: wij liggen in de gevarenzone! Het is mogelijk, dat ook van ons persoonlijk het Koninkrijk wordt weggenomen.

Als wij denken met onze godsdienstige instelling het Koninkrijk al in ons bezit te hebben! Met onze dogma’s en ideeën, met onze normen en waarden, die al tot zo veel kerkscheuringen hebben geleid. Nee, Gods Koninkrijk is toch wel heel wat anders. Nee, we zijn er nog lang niet! We zijn rentmeesters over Gods overvloedige genade, pachters van de wijngaard. En we hebben de ons in bruikleen geschonken talenten met winst terug te geven aan God, die de rechtmatige eigenaar van dat alles is.

Laten we daar eens ernstig over nadenken en ons doen en laten daarop afrekenen. Zoals wij leven, laten we daarin goede vruchten zien? Brengen wij de pacht op van de talenten die God ons geschonken heeft in Zijn wijngaard? Ook als Gemeente moeten wij ons ernstig onder de loep nemen. Het is mogelijk, dat heel ons Westerse christendom te gronde gaat. Veel kerken vertonen al verschijnselen van verval en afbraak. En daar bedoel ik niet alleen de kerkgebouwen mee. Die krijgen gelukkig in dit jaar weer wat extra aandacht. Maar ik bedoel wat daar achter die gebouwen moet zitten: een Gemeente van God. Zou het licht van de kandelaar genomen zijn? Zou het Koninkrijk aan een ander geschonken zijn? Aan jonge kerken in Afrika en Azië misschien? De kerkgeschiedenis laat ons wat dit betreft veel voorbeelden zien van kerken, die verdwenen en elders verrezen. Ja, het Koninkrijk is van God en kan van ons worden weggenomen.

Natuurlijk, we zijn gedoopt en hebben belijdenis gedaan. Wij mogen ons beroepen op Christus’ beloften. Toch moeten we daarbij steeds weer bedenken, dat wij van die beloften en de genade van God niet anders verzekerd zijn dan in het voortbrengen van de daarbij behorende vruchten, in de gehoorzaamheid van het geloof.

Aan de vruchten herken je de boom! Zijn wij ook herkenbaar?

Amen.

Rijk zijn voor God

In de Bijbel staat helemaal niet, dat het slecht is om rijk te zijn. Integendeel: rijk zijn wordt een zegen van God genoemd. En in Amerika voelt men dat nóg zo: wie het echt gemaakt heeft, is rijk gezegend! Wij zetten daar vraagtekens achter: het komt er wel op aan, hoe je het gemaakt hebt!

Lukas 12, 15-21

We hebben het de vorige keer gehad over de rijke boer, die steeds grotere schuren bouwde. Maar juist, toen hij zijn grootste schuur gebouwd had, stierf hij. En Jezus zei: “Zo gaat het met iedereen, die voor zichzelf rijkdommen vergaart, maar niet rijk is in God.”

Rijk zijn in God, wat is dat? Wat betekent dat vandaag nog?

Velen van ons zijn best een beetje rijk: rijk aan bezittingen, rijk aan inkomen, rijk aan gezondheid en welbevinden. Misschien niet zo rijk als die boer, maar toch, we hebben alles, wat ons hartje begeert. Tenminste, dat mag ik hopen! Je zou daar best tevreden mee kunnen zijn. Maar, helaas, veel mensen willen meer, altijd meer. Net als die boer. Niet, dat hij een slecht mens was, daar horen we in ieder geval niets van. Niet dat hij een egoïst was en zijn knechten slecht behandelde, daar vertelt Jezus ook niets over. In de Bijbel staat trouwens ook helemaal niet, dat het slecht is om rijk te zijn. Integendeel: rijk zijn wordt een zegen van God genoemd. En in Amerika voelt men dat nóg zo: wie het echt gemaakt heeft, is rijk gezegend! Wij zetten daar vraagtekens achter: het komt er wel op aan, hoe je het gemaakt hebt!

Misschien was die boer ook wel erg royaal voor anderen, al geloof ik dat niet zo erg. Toch kwam het in de oorlog ook wel voor, dat hongerige mensen uit het Westen nooit tevergeefs bij een boer langs gingen. Boeren hebben wel de naam behoudend en godsvruchtig te zijn. De boer uit de gelijkenis zal daarom best iedereen het zijne gegeven hebben, geen collecte hebben overgeslagen en geen bedelaar van de deur gewezen. Het was misschien best een leuke kerel, met wie je gezellig kon praten over de landbouwpolitiek, de gestegen prijzen van graan en olie en zo, met een borreltje er bij, zie zal het zeggen?

Maar dat alles bedoelde Jezus kennelijk niet. Daar gaat het Hem niet om. Een mens mag best rijk en gelukkig zijn met mooie dingen en de pleziertjes van het leven. Hij moet ook goed oppassen op alles, waarover de Heer hem als rentmeester heeft aangesteld, zuinig met de oogst omgaan en al de opbrengst goed gebruiken. Precies zoals de boeren dat zijn in het zo veel bekeken programma “Boer zoekt vrouw”. Het is hard werken en best een zwaar leven! Toch mogen we één ding daarbij nooit vergeten: dat het allemaal genade is, gave van God, onverdiend. Daarom zingen we: “Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen, men loov’ Hem vroeg en spa. ( loven Hem vroeg en laat)”

Ik denk, dat Jezus dat ook bedoelt. Dat het dáár in zit. Hoe ben je rijk? Voor je zelf, voor God, je naaste? Tot eigen eer en roem, of tot Gods eer en om Zijn Naam groot te maken? Misschien offerde die rijke man ook wel flink in de tempel, tegelijk met het bouwen van grotere schuren deed hij misschien ook iets extra’s voor de armen in het Werelddiaconaat. En toch mankeerde er bij hem iets aan. Moeten we veronderstellen, dat hij het niet zo van harte deed? Meer voor de show misschien? Zonder dat zijn hart en gedachten er bij waren? Die waren immers gefixeerd op de nog grotere voorraadschuren, de nog grotere rijkdom!

Kom, zei hij, ik ga al vast feest vieren, laten we eten, drinken en vrolijk zijn. Het is alles bij hem “ik“. Nee, zegt Jezus, zó moet het niet, maar: hij, hij en nog eens hij, alle rijkdom komt alleen Hem toe! Daarom moeten we eerst rijk worden in Hem!

Rijk zijn in Hem, dat is: dat je op Hem vertrouwt, dat je Hem kent en bij alles in je leven betrekt. “Als ik Hem maar kenne, Hem de mijne weet…”. Dat je alles als ’t ware uit Zijn hand ontvangt en er dan ook voor Hem afstand van  kunt doen.

Grotere schuren bouwen, ja, dat willen we allemaal wel. En dat moeten we ook. Maar niet voor ons zelf, maar om er anderen mee te kunnen helpen. Om voor hulpbehoevenden bijeen te verzamelen, voor allerlei acties en Stichtingen, die zich bezig houden met de leniging van al die noden en ellende in de wereld. Ook voor onze eigen voedselbanken en onderkomens voor zwerfjongeren. Voor de kledingmagazijnen van het Leger des Heils en ga zo maar door!

Rijk zijn in God is arm willen zijn ter wille van de naaste. Adeldom verplicht. Zo is het ook met het bezit, dat wij mogen beheren. Wij zijn er verantwoordelijk voor. God zal eens aan ons vragen: “Wat heb je er mee gedaan? Heb je ’t goed gebruikt? Heb je er talenten bijverdiend in Mijn Koninkrijk? Heb je de hongerigen gevoed, de armen bijgestaan, de naakten gekleed en gevangenen bevrijd? ” Zullen we dan wijzen naar onze grote schuren? Of naar onze lege handen, die andere handen hebben gevuld?

Zal de Heer ons dan ook zó antwoorden: : “Goed gedaan jochie, meissie, ga in tot het feest van uw Heer!” ???

Kerken kijken – Metz

De St.Etienne wordt wel eens “la laterne de Dieu”  genoemd vanwege het immense gebrandschilderde glasoppervlak. Er zijn prachtige ramen uit de 12e en 13e eeuw, maar ook moderne vensters o.a. van Chagall. Deze beroemde schilder heeft na de oorlog een tiental jaren aan de kathedraal gewerkt om de ramen die door het oorlogsgeweld waren verwoest te herstellen.

Metz is één van de oudste steden van Frankrijk. Het was al vóór de Romeinen de hoofdstad van de “Mediomatricers“. De Romeinen noemden de stad daarom “Mediomatricum“. Het werd later de hoofdstad van Austrasië, een onderdeel van het Merovingische Rijk. Nog weer later werd het de bakermat van de Karolingische dynastie en werd het onderdeel van het Oostfrankische Duitse Rijk. Tenslotte werd Metz in de 13e eeuw een vrije rijksstad. Beurtelings was het Frans, beurtelings Duits.

Ook Metz werd natuurlijk geplaagd door de invallen van de Hunnen en de Noormannen. Maar krachtige bisschoppen wisten groot onheil te voorkomen. Al in de vierde eeuw was er een kerk, gewijd aan St.Etienne (Stephanus). In de 11e en 12e eeuw werd deze kerk vernieuwd. Vlak naast de St.Etienne stond nog een Romaanse kerk, de Notre-Dame-la-Ronde. Aan het begin van de 13e eeuw werd toen door de kaptittels van beide kerken besloten de gebouwen aan elkaar te verbinden. Het werd een langdurig proces, maar het grootste gedeelte van de zó ontstane kerk is toch tussen 1250 en 1280 gebouwd, dus in de bloeitijd van de gothiek.

De St.Etienne wordt wel eens “la laterne de Dieu”  genoemd vanwege het immense gebrandschilderde glasoppervlak. Er zijn prachtige ramen uit de 12e en 13e eeuw, maar ook moderne vensters o.a. van Chagall. Deze beroemde schilder heeft na de oorlog een tiental jaren aan de kathedraal gewerkt om de ramen die door het oorlogsgeweld waren verwoest te herstellen.

De kathedraal is van ver zichtbaar, omdat het “hoog” ligt. Men heeft hem wel eens vergeleken met een grote stoomboot of een Karolingisch reliekschrijn. Hij behoort tot de grootste kathedralen van de wereld. Het middenschip is 42 m. hoog! Aan de Noordkant staat de Tour de Mutte. Daarin hangt de Dame Mutte, een  zware klok, ook wel eens “die zware stem van de goede God” genoemd.

Voor meer foto’s van de St. Etienne in Metz, klik hier.

Vervlogen tijden – Marinus van der Lubbe

Het Rijksdaggebouw in Berlijn, de trots van de Duitse natie was in vlammen opgegaan. Een Hollandse jongen van 24 jaar werd als schuldige aangewezen. Wat deed zo’n jongen daar in Berlijn? Hij was een communist uit Oegstgeest en wilde de communisten in Duitsland, die het erg moeilijk kregen onder de opkomende Nazi’s een handje gaan helpen. Toen het Rijksdaggebouw afbrandde liep hij daar (toevallig?) rond.

Deze week stond in alle kranten het bericht, dat de doodstraf van Marinus van der Lubbe uit 1933 na een juridische strijd van veertig jaar nietig is verklaard. Het was een jaar vóór mijn geboorte, in 1933, dat het proces in Berlijn speelde. Ouderen onder u kunnen zich dat misschien nog herinneren.

Het Rijksdaggebouw in Berlijn, de trots van de Duitse natie was in vlammen opgegaan. Een Hollandse jongen van 24 jaar werd als schuldige aangewezen. Wat deed zo’n jongen daar in Berlijn? Hij was een communist uit Oegstgeest en wilde de communisten in Duitsland, die het erg moeilijk kregen onder de opkomende Nazi’s een handje gaan helpen. Toen het Rijksdaggebouw afbrandde liep hij daar (toevallig?) rond. Onder grote druk heeft hij toen bekend het gebouw in brand te hebben gestoken. Hij werd ter dood veroordeeld en is op 10 januari 1934 onthoofd. Het is altijd onduidelijk gebleven, of hij werkelijk de dader is geweest of dat de Nazi’s hem hebben gebruikt om zelf de macht te grijpen. Het zou heel goed kunnen zijn, dat de Nazi’s zelf er de hand in hebben gehad om daardoor de op handen zijnde verkiezingen te gaan winnen! In ieder geval liepen er bij de brand ook SA-ers rond en is er het uiterst brandbare fosforkoolwaterstof gebruikt, dat Van der Lubbe nooit in zijn bezit kan hebben gehad. Het is daarom een goede zaak, dat Marinus van der Lubbe eindelijk – na 74 jaar! – is gerehabiliteerd.

Een oud krantenartikel uit vervlogen tijden vertelt ons zijn verhaal:

Krantenartikel Marinus van der Lubbe

De erfenis

Een man was zo rijk dat hij dacht dat niets hem meer kon gebeuren. Jezus noemt hem een dwaas, weliswaar een rijke dwaas, maar toch een… dwaas. Hoe kan dat nou? Is Jezus dan geen realist? Ja zeker wel, een hele echte zelfs! Luister maar!

Lukas 12, 15-21

Jezus staat tussen een groepje mensen, en dan komt iemand naar Hem toe, die zegt: “Meester, kunt u mijn broer niet bevelen, dat hij de erfenis met mij deelt?”

Jezus antwoordt: “Man, wie heeft Mij als rechter of notaris over jullie aangesteld?”

En tegen de toehoorders zegt Hij: “Pas er goed voor op, dat je niet steeds meer wilt hebben, de hebzucht! Want het leven van een mens bestaat niet uit zijn bezittingen, ook al heeft hij van alles nog zo veel.”

En toen vertelde Jezus die gelijkenis van de rijke dwaas. U weet wel: die man die zulke grote stukken land had, dat hij met de oogst geen raad wist. Hoe moest hij dat allemaal opslaan? Het graan en de aardappels, de appels en de druiven en alles wat de akkers hadden opgebracht? De boeren bij ons in de omgeving en in de Hoekse Waard weten daar wel raad mee. Zij hebben hele grote schuren en kunnen ook alles brengen naar de veiling, de Greenery in Barendrecht. Maar die boer in de gelijkenis had zulke grote bergruimten nog niet. Daarom zei hij bij zichzelf: “Weet je wat, ik laat mijn oude schuren afbreken en dan ga ik veel grotere bouwen, loodsen zo groot dat je bijna het einde er van niet zien kunt. Dan hoef ik me geen zorgen meer te maken, want alles kan er in, en dan wachten we wel op goede prijzen… intussen kunnen we eten en drinken en het er eens lekker van nemen!”

Niet zo gek bekeken, zouden u en ik zeggen. Wij doen immers niets anders?

Toch noemt Jezus deze boer een dwaas, weliswaar een rijke dwaas, maar toch een… dwaas. Hoe kan dat nou? Is Jezus dan geen realist? Ja zeker wel, een hele echte zelfs! Luister maar!

Die man was zo rijk, dat hij dacht dat niets hem kon gebeuren. Nou, dat is natuurlijk niet zo realistisch! Want als je dood gaat… En voor iedereen komt toch die tijd, dat is harde werkelijkheid. Dat bedoelt Jezus nou. De dood is voor iedereen gelijk, voor arm en rijk. Al heb je nog zo veel spullen en grote schuren vol… Toen sprak God in diezelfde nacht tot de boer: “Jij dwaas, nog in deze nacht komen ze je halen, nog vannacht ga je dood, en waar blijf je dan met al die mooie spullen van je? Die onafzienbare loodsen vol aardappelen en graan en fruit? Dat mooie huis van je en die slee van een wagen voor de deur?”

“Kijk”, zegt de Heer, “zó is het met iedereen, die voor zichzelf rijkdommen vergaart, maar niet rijk is in God.”

Wat is dat dan, rijk zijn in God? Daar hebben we ’t de volgende keer over!

Over dankbaarheid gesproken

Ondank is ’s werelds loon. Nou, dat wist Jezus zo langzamerhand ook wel. En Hij was er ook niet zo op gebrand dat de mensen “dank U” tegen Hem zouden zeggen. Hij was niet zo op eigen eer gesteld. Voor Hem hoefden ze niet terug te komen. Maar voor die mensen zelf was het zo goed geweest!

Lukas 17,11-19
En het geschiedde gedurende zijn reis naar Jeruzalem, dat Hij dwars door Samaria en Galilea trok. En toen Hij een zeker dorp binnenging, kwamen Hem tien melaatse mannen tegemoet, die van verre bleven staan. En zij verhieven hun stem en zeiden: Jezus, Meester, heb medelijden met ons! En Hij zag hen aan en zei tot hen: Gaat heen, toon u aan de priesters. En het geschiedde, terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden. En één van hen keerde terug, toen hij zag, dat hij genezen was, met luider stem God verheerlijkende, en hij wierp zich op zijn aangezicht voor zijn voeten om Hem te danken. En dit was een Samaritaan. En Jezus antwoordde en zeide: Zijn niet alle tien rein geworden? Waar zijn de negen anderen? Waren er dan geen anderen om terug te keren en God eer te geven, dan deze vreemdeling? En Hij zei tegen hem: Sta op, ga heen, uw geloof heeft u behouden.

Tien werden er genezen, slechts één kwam er terug! Die negen anderen gingen gauw naar huis, naar hun zaken, naar hun vrouw en kinderen. Zij hadden het wonder van Gods genade mogen ervaren, maar het had bij hen geen gevolg, er kwam niets uit te voorschijn, er was geen enkele respons, geen antwoord in dankbaarheid aan Degene die hen de genezing geschonken had. Zij waren alleen maar met zichzelf bezig!

Natuurlijk waren ook zij wel erg blij en gelukkig en was er een vreugdevol weerzien thuis. Allemaal zo begrijpelijk. Maar weldra ging het leven weer z’n oude gangetje met z’n ruzies en ergernissen en sleur van geestdodende bezigheden. Het was al gauw net alsof er niets met hen gebeurd was. Ook weer zo begrijpelijk! Wij kennen dat zo goed van onszelf.

Had Jezus dan wat anders gewild? Dat de mensen Hem dankbaarheid getoond hadden? Dat ze “dank U wel” tegen Hem gezegd hadden? Ondank is ’s werelds loon. Nou, dat wist Jezus zo langzamerhand ook wel. En Hij was er ook niet zo op gebrand, dat de mensen “dank U” tegen Hem zouden zeggen. Hij was niet zo op eigen eer gesteld. Voor Hem hoefden ze niet terug te komen. Maar voor die mensen zelf was het zo goed geweest! Dat ze tot bezinning kwamen, tot erkenning ook van God in hun leven: dat Hij het was, Die hun het leven had terug gegeven! God redt Zichzelf wel, daarvoor heeft Hij geen hulp en dank van mensen nodig. Maar wij… wij hebben Hem o zo hard nodig. Hij moet bij ons blijven in ons leven, anders gaat het fout.

Zouden die 10 daaraan gedacht hebben? Nee, denk ik. Zij waren overgegaan tot de orde van de dag: lekker weer gezond, lekker genieten van het leven, met vakantie gaan en zo, en voor de rest: basta! De ontmoeting met God in die Jezus waren ze al gauw weer vergeten. U toch niet, hoop ik. En als dat wel zo is, zou dan maar niet eens snel terugkeren?

En één van hen keerde terug, toen hij zag, dat hij genezen was, met luider stem God verheerlijkende, en hij wierp zich op zijn aangezicht voor zijn voeten om Hem te danken. En dit was een Samaritaan. En Jezus antwoordde en zeide: Zijn niet alle tien rein geworden? Waar zijn de negen anderen? Waren er dan geen anderen om terug te keren en God eer te geven, dan deze vreemdeling? En Hij zei tegen hem: Sta op, ga heen, uw geloof heeft u behouden.

De vreemdeling, de Samaritaan, had het begrepen. Dat het gevolg van genezing door God moet bestaan in dankbaarheid van zijn kant. Vrucht der dankbaarheid! Weer eens wordt een vreemdeling ons ten voorbeeld gesteld. Tragisch, dat Christenen dikwijls moeten ervaren door alle tijden heen, hoe het de anderen zijn en zijn geweest, die de dienst aan God beter verstaan en verstonden dan zij zelf. Zou dat ook niet de boodschap zijn van de Jonge Kerken in Azië en Afrika en Zuid-Amerika aan ons hier in het Westen? Zouden we dat ook niet kunnen leren van de vele kleine kerkjes van gekleurde Nederlanders in de Bijlmer?

Vruchten van de Geest, noemt Paulus dat. Leest u Galaten 5 maar eens! Bovenal dankbaarheid! Ons leven zou daar vol van moeten zijn.

Over dankbaarheid gesproken… Tien gingen héén, slechts één kwam er terug. Een score van één op tien!

Kan Jezus ook tot u en mij zeggen:
Ga heen, uw geloof heeft u behouden?

Dementie II – Ouderdomsdementie

Door eenzaamheid wordt soms verward gedrag vertoond dat lijkt op dementie, maar het niet is. Hoe kunnen wij dementie dan onderscheiden?

Een voorbeeld uit de praktijk maakt het wat gemakkelijker om over de verschijnselen van dementie te spreken. Een zoon brengt een bezoek aan zijn demente vader in een verpleeghuis. Hier volgt zijn verhaal:

Altijd met dezelfde mengeling van warm verlangen en innerlijke weerstand stap ik de gang op van afdeling B, psychiatrie. Mijn vader wordt hier sinds een jaar verpleegd. Hoe zal ik hem vandaag weer aantreffen? Het beeld is vaak zo verschillend – de ene keer is hij opgewekt en spraakzaam, de andere keer moe, suf en stil. Nu ben ik er, ik kijk door de glazen wand met vitrage tussen gang en huiskamer naar binnen. Daar zit vader, in zijn eigen armstoel, naast een enorme ficus, die met zijn top bijna het plafond raakt. Ik stap de kamer in, steek mijn hand op, ga op hem toe en zeg: Zo vader, daar ben ik weer, goedemiddag! En ik pak zijn hand. Hij kijkt op en staart mij een ogenblik aan, dan komt er iets van herkenning in zijn ogen, hij zegt:
O… ah, Gerard!
Nee, zeg ik, kijk es goed, ik ben Gerard niet, ik ben Jan, uit Rilland.
O ja, Jan… ja, je moeder is even weg, naar de winkel.
O ja, zeg ik, Moeder is al zes jaar geleden overleden.
Ik moet nog naar de tuin, zegt vader, boontjes leggen, ik heb ze vanmorgen al opgezocht.
Och, zeg ik, dat kan nog wel even wachten ,’t is nog vroeg genoeg, (we leven namelijk in februari!).
Ja, zegt vader, dat is ook zo, de grond is nog te nat. Waar blijft je moeder nou?
Onrustig kijkt hij de kamer rond, waar nog zeven andere oude mensen zitten. Wat zal ik hem nu vragen? Iets over het eten of slapen, of zal ik hem iets vertellen? Ik ben al dankbaar, dat vader vandaag zo spraakzaam is. Hij begint zelf weer:
Dominee Struik is naar Amerika.
Zo, zeg ik, wat moet hij daar helemaal in Amerika?
Ds. Struik was zo’n twintig jaar geleden predikant op ons dorp, hij heeft Amerika nooit gezien. Op mijn vraag haalt vader z’n schouders op en kijkt, moe en bezorgd, weer naar de deur. Zijn handen zijn onrustig – ik kijk naar die handen, waarmee hij op de te kleine boerderij voor ons allemaal zo ontzaggelijk geploeterd heeft – nerveus plukt hij er mee aan de rand van het tafelkleedje vóór hem.
Ik begrijp toch werkelijk niet, waar Janna blijft, zegt vader, ik moet er maar eens even op uit. Och, zeg ik, wees maar rustig, dat komt wel goed. Maar hij is al opgestaan, loopt naar de deur – ik loop met hem mee – en hij kijkt de gang in. Ik zie ze niet, mompelt hij hoofdschuddend, besluiteloos houdt hij zich vast aan de deurpost.

Al direct vallen in dit verhaal verschillende kenmerken, die bij dementie horen, op. Vader herkent zijn zoon niet, hij leeft in het verleden (zijn overleden vrouw en ds. Struik), heeft ook geen begrip van de tijd (boontjes leggen in de winter!) en hij is erg onrustig, op zoek naar zijn vrouw. Het in de war zijn, vergeetachtig worden, in herhalingen vallen, niet meer weten waar je bent, hoe laat het is of wie iemand is, die bij je staat, het hoort er allemaal bij, bij het “dementiële beeld”. Het begint met kleine dingen en het wordt steeds erger. Eerst heb je ’t nog niet zo in de gaten. Ach, een oud mens mag toch wel eens wat vergeten? Het leven van een bejaarde is in menig opzicht toch al niet zo gemakkelijk. Daar zijn veel zorgen, om allerhande zaken: je kinderen en kleinkinderen, je gezondheid, de eenzaamheid, het verwerken van een verlies, en vaak ook het moeten loslaten van de vertrouwde omgeving. Zorgen ook om meer materiële zaken: waar moet ik heen als ik ziek wordt? Wie zal dat allemaal betalen? Wat moet er met mijn huis en met mijn boeltje gebeuren? Geen wonder, dat de kans op lusteloosheid en apathie toeneemt en dat men in het oude vertrouwde verleden onderduikt. Men gaat leven in herinneringen en deze zijn meestal gemengd met een dosis nostalgie en weemoed.

Eenzaamheid, verlatenheid en somberheid, tekenen het leven van veel oudere mensen. Vooral de eenzaamheid treft hen hard. In die eenzaamheid kan de mens gemakkelijk verdwalen en angstig worden en een verward gedrag vertonen, dat lijkt op dementie, maar het toch niet is.

Hoe kunnen wij dementie dan het best onderscheiden? We zagen het al in het verhaal: door het functioneren van het geheugen. De praktijk leert, dat de mens twee soorten van geheugen heeft: Het korte termijn geheugen, waarmee alle recente zaken worden onthouden, en het langere termijn geheugen, waarin hij alle belangrijke zaken van vroeger opslaat. Nu blijkt bij demente mensen het korte termijn geheugen gestoord en soms zelfs helemaal afwezig te zijn. Vandaar, dat ze niet meer weten, of je geweest bent en wat je daarnet nog gezegd hebt. Toch lijdt niet ieder, die zo vergeetachtig wordt, aan ouderdomsdementie. Om een goede diagnose te stellen moeten we ook nog naar andere zaken kijken. Dementie is een syndroom van een aantal verschijnselen. Wie oud wordt, heeft een goede kans op vergeetachtigheid, maar gelukkig slechts een kleine kans op dementie, dat is maar een paar procent. Maar zo’n inprentingstoornis van het geheugen is wel erg lastig en opvallend. Ik denk dan aan telefoneren, boodschappen doen, eten koken, en al die dingen, waarvoor even iets onthouden zo belangrijk is. Je raakt van lieverlee helemaal gedesoriënteerd. Je kunt geen dagen meer onthouden, geen namen van personen, plaatsen enzovoort. Je weet uiteindelijk zelf niet meer wie en wat je bent en waar je woont. Desoriëntatie in tijd, plaats en persoon, zijn duidelijke kenmerken van dementie, maar alleen in combinatie met andere zaken, zoals geheugenverlies en decorumverlies (dat je je zelf niet meer verzorgt).

Ook het langere termijn geheugen, dat nog lang stand houdt, moet het tenslotte begeven. Het is intens triest om dat te merken, wanneer je wat langere tijd met een demente oudere omgaat. Kon zo iemand nog aardig vertellen over vroeger, de tuin en de koeien en zo, gaandeweg vervaagt ook die kennis. Het is in gesprekken met demente ouderen soms opvallend, dat ze nooit meer praten over hun man of vrouw en kinderen, maar nog wel lang over hun ouders. Het toch al trieste beeld wordt nog triester doordat de demente oudere niet alleen verstandelijk meer en meer kwijt raakt, maar ook normen en waarden, waaruit hij of zij vroeger leefde. Het gedrag kan ontluisterende vormen aannemen. Hij of zij morst en kliedert met het eten, bevuilt zich in zijn bed, schreeuwt en vloekt, is achterdochtig en hamstert soms van alles bij elkaar (decorumverlies).

Het teruggaan van het geheugen kan zo erg worden, dat men zichzelf niet eens meer herkent en bij het zien van het eigen gezicht in de spiegel vraagt: wie is die man daar?

Het gebrek aan herkenning noemen we agnosie. Ook reuk-, gehoor- en tastagnosie kunnen voorkomen. Als de gaskraan zou openstaan, ruikt men wel het gas, maar men weet niet de betekenis er van en de gaskraan zal niet worden dichtgedraaid. En zo is het soms ook met het gehoor: men hoort wel het telefoongerinkel, maar begrijpt het niet.

Het niet meer begrijpen kan ook leiden tot apraxie: dat je gewone praktische dingen niet meer kunt. Wat je vroeger was aangeleerd ben je helemaal kwijt: je aankleden en wassen, knopen dichtmaken, schrijven, rekenen, timmeren, naar de WC gaan enzovoort Tenslotte is ook spreken niet meer mogelijk (afasie).

Al deze verschijnselen samen wijzen in de richting van ouderdoms-dementie.

Dementie I – Omgaan met dementie

Op weg gaan met demente mensen, is een opgave, o zo moeilijk! Het kan alleen, als je inzicht krijgt in het ziektebeeld van dementie. Ik wil proberen u een beetje inzicht te geven, voorzover het mij tenminste mogelijk is! Laten we proberen met de demente “naaste” op ons pad een stukje mee te lopen.

Een gedicht kan soms veelzeggend zijn. Zo las ik eens een vers van Kees van Duinen:

Geef mij uw hand en kom dicht naast mij lopen!
Misschien met u dat ik de uitweg vind!
Misschien met u breek ik dit duister open.
Geef mij uw hand, ik ben een angstig kind!

Ik heb “u” met een kleine letter getypt, maar het zou ook met een hoofdletter kunnen zijn. Dan is God daarmee bedoeld. Het maakt eigenlijk ook niet uit, of het Gods hand is of een hand van mensen. Gods hand wordt toch meestal zichtbaar via de handen van mensen. En iemand, die zoekende is, heeft beide nodig!

Op weg gaan met demente mensen, is een opgave, o zo moeilijk! Het kan alleen, als je inzicht krijgt in het ziektebeeld van dementie. Ik wil proberen u een beetje inzicht te geven, voorzover het mij tenminste mogelijk is! Laten we proberen met de demente “naaste” op ons pad een stukje mee te lopen.

Wat is dementie?

Het woord zelf betekent, vertaald uit het Latijn “zonder geest”. In de eerste plaats denk je dan aan de teruggang van de verstandelijke vermogens. Maar al gauw blijkt, dat de hele mens door het dementeringsproces wordt beïnvloed. Een mens kan daardoor totaal veranderd worden!

Ook moeten we niet denken, dat elke vorm van gedrags- of geheugenstoornis bij het ouder worden op dementie duidt. Daar kunnen ook heel andere oorzaken achter liggen. Bijvoorbeeld een ingrijpende gebeurtenis als een operatie of een verhuizing naar een verzorgingshuis of het overlijden van de echtgenoot. Zoiets kan oudere mensen zó aangrijpen, dat zij vluchten uit de werkelijkheid. Wanneer je oud bent beschik je nu eenmaal over een wankeler evenwicht dan een jongere. Je raakt zo uit balans! Oudere mensen kunnen ook al verward reageren door koorts, stoornissen in de urinewegen, een verminderde hartwerking, uitdroging of slechte voeding, bepaalde geneesmiddelen enzovoort. We moeten dus heel voorzichtig zijn met de kwalificatie “dementie”. Je kunt niet zo maar iemand “dement” verklaren. Het vraagt altijd een uitgebreid medisch onderzoek.

Wat is dementie dan wel? Is het een ziekte, een soort afwijking, heeft het te maken met “zwakzinnigheid”? Nee, het is anders. Het is een complex van verschijnselen, dat vaker in eenzelfde combinatie voorkomt en dat daarom als een eenheid moet worden opgevat. De medische vakterm daarvoor is “syndroom”, wat naar het Grieks “samenloop” betekent. Het is dus een samengaan van bepaalde dingen en verschijnselen. Er wordt dan gesproken over een “dementieel syndroom”, ook wel chronisch of organisch hersensyndroom genoemd. Men onderscheidt “primaire” en “secundaire” dementie. Bij de primaire dementie staat een organisch hersenproces op de voorgrond, terwijl de secundaire dementie een gevolg is van andere lichamelijke zwakten, zoals hartzwakte, longaandoeningen, gestoorde nierfunctie of alcoholvergiftiging.

De meest voorkomende vorm van dementie is de ouderdomsdementie. Bij ongeveer 65% van alle dementiepatiënten hebben wij met deze vorm te maken. Omdat een Duitse specialist in de negentiende eeuw, A. Alzheimer, deze vorm van dementie voor het eerst uitgebreid heeft beschreven, wordt ouderdomsdementie tegenwoordig meestal de ziekte van Alzheimer genoemd. Waarschijnlijk ook, omdat zo’n naam wat minder bedreigend klinkt!

Met Bunyan op reis

Een goed en zedig sociaal leven leiden, de voornaamste geboden en “sociale waarden” in de gaten houden, en dan kom je vanzelf in de hemel. Maar Bunyan’s verhaal vertelt iets anders…

Galaten 1, 3
“Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus,
Die Zich Zelf gegeven heeft voor onze zonden…”

Goede Wil leidt Christen door de poort. (Uit een Engelse editie van 1778.)

Genade is een machtig woord! Nergens komt dit zo mooi tot uitdrukking als in de Galatenbrief van Paulus. Het wordt hier beschreven tegen de wettische achtergrond van de Joden. Voor Maarten Luther was dit een “hot item”. Hoor maar, hoe hij schrijft in zijn commentaar op de Galatenbrief: “Evenals het genade-volk geen wet heeft of kan hebben, zo heeft ook het wet-volk geen genade, kan die ook niet hebben.” Voor zijn bekering had de monnik Luther heel veel aan de Galatenbrief te danken. Na hem kwam er nog een ander, die hetzelfde overkwam: John Bunyan, de beroemde schrijver van “Een Christenreis naar de eeuwigheid”. (Pilgrim’s Progress) Het is maar een klein boekje, maar zo veel gelezen, dat het op de Bijbel na het meest gelezen boek van de wereld is! Hij leefde omstreeks 1650 als predikant van een Baptistische Gemeente in Londen. Het boekje staat waarschijnlijk ook wel bij u in de kast. Maar of u het gelezen heeft? Het is de moeite waard!

Bunyan vertelt ergens, dat hij na een periode van geestelijke strijd, er zeer naar verlangde de ervaringen te lezen van oudere mensen, die ver voor hem geleefd hadden. “En”, zo schrijft hij, “nadat dit verlangen dikwijls in mij was opgekomen, liet mij God, in Wiens macht al onze wegen zijn, op zekere dag een boek van Luther in handen krijgen, zijn commentaar op de Galatenbrief. Het boek was zo oud, dat het bijna uiteenviel als ik er in bladerde. Zo oud als het was, beviel dit boek mij heel goed. Want, zodra ik het had opengeslagen. Vond ik mijn eigen toestand zo breed en uitvoerig behandeld, alsof het boek uit mijn eigen hart geschreven ware. Bovendien beschreef Luther in dit boek allerprachtigst de oorsprong der verzoekingen tot lastering, vertwijfeling en dergelijke, en toonde dat zowel de wet van Mozes als de duivel, de dood en de hel hun hand duidelijk daarin hebben; hetwelk mij in het eerst wel wat vreemd voorkwam; doch toen ik het goed naging, bevond ik dat het waar is.”

Dit was voor hem de aanleiding om zijn beroemde boekje “Een Christenreis naar de eeuwigheid” te gaan schrijven. We ontmoeten in dit boek “meneer Christen”. Gisteren nog was hij in eigen oog niet slechter dan de buren, maar nu zijn z’n ogen geopend. Hij weet geen raad en komt dan “de heer Wereldwijs” tegen. Die wijst hem op het nabijgelegen dorp “Zedelijkheid”, waar een vriendelijk man woont, “Wettisch” is zijn naam. Die zal hem wel gauw van zijn lastige pak afhelpen. Helaas, Christen volgt deze slechte raad op en slaat de weg in naar het dorp en het huis van de heer Wettisch. Het bevalt hem slecht. De berg Sinai dreigt hem dermate met schrik en verdoemenis, dat hij zou zijn omgekomen, als niet meneer “Evangelist” hem te hulp was gekomen.

In heel zijn droomboekje spreekt Bunyan uit ervaring. Hij kende de “schrik des Heren” net als Luther en hij leed er werkelijk onder. Wij, in onze geseculariseerde “oppervlakkige” tijd, begrijpen van dit alles weinig mee. In elk geval maken wij ons daar niet meer zo druk over. Wij zingen “love songs” voor God en laten ons de hel en verdoemenis niet meer aanpraten. Wij vergeven ons zelf de zonden wel of denken dat anders de Kerk dat wel voor ons in orde zal maken. Toch staat er in de Bijbel: “Wie de Heer ongehoorzaam is, die zal het eeuwige leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem.”(Johannes 3, 36)

Als Christen naar dat lieve dorpje “Zedelijkheid” gaat, heeft hij het gemakkelijk. Er zijn daar huizen te huur, de levensmiddelen zijn daar ook heel goedkoop. En je hebt er een prettige omgang met keurige buren. En “Wereldwijs”, die wist het wel: “Doe je best maar, doe maar je best om zo goed mogelijk te handelen, en tob niet over de dingen, die je verkeerd hebt gedaan! Kom kerel, God kan toch niet het onmogelijke van je vergen?” Wereldwijs spreekt zijn luchtig woordje in alle landen en in alle talen en in alle tijden. Altijd komt het hier op neer: dat hij het gemakkelijk neemt met de wet, de geboden van God, en dus met de zonde, en dat hij weinig weten wil van het kruis. Wie een goed en zedig sociaal leven leidt, de voornaamste geboden in de gaten houdt, de “sociale waarden”, die komt vanzelf als een brave Christen bij onze Lieve Heer in de hemel terecht!

Dat ligt Christen wel, lekker makkelijk! Totdat hij Evangelist ontmoet, die hem de ogen opent. Dan merkt hij zijn dwaling, dan leert hij dat God ons hele hart en onze hele geest en ons hele verstand en onze hele kracht opeist. God neemt niet genoegen met een stukje van onszelf. Toen kreeg hij dezelfde ervaring die Luther ook had in het klooster: Hij haatte God, die een wet oplegt aan mensen, die onmogelijk is. Hij dacht dat hij de wet niet volbrengen kon, ondanks zijn inspanningen. Hij was gedoemd tot vertwijfeling en ondergang.

Wie uit Gods wet enkel haalt, dat je de zondag moet heiligen en dat je aalmoezen moet geven en zo, die merkt van zo’n hevige gemoedsstrijd natuurlijk niets. Voor hem is de wet geen slavenjuk, geen vloek, hoogstens een lastje, of een kleine prestatie, waarop je je nog beroemen kunt ook. Maar wie het woord van Jacobus gehoord heeft: “Wie de wet in één gebod overtreedt, is schuldig aan alle geboden”, die zal met Luther kunnen zeggen: “De wet stond boven mij als een reus en sloeg mij met een stok!” En die zal met Christen uit Bunyan’s boekje de blijdschap ervaren, toen hij de Evangelist ontmoette, die hem vertelde van het Kerstfeest en Goede Vrijdag en Pasen…Wat een bevrijding, wat een Evangelie, wat een heil! Daardoor veranderde zijn leven totaal! Ervaart u het ook zo?

Het juk van de wet, de last van al onze zonden is er nog wel, heel zwaar zelfs, maar Jezus neemt dat zondenpak van onze schouders af. Een Kind is ons geboren, God heeft Zich geopenbaard aan het kruis! En dat maakt inderdaad alles anders. Neem een melodie, het doet er niet toe welke, en zet er een kruis voor… wat merk je dan? Het is een heel nieuwe melodie geworden! Deze melodie bepaalde voortaan het leven van Christen. Deze melodie klinkt op uit de brief van Paulus aan de Galaten. En Christen kreeg hem ook te pakken. Luister maar: :”Toe zag ik in mijn droom dat de weg, die voor Christen lag, aan beide zijden door een muur werd beveiligd, die “Redding” heette. Christen betrad met spoed deze weg, doch niet zonder moeite, want de last op zijn rug woog hem zwaar. Haastig ging hij voort tot waar hij kwam aan een helling in de weg, waar een kruis stond. Iets lager was er in de diepte een graf. Toen zag ik in mijn droom dat op het ogenblik dat Christen bij het kruis kwam, de last van zijn schouders los raakte en van zijn rug viel. Het pak begon langs de helling te rollen en kwam bij de opening van het graf. Daar rolde het in en ik zag er niets meer van. Toen was Christen blij te moede en zei met een vrolijk hart: “Hij heeft mij vrede gegeven door Zijn lijden en leven door Zijn dood.”Hij stond een poos stil, terwijl hij verwonderd bleef kijken. Want het was een openbaring voor hem, dat het gezicht van het kruis hem had bevrijd van zijn last. Zo bleef hij staan kijken, totdat de tranen hem langs het gezicht liepen. En zie, drie lichtende gestalten kwamen tot hem en groetten hem met de woorden: Vrede zij u!

De eerste sprak: uw zonden zijn u vergeven.

De tweede trok hem de lompen uit, waarin hij gekleed was, en deed hem nieuwe kleren aan.

De derde plaatste een merkteken op zijn voorhoofd en gaf hem een verzegelde rol, waarvan hij zeide, dat hij daar zorgvuldig op moest passen, en hem bij de hemelpoort moest afgeven.

Toen vertrokken de drie weer.

Driemaal juichte Christen van vreugde, en hij begon te zingen:

Tot hiertoe ging ‘k gebukt onder mijn schuld,
Geen redding van de smart, die ‘k heb geduld,
Tot hier, hier keerde ’t zonlicht tot mij terug,
Hier valt de loden last der zonde van mijn rug.
Gezegend kruis, gezegend graf, gezegend Hij
Die kruis en graf verdragen heeft voor mij.

Amen.

Hijgend hert

Onrustige mensen, zoals wij zijn, hoop op God! In de onrust van het leven, in alle narigheid, die we mee moeten maken met anderen en onszelf, wordt dit het devies: Hoop op God! Ja mag zelfs zeggen: mijn Verlosser en mijn God. Dat “mijn” is het geheim van het geloof, bij de Psalmdichter, maar ook bij u en bij mij. Zonder dat “mijn” redden we ’t niet!

Psalm 42, 6 en 12
Wat buigt ge u neder, o mijn ziel,
En zijt gij onrustig in mij?
Hoop op God, want ik zal Hem nog loven,
Mijn Verlosser en mijn God!

In Psalm 42 spreekt een mens, die heimwee heeft naar God. Heimwee hebben is heel erg! Je kunt naar God verlangen, je kunt met Hem bezig zijn, Hem aanroepen vanuit je nood of blijdschap. Maar heimwee hebben naar God, dat is iets anders. Dat gaat dieper, dat raakt je helemaal, van binnen en van buiten. Je wordt er ziek van. Je kunt niets anders meer dan daaraan denken. Je kunt er niet meer van eten en niet meer van slapen, je kwijnt helemaal weg.

Je ziet dat wel bij mensen, die lijden aan een verlies. De levenspartner is overleden, of er is ziekte of handicap gekomen in je leven, waardoor het leven zo anders geworden is als toen, vroeger toen alles nog zo mooi was. Je ziet dat bij mensen in een verpleeghuis of oudere alleenstaanden. Die kunnen zo’n intens verlangen hebben naar vroeger, naar hun geboortestreek, hun ouders, het huisje waar ze gewoond hebben, dat ze niets anders meer doen dan daaraan denken en daarover praten.

Zo’n gevoel heeft nu ook de dichter van onze Psalm. Hij moet God wel heel goed gekend hebben, dat hij zo vol heimwee over Hem spreekt. Misschien is hij wel priester geweest, die dagelijks in het huis des Heren mocht verkeren. We weten het niet. Wel weten wij, dat hij bij het schrijven van deze Psalm ver van Sion moet zijn geweest. We lezen in vers 7: “Daarom denk ik aan U, uit het land van de Jordaan en de gebergten van Hermon”. Misschien was hij wel verjaagd of zelfs verbannen. En nu zit hij ver weg van de tempel, vol heimwee denkt hij terug aan de dagen van weleer. Slechts stamelend kan hij zijn gevoelens onder woorden brengen. Woorden schieten ook dikwijls te kort om onze diepste gevoelens te vertolken. Je moet er doorhéén horen, en hier in de Psalm doorhéén lezen. De stilten tussen de woorden spreken boekdelen! Woorden en stilten wisselen elkaar af.

Hier staat een mens in zijn eentje met al zijn verlangens en tekortkomingen voor God, Die hij kent en liefheeft en Die nu zo ver weg lijkt. Hoe komt hij er doorheen?

’t Hijgend hert, der jacht ontkomen…

Een hinde boven een waterbeek, ergens in Israël. Ze is vermoeid en dorstig, ze hijgt naar het water, dat daar ergens beneden haar in de diepte stroomt. Ze strekt zich er naar uit, maar kan het water niet bereiken.

Zó is het ook in de ziel van de dichter: “Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God. Wanneer zal ik komen en voor Gods Aangezicht verschijnen?” Hij kent zijn God. Gods is voor hem een levende werkelijkheid, maar hij velt zich nu ver van Hem. Hij kan alleen nog maar bidden, en dat doet hij ook. Het is geweldig, als je nog bidden kunt, dat je tot jouw God kunt roepen, ook al is Hij zo ver van de vandaan. Menigeen kan dat niet meer. Wat is er dan een leegte van binnen! Wat is het erg om ver van God te zijn en Hem niet meer te kunnen bereiken. Onze dichter had nog geen antennen naar God uitstaan. Hij verzucht: “Mijn tranen zijn mij tot spijze dag en nacht.” Omringd door vijanden is hij. Ze zeggen: “Waar is nu uw God?” De spotters, je hoort ze ook vandaag nog! “Waar is nu die zogenaamde God van liefde en recht? Kijk maar eens naar al die ellende in de wereld! Waarom doet God daar niets aan, als Hij zo machtig is? En als Hij zo veel van de wereld houdt?” Je kunt dan alleen maar bidden:

Ach, blijf met Uw genade,
Heer Jezus, ons nabij,
Opdat ons nimmer schade
Des vijands heerschappij.

De dichter denkt aan vroeger, toen hij nog bij God thuis was, toen het allemaal nog zo goed was tussen God en hem. Dat kan soms troost geven. Dat moet u ook doen! Want zoals God toen was, zó zal Hij ook weer zijn. God laat immers niet varen de werken van Zijn handen.

Wat buigt ge u neder, o mijn ziel,
En zijt ge onrustig in mij?
Hoop op God, want ik zal Hem nog loven,
Mijn Verlosser en mijn God…(vs.6).

Dat wordt het refrein van de Psalm. Het keert in vers 12 weer terug, alsof de dichter ook ons nog eens nadrukkelijk wil zeggen: laat de moed toch niet zakken! Hoop op God!

Onrustige mensen, zoals wij zijn, hoop op God! In de onrust van het leven, in alle narigheid, die we mee moeten maken met anderen en onszelf, wordt dit het devies: Hoop op God! Ja mag zelfs zeggen: mijn Verlosser en mijn God. Dat “mijn” is het geheim van het geloof, bij de Psalmdichter, maar ook bij u en bij mij. Zonder dat “mijn” redden we ’t niet!

’t Hijgend hert der jacht ontkomen…

Op het hijgen en dorsten zullen eens volgen: het drinken en verzadigd worden uit de fontein van het water, dat springt ten eeuwigen Leven! (Joh.4, 14).

Daarom: hoop op God, want ik zal Hem nog loven en blijven loven, mijn Verlosser en mijn God!

Vervlogen tijden – Een daad stellen

De NSB werd vóór  de oorlog al een echte volksbeweging. Zij zette zich af tegen het “grote kapitaal”. Men vond dat Colijn veel te weinig voor de gewone man deed. Geluiden, die we vandaag ook wel weer horen! In een stukje over een begrafenis lezen we, dat niet iedereen gelukkig was met deze “Beweging”. De R.K. kerk ter plaatse verleende zelfs geen medewerking aan deze begrafenis!

Dictator Colijn

Zo maar een berichtje uit een ver verleden! De NSB werd vóór  de oorlog al een echte volksbeweging. Zij zette zich af tegen het “grote kapitaal”. Men vond dat Colijn veel te weinig voor de gewone man deed. Geluiden, die we vandaag ook wel weer horen! In een stukje over een begrafenis lezen we, dat niet iedereen gelukkig was met deze “Beweging”. De R.K. kerk ter plaatse verleende zelfs geen medewerking aan deze begrafenis! Dat betekende toch, dat je in die tijd echt een daad stelde! Het stukje is niet gedateerd, waarschijnlijk vond dit plaats aan het begin van de oorlog.

Krantenartikel

Vervlogen tijden – 1947 De Optimist

In de komende maanden neem ik u mee naar de verleden tijd, die de ouderen onder ons nog meegemaakt hebben. Herinneringen aan gebeurtenissen en mensen komen dan weer boven, Tegelijk is het ook een herinnering aan mijn oude Haarlemse vriend, Foppe Bakker, die mij zijn plakboeken met oude krantenknipsels heeft nagelaten.

In de komende maanden neem ik u mee naar de verleden tijd, die de ouderen onder ons nog meegemaakt hebben. Herinneringen aan gebeurtenissen en mensen komen dan weer boven, Tegelijk is het ook een herinnering aan mijn oude Haarlemse vriend, Foppe Bakker, die mij zijn plakboeken met oude krantenknipsels heeft nagelaten. Wanneer u iets herkent en er over door wilt praten, kunt u onderstaand uw reactie plaatsen. Het zou leuk zijn, wanneer veel mensen zouden uitroepen: Ah, dat weet ik nog, daar was ik bij!

We beginnen met een nieuwjaarswens uit 1947.
Kent u die figuren nog?

De optimist

De oliebol voorbij

Sinds ons huwelijk (en die mag al 47 jaar duren!) heeft Tilly elk jaar oliebollen en appelflappen gebakken. Vroeger deden we dat met goudrenetten, dat hoorde zo, Maar sinds we van de Jonagold zijn gaan houden, doen we het met die appel. We halen ze uit Zeeland, uit de streek waar we lang gewoond hebben, het is de lekkerste appel! Lekker zacht-zuur, prima voor de flappen. Wat zeg ik, flappen?

Elk jaar komt weer de vraag: zullen we nog oliebollen bakken en appelflappen? Of alleen maar appelflappen? Het is toch wel een heel werk! Dagen lang liep mijn vrouw al zuchtend rond: zullen we? Of zullen we eens een keer niet? En het komt er altijd weer op neer: laten we ’t toch nog maar eens doen! De kleinkinderen vinden ze zo lekker! En je kunt ze toch niet teleurstellen? Bovendien, het is traditie. Sinds ons huwelijk (en die mag al 47 jaar duren!) heeft Tilly elk jaar oliebollen en appelflappen gebakken. Vroeger deden we dat met goudrenetten, dat hoorde zo, Maar sinds we van de Jonagold zijn gaan houden, doen we het met die appel. We halen ze uit Zeeland, uit de streek waar we lang gewoond hebben, het is de lekkerste appel! Lekker zacht-zuur, prima voor de flappen.

Wat zeg ik, flappen?

Onze kleinzoon Chris werd in Bleiswijk door zijn moeder naar de bakker gestuurd om appelflappen te kopen. Het was Oudjaar en nog vroeg in de ochtend. Toch stond er al een hele rij mensen in de winkel. Het was nummertjes trekken en achteraan aansluiten. Die arme jongen wachtte rustig zijn beurt af en deed zijn bestelling. “Appelflappen?”, zei de bakker “Ja”, zegt Chris, “die kleine ronde dingen met een schijf appel erin.” “Bedoel je niet appelbeignets?” zei de bakker nog eens. “Nee hoor” zei Chris beslist, “het moeten appelflappen zijn en dat daar zijn geen appelflappen!” en hij keerde zonder iets huiswaarts. Daar kreeg hij natuurlijk van zijn moeder op de kop! Die stuurde vervolgens het oudere zusje, Dieni, maar ditmaal naar een andere bakker, want Bleiswijk heeft twee bakkers. Daar aangekomen, weer een rij mensen en nummertjes trekken. Deze bakker verkocht Dieni de appelflappen. Ze vermoedde misschien wel dat er iets niet klopte: waren deze grote en driehoekige appelflappen wel de appelflappen die haar moeder wilde? Maar ze heeft ze toch maar meegenomen. Thuis gekomen kreeg ook zij op haar kop! Arme kinderen! Hun moeder begreep er immers niets van: die had van huis uit nooit anders geleerd dan dat appelbeignets gewoon appelflappen genoemd worden. En die andere dingen, die driehoekkige flappen, ja, dat zijn eh… driehoekige appelflappen.

Appelflap.

Appelflappen of appelbeignets?    

Zo kun je kinderen wel om een boodschap sturen… en gelukkig: de appelflappen van Dieni waren erg lekker. Net zoals die van Oma! Dagen lang hebben zij ons en de kleinkinderen vreugde bereid! Volgend jaar zien we wel weer!

Weest ook gij bereid

Want het gevaar ligt niet in het plotselinge van Jezus’ wederkomst, niet in het onberekenbare daarvan, maar in het niet-verwachten dat daar aan vooraf gaat.

Lukas 12, 40
“Weest ook gij bereid” (Nieuwe Bijbelvertaling: “Ook jullie moeten klaarstaan”)

De bevestiging van ouderlingen en diakenen heeft alles te maken met het Koninkrijk der Hemelen. Vindt u dat ver gezocht? Ja, soms lijkt het er helemaal niet op, het kerkenwerk, bedoel ik. Het Koninkrijk der Hemelen is toch wel heel anders!

Ik zal u uitleggen, hoe ik dat zie. In de Bijbel wordt al heel lang geprofeteerd, dat het Koninkrijk komt, als de Messias gekomen zal zijn. En de Messias is gekomen, Jezus Christus. Zijn werk op aarde is voorlopig afgesloten, maar Hij komt wéér! Daar is eeuwen lang verlangend naar uitgekeken! Toen de Heiland geboren werd, is de belofte vervuld, gedeeltelijk, nog niet ten volle, want het plan van God met deze wereld is nog niet ten einde. Het grote einde moet nog komen! Zo lang dat nog niet gebeurd is, hebben wij onze plaats hier op aarde. En daarom wordt er in het Evangelie ook zo veel nadruk gelegd op onze verantwoordelijkheid. Wij zijn “kinderen van het Koninkrijk” in afwachting van de dag van Zijn komst. Daarom moeten wij waakzaam zijn! De oproep daartoe keert in het Evangelie telkens terug: “Waakt dan, want gij weet niet, wanneer de Heer des huizes komt, laat in de avond of te middernacht, bij het hanengekraai of ’s morgens vroeg, opdat Hij niet, als Hij komt, u slapende vinde, Wat Ik u zeg, zeg Ik allen: waakt!” (Markus 13).

De oude kerkbouwers hebben goed gezien toen zij op de spits van de kerktoren een kraaiende haan plaatsten. Ik heb dat altijd vreemd gevonden. Waarom niet een zingende engel of een kind met een harp? Die kraaiende haan verwijst naar wat wij zojuist gehoord hebben: om waakzaam te zijn ’s morgens vroeg bij het hanengekraai! Als Christus de mensen samenbrengt, moeten zij steeds bedenken dat het voor hen vroeg in de morgen is. Het heet altijd: wakker worden! Opstaan! Beginnen! Aanpakken! Werken zo lang het dag is! En het is altijd dag, want de Heer is opgestaan. De eeuwige dag is al begonnen! De Bruidegom komt, Hij staat al voor de deur! Maar wat duurt het lang, God? Hoe lang nog houdt deze wereld het uit? Hoe lang nog is God lankmoedig met ons? Wat zeggen ons de tekenen van deze tijd? Rampen, overstromingen, aardbevingen en andere natuurrampen, oorlogen en aanslagen, moord en doodslag, ongeloof… Veel mensen horen al de voetstappen van de naderende Heiland hier op aarde. Zij zeggen, dat het niet lang meer duren zal, eer de wereld ten onder gaat aan zijn eigen kwaad. Dat alles ligt opgesloten in het verwachten van en uitzien naar de Dag des Heren, die onherroepelijk komt.

Het is een Bijbelse trek, en toch mogen we niet speculeren. Het einde van de wereld ligt in Gods hand. Maar ondertussen hebben wij hier op aarde een opdracht. Wij hebben te werken en te zorgen. Wij mogen al op de vervulling van Gods belofte vooruitlopen. Heel gebrekkig weliswaar, toch mogen we al iets laten zien van Gods Koninkrijk. We hebben een roeping en een taak te vervullen. Ons leven heeft niet alleen zin in het verlangend uitzien naar de komst van Gods koninkrijk, maar het heeft ook zin in het “er zijn”, op de plaats waar God je gesteld heeft. We hebben te leven voor Gods Aangezicht, soms in de ellende, soms ook in de verlossing, maar toch zeker in de dankbaarheid!

Beide aspecten van het leven hebben wij te bedenken: verlangend uitzien en in dankbaarheid leven. Die twee altijd samen! Want je kunt niet alleen maar werken en zorgen en al je krachten aan het hier en nu geven en daarbij de waakzaamheid vergeten. Dan heb je echt een probleem! Maar ook omgekeerd heb je een probleem: als je leeft alleen maar in verwachting en het huidige leven vergeet. Dan ga je op de vlucht voor de werkelijke problemen, waarvoor God je in het leven nu geplaatst heeft, om die op te lossen. Dat zou ook niet goed zijn.

Daarom heeft God ons een Kerk gegeven, een Gemeente, om elkaar voor die gevaren te behoeden. En in die Gemeente zijn er ambtsdragers, als vingerwijzers van God, om ons op het rechte pad te houden.

Jezus laat ons dat zien in de bekende gelijkenis van de bruiloftsgasten. Hij roept ze op: “Laten uw lendenen omgord zijn en uw lampen brandende.” Daarmee geeft de Heer Zelf aan, hoe wij de gelijkenis moeten verstaan. De oosterse heer, die naar een bruiloft ging en laat naar huis terugkeert en wat er toen gebeurde. Het heeft alles te maken met de waakzaamheid. Die moet geprikkeld worden!. De lendenen omgord, de lampen brandende. De lendenen omgord, want het lange afhangende overkleed van de Oosterling hindert hem bij het lopen, je zou kunnen struikelen. Daarom moet ie omgord worden, met een gordel, die het kleed hoog houdt. Met een gordel om ben je paraat, reisvaardig, dan kan je niets gebeuren. De lampen brandende, dat wil zeggen, ze zijn in goede staat, gevuld met olie, ze verspreiden goed licht. Zo moet het zijn met ieder van ons. “Gij in uw klein hoekje, en ik in ’t mijn”, zoals we vroeger op Zondagsschool zongen.

In het grote huis van de oosterse heer wordt hard gewerkt door iedereen. Huisslaven lopen af en aan. Druk bezig, iedereen met zijn eigen taak. De toestand van het huis, waar de heer niet aanwezig is, wordt aangegeven door de mededeling, dat de lampen zijn aangestoken en de lendenen omgord. Ieder ogenblik kunnen de slaven een lamp pakken en naar de deur gaan om hun meester te ontvangen. Ze weten niet, wanneer hun heer die naar een bruiloft is gegaan, thuis zal komen. Het kan wel diep in de nacht worden. De slaven blijven bezig… zonder ophouden. Zij blijven waakzaam, want de heer kan ieder ogenblik komen. Er is op zijn komst gerekend! Ieder doet zijn eigen werk, de taak waartoe hij is geroepen en aangesteld. En reken maar: er is in zo’n groot huis heel wat te doen! Altijd maar weer opnieuw hetzelfde werk. Poetsen, lampen bijvullen, eten klaarmaken en ga zo maar door. Daar zit iets ambtelijks in, zou prof. van Ruler gezegd hebben, in dat bezig zijn, dat waakzaam zijn. Het is ook iets plechtigs en majesteitelijks. Er zit de grootsheid in van Gods schepping, dat alles volgens bepaalde patronen verloopt. Het is alles één groot raderwerk: werken – wachten – waken – uitrusten. Dat alles wordt samengehouden door de komst van de heer, die alles bepaalt: het waken en het werken en het uitrusten en het opnieuw beginnen. En hierom is regelmaat in het leven ook zo belangrijk, ook in de kerkgang.

En dan komt de heer thuis. Midden onder het werk van de dienaren klopt hij aan de poort. De deur wordt direct opengedaan en de heer is blij, als hij ziet dat alles nog in orde is en dat hij verwacht wordt. Dan wordt het feest! De rollen worden nu omgedraaid: de heer wordt slaaf, hij bedient, en de slaven worden heer, zij worden bediend.

In het vervolg van het verhaal verschuift het toneel van de gelijkenis. Weer gaat het over een heer en slaven, maar hier gaat het heel anders toe. Hier wordt niet gewaakt en niet gewerkt, hier komen andere zaken aan de orde, met name bij de opzichter. Die man denkt alleen aan zich zelf. Het duurt hem dan ook veel te lang, de komst van de heer. Daar blijf je toch niet op wachten? Zonde van de tijd! Hij gaat zelf “meneer” spelen, misbruikt de andere slaven voor zichzelf: om mooi weer te spelen. Lekker eten en drinken en vrolijk zijn!

Hier wordt het beeld getekend van de mens, die niet meer wacht en verwacht. Ja, en dan komt geheel onverwacht de heer thuis! De opzichter verwachtte zijn meester niet meer en juist dan komt hij thuis! Niet meer verwacht. De slaven uit het eerste deel van de gelijkenis mogen ingaan tot het feest van hun heer. Maar de andere slaaf, die opzichter, wordt veroordeeld en gestraft, hij deelt het lot van de trouwelozen.

Lukas 12 tekent ons vandaag heel duidelijk onze positie. Hij stelt ons ook voor de keus.

Ten eerste moeten wij bereid zijn Hem te ontvangen. Als wij het over bereid zijn hebben bedoelen wij meestal het uur van ons sterven. Dat is een ernstige zaak, die zeker bij alles wat we ondernemen meetelt. Want de dood omlijst ons leven. Het kan zo maar gebeuren, dat ons leven wordt afgesneden en we voor Gods Majesteit moeten verschijnen. Zijn wij daartoe bereid? Ik denk: niet ons zelf. Maar Gode zij dank: de heer van de gelijkenis, Jezus Christus, is ook voor ons gekomen en gestorven. Hij dekt ons met het kleed van de verzoening. Zó alleen kunnen wij bereid zijn voor God te verschijnen. Maar, zegt Jezus: “Weest ook gij daartoe bereid!”.

Toch gaat het in het bereid zijn niet alleen om het sterven, het is vooral ook een oproep om te leven! Bereid zijn om te leven! Om zó te kunnen leven, dat Jezus in ons leven kan terugkomen! Altijd bereid zijn om Hem te ontvangen. Blijven waken en uitzien. Stug doorgaan met je werk, met de blik naar voren gericht. Laat de Heer ons altijd bereid vinden om Hem te ontvangen! Wat voor werk je ook doet, waartoe je ook geroepen bent, wees bereid en geduldig en verwacht de komst des Heren. Ook als je ziek bent, langdurig, uitzichtloos. Verwacht de komst des Heren en doe verder gewoon je plicht: de taak waartoe God je geroepen heeft, die Hij je heeft opgedragen. Dat geldt voor iedereen, of je nu groot verantwoordelijk werk mag verrichten of gewoon slavenwerk, dat slecht betaald wordt. Doe het maar en doe het goed, en als Jezus komt, zorg dat je er mee bezig bent. Want het gevaar ligt niet in het plotselinge van Jezus’ wederkomst, niet in het onberekenbare daarvan, maar in het niet-verwachten dat er aan vooraf gaat. Dat de mens te veel met zichzelf bezig is, zijn eigen leventje wil leiden… laten we eten, drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven wij!

Wij moeten trouw bevonden worden in de arbeid, waartoe God ons roept. Zeker geldt dit voor ambtsdragers, die geroepen worden tot verantwoordelijk werk in de Gemeente. Weest ook gij bereid! De Heer moge uw arbeid zegenen en vruchtbaar maken, in onze tijd, op onze plek, in St. Maartensdijk en omgeving, totdat Hij komt.

Amen.

Van vandaag op morgen

We moeten doorvertellen al die heerlijke dingen, waarvan we gehoord hebben en die we steeds opnieuw mogen vieren: Kerst en Goede Vrijdag en Pasen en Pinksteren! Wij moeten het Evangelie zichtbaar maken in woord en daad. Want de tijd is kort. En wie weet moeten we gauwer van de vulling van de ons gegeven tijd verantwoording afleggen dan we gedacht hadden!

…en de tijd, die er tussen ligt.

Aan het begin van het nieuwe jaar denk je onwillekeurig aan de tijd, die ons nog rest tot de wederkomst van de Heer. We leven immers in de tussentijd, tussen Kerst en wederkomst in. Maar eens zal de nieuwe “aeon”, de nieuwe tijd en de nieuwe wereld aanbreken. Het Griekse “aeon” kan zowel “tijd” als “wereld” betekenen. Wij kennen dat ook wel. Als we het hebben over “onze tijd”, hebben we het tegelijk ook over onze wereld. Met het verschuiven van de tijd, verschuift de wereld. Wij hebben nu een heel ander wereldbeeld dan, zeg maar, vijftig jaar geleden. Eens zal het helemaal anders zijn, als de Messias op aarde zal zijn gekomen. Christenen zeggen dan: weer-gekomen. Want wij belijden, dat de Messias met Kerst al gekomen is, maar eens zal terugkomen, op de dag des Heren. Wanneer zal dat zijn? We weten het niet. Hoe zou de apostel Paulus hierover gedacht hebben? Er zijn maar drie teksten in de brieven van Paulus, die daarover iets meedelen: 1 Thess.4, 13-18 (vergelijk ook 1 Kor.15, 51-53), 2 Kor.5, 6-10 en Phil.1, 23.

In de eerste tekst spreekt Paulus over ons “levenden, die achterblijven tot de komst van de Heer”. Het lijkt er op, dat Paulus hier nog rekening houdt met de komst van de Heer nog tijdens zijn leven.

In het gedeelte uit 2 Kor.5 spreekt Paulus de wens uit het lichaam te verlaten en bij de Heer zijn intrek te nemen. Blijkbaar is hier van een terugkeer van de Heer nog tijdens zijn leven geen sprake meer. Integendeel: Paulus voelt zich ver van de Heer, in de vreemde, en alleen door het verlaten van zijn lichaam kan hij bij de Heer komen.

Ook in de derde tekst, Phil.1 vs.23, spreekt de apostel het verlangen uit “heen te gaan en met Christus te zijn”.

We vragen ons af: heeft de apostel tijdens zijn leven een ontwikkeling doorgemaakt? Het lijkt er toch op, dat er een verschil is tussen de eerste en de laatste twee teksten. Eerst dacht hij aan de wederkomst van de Heer nog tijdens zijn leven, terwijl die wederkomst later helemaal niet meer genoemd wordt. Naarmate hij ouder wordt en er mensen om hem heen overlijden moet hij ook wel rekening houden met een uitblijven van de komst van de Heer. Toch blijft hij nog denken aan een plotseling heel onverwachtse komst van de Heer. Voor zijn gevoel is de tijd “kort” (zie 1 Kor.7, 29), wat ook zijn geweldige zendingsdrang verklaart. Hij moet met zijn Evangelie de wereld rond, want de Heer komt! Er is haast geboden, elke dag is er één, en elke dag zonder verkondiging van de Boodschap is een verloren dag!

Maar er is ook nog wel in dit korte tijdsbestek planning mogelijk. Dat lezen we bijvoorbeeld in Rom.1, 13. Hier schrijft de apostel aan de Gemeente te Rome, dat hij dikwijls het voornemen had opgevat naar hen toe te komen. In Rom.15, 22 oppert de apostel zelfs, dat hij het plan heeft naar Spanje door te reizen.

Paulus, die uitziet naar de komst van de Heer en er naar verlangt “bij de Heer” te zijn, houdt dus ook in de praktijk van zijn leven rekening met de tijd: dat er nog tijd zal zijn om zijn werk af te maken! Dat kan ons iets leren voor het komende jaar! Het nieuwe jaar brengt ons ongetwijfeld dichter bij de komst van de Heer. Dat moment komt steeds dichterbij. Wij moeten dus ook net als Paulus in de tijd, die ons nog rest, actief zijn in het werk voor de Heer. We moeten doorvertellen al die heerlijke dingen, waarvan we gehoord hebben en die we steeds opnieuw mogen vieren: Kerst en Goede Vrijdag en Pasen en Pinksteren! Wij moeten het Evangelie zichtbaar maken in woord en daad. Want de tijd is kort. En wie weet moeten we gauwer van de vulling van de ons gegeven tijd verantwoording afleggen dan we gedacht hadden!

Aan de slag dan maar in het Nieuwe Jaar!

Bij de wisseling van het jaar

Bloeien in de morgenstond, ’s avonds verdord en verwelkt. Maar juist dit besef van vergankelijkheid, te weten dat er op aarde niets van je overblijft, brengt hem tot een gebed voor zijn kinderen.

Psalm 90, 16
“Laat Uw werk aan Uw knechten openbaar worden
En Uw heerlijkheid over hun kinderen.”

Aan het eind van een oud jaar of aan het begin van een nieuw jaar, bij alle wisseling der tijden, spreekt Psalm 90 krachtige en tegelijk zo ontroerende taal. Daarom willen we ook bij de overgang van 2007 op 2008 de woorden van deze Psalm tot ons laten spreken.

Mozes was bij het dichten van dit lied blijkbaar de zestig al voorbij en tot de zeventig genaderd. Hij zag het einde van zijn leven dichter en dichter bij komen. Zou hij nog tien jaar hebben? “De dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, en, indien wij sterk zijn, tachtig jaren.” Hij kon op dat moment nog niet vermoeden, dat de Here God zijn leven zou verlengen om hem in staat te stellen het volk van God uit Egypte door de woestijn tot Kanaän te leiden. Hij zou het nog ervaren, hoe God niet laat varen de werken van Zijn handen! In “moeite en verdriet” was zijn leven weggesleten en zo terugkijkend, beseft de man van God maar al te goed, hoe snel het voorbij is, en hoe elk nieuwe jaar ons dichter bij het einde brengt. “Wij vliegen heen!” verzucht hij. Plotsklaps kan de dood ons leven afsnijden. Bloeien in de morgenstond, ’s avonds verdord en verwelkt. Maar juist dit besef van vergankelijkheid, te weten dat er op aarde niets van je overblijft, brengt hem tot een gebed voor zijn kinderen:

“Laat Uw Heerlijkheid over mijn kinderen gezien worden.”

Zijn kinderen, dat is de toekomst! Als zijn leven voorbij is, moeten de kinderen nog verder. Als zijn werk volbracht is, staan de kinderen er nog midden in. En zoals hij God nodig had om “zijn werk te bevestigen”, zo hebben de kinderen ook Gods heerlijkheid hard nodig. In het verleden van Mozes had God diens werk steeds opnieuw groot gemaakt en bevestigd, zo mogen ook voor de toekomst zijn kinderen en kleinkinderen opbloeien van geslacht tot geslacht onder Gods heerlijkheid! Is dat ook niet onze hartenwens voor ònze kinderen en kleinkinderen?

Want zonder die Heerlijkheid van God wordt het niets in het nieuwe jaar, wordt het ook niets in de toekomst voor onze kinderen en kleinkinderen.

“Goed is de Heer, voor wie Hem verwachten!” (Klaagl.3, 25a).

Gebeden op oudejaarsdag

Voor Gods Aangezicht
spreken wij in dit uur onze dankbaarheid uit
over zoveel, dat ons in het afgelopen jaar goed deed:
voor onverwachte troost en bemoediging;
voor de liefde van een medemens;
voor de verwondering geliefd te zien
door kinderen, kleinkinderen en vrienden;
voor de ervaring dat ons leven een zin heeft;
voor het geheim van Gods aanwezigheid en trouw;
voor de ervaring van geluk.

Voor Gods Aangezicht
spreken wij in dit uur onze dankbaarheid uit,
dat we vandaag leven mogen,
mee mogen gaan in de tijd,
van oud naar nieuw,
en dat we daarin niet machteloos zijn,
omdat hoop ons geschonken wordt,
omdat de tijden in Uw hand zijn…

Voor Gods Aangezicht
spreken wij in dit uur ook ons verdriet uit,
over wat teleurstellend was,
over het verlies van naast-staanden,
die van ons zijn heengegaan door de dood.
Al die goede herinneringen aan hen vervullen ons vanavond
met innige dankbaarheid en groot verdriet.

Voor Gods Aangezicht
spreken wij in dit uur uit,
dat we geschokt zijn vanwege al die onbekenden,
voor ons naamlozen, maar bij anderen bekend en geliefd,
die in het afgelopen jaar stierven als slachtoffers
van zinloos geweld, onderdrukking en uithongering,
de jonge mensen die stierven of voor hun leven
gewond raakten tengevolge van het razende verkeer.
Wij gevoelen ook het vreselijke leed, dat aan honderdduizenden dieren
is aangedaan.

Voor Gods Aangezicht
spreken wij in dit uur ook van onze hoop,
voor de broedervolken in Israel,
voor de volken onder dictaturen,
voor de getroffenen in Afghanistan,
Irak en de vluchtelingen in Afrika,
Voor al die mensen,
Die van hun vrijheid beroofd zijn.
voor allen die onder het bestaansminimum moeten leven,
kinderen in de sloppenwijken,
drugsverslaafden en daklozen,

O Heer, wij leggen ons leven in Uw handen,
geef ons de innerlijke sterkte
om in ziekte en gezondheid
te dragen, wat niet veranderd kan worden,
en moed om dat te veranderen,
wat wel veranderd kan worden.
Laat niet varen het werk van Uw handen,
Door Jezus Christus, onze Heer,

Amen.

Bij een nieuw jaar

…zelf ben ik niets dan dwaasheid, klein van kracht, levend in drijfzand, onzeker en uitzichtloos. Zelf word ik geleefd door de dwaasheid van mijn zonden. Maar aangeraakt door Gods wijsheid leer ik Hem kennen in Zijn grootheid en heiligheid (en ik vrees!), maar ook in Zijn genade en barmhartigheid en ik durf te vertrouwen!

Psalm 90
“Here, Gij zijt ons een Toevlucht geweest van geslacht tot geslacht… Leer ons zo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen!”

Wij zijn het nieuwe jaar ingegaan met een bede op onze lippen, met een toekomst voor onszelf, onze kinderen en kleinkinderen voor ogen. “Here, Gij zijt ons een Toevlucht geweest van geslacht tot geslacht.” Dat was de belijdenis van Mozes, dat mag ook onze belijdenis zijn met het oog op onze toekomst. Zoals de Here een toevlucht geweest is in ons leven, zo zal Hij het ook straks zijn in het toekomstige leven. Zonder die toevlucht zou ons leven alleen maar doelloos zijn, een zwerftocht, we zouden nergens echt thuis zijn. Toch hebben we een woning nodig, anders staan we weerloos in het leven. Wie geen thuis heeft is een zwerver en staat alleen in het lege donker. Mozes kende dat maar al te goed, die vergankelijkheid en verlorenheid van het leven. “Wie kent de sterkte van Gods toorn en de kracht van Gods verborgenheid?” Hier kunnen we alleen maar bidden:

O God die droeg ons voorgeslacht
in nacht en stormgebruis,
bewijs ook ons Uw trouw en macht,
wees eeuwig ons tehuis!

Bij het bidden mogen we ook antwoord ontvangen. Gij zijt ons een Toevlucht geweest van geslacht tot geslacht… In Jezus Christus is het waar, dat God voor eeuwig onze toevlucht is, een rots, een sterke veste, een woning door de eeuwen heen.

Zo willen we tenslotte, met het oog op 2008, met Mozes bidden:

Leer ons zo onze dagen tellen,
dat wij een wijs hart bekomen.

Met een goed verstand kan ik verloren gaan, met een wijs hart onmogelijk. Wijsheid komt van boven, van God. “De vreze des Heren is het beginsel van alle wijsheid”. Zelf ben ik niets dan dwaasheid, klein van kracht, levend in drijfzand, onzeker en uitzichtloos. Zelf word ik geleefd door de dwaasheid van mijn zonden. Maar aangeraakt door Gods wijsheid leer ik Hem kennen in Zijn grootheid en heiligheid (en ik vrees!), maar ook in Zijn genade en barmhartigheid en ik durf te vertrouwen! En ik leer mij zelf kennen als een klein en o zo afhankelijk mensenkind… maar toch ook met goede hoop op Gods genade.

Laten we daarom aan het begin van het jaar bidden om wijsheid, goddelijke wijsheid. Wat hebben we die nodig! Ook voor onze kinderen en kleinkinderen. Er is zoveel dwaasheid in de wereld. Er zijn zoveel stenen harten. Er is zoveel hoogmoed en ongerechtigheid. Wat anders hebben we voor de toekomst te verwachten dan dat de wereld ten onder gaat? Deze dwaze wereld!

Leer ons zo onze dagen tellen, dat we een wijs hart krijgen. We kunnen maar één ding doen: ons dwaze hart aan God kwijt raken en Hem vragen of Hij in de plaats daarvan ons een wijs hart geeft.

Dan zal 2008 opnieuw een jaar worden van Gods heerlijkheid!

Naar Bethlehem

Heel die feestelijke entourage van ons Kerstfeest, dat lekkere eten, vrije dagen, een mooie boom, en de cadeautjes onder die boom… daar gaat het toch eigenlijk niet om met Kerst?

Lukas 2, 15b
Naar Betlehem! Om met eigen ogen te zien wat er gebeurd is!

Geboortekerk - BethlehemWat moeten we met Kerst gaan zien? “Wat er gebeurd is”. Waar? In Bethlehem!

Het is eigenlijk maar heel simpel. Maar we weten toch, dat de simpelste dingen voor God het waardevolst zijn in de hemel? Er is een arme jonge vrouw, Maria, in Nazareth. Niemand heeft daar het grote wonder in de gaten, dat zij draagt. Zij zwijgt er ook over, ze beroemt zich er niet op dat er een engel bij haar geweest is. Integendeel, zij beschouwt zich als de geringste in de stad. Dan gaat ze op reis met Jozef, haar vriend, met wie ze in ondertrouw is. Een lange reis gaan ze tegemoet. Misschien hebben ze een ezel gehad, waar Maria op kon zitten. Het blijft een lange reis, van Nazareth naar Bethlehem, zeker als je die te voet moet afleggen, en dat met het zwaar geworden lichaam. Eerst naar Jeruzalem en dan nog een halve dagreis naar Bethlehem. Geen wonder dus, dat ze pas te middernacht in het stadje aankwamen. En dan blijkt pas goed, hoe ze de aller-geringsten zijn geweest. Voor iedereen moesten ze het veld ruimen, totdat ze in een stal terecht kwamen. Ondertussen zat menig slecht mens in de herberg zich te goed te doen aan spijs en drank en een heerlijk bed. Niemand merkt, wat er daar buiten in de stal gebeurt. Wat God daar aan het doen is! Ach, mensen hebben het vaak zo druk met zichzelf, dat ze voor een ander helemaal geen oog hebben. Gelukkig is dat bij God anders. Hij kijkt niet naar de buitenkant, Hij ziet alleen het hart aan. Laat het feest in de herberg maar doorgaan, God bouwt een ander feestje, rondom die twee jonge mensen in de stal. Het is Zijn feest, begaan als Hij is met het lot van de armen en geringen. Toch is het heel erg, dat niemand zich over zo’n jonge vrouw heeft ontfermd, een vrouw die voor het eerst een kindje moet baren. Niets is er voorbereid: geen heet water, geen vuur, geen licht. Het feestgeroes waait over uit de herberg. Toen is de Heiland der wereld geboren. Een doodarm kind van doodarme ouders, in Betlehem, dat “broodhuis” betekent, omdat het in een vruchtbare streek lag in Judea, dat “dankzegging” betekent. Allemaal betekenisvolle namen, maar niemand van de toen aanwezigen zal begrepen hebben, dat het pasgeboren kind in de kribbe inhoud zou gaan geven aan die mooie namen. Hij zou pas echt als het “brood des levens” het brood in huis brengen. En Hij zou pas werkelijk het land tot een “dankzegging” maken met Zijn lichaam en bloed tot in lengte van mensengeslachten.

Dan komt er beweging in hemel en aarde. Een engel daalt af en spreekt herders toe: “Euangelizo”, zegt hij. Een blijde boodschap breng ik u. U is heden geboren de Zaligmaker, in de stad van David, in Bethlehem. En de herders worden “hoorders”, zij gaan direct op weg. Ook zij waren eenvoudige mensen, die leefden aan de rand van de maatschappij. Ook hier wordt duidelijk, waar Jezus later zo vaak op heeft gewezen, dat aan de armen het Evangelie wordt gebracht. Hier, in Bethlehem, zijn geen geleerden, geen rijken en geen machtigen, om het Evangelie te ontvangen. Maar wel herders, arme sloebers, die zich ophielden in het veld, onder de blote hemel. Zij schrikken wel even, als zij de boodschap horen. Wie zou dat niet? Maar als dan de engelen gaan zingen, is de vrees weg en gaan zij op weg. Zij gaan naar Bethlehem om het Woord te zien, dat geschied is. De engelen treden dan terug, alleen het Woord blijft over. Straks zullen de herders ook moeten terugtreden en blijft alleen Jezus over. Luther zegt het ergens heel duidelijk: de herders vergaten eenvoudig de engelen, zij dachten alleen nog maar aan de boodschap zelf en ze wisten niet hoe gauw ze in Bethlehem moesten komen: om te zien wat er gebeurd is! Dat is toch heel bijzonder! Wat een kracht heeft dat Woord van God!

Laten we daar met Kerst ook eens aan denken! Heel die feestelijke entourage van ons Kerstfeest, dat lekkere eten, vrije dagen, een mooie boom, en de cadeautjes onder die boom… daar gaat het toch eigenlijk niet om met Kerst?

We moesten dat alles dan ook maar gauw vergeten! Alleen het Woord moet overblijven: wat er gebeurd is! Aan het prettige feest hebben we volgend jaar niets meer, het is slechts een herinnering die vervaagt. Maar aan het Woord houden we elke dag tot in lengte van dagen een feest over: het feest van God, die zondige mensen lief heeft. “U is heden de Heiland geboren…”

Wat de herders in de stal vinden is de Heiland, de Zaligmaker. We weten niet, in hoeverre de herders dit ook begrepen hebben. Dat doet er ook niet toe. Het belangrijkste was immers, dat zij zelf gevonden waren. Niet dat zij gevonden hadden, maar dat zij gevonden waren. Daar gaat het toch om in heel het Evangelie van Jezus Christus: dat mensen gevonden worden! Als God mens wordt, is de mens gevonden. De mens, die ik ben. De herders komen om te zien, maar ervaren dat zij gezien zijn door de ogen van het goddelijk Mensenkind. Daarom is het ook niet erg, dat wij de stal niet meer in kunnen om met eigen ogen te gaan zien wat daar gebeurd is. Want wat overblijft is toch het belangrijkste: dat wij gezien zijn. Dat God ons vindt en aanziet en liefheeft!

Daarom: naar Bethlehem, om met eigen ogen te zien wat er gebeurd is! Laat u zien, laat u vinden, door het Kerstkind!

Amen.

Een licht aan de hemel

Een dove heeft gehoord, hoe een stomme heeft verteld, dat een blinde heeft gezien, hoe een lamme heeft gelopen… Daar wijst het Kerstfeest naar toe! Dat mag u vasthouden ook voor uw eigen leven en voor dat van uw kinderen en kleinkinderen. Het is waar en het wordt waar. Eens komt de dag, dat we ’t ook helemaal echt zullen beleven.

Jesaja 35
Dan zullen de ogen der blinden geopend en de oren der doven ontsloten worden;
dan zal de lamme springen als een hert en de tong van de stomme zal jubelen;
want in de woestijn zullen wateren ontspringen en beken in de steppe,
en het gloeiende zand zal tot een plas worden en het dorstige land tot waterbronnen, kommer en zuchten zullen wegvlieden.

Kerstfeest is het feest van de komst van Jezus tot mensen, die er om de één of andere reden “slecht” aan toe zijn. Jezus heeft met zulke mensen te doen. Hij grijpt terug op de boodschap van de profeten, waarin gezegd wordt, dat God het opneemt voor alle mensen, die -zoals we tegenwoordig wel eens zeggen- “in de shit” zitten. Jezus doet precies hetzelfde. Dat zien wij overal in de Evangeliën gebeuren: Jezus staat aan de kant van de armen, rechtelozen en machtelozen. En dat is ook ten voeten uit de boodschap van het kerstfeest.

Jezus schrijft niemand af, maar probeert juist de maatschappelijke en religieuze randfiguren er bij te betrekken: tollenaars, kinderen, vrouwen, zieken, zwakken, bezetenen. Voor hen allen is Hij een makker, een “geneesheer”, een Heiland, echt wat Zijn naam betekent: bevrijder, verlosser, Redder.

En als we dan wat nader in de Evangeliën gaan kijken, wie die mensen zijn, die er zo slecht aan toe zijn, dan valt op, dat er bijna geen diagnose gegeven wordt van de aard van hun ziekten. Het blijft bij algemene beschrijvingen als: ziekte, kwaal, zwakte, gebrek, handicap. Mattheüs noemt wel met name: verlamden (6x), blinden (6x), doven en stommen (4x), melaatsen (3x), maanzieken (dat zijn waarschijnlijk epileptici) (2x) en bezetenen (8x). Verder vermeldt hij nog de schoonmoeder van Petrus, die koorts heeft, de man met de verschrompelde hand en de vrouw, die aan vloeiingen leed…

Het zijn, zoals u ziet, allemaal wat wij zouden noemen “gehandicapten”: ze kunnen niet lopen, niet zien, niet horen, niet spreken, niet verstandig nadenken.

Gehandicapte mensen, eenzame mensen, gebroken mensen, aan hun lot overgelaten mensen zijn het. En dan, als Jezus komt, gaat de profetie van Jesaja 53 voor hen in vervulling, zoals een oude Joodse spreuk over de tijd van de Messias zegt:

Een dove heeft gehoord
Hoe een stomme heeft verteld,
Dat een blinde heeft gezien
Hoe een lamme heeft gelopen.

Was dat maar waar hè? Kerstfeest zegt, dat het waar is, dat het eens gebeuren zal, zoals het rondom Jezus met allerlei mensen al gebeurd is. Ik denk ook, dat het nog wel gebeurt, vaker misschien dan wij beseffen.

Kerstfeest geeft de burger moed: mensen, die er “slecht” aan toe zijn, krijgen levenskansen, zij “mogen er zijn”. Zij tellen helemaal mee in Gods Koninkrijk, zoals Jezus keer op keer heeft laten zien. Kerstfeest is als een lichtend teken, een ster aan de hemel: door een nacht, hoe zwart, hoe dicht, voert Hij ons naar ’t eeuwig licht! En mensen, die er eerst horende doof voor waren, gaan er plotseling iets van begrijpen. Mensen, die ziende blind waren, ontdekken het opeens: Hij maakt het leven goed, Hij maakt zelfs het kwade goed. En wie in Hem gelooft, blijft niet langer gevangen binnen de onmogelijkheden van dit bestaan, maar wordt gezet in de ruimte van een blits-nieuw en ongeschonden leven (dat noemt de Bijbel “eeuwig”). Licht in de duisternis!

Een dove heeft gehoord, hoe een stomme heeft verteld, dat een blinde heeft gezien, hoe een lamme heeft gelopen… Daar wijst het Kerstfeest naar toe! Dat mag u vasthouden ook voor uw eigen leven en voor dat van uw kinderen en kleinkinderen. Het is waar en het wordt waar. Eens komt de dag, dat we ’t ook helemaal echt zullen beleven.

Gezegende kerstdagen!

Heer, als U wederkomt…
Hergeef de blinden dan het gulle licht
En laat weer concerteren voor de doven
Maak dan de open wonden heilzaam dicht
En keer de gevangenissen ondersteboven.

Heer, als U wederkomt…
Maak de kreupelen hun manke gang weer recht
Herstel bij simpelen het moeizaam denken
Geef dat de stomme meer dan klanken zegt
En wil genezing aan melaatsen schenken.

Heer, als U wederkomt…
Genees de rustelozen van hun vrees
Verjong de vaak zo oud geworden handen
Verenig weer de ouders met de wees
En laat gedoofde lampen weer gaan branden.

Heer, als U wederkomt…
Ontneem de harde dood voorgoed haar zeis
En leer de stille lammen weer bewegen
Herstel het U bekende Paradijs
Indien U voor ons is, wie is ons tegen?

C.Joh.Schreurs
Uit: “De morgen is al opgestaan”

What is in a name?

Amminadab, Boaz, Salatiël, Zorobabel. Wat zijn dat voor namen en wat hebben die nou met Advent te maken? Alles! Want daar begint het Evangelie van Jezus Christus.

Mattheüs 1, 1
Overzicht van de afstamming van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham. Abraham verwekte Isaak, Isaak verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broers, Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, Aram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon, Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï, Isaï verwekte David, de koning. David verwekte Salomo bij de vrouw van Uria, Salomo verwekte Rechabeam, Rechabeam verwekte Abia, Abia verwekte Asaf, Asaf verwekte Josafat, Josafat verwekte Joram, Joram verwekte Uzzia, Uzzia verwekte Jotam, Jotam verwekte Achaz, Achaz verwekte Hizkia, Hizkia verwekte Manasse, Manasse verwekte Amos, Amos verwekte Josia, Josia verwekte Jechonja en zijn broers ten tijde van de Babylonische ballingschap. Na de Babylonische ballingschap verwekte Jechonja Sealtiël, Sealtiël verwekte Zerubbabel, Zerubbabel verwekte Abiud, Abiud verwekte Eljakim, Eljakim verwekte Azor, Azor verwekte Sadok, Sadok verwekte Achim, Achim verwekte Eliud, Eliud verwekte Eleazar, Eleazar verwekte Mattan, Mattan verwekte Jakob, Jakob verwekte Jozef, de man van Maria. Bij haar werd Jezus verwekt, die Christus genoemd wordt.

Afbeelding uit Capuchin's Bijbel. ca 1180. parijs.Wanneer u aan onbekenden een brief schrijft met een belangrijke inhoud, zult u beginnen met u zelf voor te stellen en de reden van uw schrijven aan te geven. Dat doet Paulus ook, als hij een brief naar Rome stuurt, naar de Christengemeente daar. Een belangrijke brief, want hij wil de mensen in Rome vertellen, waar het in het geloof op aankomt. Hij is apostel, zendeling, door God aangewezen om het Evangelie van Diens Zoon te verkondigen aan de heidense wereld. En Rome is het centrum van die heidense wereld. Daarom hangt er veel van die brief af!

Paulus moet het Evangelie van God verkondigen. Evangelie, dat is “Blijde Boodschap”. Het is de bekendmaking van iets moois en blijs. Met Kerst zal de kern van dit Evangelie weer op plechtige wijze in alle Kerken en Kerstboodschappen worden uitgedragen: Heden is u een Redder geboren, Christus de Heer!

Maar ook vandaag komt de verkondiging van die boodschap al tot ons. U hebt het gehoord in de Schriftlezing uit Mattheüs 1. Misschien vond u het wel een beetje gek, met al die vreemde namen erin. Is dat nou een blijde verlossende boodschap, die lange lijst van bijna niet uit te spreken namen? Amminadab, Boaz, Salatiël, Zorobabel. Wat zijn dat voor namen en wat hebben die nou met Advent te maken? Alles! Want daar begint het Evangelie van Jezus Christus. Zonder al die namen was Christus niet geboren. Daarom vertelt de Evangelist ons die. Hij vindt, dat we moeten weten, waar Jezus vandaan komt. De komaf van een mens is toch wel belangrijk. Mensen hechten daar aan, maar ik denk wel anders dan Mattheüs het doet. Het gaat hem namelijk niet om de hoge afkomst van de Heer, om er mee te pronken bijvoorbeeld zoals wij mensen doen. Nee, Mattheüs laat ons zien hoe Jezus echt uit mensen geboren is, mensen zoals wij, goede en slechte! Hij is niet pardoes uit de hemel neergedaald, maar van vlees en bloed zoals mensen dat zijn. Om dat te laten zien beschrijft hij de hele geslachtsboom van Jezus, en wel heel specifiek. Hij is namelijk niet volledig in het opsommen van de namen. Hij maakt een keuze. Niet om alleen de namen van de hooggeplaatste voorouders te noemen,. Dat zouden wij wel willen! Nee, het gaat hem om heel andere dingen. Hij wil met dat geslachtsregister laten zien, hoe Jezus door de geschiedenis van Israël zijn spoor heeft getrokken. Die geschiedenis van Israël kenmerkt zich namelijk door drie perioden: de tijd van Abraham tot de koningen, dan de tijd van de koningen tot aan de ballingschap en tenslotte de periode van de ballingschap tot de geboorte van Christus, dat is de tijd waarin Israël uitkijkt naar het herstel van het koningschap van David, een koningschap dat eens zou aanbreken onder de Messias, de Davidszoon bij uitstek.

Daarom begint Mattheüs zijn geslachtslijst met Jezus, de zoon van Abraham, Bij Lukas vinden we: Jezus, de zoon van Adam. Want Lukas is er op gebrand zijn heidense lezers te laten zien, dat het Evangelie voor alle mensen over heel de wereld is. Daarom vindt hij de geboorte uit Adam, de eerste mens van de wereld, van groot belang. Maar Mattheüs, die vooral voor Joodse lezers schrijft, wil laten zien, hoe Jezus de Christus is, geworteld in de geschiedenis van Israël. Daarom begint hij met Abraham en noemt hij Jezus Abraham’s zoon. Want aan Abraham, de stamvader van het Joodse volk had God de belofte gegeven, dat in zijn nakomelingschap alle volken der aarde gezegend zouden worden. Na een eeuwenlange geschiedenis van hoop en wanhoop, geloof en ongeloof, is nu het moment aangebroken, dat de oude belofte van God vervuld gaat worden. In Jezus Christus zullen alle mensen het heil en de zegen van God ontvangen.

Jezus is ook de zoon van David, David was verreweg de belangrijkste koning van Israël geweest. Over hem was het woord gesproken, dat zijn koningschap stand zou houden in eeuwigheid, dat zijn troon vast zou staan voor eeuwig. Maar ondanks dit profetische woord was er geen koning meer in Israël, al sinds eeuwen niet. Zou God het volk vergeten zijn? Met dit probleem heeft het Joodse volk eeuwenlang geworsteld, en misschien doet het dat nog. Daarom verkondigt Mattheüs, dat er weer een zoon van David, Jezus de Christus, op de troon zal komen. Ook hier gaat de oude goddelijke belofte in vervulling. God zal Hem de troon van zijn vader David geven. Hij zal koning zijn in eeuwigheid. Het is ook daarom, dat de mensen Hem later koning wilden maken! Hoe moeilijk was het voor Jezus niet om hen duidelijk te maken, dat Hij wel koning zou zijn, maar niet van deze wereld.

In diezelfde stamboom van Jezus noemt Mattheüs vier vrouwen: Tamar, Rachab, Ruth en een vrouw, die aangeduid wordt als de vrouw van Uria. Het is merkwaardig, dat van de vele stammoeders juist deze vier door Mattheüs genoemd worden! Het zijn immers vrouwen, die een schandvlek geworpen hebben op Israëls geschiedenis. De tweeling van Tamar was in bloedschande verwekt, Rachab was een “hoer”, en de vrouw van Uria was Batseba, die in overspel met koning David leefde. En Ruth tenslotte, zij was een heidense, in het oog van de Joden daarom alleen al een “slechte vrouw”.

In deze vier vrouwen en niet te vergeten in David zelf, die zich aan moord op Uria, de man van Batseba, schuldig had gemaakt, tekent Mattheüs de zondigheid van heel het mensdom, zeker ook van Gods eigen volk Israël. Door Jozef behoort Jezus tot dit zondige mensengeslacht. Een hoge afkomst? Nee, bepaald niet. Er valt van alles op af te dingen , er zijn ook veel rotte plekken, precies als in elke familie bij ons.

Toch is er een breuk, nog voordat de stamboom zijn eindpunt bereikt. Jezus is ook de zoon van Maria, de vrouw van Jozef. “Jakob verwekte Jozef, de man van Maria, uit wie Jezus geboren is, die Christus genoemd wordt.” (vers 16). Maar Hij werd ontvangen nog voor zij gingen samenwonen. Hier is dus een heel nieuw begin. God neemt een nieuw initiatief! Maria heeft ontvangen van de Heilige Geest. Jezus is uit God! De zondigheid van zijn voorgeslacht is niet op Hem overgegaan. Hij is zonder zonde. De zoon van Abraham, de zoon van David, maar meer nog: de Zoon van God! Omdat Hij dat is, zonder zonde en Zoon van God, zal Hij Zijn volk van zonde kunnen verlossen. Zó is Hij de Verlosser van de wereld geworden! Maar toch ook, omdat Hij als echte zoon van Jozef gold. Jozef en Maria waren immers in ondertrouw en volgens de Joodse wet was Jezus daarom hun echte zoon. Zó is Jezus ingedaald in het menselijke geslacht! Hij stond daar niet buiten, ook al was er in Hem geen zonde. De zonde was Hem daarom niet vreemd. Menselijkerwijs kwam Hij toch voort uit een zondig geslacht van overspelige mensen en zelfs een moordenaar.

Dat alles wil Mattheüs ons vertellen in die zo merkwaardige opsomming van moeilijke namen. Dat is het begin van het Evangelie, de Blijde Boodschap. Hij vertelt het ons op zijn eigen manier. Voor ons, die in een andere tijd en een andere wereld leven, is dit een wat omslachtige manier van vertellen. Maar voor Joodse lezers was dit heel begrijpelijk. Zij kenden immers de uitdrukkingen en waren gewend aan de beeldende manier van spreken. Mattheüs neemt ons mee tot in de kern van het drama van God en mensen. Drama in de oorspronkelijke Griekse betekenis van “handeling”. Het gaat om Gods “handelen” met ons, en het handelen van de mens met God. Van ons uit bezien is dit handelen echt een “drama”, want wij maken er niet veel van. Maar van God uit is dit handelen beslist geen drama, integendeel: het is blijde boodschap!

Zó zegt Mattheüs hier in zijn eerste hoofdstuk eigenlijk precies hetzelfde als wat Paulus deed in zijn brief aan de Romeinen. Beiden verkondigen ons de boodschap aangaande de Zoon, die naar het vlees ontsproten is.

Wij staan aan de drempel van het kerstfeest. Laat de apostel Mattheüs u vandaag naar dat kerstfeest begeleiden. Met Christus’ geboorte is de oude zonde voorbij, het oude geslacht heeft afgedaan, zie het is alles nieuw geworden! Maakt u ook een nieuw begin in uw leven? Laat ook voor u de oude zonde voorbij zijn, laat God ook in u een nieuw begin kunnen maken.

Amen.

Leven uit de hoop

Waarop hopen? Op voorspoed, gezelligheid, nog een beetje geluk? Dat mag, maar zeker kunnen we daarover nooit zijn, we mogen er wel naar streven. Maar de levende hoop, waar Petrus het over heeft, is toch iets anders, dat is de hoop op de Heer: dat Hij ook in ons leven komt en ons leven nieuw maakt, van binnenuit, door er Zijn vrede en zaligheid in te leggen.

1 Petus 1, 3
“Geloofd zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus,
Die ons heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop!”

We leven nu midden in de Adventstijd, een heerlijke tijd vollicht en warmte, voorbereiding op het feest van Gods liefde voor de mensen, het Kerstfeest.

En dan klinkt ons het geloofsgetuigenis van Petrus tegen, dat we hierboven hebben neergezet. Dat God ons heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop. Dat is nog eens een sterk woord! Kom daar maar eens om in deze wereld! Zijn wij dan geen mensen – net als Petrus – vol van verzoekingen, uitzichtloosheid en wanhoop? Ja, dat is zeker zo, daar had Petrus last van, en u en ik ook. En toch schrijft Petrus dit sterke getuigenis! Want hij heeft ervaren dat er ook nog iets anders is: God verlost ons van al onze zwakheden en zondigheden, zodat we wedergeboren worden tot een levende hoop. Petrus had dat zelf ervaren, toen hij de Heer had verloochend en daarna weer in genade werd aangenomen. Zoiets vergeet je nooit meer! Een mens wordt wedergeboren door de opstanding uit de dood van de Heer Zelf. Je wordt dan een ander mens. Dat heeft Koert van Bekkum ook geschreven boven zijn brief aan de Paus in het Nederlands Dagblad van 8 december jongsleden: “wie hoopt, leeft anders”. Zou de Paus dit ook zelf zo ervaren hebben, toen hij zijn encycliek “Spe Salve” schreef? Een schitterend getuigenis van wat de Rooms Katholieke Kerk vandaag aan de dag nog de wereld te vertellen heeft: dat er hoop is! En ook al is dit rondschrijven aan de Kerk uit Katholieke traditie geschreven, Protestanten kunnen zich daar ook goed in vinden. Binnenkort komt het in het Nederlands vertaald op internet, dan moet u het maar eens lezen.
 
Alle dingen zijn nieuw geworden door de komst van Jezus. Ook ons eigen leven, waardoor wij, ondanks alles, opnieuw mogen en kunnen hopen. Waarop? Op voorspoed, gezelligheid, nog een beetje geluk? Dat mag, maar zeker kunnen we daarover nooit zijn, we mogen er wel naar streven. Maar de levende hoop, waar Petrus het over heeft, is toch iets anders, dat is de hoop op de Heer: dat Hij ook in ons leven komt en ons leven nieuw maakt, van binnenuit, door er Zijn vrede en zaligheid in te leggen. Levende hoop is er voor ons, als het Advent wordt in ons leven: als de Heer op ons toekomt! Als we met al onze aanvechtingen en schuld hopen op de levende Heer, op Zijn troost en vergeving, Zijn helpende kracht. Dat alleen is een hoop, die nooit beschaamd maakt, maar steeds weer nieuw leven geeft.

Een levende hoop, laten we dit elkaar toewensen in deze Adventstijd!

De kathedraal van Reims

De kathedraal van Reims is beroemd vanwege zijn drie schitterende portalen met beeldhouwwerk. In ’t bijzonder de “Galerij der Koningen” aan de Westgevel trekt de aandacht. Het middenportaal is gewijd aan Maria. In het midden zien we Maria met het Kind, daaromheen de aankondiging, de visitatie en de opdracht in de tempel. Het beeldhouwwerk van het linker portaal…

De kathedraal van Reims wordt wel eens de mooiste gotische kathedraal van Frankrijk genoemd. Hoewel hij in de eerste Wereldoorlog in de vuurlinie heeft gelegen en zwaar beschadigd werd, staat hij nu nog (weer) te stralen in al zijn monumentale pracht. De kerk dateert uit het begin van de 13e eeuw. Daar ging een hele geschiedenis aan vooraf. Reims was nl. al vanouds een Christelijke stad.

In de vierde eeuw werd in deze toenmalige Romeinse stad het Christendom gebracht en al de eerste kerk gebouwd. De aartsbisschoppen Remigius en Nicasius hebben daarbij een grote rol gespeeld. Nicasius werd in 406 door de Vandalen op de drempel van zijn kerk onthoofd. In de kerk, vlak bij de preekstoel zien we nog een tegel, die daaraan herinnert. Nadat de Vandalen flink huis gehouden hadden is men in 820 met steun van Karel de Kale een prachtige Romaanse basiliek gaan bouwen, die helaas in 1210 in vlammen opging. Het jaar daarop werd al de eerste steen gelegd voor de huidige “Notre Dame”. De bouw ging gestadig door tot in 1481 een brand het dak vernielde, maar niet alleen het dak, ook de 140 meter hoge toren boven de viering en de andere torens. Men kon toen praktisch weer helemaal opnieuw beginnen! Gelukkig kregen de bouwers veel steun van het Franse koningshuis, want in Reims werden de koningen gekroond. Toch was de herbouw pas in 1515 voltooid. Bij gebrek aan geld werd de hoge vieringtoren niet meer herbouwd.

De kathedraal van Reims is beroemd vanwege zijn drie schitterende portalen met beeldhouwwerk. In ’t bijzonder de “Galerij der Koningen” aan de Westgevel trekt de aandacht. Het middenportaal is gewijd aan Maria. In het midden zien we Maria met het Kind, daaromheen de aankondiging, de visitatie en de opdracht in de tempel. Het beeldhouwwerk van het linker portaal stelt heiligen en martelaren voor, o.a. de beroemde “engel met de glimlach”. In het rechter portaal gaat het om “de laatste dingen”. Christus wordt omringd door vier engelen, die de lijdenswerktuigen dragen. Boven het middenportaal is het roosvenster (uit de 13e eeuw) met middenin de dood van Maria en in de medaillons de apostelen en er omheen profeten en musicerende engelen. Boven het roosvenster zien we de strijd tussen David en Goliath, en helaal bovenaan de galerij van de koningen. Het zijn 56 beelden, 4,5 m. hoog en met een gewicht van bijna zeven ton. De beide torens hebben geen spits, ze zijn 81,5 omhoog.
De Noordelijke gevel heeft ook drie portalen. Het linker portaal is aan het Laatste Oordeel gewijd. Het rechter portaal is in Romaanse stijl uitgevoerd en behoort tot het oudste gedeelte van de kerk. De zuidgevel heeft geen ingang. De geblinddoekte figuren aan weerszijden van het roosvenster stellen de Kerk en de Synagoge voor.

Opvallend zijn de vele engelenfiguren. De kathedraal heeft daardoor de bijnaam gekregen van “kathedraal van de engelen”. In de kerk valt vooral de spitsboog op. Je ziet hem overal terug, in de arcaden en vooral ook in het kruisribgewelf. Het is een echt “koninklijke” kerk. Vanaf de 12e eeuw (tot 1825) zijn de Franse koningen ook in Reims gezalfd en gekroond.

Voor meer foto’s van de Notre Dame in Reims, klik hier.

Zalig zijn de armen van geest

Om te weten, wie met de armen bedoeld zijn, moeten we teruggaan naar het Oude Testament. Waarom wordt hen het Koninkrijk der Hemelen beloofd?

Mattheüs 5, 3

‘Zalig zijn de armen van geest,
Want hunner is het Koninkrijk der Hemelen’

Op weg in de Adventstijd willen we er over na denken, hoe we het kunnen vieren. Ik bedoel: hoe we het in de juiste geest kunnen vieren. De eerste Zaligspreking wil ons daartoe opwekken: Zalig de armen!

Zalig betekent gelukkig, gelukzalig, iets wat te prijzen is, waarom je zelfs een ander kunt benijden! Welke ander? Wie de benijdenswaardige mensen? Wie zijn hier “gelukkig” te prijzen? Zijn het de rijken? De mensen met veel kennis en macht? De Farizeeën soms? Of zijn het misschien juist de armen? Ja, het zijn juist de armen! Wie hebben wij daaronder te verstaan?

Zijn het de mensen, die in materiële zin arm zijn? Zij, die behoren tot de minima en terecht komen bij één van de voedselbanken? Of moeten wij meer denken aan arme in geestelijke zin? Zijn het soms de eenvoudigen van geest, de “kinderkens” uit Mattheüs 11, 25 , aan wie God “deze dingen” heeft geopenbaard?

Of zijn het de gebrokenen van hart, de mensen, die lijden aan een groot verdriet, misschien wel onder hun eigen zonden?

Of zijn het die mensen, die zich onder inwerking van Heilige Geest zelf arm hebben gemaakt en hun bezit en de wereld verzaakt hebben?

Het zou allemaal best kunnen, maar toch zijn we er nog niet, bij onze armen, zoals Mattheüs die noemt in onze tekst. De Evangelist heeft het wel over “geest”, hij noemt de armen “armen van geest”. Bij Lukas vind je dat niet, luister maar: “Zalig, gij armen, want uwer is het Koninkrijk van God” (Lukas 6, 21).

Misschien heeft Mattheüs er “geest” aan toegevoegd, omdat de Griekse lezers, voor wie hij schreef zich zouden stoten aan een materialistische opvatting van de armen. De Grieken hadden immers een geestelijke instelling. Wij zouden tegenwoordig zeggen: zij waren spiritueel ingesteld, net zoals veel mensen vandaag.

Om te weten, wie met de armen bedoeld zijn, moeten we teruggaan naar het Oude Testament. Daar komen de “anawiem” in beeld. Daar worden in de eerste plaats de bezitlozen mee bedoeld, die daarmee ook rechteloos waren, achteruitgezet en onderdrukt. Maar God heeft juist oog voor hen! De zwakkere en niet-vermogende heeft bij God voorrang in Zijn Koninkrijk! De mus, die in het vogelrijk helemaal niet meetelt, krijgt bij God een bijzondere plaats. Ps.84: “Zelfs vindt de mus een huis, o Heer, en de zwaluw een nest…” De mus wordt een huis toebedacht, terwijl de zwaluw, die zo prachtig kan vliegen en daarmee een veel rijkere vogel is, slechts een nest krijgt. Zo gaat het in het Oude Testament bij de mensen ook. Wees en weduwe staan vooraan! En de rijken en machtigen, de onderdrukkers dus, worden de goddelozen genoemd (leest u Psalm 52 maar!). De armen, de “anawiem”, zijn daarentegen de “vromen, de rechtvaardigen”. Zij hebben een zwaar lot, maar daardoor komen zij wel open te staan voor God en gaan zij van Hem al hun heil verwachten. Zo worden zij Zijn lievelingetjes! Leest u maar eens in de profeten, bijvoorbeeld Jesaja 29, 19-20, en in de Psalmen: Ps.40, 18; 69, 33-34; 70, 6; 74, 21 en 86, 1-2.

Ook gehandicapte en zieke mensen behoren tot die armen. Zij mogen al hun heil van God verwachten! Dat is dan ook de geest, waarin wij Advent mogen vieren. Dat heeft Mattheüs – denk ik – bedoeld, toen hij het Woord van de Heiland opschreef: “Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der Hemelen.”

Wanneer u en ik vanuit die geest gaan leven, wordt het beslist een goede Advent en een gezegend Kerstfeest!

Kerken kijken – Laon

De geschiedenis van de stad begint in de Romeinse tijd, haar naam was toen “Laudanum”. In de Karolingische tijd, vanaf 740 tot 988, was Laon de residentie van de Franse koningen. Maar ook daarna hield de stad koninklijke aandacht. Als hoofdplaats van de Champagnestreek ging het haar ook economisch goed. Dat zien we aan de bouw van de nieuwe kathedraal. 

In de koninklijke stad Laon past een koninklijke kerk! En dat is het geworden, de Notre Dame.

De geschiedenis van de stad begint in de Romeinse tijd, haar naam was toen “Laudanum”. In de Karolingische tijd, vanaf 740 tot 988, was Laon de residentie van de Franse koningen. Maar ook daarna hield de stad koninklijke aandacht. Als hoofdplaats van de Champagnestreek ging het haar ook economisch goed. Dat zien we aan de bouw van de nieuwe kathedraal. Daar had al een Romaanse kerk gestaan, maar die was door een grote brand verloren gegaan. Men begon met de nieuwe kerk in 1160. Eerst werd, zoals gebruikelijk, het koor gebouwd, daarna het schip en de westgevel (1180-1220), Tenslotte de torens. Alles achter elkaar, en dat mag een wonder heten! Tegen 1235 was de kerk gereed, in nauwelijks 80 jaar, een recordtijd! De kerk heeft model gestaan voor verschillende in die tijd gebouwde kathedralen in Frankrijk. Zeker ook voor de Notre Dame in Reims, het mooiste gotische bouwwerk van Frankrijk.

Tijdens de Franse evolutie zijn ook hier veel beelden aan de kerk beschadigd of zelfs verloren gegaan. Maar in 1853 is men met een restauratie begonnen, die tot de Eerste Wereldoorlog zou duren.
De kerk ligt op een heuvel, 100 meter boven de stad. Zij is dus van grote afstand al te zien. De kerk heeft vier majestueuze torens met indrukwekkende versieringen (ossenkoppen!). De Westelijke voorgevel heeft drie portalen met veel beeldhouwwerk. Tussen de portalen zijn torentjes aangebracht met een zeshoekige spits. Boven het middenportaal is een groot roosvenster. De twee torens meten 56 m. Aan de basis zijn zij vierkant, hogerop achthoekig. Volgens een overlevering zijn de ossenkoppen een eerbetoon aan de ossen die voor de bouw van de kathedraal de stenen gesjouwd hebben.

Het timpaan (het boogveld boven de ingang van een kathedraal) van het middenportaal laat een zittende, gekroonde, Maria zien temidden van engelen die een wierookvat en een kandelaar vasthouden. Rondom het timpaan, op de zgn.”archivolten”, zien we een boom van Jesse, de stamboom van Christus. De aartsvader Jesse ligt op de grond te slapen en uit zijn hoofd en buik komt een dikke stam, die zich vertakt. Op elke tak zit een voorvader van Christus. De hoogste tak eindigt in een ontloken bloem, waarop Maria zetelt met het Kindeke in haar armen.

Het rechterportaal is het oudst (midden 12e eeuw). Het is gewijd aan het Laatste Oordeel. Op het timpaan een zittende Christus met aan Zijn voeten de doden die opstaan. Daarom heen, op de archivolten de wijze en dwaze maagden. De apostelen en engelen, blazend op hun bazuinen. Op het linkerportaal zien we de geboorte van Christus, met Maria, Jozef, de os en de ezel. Op het timpaan staan de drie koningen, op de archivolten de strijd tussen de deugden en de ondeugden en ook een stoet profeten.

De kerk bezit vele prachtige ramen. Je wordt direct getroffen door het schitterende roosvenster aan de Westgevel, waarop het Laatste Oordeel is uitgebeeld. De kerk is 110,5 meter lang, 30,5 meter breed en 24 meter hoog.

De wandel zijn in vier geledingen opgebouwd. Eerst beneden arcades met daarachter de zijbeuken. Daarna “tribunes”, dat is een soort galerij boven de zijbeuk. Dan het “triforium”, dat is een in de muur van het schip uitgespaarde gang tussen de lichtbeuk er boven en de arcades beneden. Zo’n triforium kan rond de hele kerk lopen. Tenslotte helemaal boven de “lichtbeuk”, dat is een reeks van hoge vensters bovenin het middenschip, waardoor het licht naar binnen komt. Het koor is 45 meter lang en dus bijna even lang als het schip. Het is ook het oudste gedeelte van de kerk. Een 17e eeuws hek scheidt het koor van het schip. Het transept (de dwarsarm van de kruisvorm) is 54 meter.

Al met al een schitterende gotische kerk, echt de moeite waard om eens te bekijken!

Voor meer foto’s van de Notre Dame in Laon, klik hier.

Advent

…want daar, bij Gods altaren, gebeurt het wonder. Daar verschijnt het licht in onze duisternis. In het bijzonder bij dat altaar, waarop het Lam van God geofferd is, Jezus Christus.

1 Koningen 18, 37
“Antwoord mij, Here, antwoord mij, opdat dit volk wete, Dat Gij, Here, God zijt.”

Wij beginnen vandaag op de eerste Adventszondag een nieuw kerkelijk jaar. Kerkelijk bezien is het vandaag dus Nieuwjaarsdag. En op deze bijzondere dag gaan we luisteren naar één van de oudste Bijbellezingen, die de vroegchristelijke kerk voor de Adventstijd bestemd had. De traditie gaat nog verder terug: naar het oude Jodendom, want de kerkelijke Bijbellezingen sloten ongetwijfeld aan op de lezingen in de tempel en de synagogen op de feesten van de kalender van Israël. December was de maand van het Chanoekafeest, het feest van het licht en de tempelwijding. En die Joodse traditie ging weer terug op de oude heidense natuurfeesten. Zo hebben we in ons Christelijke Adventsfeest dus een hele oude menselijke traditie te pakken! Later, in de vroegchristelijke kerk, is de aansluiting aan de Joodse traditie verloren gegaan en heeft men zich meer laten beïnvloeden door de heidense Romeinse feesten. Zo werd bijvoorbeeld de geboorte van Jezus verplaatst van de Loofhuttentijd naar de tijd van het Romeinse midwinterfeest van de zonnegod, die in de koude en donkere dagen zijn warmte en licht gaf. In de vierde eeuw, zo’n 400 jaar na Christus’ geboorte, is de datum van Kerstfeest toen op 25 en 26 december vastgesteld.

Wij gaan vandaag toch weer liever naar de Joodse wortels terug, naar de oude Messiaanse heilsverwachting. We beleven met het volk van Israël de komst van de Vredevorst en Zijn Vrederijk. Daartoe hebben we 1 Koningen 18 gelezen.

Het is de tijd van de profeet Elia, ongeveer 800 voor Christus. In die tijd was in Israël een heidense afgodendienst opgekomen, geïmporteerd uit Fenicië via de vrouw van koning Achab, de Fenische prinses Izebel. Daarmee waren allerlei heidense gebruiken ingevoerd. Men ging de zon aanbidden en allerlei symbolen van licht en leven en vruchtbaarheid. Maar Elia laat Israël zien, dat Jahweh, de Here God, een licht en een zon is, die sterker is dan alle natuurmachten bij elkaar. Dan gaat Elia ook tot de daad over: hij herstelde het oude altaar van Jahweh, dat ze omvergehaald hadden, Hij kiest 12 stenen uit naar het getal van de zonen van Jakob en ondersteunde daarmee het oude altaar. Het werd tot een symbool van de eenheid van Israël, ook de eeuwen daarna. Op het Chanoekafeest werd dit herdacht. Het is het feest van de “vernieuwing”. Men dacht dan aan de herinwijding van de tempel, maar ook aan de heroprichting van het altaar. Beide waren verwoest geweest, maar in ere hersteld. Wat was er immers met de tempel gebeurd? In de tijd van Alexander de Grote, omstreeks 200 voor Christus, kreeg de Griekse godsdienst in heel het grote wereldrijk steeds meer invloed. Ook in Judea waren er veel aanhangers van dit zogenaamde “Hellenisme”. Het oude geloof werd verloochend en men ging over tot het vereren van beelden, zoals de Grieken deden. De toenmalige koning van Syrië, Antiochus, steunde die Joodse aristocraten, met als gevolg dat er een burgeroorlog kwam, een godsdienstoorlog zoals wij die kenden in vroegere tijden, die tussen de Remonstranten en Contraremonstranten. De ijveraars voor het “oude geloof” wonnen enkele veldslagen onder leiding van Judas Maccabeüs. En toen kon de tempel, die door de Hellenisten was ontwijd door het houden van heidense feesten weer worden ingewijd. Dit gebeurde in 164 voor Christus. Om de herinnering hieraan in ere te houden is men het Chanoekafeest gaan vieren. Het is het ultieme “nee” van het Joodse volk tegen elke poging om hun godsdienst en cultuur onderuit te halen. De oude tempel met het altaar staan hierbij in het middelpunt. Het feest wordt gevierd rondom de Kersttijd, het duurt 8 dagen.’s Avonds worden de lichten ontstoken, de lichten van de 8-armige kandelaar. Men begint met één lichtje en dan komt er in de loop van de 8 dagen elke dag een lichtje bij. In de tijd, waarin de lichten branden, mag niet worden gewerkt. Het is een huiselijk en warm feest midden in de wintertijd, precies zoals ons kerstfeest. Vanouds dachten de Joden op dit feest ook aan Elia, die boven op de Karmel het altaar en dus het oude geloof en dus Gods macht onder het volk weer in ere herstelde.

Op dit laatste, wat er gebeurde op de Karmel, wil ik u nog in ’t bijzonder wijzen. God grijpt in daar boven op de berg om redding te brengen, waar onheil is. Hij brengt werkelijk licht in de duisternis. Hij hoort naar het smeekgebed van Elia!

God hoort naar het gebed van mensen! Dat is toch wel heel bijzonder.

In dit oude verhaal liggen toch wel enkele aanknopingspunten voor het leven in onze tijd. Zo denk ik aan het invoeren van allerlei mythen en riten en symbolen. In onze tijd zijn het de wetten van de natuur en de kringloop van leven en dood en de symboliek van allerlei “spiritualiteit”. De wintersport komt dan in de plaats van het Kerstfeest. Retour á la nature, zei de Franse filosoof Rousseau al. Daar vind je jezelf terug! En God! Het is de geest van Izebel, die bij ons ook her en der de overhand heeft. Maar Elia laat ons vanmorgen zien, hoe de verhoudingen werkelijk liggen: hoe God ons licht en onze zon is, ook daar waar de wereld in duisternis is gehuld. Hij is het leven, ook daar waar de dood verschijnt. Met Kerst, in de geboorte van de Heiland, is dat ten enenmale duidelijk geworden. En zo zingt straks een kerstlied: “Deze zon verdwijnt niet weer….”

Er is nog iets, wat ons in het oude verhaal van 1 Kon.18 opvalt: de sterke nadruk die er valt op het herstel van het altaar. Dat schijnt van groot belang te zijn voor de Joodse gelovige. Voor ons moest dat eigenlijk ook zo zijn. Maar, eerlijk gezegd, zijn we het niet een beetje kwijt? Dat je het licht van God mag ontmoeten bij de “altaren”, dus in de kerk! Bij het begin van de dienst hebben wij het al gezongen met de woorden van Psalm 84:

Hoe lieflijk, hoe goed is mij Heer,
Het huis, waar Gij uw naam en eer
Hebt laten wonen bij de mensen.
Hoe brand ik van verlangen om
Te komen in uw heiligdom.
Wat zou mijn hart nog liever wensen
Dan dat het juichend U ontmoet
Die leven zijt en leven doet.

En dan zeker ook het tweede vers:

Het heil, dat uw altaar omgeeft,
Beschermt en koestert al wat leeft.

En Psalm 134, waarmee we straks de dienst gaan besluiten, zegt eigenlijk hetzelfde:

Die in het huis des Heren zijt,
Zegent zijn naam en majesteit,
Zingt tot zijn eer met luider stem
En heft uw handen op naar Hem.

Daarna mogen we ook onze handen en harten opheffen naar Hem om van Hem de zegen te ontvangen. Israël wist, dat het in Gods heiligdom zijn diepste werkelijkheid mocht beleven. Wij, Christenen, weten dat ook! Door Christus is de oude tempel afgebroken en in drie dagen herbouwd tot het lichaam van Christus, de Gemeente. Het oude is vervuld in het nieuwe, maar het gaat in wezen om hetzelfde: Gods aanwezigheid, Zijn licht, Zijn verbond, Zijn solidariteit met ons. In plaats van in de tempel mag dat nu in de Gemeente beleefd worden. Daar zijn Gods altaren, daar is nóg Gods huis. In plaats van tegen Kerk en Gemeente aan te schoppen moest men dan ook meer kerk en Gemeente zoeken en liefhebben. Want daar, bij Gods altaren, gebeurt het wonder. Daar verschijnt het licht in onze duisternis. In het bijzonder bij dat altaar, waarop het Lam van God geofferd is, Jezus Christus. In Hem verscheen de Zonne der gerechtigheid. Met Hem wordt het pas werkelijk Advent in ons leven. Maar Hij is alleen dáár te vinden, op het altaar van de Gemeente. Daarom is het zo nodig om samen Gemeente te zijn en samen te komen in Gods huis. En zó samen naar het Lichtfeest van Kerst heen te leven!

Tenslotte het gebed. Jakobus stelt in zijn brief Elia als voorbeeld voor allen, die bidden. “Antwoord mij, Here, opdat dit volk wete, dat Gij, Here, God zijt.” Zo bidt Elia. Zo moeten wij ook bidden! Wij halen het vuur van God niet uit de hemel, wij bouwen geen mooie wereld op, wij kunnen alleen maar ons werk doen in contact met het altaar, waar wij om Gods zegen bidden mogen. Wij worden dan biddende werkers. We kunnen misschien niet zo veel als Elia. We krijgen ook geen teken uit de hemel zoals Elia die ontving. Maar wij leven wel uit de herinnering, dat God eens dit teken gegeven heeft in de geboorte van de Heiland. En dit geeft ons het vertrouwen, dat we stug verder mogen gaan op weg naar het Messiaanse Vrederijk. In dat vertrouwen gaan wij opnieuw kerstfeest vieren, het goddelijke licht dat in de wereld kwam in plaats van de midwinterzonnewende. Biddend en dankend gaan we de toekomst tegemoet, naar Gods Koninkrijk toe.

Amen.

Een ster gaat op

Licht is dan pas licht, als het eerst donker was! Daarom is vieren van de komst van het Licht allereerst ook vieren dat de duisternis voorbij is. De donkere nacht is voorbij, het is dag geworden! Dat is de actuele betekenis van ons kerstfeest, ja toch? De rest, de hele feestelijke entourage van de stal en de herders en de engelen en de cadeautjes, is daarbij vergeleken slechts bijzaak.

Numeri 25, 17
“Een ster gaat op uit Jakob, een scepter rijst op uit Israël”

We zijn de lichtende Adventstijd binnengegaan. We gaan vieren het feest van Hem, Die gezegd heeft: “Ik ben het Licht der wereld, wie Mij volgt zal nimmer in de duisternis wandelen, maar het Licht des Levens hebben.”

Licht is dan pas licht, als het eerst donker was! Daarom is vieren van de komst van het Licht allereerst ook vieren dat de duisternis voorbij is. De donkere nacht is voorbij, het is dag geworden! Dat is de actuele betekenis van ons kerstfeest, ja toch? De rest, de hele feestelijke entourage van de stal en de herders en de engelen en de cadeautjes, is daarbij vergeleken slechts bijzaak. Maar dat de stikdonkere nacht, waarin mensen geleefd hebben en soms nóg leven, voorbij is en eens ook zichtbaar voorbij gegaan zal zijn, dat maakt ons helemaal warm van binnen en doet ons zingen: “Daar is uit ’s werelds duistere wolken een Licht der lichten opgegaan!”

Ook de nacht in uw leven, waardoor u zich vaak zo verlaten voelt en zo angstig, ook die nacht zal voor het Licht moeten wijken. Nóg houdt die ons omvangen, nóg lijken de banden van duisternis en dood sterker dan het Licht. Maar Bileam – u kent hem wel: die man met de sprekende ezel – zag het al in een visioen: “Een ster gaat op uit Jakob, een scepter rijst op uit Israël”. Hij zag het al en wij mogen het gaan vieren en zullen het ook eens in volle heerlijkheid aanschouwen . Daarom, houdt moed! De Ster heeft geschenen, schijnt nóg en zal uw hart verlichten en alle donkerheid in uw leven verdrijven!

Gezegende Advent!

Licht

Niet De vorsten, niet de heersers,
Niet wie uitverkoren lijkt,
Maar de herders zijn de eersten
Die het grote nieuws bereikt.

Zo verlaten en verloren,
Zo gewantrouwd als ze zijn,
Mogen zij van vrede horen,
Licht dat in de duisternis schijnt.

Zij, die zo het heil verbeidden,
Hoopten op gerechtigheid,
Mogen zich het eerst verblijden
Over Jezus, Die bevrijdt.

Vrede is er voor de herders,
Jezus kiest partij voor hen.
Hoor, Hij noemt Zichzelf een herder,
Hij, Die hen bij name kent.

Refrein:
Jezus zoekt de arme,
Al wie nederig op Hem hoopt.
Hij zal Zich erbarmen.
Wie zich klein maakt, wordt verhoogd.

Hans Bouma
Liederenbundel, Gezang 123

Sinterklaasgedichtjes voor onze 7 kleinkinderen


Sint houdt wel van zoveel temperament.

In het land, waar hij vandaan komt,

Spanje, is hij dat wel gewend.
Zelf maakt hij het ook wel eens te bont!

Voor SALIM

Salim is de oudste van het stel,
Hij is al vijftien, bedenk dat wel!
Een grote knul, met zware stem,
Niets is te veel voor hem!
Ja, de jaren gaan heel snel,

Hij zit nu al weer in Dalton-vier
En hij doet ’t nog met veel plezier.
Acht vakken heeft hij op ’t program,
Hij wordt er wel eens moe van,
Gelukkig is er tussendoor ook vertier.

Van talen wordt hij een beetje ziek,
Meer thuis voelt hij zich in de techniek.
Computeren kan hij wel de hele dag,
Nu gaat hij met een eigen site aan de slag.
Vertrouwd is hij met de I.T.-mechaniek.

Salim is een beetje een stille kracht:
Graag alleen! Wie had dat nou gedacht,
Vroeger, toen hij zo graag naar buiten ging
En daar met and’re jongens deed zijn ding.
Nu zit hij op z’n zolderkamer tot in de nacht!

Hij hield van voetbal op de straat,
Voor yoga stond hij ook paraat.
De ene band na de andere sleepte hij binnen
En met spelletjes…..je kon ’t zo gek niet verzinnen.
Nu is ’t het Internet, waarvoor hij gaat!

Met fitness houdt hij z’n conditie op peil,
Ook al gaat hij veel te laat onder zijl.
Af en toe is hij ook nog bezig met een bal
Om zijn broers een plezier te doen vooral.
En met vriend Dennis loopt hij wel een mijl.

Ja, het is best een aardige knul,
Vindt Sint, daarom is hij ook gul
Met aardige ideeën te bedenken
Voor wat hij hem dit jaar zal schenken,
Want voor zo’n jongen is dat geen flauwe kul!

Salim, ga maar gauw in je pakje kijken,
Waarmee de Sint je wil verrijken.
Het is misschien niet, wat je had gedacht,
Maar Sint geeft graag iets onverwacht,
Zo laat hij jou zijn liefde blijken!

Sinterklaas

++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Voor LOÏS

Loïs is de op één na oudste telg van het Kroezen-geslacht,
Zij is net twaalf en heeft het al ver gebracht.
Op het gymnasium van Utrecht kwam zij terecht
En zij is graag op die mooie stek!

Elke dag trekt zij er op uit met de fiets,
Van De Bilt naar Utrecht, dat is niet niets.
Maar conditie heeft zij genoeg,
Want zij speelt ook in een hockeyploeg.

Hockeyen geeft haar veel plezier,
Nu speelt zij dáár, dan weer hier.
Moeder Luus staat haar in alles bij,
Steeds is zij – waar ook – van de partij!

Haar ogen gingen wel wat achteruit,
Maar nu draagt zij een brilletje op haar snuit.
Dat staat haar heel erg goed en is ook goed
Voor een meisje, dat veel studeren moet.

In lengte doet zij voor haar moeder niet onder,
Ook andere dingen zijn bij haar bijzonder.
Zij houdt van dieren en heeft nu een poes,
Felix heet hij en het is een snoes!

Vroeger kon zij met panda’s veel beleven,
Dat staat ook in haar email-adres beschreven.
Ook had zij iets met een witte kater,
“Jorispussycat”  heette die snater!

Haar moeder weet zij vaak op te leuken,
Samen bakken zij cake in de keuken.
Voor ’t geval, als er iemand jarig is,
Hetgeen zeker niet voorbarig is!

Met vakantie gaat zij graag naar Barendrecht,
Waar Opa en Oma kwamen terecht.
Alle speeltuinen hebben zij daar aangedaan,
Met broertje Robin en de neven dáár vandaan.

Ga zo door, dat kan Sinterklaas wel bekoren,
Jij doet hel heel goed, echt naar behoren.
Sint groet je met een mooi cadeau,
En zegt daarbij, dag Loïs, houden zo!

Sint

++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Voor CHADI

Chadi is een echte Barendrechtse heer,
In zijn voetbalpak van de vereniging met die naam.
Elke zaterdagochtend gaat hij te keer
En als hij gewonnen heeft is hij zeer voldaan!

Twaalf jaar is hij ook reeds,
Tot voldoening van zijn pa en ma,
Maar voor het broertje nog het meest,
Want die roept hem de hele dag na.

“Chad” zegt hij dan met omfloerste stem,
Van het roepen wordt hij niet moe,
Als hij iets nodig heeft van hem,
En die goeie Chad geeft dan altijd toe.

Chadi zit al in de hoogste klas van het basisonderwijs,
Waardoor hij nogal eens met huiswerk vecht:
van al dat taalgedoe wordt hij niet wijs.
Gelukkig is er Oma nog, die hem wijst de weg.

Een eigen computer was zijn streven.
Maar daar kan Sint niet aan beginnen.
Op zijn verjaardag kon hij het beleven,
Dat het ding toch bij hem kwam binnen.

Het mooiste cadeau is hem dus al ten deel gevallen.
Dat maakt het wel gemakkelijker voor Sint.
Hoewel hij aan Chadi heeft een welgevallen,
Zoals hij ieder kind bemint.

Hij is toen naarstig op zoek gegaan
Naar iets wat echt bij ons Chadi past.
Een computerspelletje is toch nog niet van de baan,
Hoewel hij van dit soort al veel heeft in de kast.

Dat wordt dus lastig kiezen voor onze Sint,
Maar wie zoekt, die vindt!
Hopelijk kun jij er mee uit de voeten,
Anders laat je Sint er maar voor boeten!

Sinterklaas

++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Voor DIENI

Dieni is nog tien, maar wordt gauw elf,
En dat is een mooie leeftijd, zeg nou zelf.
Zij wordt al een hele dame met haar lange haar,
En is nog lief bovendien, dat is waar!

Binnenkort wordt zij voorzien van een mondsieraad.
Zij durft er best mee over straat,
Want tegenwoordig mag je daarmee worden gezien,
Het is goed voor je gebit, bovendien!

In lengte gaat zij haar vader achterna,
Ook andere dingen heeft zij van haar pa.
Zoals pianospelen en spelletjes doen op ’t Internet,
Met broertje Chris heeft zij dan de grootste pret!

De nieuwste hobby is schaken.
Zij kan er al heel wat van maken!
Spelen doet zij in verenigingsverband,
Zij heeft al een paar bekers in de hand.

Elke vrijdagavond gaan zij naar de Drie Torens,
Moeder Pien is ook al aangestoken door dit edele spel.
De gezelligheid in de club kan haar wel bekoren.
Waar vindt je dat nog? Bedenk dat wel!

Ook met Chris, haar broer, heeft Dieni geen dol;
Samen hebben zij de grootste lol.
Zwemmen in de Oostenrijkse meren,
Het kan hun allemaal niet deren!

Met de I.T. kan zij ademloos bezig zijn.
Bij Chris geeft dat dan wel eens chagrijn.
Dan komt vader Bart tussenbeide
Om broer en zus van elkaar te scheiden.

Haar hartsvriendin is Jasmijn.
Zij woont in de buurt en dat is fijn!
Op school kan zij ook goed mee,
Alles doet zij heel gedwee.

Met de mooiste rapporten komt zij thuis,
En dan is het feest in huis!
Want een kind, dat het zo goed doet,
Dat doet elke ouder goed!

Wel, Dieni, Sint vindt jou ook een leuke meid.
Blijf zoals je bent, dan wordt je geheid
Een mooi mens, een leuke vrouw,
Ook Sinterklaas houdt veel van jou.

Sint

++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Voor ROBIN

Robin is misschien wel genoemd naar Robin Hood,
Hij heeft ook iets met bomen, planten  en de “wood”.
Hij is graag bezig in de natuur,
Of bij hem thuis in de schuur.

Met hamers, spijkers en hout,  kan hij dingen maken,
Die nuttig zijn voor een heleboel zaken.
Vader Adrie verheugt zich over zo’n technische man,
Want zelf  kan hij er ook best wat van!

Met spelletjes doen is Robin ook een kei,
Maar ja, winnen is er niet altijd bij.
Dan wordt hij wel eens een beetje boos,
Gelukkig duurt dat alleen maar een poos.

Een tijd lang is hij bij de padvinders geweest.
Maar eigenlijk was hij daarvoor toch te bedeesd.
Ravotten en zo, daar houdt hij niet zo van,
Hij is meer op zichzelf en ingetogen, onze man.

Veel praten, dat is zijn stijl niet,
Hij luistert liever en geniet.
Maar als hij iets zegt,
Is het meestal heel terecht!

Voor zus Loïs staat hij altijd klaar,
Hij helpt haar met een royaal gebaar.
Met een hart van goud staat hij haar bij,
Zodat Loïsje weer wordt een beetje blij!

Robin gaat graag naar zijn school, de “|Groen”,
En is ook met zijn behaalde cijfers in goeden doen.
Met zijn tien jaren heeft hij nog een paar jaartjes te gaan,
Vóór hij bij Loïs op het Gym kan sluiten aan!

Sint wenst hem in al die jaren veel geduld en voorspoed,
Dan komt het met hem allemaal wel goed.
Hij zal je volgen in de nabije toekomst
En wenst je nu al vast: een goede bekomst!

Sint

++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Voor CHRIS

Die Chris is een jongen met veel leven.
Hij heeft ook heel wat te geven.
Een knuffel aan zijn moeder, een aai over de poes,
En heel veel drukte en pianogeroes.

Want als ’t maar effen kan, raakt hij de toetsen,
In het pianospel legt hij heel zijn hart.
Daar valt niet tegen op te poetsen:
De toetsen worden toch weer zwart.

Improviseren is het liefste wat hij doet.
En of je t’ geloven wilt of niet: het klinkt best goed!
Die gave heeft hij van zijn pa,
Gevoel voor muziek ook van zijn ma!

Zwemmen kan hij als een rat.
Diploma B heeft hij nu op zak.
Korfbal is voorts zijn nieuwe vermaak.
Gooi ‘m er maar in hoor Chris, raak.

Chris houdt van veel gezelligheid.
En dan kijkt hij niet op een beetje tijd.
Als opa en oma op bezoek zijn,
Vindt hij samen eten altijd fijn!

Ook hij zit graag achter dat vierkante ding,
Hij is er ook heel erg goed in.
Spelletjes doen alleen of samen met zijn zus,
Hij kan er niet genoeg van krijgen dus.

Sinterklaas mag zulke jongens wel,
die goed zitten in hun vel.
Jongens met pit brengen het ver in hun leven,
Zo weet Sint wel wat hij hem moet geven!

Nu is Chris nog maar acht,
Er is veel, dat hem nog wacht.
Toch ziet het er nu al naar uit,
Dat er iets moois groeit uit die schavuit!

Sinterklaas

++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Voor RAYAN

Die kleine man kwam zo maar achteran,
Zijn broers vonden het wel “cool”,
Want zo’n mannetje kan er wat van,
Op de kop zet hij de hele boel!

De man is graag in zijn eigen huis,
Daar is hij snel van zessen klaar,
Maar ook op de crèche voelt hij zich thuis
Bij Annie en de vriendenschaar.

Auto-tjes zijn bij hem favoriet,
Hij kan er uren mee spelen.
Buiten rijdt hij graag op z’n fiets,
Nee, hij hoeft zich nooit te vervelen.
 
Oma haalt hem vaak van de crèche,
Dan springt hij op en wil er gelijk vandoor,
Lopend of op de fiets, hij vindt het best,
Als hij maar gauw weer thuis is, hoor!

Soms gaat hij met opa op de kar naar het land,
Waar boer Schaap zijn dieren heeft lopen.
De schapen eten dan uit zijn hand,
Die hij van schrik doet helemaal open!

Als knulletje van drie is hij heel wat mans,
Hij is vlug met alles wat hij doet,
Een ander geeft hij zo gauw geen kans,
’t Komt vast door zijn zuidelijke bloed.

Sint houdt wel van zoveel temperament.
In het land, waar hij vandaan komt,
Spanje, is hij dat wel gewend.
Zelf maakt hij het ook wel eens te bont!

Met snoepjes weet Rayan wel raad,
Geen snoepje is voor hem te min.
de één na de ander maakt hij soldaat,
Ook Marokkaanse worst gaat er wel in.

Daarom heeft Sint iets lekkers voor de man,
Waar Sint ook zelf van houdt, uitgekozen,
Waar hij lekker op knabbelen kan
En waarmee hij zich kan verpozen,
Want Sint houdt beslist van die kleine man!

Sinterklaas

++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

Van links naar rechts: acher: Loïs, Chadi, Salim en Rayan

voor: Chris, Robin, Dieni en Oma

Oma viert haar verjaardag

Een paar dagen na Oma’s verjaardag ( 15 nov.) was het zondag en toen waren ‘s-middags alle kinderen met hun gezinnen bij Oma en Opa thuis. Het was heel gezellig. De kinderen maakten er weer een dolle boel van!

Een paar dagen na Oma’s verjaardag ( 15 nov.) was het zondag en toen waren ‘s-middags alle kinderen met hun gezinnen bij Oma en Opa thuis. Het was heel gezellig. De kinderen maakten er weer een dolle boel van! De neefjes en nichtjes vinden het altijd leuk om bij elkaar te zijn. Helaas gebeurt dit niet vaak, omdat ze nu een keer niet in dezelfde plaats wonen.

De foto’s spreken voor zich, kijkt u maar!

Foto’s Oma’s verjaardag 2007

Kathedraal Saint-Pierre-et-Saint-Paul in Troyes

Op weg naar Zuid-Frankrijk kwamen we langs het oude stadje Troyes. Ik had wel gelezen, dat zich daar een prachtige gotische kathedraal bevond. We maakten er dus tijd voor vrij om daar een bezoekje te brengen. Toen wij er kwamen, was het er niet zo druk, zodat we de auto met caravan nog vóór de kerk konden stallen op het plein.

Op weg naar Zuid-Frankrijk kwamen we langs het oude stadje Troyes. Ik had wel gelezen, dat zich daar een prachtige gotische kathedraal bevond. We maakten er dus tijd voor vrij om daar een bezoekje te brengen. Toen wij er kwamen, was het er niet zo druk, zodat we de auto met caravan nog vóór de kerk konden stallen op het plein.

Troyes heeft een rijke geschiedenis. Dat zie je ook aan de talrijke monumentale kerkgebouwen en huizen. De stad dateert uit de Romeinse tijd. Toen heette het Augustobona. Het werd de hoofdstad van het graafschap Champagne. Het kende in de vroege Middeleeuwen grote bloei. Maar toen Jeanne, de erfdochter van het graafschap, in 1304 trouwde met Filips de Schone en het graafschap daardoor werd opgenomen in het koninkrijk Frankrijk, kwam de stad tot verval.

Toch is men in die tijd begonnen met de bouw van de Saint Pierre-et-Saint Paul kathedraal. Er stond al een oude kerk, die in 890 door de Noormannen werd verwoest. Hij werd weer in ere hersteld. Maar door een grote brand in 1188 ging het hele bouwwerk verloren. In 1208 besloot bisschop Hervé een nieuwe kerk te bouwen. Bij zijn dood, in 1223, waren het koor, de kooromgang en stralenkapellen voltooid. Er wordt doorgebouwd, ondanks veel tegenslag en ca 1300 waren het koor en het transept klaar. Het transept is de haaks op het schip staande dwarsarm, waardoor een kerk de vorm van een kruis krijgt. Het ging daarna met de economie in het stadje ook vooruit, waardoor er met de bouw van de kerk stug doorgegaan kon worden. Zo ging dat immers in die tijd: als er weer geld was kon er gebouwd worden, en was er geen geld, dan lag de bouw stil (soms tientallen jaren!). Pas na 200 jaar, in 1497, was het schip overwelfd. Tien jaar later begon men aan de voorgevel. In 1546 was het grote roosvenster voltooid en pas in 1634 kwam de Noordertoren klaar. De Zuidertoren is nooit afgebouwd.

Hoewel de bouw 4 eeuwen heeft geduurd en gekenmerkt wordt door verschillende stijlen geeft het geheel toch een schitterend aanzicht. In de loop der eeuwen zijn er natuurlijk ook wijzigingen aangebracht en in de Franse revolutie zijn helaas veel beelden van het voorportaal verwoest. Het geheel vormt desondanks een wonder van schoonheid! De gevel is versierd met talrijke waterspuwers en fantastische dieren. In het midden zien wij het schitterende roosvenster met een middellijn van 10 meter.

Het meest beroemd is de kathedraal van Troyes om zijn gebrandschilderde ramen. De oudsten, die van het koor, zijn uit het midden van de 13e eeuw. De ramen van het schip dateren uit de 15e en 16e eeuw. Op de oudste ramen zien wij voorstellingen van Maria, het leven van Jezus, de legende van St.Helena van Constantinopel, Johannes de Evangelist, Petrus en Paulus en de legende van St.Nicolaas. De ramen van het middenschip hebben warmere kleuren. Daar zien we de Bijbelverhalen over Daniël en de kuise Susanna, Job, Jozef en de geschiedenis van de vrome Tobias, die in Babylon de lijken van de Joodse ballingen begroef. We zien er ook een boom van Jesse uit 1498, met de afstamming van Christus. Er is een raam met de onbevlekte ontvangenis van Maria: Maria in de gedaante van een zwangere vrouw, omgeven door zonnestralen, met een maansikkel onder haar voeten en 12 sterren als een kroon boven haar hoofd. Het jongste raam is dat van de mystieke wijnpers: Christus ligt onder een wijnpers, uit zijn borst komt een wijnstok die zich vertakt in 12 ranken met daarop de 12 apostelen, die druiventrossen vasthouden. Geheel in de traditie van de streek. Champagne is ten slotte toch de wijnstreek bij uitnemendheid!

Voor meer foto’s van de Saint Pierre-et-Saint Paul kathedraal in Troyes, klik hier.

Voorbereiding Heilig Avondmaal

Tijdens het avondmaal worden het lijden en het sterven van Jezus Christus herdacht door het eten van brood en het drinken van wijn. De schrijver van de Hebreeënbrief wijst ons nog op drie dingen.

Hebreeën 4, 16

“En daarom, laten wij met vertrouwen naderen tot de troon der genade, opdat wij ontferming verkrijgen en genade vinden tot tijdige hulp.”

Gemeente van onze Heer, Jezus Christus,

De schrijver van de Hebreeënbrief wijst ons een week voor de viering van het Heilig Avondmaal hier in de kerk nog op drie dingen:

1) hij roept ons toe: laten we aan de belijdenis vasthouden
2) hij geeft ons de verzekering, dat de Heer Jezus in alle opzichten met ons meevoelt
3) hij wekt ons op met vertrouwen te naderen tot de troon der genade om tijdige hulp te verkrijgen.

Ten eerste: vasthouden aan de belijdenis. Dat is het eerste wat we moeten doen. Daarom belijden wij ook straks na de preek met de apostolische geloofsbelijdenis ons geloof. De oudste belijdenis in de vroeg-christelijke Kerk staat in de Philippenzenbrief: “Jezus Christus is Heer”. Wanneer men toen gedoopt werd, werd deze korte belijdenis van de dopelingen gevraagd. Dat waren toen nog allemaal volwassenen, dus wisten zij wat zij zeiden, als zij getuigden van hun geloof in Jezus Christus als hun Heer. Later is deze korte belijdenis aangevuld en uitgewerkt tot de apostolische geloofsbelijdenis. Maar het belangrijkste was en is nu nog de kennis dat Jezus onze Heer is en dat wij Zijn dienstknechten en dienstmaagden zijn.

En als ik kennis zeg, dan bedoel ik niet het weten van je verstand, maar de kennis van je hart. Kennis in de Bijbel is altijd ervaringskennis, de kennis die je opdoet door het omgaan met iemand. Zo staat in Genesis dat Adam Eva bekende, en we weten precies wat daarmee bedoeld werd: zij hadden omgang en gemeenschap met elkaar. Zo moet ook onze Godskennis zijn: dat we Hem bekennen en erkennen door gemeenschap met Hem te hebben, door met Hem te wandelen zoals eens Henoch wandelde met God. De Heer belijden is een kwestie van gezindheid, van normen en waarden, zouden we vandaag zeggen. Het is ook -denk ik- ook daarom dat het oude Avondmaalsformulier ons oproept dat wij onze consciëntie, dat is gezindheid, moeten onderzoeken om voortaan ons ganse leven waarachtige dankbaarheid jegens God de Here te bewijzen en voor Gods Aangezicht oprecht te wandelen. “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Jezus Christus was!” zegt Paulus in Philippenzen 2. En we hebben gehoord in Mattheüs 11, dat het daarbij vooral gaat om zachtmoedigheid: “Leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart.” “Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.” (Matth.5,5). Talrijk zijn de voorbeelden van zachtmoedige mensen in de Bijbel. Denk aan Stefanus en aan Abraham en aan Jozef. Ook van Mozes wordt in Numeri 12 gezegd, dat hij een zeer zachtmoedig man was. Paulus noemt zachtmoedigheid ook verschillende keren daar waar hij het heeft over de vruchten van de geest. Leest u Galaten 5 maar eens.

Deze zachtmoedigheid, deze gezindheid van de Heer, moet zeker aan het Heilig Avondmaal voorafgaan. Daarin moeten wij ons oefenen. Als we dat doen, als we de Heer zo navolgen, dan mogen we ook met Hem maaltijd houden. Maar als we dat niet doen en blijven volharden in hardheid en kwade gezindheid, blijft dan alstublieft weg.

Dan komen we bij het tweede punt: dat we ervan verzekerd mogen zijn, dat Jezus in alle opzichten met ons meevoelt, omdat Hij ook in alle opzichten net zo beproefd is als wij. Dat is een geweldig getuigenis en troost voor ons. Want ik zou me kunnen voorstellen, dat wij de Heer wel kennen, en ook de Vader en de Heilige Geest belijden, maar toch huiver hebben om aan het Avondmaal aan te gaan. Waarom? Omdat we zoveel zwakheden hebben, zoveel verkeerd hebben gedaan, zo belast zijn met al onze vele zonden, zo erg dat we niet voor Gods Aangezicht durven te verschijnen. Het is ook heel goed, dat je je van je zonden bewust bent. Het Avondmaalsformulier wijst daar ook op: “ten eerste bedenke een ieder bij zich zelf zijn zonden…” Maar daar staat ook: “Ten andere onderzoeke een ieder zijn hart of hij ook deze gewisse belofte van God gelooft, dat hem al zijn zonden vergeven zijn…” Ik weet dat verschillende van u vanmorgen met huiver in de kerk zitten. Dan wil ik u dit zeggen en dat mag ik doen omdat het hier zo in de Schrift staat: we hebben niet een God, voor Wie we bang hoeven zijn, maar de Heer is onze Hogepriester, Die met ons meevoelt, Die ons kent door en door en Die dezelfde beproevingen als u ondergaan heeft, hoewel Hij zonder zonde was. Het is deze zekerheid, waardoor we ondanks alles toch naar het Heilig Avondmaal mogen komen. Het is deze Heer, Die ons daarheen roept. En Zijn uitnodiging is vriendelijk: “Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt.” Het Avondmaal is o zo’ n heilige maaltijd, maar wel voor zondige mensen. Dat moeten we altijd voor ogen houden.

En daarom roept de schrijver van de Hebreeënbrief -we weten het niet zeker of het Paulus geweest is- ons toe, en dat is ons derde en laatste punt: “Laten we met vertrouwen naderen tot de troon der genade, opdat wij ontferming krijgen en genade vinden tot tijdige hulp.”

Als wij de Heer belijden en zekerheid hebben dat Hij in alles met ons meevoelt… dan mogen we ook vol vertrouwen aan tafel gaan. Vertrouwen op Hem, niet op onszelf. In de zekerheid, dat onze situatie in geen geval uitzichtloos is, omdat de Heer met ons meevoelt, ja, in alle opzichten! Zo kunnen en mogen we ons tot God keren, Wiens troon voor ons vanwege Jezus die de Hogepriester is niet meer zetel van verschrikking, maar oorsprong van genade geworden is. Wij verkrijgen ontferming, wij vinden genade, twee uitdrukkingen die hetzelfde betekenen. Gemeente, als je dit weet -ik zei het al: uit ervaring weet- dan wordt je een ander mens: was je tevoren bedrukt en als ’t ware terneergeslagen door de schrikwekkende macht van God en de uitzichtloze put van al je zonden, nu vind je nieuwe vrijheid, nu mag je opademen, omdat je er zeker van bent, dat God je verder helpen zal, en wel tijdig, dat is vandaag nog, zo lang je leven mag. Daarom -nogmaals- laten wij met vertrouwen naderen tot de troon der genade… Het griekse woord “parrhesia”, dat met “vertrouwen” is vertaald, duidt oorspronkelijk aan het recht van spreken van de volwaardige burger in de Griekse democratie. In tegenstelling tot de slaaf had de burger het recht om alles te zeggen. Zo wordt hier in de Hebreeënbrief waarschijnlijk ook gedacht wat betreft de houding van de Christenen voor de tronende en heersende God. God is de Heer, de mens is slechts slaaf, die als zodanig geen rechten bezit. Maar God geeft ons rechten, Hij verlost ons uit de slavernij. We worden vrije burgers, omdat we in Christus zijn. Zou dat niet de gedachte van de schrijver van de Hebreeënbrief zijn? Als we de Heer kennen, met Hem omgaan, met Hem wandelen en dan ook met elkaar omgaan in zachtmoedigheid, dan zijn we van slaven burgers geworden en hebben we de vrijheid gekregen, dat we nu bij God toegang en gehoor vinden. Laten we daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, tot de maaltijd des Heren , om daar ieder persoonlijk genade en hulp te verkrijgen door de Heer Zelf, die met ons meevoelt.

Tenslotte: de weg er naar toe, naar het Heilig Avondmaal. Ik noemde al de zachtmoedigheid: dat je vergevingsgezind bent en de ander een goed hart toedraagt. We moeten het niet verwarren met slapte en laksheid. Integendeel, er schuilt juist moed in en kracht. In de Kerkgeschiedenis hebben veel martelaren en heilige mensen die zachtmoedigheid getoond. Ik denk aan de vele Joden, die in de Middeleeuwen door Christenen zijn vervolgd en gedood, wat we van de jongste geschiedenis ook maar al te goed kennen. Maar ik denk ook aan de vele voorbeeldige Christenen, die Jezus’ voorbeeld volgden en zachtmoedig waren jegens hun vijanden. Een voorbeeld wil ik u vertellen. Er was eens een edelman, die met zijn gevolg de moordenaar van zijn broer tegenkwam. Hij greep hem beet, maar de man knielde neer en smeekte om genade. De edelman werd ontroerd en liet de moordenaar los. Maar zoals het gaat, de anderen waren er niet blij mee. Ze zeiden zelfs, dat de edelman laf was. Nou, dat liet ie zich niet zeggen en weer pakte hij de moordenaar vast om hem te doden. Die knielde opnieuw neer en zei: “Heb toch medelijden met mij, edele heer, terwille van Hem, die medelijden had met u en met alle mensen, toen Hij de wereld door zijn dood verloste.” En weer kreeg de edelman medelijden… en opnieuw beschuldigden ze hem van lafheid en toen wilde hij alsnog zijn vijand doden. Toen voor de derde maal bad de man om genade, en de edelman vergaf de moordenaar van z’n broer nu helemaal en voor goed.

’s Avonds diezelfde dag kwamen ze in een kerk, en daar zag een man geknield voor het heilige kruis, opeens hoe Christus aan het kruis met zijn hoofd naar iemand knikte. Hij vroeg aan de edelman, wie hij toch was en wat voor barmhartigheid hij gedaan had, dat Christus naar hem knikte. Toen vertelde de edelman, dat hij een krijgsman was in z’n land, maar vandaag voor ’t eerst zachtmoedig was geweest…

Kijk, Gemeente, daar worden we nu bij bepaald aan het Heilig Avondmaal. Daar is ons voorbeeld: Jezus Christus, voor ons gekruisigd, omdat Hij zich zo over zondige mensen ontfermde. Daar ligt ook onze opdracht: zachtmoedig te zijn. Vergeet je eigen eer en je eigen trotse hart en wees vergevingsgezind en veroordeel je naaste niet zo streng, maar begeleidt hem in liefde. Een zachtmoedig mens bereikt ook meer dan iemand die met wrok vervuld is.

“Wat ziet gij de splinter in andermans oog, maar de balk in eigen oog ziet gij niet?” “Leert toch van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart.”

Zal Christus volgende week u ook toeknikken?

Amen.

Heilig Avondmaal

Leg, Heer, Uw hand op mijn gevouwen handen
en buig U vol van liefde over mij;
Ontsteek Uw vuur in mij en laat het branden,
opdat ’t een bron van licht en warmte zij.
Toon mij het teken van Uw diepe wonden,
wanneer ik U herken in ’t breken van het brood.
Denk aan Uw liefde, denk niet aan mijn zonden,
en wees voortaan mijn gast, mijn disgenoot.
Reik mij de beker, ook al zult Gij weten
dat ik U in mijn angst verlooch’nen zal,
en dat ik mijn belofte zal vergeten
dat ik U zeker nooit verlaten zal.
Blijf bij mij, Heer, de avond is gekomen,
kom in mijn huis en sluit de deuren dicht;
want Gij alleen kunt mij doen veilig wonen,
en waar Gij zijt is zelfs de nacht nog licht.

Nel Benschop

Eeuwig huis

Wij verzuchten wel eens: “Oud worden, dat gaat nog wel, dat gaat vanzelf, maar oud zijn… dat valt niet mee! De Prediker weet daar alles van en bemoedigt ons: we zijn -hoe dan ook- toch op weg naar een eeuwig huis. Gelukkig maar. Aan het tijdelijke huis met al zijn gebreken komt een eind.

Prediker 12, 5
“Want de mens gaat naar zijn eeuwig huis”

Als het november is, denk je er onwillekeurig aan dat de dingen ten einde lopen, ook je eigen leven. De dagen worden korter, het is ’s avonds vroeg donker, en de laatste novemberzondag wordt wel “dodenzondag” genoemd. Het is het einde van het kerkelijk jaar en we staan dan vlak voor Advent. Een goed moment -denk ik- om stil te staan bij Prediker 12.

De schrijver wekt ons daarin op om “onze jongelingsjaren te gedenken, voordat de kwade dagen komen en de jaren naderen, waarvan wij zeggen: ik heb daarin geen behagen; voordat de zon verduisterd wordt evenals het licht en de maan en de sterren en de wolken na de regen wederkeren…” En zo gaat de dichter verder. Om in vers 5 bij de centrale gedachte van ons hoofdstuk te komen:

“Want de mens gaat naar zijn eeuwig huis!”

Het gaat hierbij niet zo zeer om het weggenomen worden uit dit leven en het heengaan tot het Vaderhuis, waar wij bij een begrafenis over spreken. Maar het gaat om het langzaam maar zeker aftakelen van de mens in zijn ouderdom. De Prediker tekent dit proces op dichterlijke wijze. Hij ziet de oude dag onder het beeld van een regendag en -nacht. Wat een triest beeld, zo’n eindeloze regendag. Maar zo kan de levensavond ook zijn! Regen, wolken, duisternis, tranen van leegte en eenzaamheid en van lichamelijk en/of geestelijke gebrek. Voordat de mens definitief zijn ogen sluit (mag sluiten!) maakt hij soms heel wat door.

Hoor maar wat de dichter zegt: de wachters van het huis beven. Hij vergelijkt het lichaam van de mens met een huis, en de wachters zijn de handen… En zo heeft hij het over de sterke mannen, die zich krommen. Dat zijn de benen! En de maalsters, die ophouden, dat zijn de tanden. En “zij die uit de vensters zien”, de ogen dus, zij verliezen hun glans. De deuren naar de straat worden gesloten. Dat zijn de oren… Allemaal zo herkenbaar!

Het geluid van de molen verzwakt en de stem wordt hoog als die van een vogel en alle tonen worden gedempt… De stem wordt ijl en dun en soms onverstaanbaar. En zo gaat de dichter door. Leest u zelf maar verder.

Want de mens gaat naar zijn eeuwig huis en de rouwklagers gaan rond op de straat, voordat het zilveren koord losgemaakt en de gouden lamp verbroken wordt, voordat de kruik bij de bron verbrijzeld en het scheprad in de put verbroken wordt, en het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken heeft.

Het leven is kostbaar als zilver en goud. Het is een gouden lamp en het hangt aan een zilveren koord… Het leven is ook een bron, waaruit geput kan worden, als er maar een scheprad is, waaraan een kruik naar beneden gelaten wordt. Maar dat scheprad vermolmt en breekt doormidden, het leven is voorbij.

Wij verzuchten wel eens: “Oud worden, dat gaat nog wel, dat gaat vanzelf, maar oud zijn… dat valt niet mee! De Prediker weet daar alles van en bemoedigt ons: we zijn -hoe dan ook- toch op weg naar een eeuwig huis. Gelukkig maar. Aan het tijdelijke huis met al zijn gebreken komt een eind.

“We gaan ten hemel in en erven koninkrijken!” Een andere keer zal ik over dat eeuwige huis verder spreken. U kunt er nu al vast moed uit putten!

Gebeden in tijden van verdriet

“Wek onze kracht, vuur onze hartstocht aan, heradem ons dat wij in U volharden. Doe lichten over ons Uw lieve naam…”

Gebed

Gij die het sprakeloze bidden hoort
achter de woorden die wij tot U roepen.
Gij die de mensen ziet als geen mens.

Gij die Uw woord in ons hebt neergelegd
in den beginne als een bron van weten.
Gij die ons hebt geschapen naar U toe.

Wek onze kracht, vuur onze hartstocht aan,
heradem ons dat wij in U volharden.
Doe lichten over ons Uw lieve naam.

Huub Oosterhuis

Psalm 63

God, mijn God, ik zoek naar U.
Al wat ik ben is dorst naar U.
Mijn lichaam is een land zonder water,
uitgeput van verlangen naar U.
Ik weet, uw Liefde is meer dan het leven,
U wil ik prijzen, mijn leven lang.
Naar U strek ik mijn handen uit,
ik roep uw naam, Gij zijt mijn God,
mijn dagelijks brood, mijn overvloed.
Ik raak over U nooit uitgezongen.
Nachten lang lig ik wakker van U,
wakend dromend denk ik aan U:
altijd hebt Gij mij nog geholpen,
in uw nabijheid ben ik gelukkig.
Gij hebt mij op uw rug gebonden,
met beide handen houdt Gij mij vast.
Zo zal ik mij verheugen in U,
wie U erkent heeft recht van spreken.

Gebed

O Gij, alles voorbij,
hoe anders U te noemen?
Hoe kunnen woorden U prijzen,
Gij die door geen woorden te zeggen zijt?
Hoe kunnen gedachten U bereiken,
Gij die door geen denken te grijpen zijt?
Gij, Enige, Onuitsprekelijke,
bij U alleen blijft alles bewaard,
op U hoopt alles,
Gij zijt het doel van alles.
Gij zijt één,
Gij zijt alles.
Gij zijt niemand.
Gij zijt geen één.
Gij zijt niet alles.
Wees mij genadig,
O Gij, alles voorbij.

Gregorius van Nazianze

Gebed:Verdriet grijpt mij naar de keel

O God,
als de mens wist
voordat hij geboren wordt
hoe bitter de dood is,
hij zou zich het leven niet wensen.
Maar wij leven,
en wij weten elke dag:
Wij moeten sterven.
Het einde nadert
elke dag,
Heer,
en vandaag is de dood
in ons huis gekomen.

Heer,
Carola is gestorven,
Daar ligt haar lichaam voor ons.
Alles wat zij was,
ligt daar.
Maar wij weten ook,
dat zij graag U had leren kennen,
dat zij worstelde met Uw bestaan,
zij hunkerde naar de eeuwige dingen.

Elke avond voor ’t slapen gaan
bevroeg zij haar eigen hart,
of de dag goed geweest was
of dat zij iets had laten liggen.
En daarom Heer,
wij weten dat U bij haar bent
en haar opneemt in uw eeuwig rijk.

Heer,
wij zijn verdrietig
en bedroefd
door de dood
die zo vroeg gekomen is.
Wij zijn bedroefd
ten dode toe,
Heer,
en er is geen troost in ons.
Hoe kunnen we elkaar troosten,
als het hart ons breekt?

Alstublieft Heer,
wilt U ons troosten,
en laat Carola
bij ons blijven
zoals zij was,
in alles,
wat zij gedaan heeft,
waarvoor zij geleefd heeft.

Amen

Gedichten

In Memoriam voor een vriendin

Rust nu maar uit – je hebt je strijd gestreden;
Je hebt het als een moedig mens gedaan.
Wie kan begrijpen, wat je hebt geleden?
En wie kan voelen, wat je hebt doorstaan?
Rust nu maar uit – je taak is af gekomen;
vandaag heeft God de kroon op ’t werk gezet
dat je eenmaal in zijn kracht hebt ondernomen,
de zin was af, God heeft een punt gezet.
Maar ’t valt ons moeilijk om de zin te vatten
van ’t zwijgen van je laatste harteklop.
Misscheien alleen maar dit: de afgematten
en moeden varen als met arendsvleuglen op….

Nel Benschop

Het enige antwoord

 (voor Leonie)

O nee, ik kan het je niet zeggen
waarom het lijkt, of God je niet verhoort;
Ik wil niet trachten, het je uit te leggen,
Ik kan het niet: onmachtig is mijn woord.
Het is onmogelijk, je te verklaren
waarom de liefste mensen van ons gaan.
Je kunt je er wel blind op blijven staren,
maar raakt steeds verder van de Heer vandaan.
Ik weet het niet, waarom de mensen lijden,
waarom er zo veel pijn is en geweld,
waarom het je niet lukt, je te bevrijden
van wat je in een wurggreep houdt omkneld.
Ik heb geen ander antwoord op je vragen
dan dat je blindelings vertrouwen moet,
omdat de Heiland Zelf jouw last wil dragen.
Hij zorgt voor je, zoals een vader doet.
Misschien klinkt je dit alles afgesleten,
je zegt misschien: “Die troost is wel goedkoop”.
Maar als ik dit niet wist, dan zou ik niets meer weten:
In leven en in dood is het mijn enige hoop.

Nel Benschop

In de schuilplaats des Allerhoogsten

Wie in Gods schaduw overnacht,
zich met Zijn vleugels laat bedekken-
God zal hem in de morgen wekken,
in ’t morgenlicht, door ons verwacht.

Hij, die Gods vesting binnentreedt –
God zal zich over hem ontfermen,
hem zo behoeden en beschermen
dat hij zich altijd veilig weet.

Wat ons ook hindert of verwart,
God wil dat niets ons zal doen vrezen.
De dood zelfs moet Zijn dienaar wezen:
Hij legt ons dichter aan Gods hart.

Enny IJskes-Kooger

A Dieu

Je bént niet dood – de Heer heeft je geroepen
bij Hem te wonen in Zijn glanzend huis;
Je hoeft geen rust en vrede meer te zóeken,
Je hébt ze nu – want je bent veilig thuis.
Je bent niet dood – je mag voor eeuwig leven,
Je bent verlost van onvolkomenheid,
van pijn en van verdriet. God zal je geven
een onbegrensd geluk in onbegrensde tijd –
Je bent niet dood. – Maar ach, ik zal je missen
zoals een mens de meest-geliefde mist.
De jaren van geluk zijn nooit meer uit te wissen,
En ik geloof: God heeft zich níet vergist…

Nel Benschop

Kerken kijken – Sens

De “St. Etienne” is misschien wel de oudste gotische kathedraal van Frankrijk. Het begin van de bouw dateert van 1140 n.C. Het is een voorbeeld geweest voor de bouw van de kathedraal te Canterbury. Vooral het koor, dat gebouwd is tussen 1175 en 1192, vertoont grote gelijkenis met Canterbury.

Helemaal in het Noord-Westen van Bourgogne ligt het oude stadje SENS. Op de route naar het Zuiden wil je er wel eens langs komen, van Sens ga je naar Auxerre en zo verder door naar het Zuiden. Het is een prachtig landschap met prachtige oude steden. We zeiden wel eens tegen elkaar, toen we met de caravan deze “binnen” wegen namen om ons naar Zuidelijker streken te spoeden: “Eigenlijk moesten we hier blijven, want er is zoveel moois te zien!”. Een keer hebben we ook een wat langer oponthoud gemaakt in Sens, aangetrokken als wij waren door de prachtige kathedraal.

De “St.Etienne” is misschien wel de oudste gotische kathedraal van Frankrijk. Het begin van de bouw dateert van 1140 n.C. Het is een voorbeeld geweest voor de bouw van de kathedraal te Canterbury. Vooral het koor, dat gebouwd is tussen 1175 en 1192, vertoont grote gelijkenis met Canterbury. De kerk heeft drie portalen met schitterend beeldhouwwerk, die van het midden en links worden tot het mooiste gerekend, wat de vroeggotische beeldhouwkunst heeft voortgebracht.

Beroemd zijn ook de kleurrijke vensters. De oudsten dateren uit de 13e eeuw ( links in de koor-omloop). Het zijn er vier, die verhalen van het martelaarschap van de aartsbisschop van Canterbury, St.Thomas Becket, het leven van St.Eustatius, patroonheilige van de jagers, en twee gelijkenissen van Lucas: de verloren zoon en de barmhartige Samaritaan. Een andere belangrijke groep ramen dateert uit de 16e eeuw. Ze zijn te zien in de twee armen van het transept. Hier zien we de boom van Jesse, het leven van St.Nicolaas en het immense 6-armige roosvenster met het Laatste Oordeel, met boven aan het martelaarschap van St.Etienne. Aan de Noordzijde zien we geschiedenis van de patriarchen en 16 heiligen van Sens. In ’t bijzonder luisterrijk is het 5-armige roosvenster met het hemelse concert, die ons engelen laat zien, die spelen op allerlei muziekinstrumenten uit de vroegrenaissance

Dan zijn er ook nog de bijzondere glas-in-lood ramen uit de jaren 1530, aan de zuidkant van het middenschip. Zij vertonen afbeeldingen van St.Eutrope, de eerste bisschop van Saintes, en in de kapel van het Heilig Hart een voorstelling van de Maagd met het Kind in de hemel. Ook is daar een venster uit de 17e eeuw met de 8 patroonheiligen, 4 mannen en 4 vrouwen, en een 18e eeuws venster met Christus aan het kruis.

Voor meer foto’s van de St.Etienne in Sens, klik hier.

Tenslotte: wie St.Etienne is geweest, weet ik niet precies. Hij zal wel te maken hebben met de stichting van de kerk in Sens. Misschien was hij wel een martelaar. Ik heb het niet kunnen vinden. Als iemand, die dit artikel leest, iets meer kan vertellen over St.Etienne, dan graag hoor!
P.S. Op Internet vond ik nog een goed verhaal over Sens in het overzicht regio Bourgondië, dat ik graag overneem:
         
Sens ligt in het departement Yonne, aan de Yonne.
Eerst hoofdstad van de machtige Senonische Galliërs, aan wie de naam van de stad ontleend is, vervolgens van een Gallo-Romeinse provincie. De stad werd ommuurd en werd een belangrijke aartsbisschopszetel: sinds de 9de eeuw in het bezit van de titel Primaat van Gallië en Germanië, waren de prelaten van Sens, wier invloed reikte tot Parijs, Chartres, Orléans en Meaux, tot 1622 zeer machtig. Lodewijk de Heilige trouwde in 1234 in deze stad, toen Saint-Loup er aartsbisschop was; hier werd ook Abélard veroordeeld. Begunstigd door zijn ligging (tussen het Île de France en Bourgondië), nam Sens ook economisch in betekenis toe.
De stad wordt beheerst door de toren van de kathedraal, een van de mooiste gotische gebouwen in Frankrijk. Zij beschikt over fraaie oude woonhuizen (Maison Abraham, 16de eeuw, Rue de la République) en over restanten van een Gallo-Romeinse omwalling.

De Kathedraal (afb. zuidertransept) is bijna even oud als Saint­Denis. Aartsbisschop Henri Sanglior, een vriend van de heilige Bernardus van Clairvaux, begon met de bouw van deze metropool (aartsbisschoppelijke kerk) rond 1140. Het koor van de kathedraal was bij de wijding in 1164 voltooid, het schip tussen 1175-1180. De bouwmeester Martin Chambiges kwam met het grote transept aan het einde van de 15de eeuw gereed; in de 16de en de 18de eeuw werden kapellen toegevoegd. De drie beuken van de kerk, die tot de vroegste gotische kathedralen behoort, kondigen zich aan in de indrukwekkende façade.
Het oudste portaal, links (eind l2de eeuw), laat scènes zien uit het leven van Johannes de Doper en toont het feestmaal van Herodes, waarbij het jonge lichaam van Salome gehuld is in een nauwsluitend gewaad. Op de deurstijl van het hoofdportaal een indrukwekkende, gebeeldhouwde heilige Stefanus, wiens leven is uitgebeeld in het timpaan (13de eeuw). Het rechterportaal, vermoedelijk ontstaan ca. 1300, is versierd met beelden van profeten. In het timpaan scènes uit het leven van Maria (dood, opstanding en hemelvaart). De noordelijke toren (Tour de plomb), uit de late l2de eeuw, was tot in de vorige eeuw als klokkentoren te zien. De zuidelijke toren (Tour de pierre ) stortte na voltooiing van de kathedraal in en werd pas in de l6de eeuw weer opgebouwd. De portalen en façades van de transeptarmen zijn in flamboyante stijl opgetrokken.
De kathedraal heeft een groot schip, en geen galerijen; onder de sterk gebombeerde gewelven is een alternerend stelsel van pijlers en gekoppelde zuilen te zien. Het voeggotische gebouw beschikt over een serie prachtige vensters uit de late l2de tot de l7de eeuw. De roosvensters van de transeptarmen behoren tot de belangrijkste in de wereld. Het koor is afgesloten met een zeer fraai hek in Lodewijk XV-stijl, gemaakt door de Parijse smid Guillaume Doré. Het hek is in 1762 geschonken door kardinaal De Luynes, wiens wapen het draagt. Het door een baldakijn overdekte hoofdaltaar werd in 1742 door Servandoni voltooid. De kooromgang heeft straalkapellen en talrijke kunstwerken. In de kapel van de heilige Columba (18de eeuw) staat het mausoleum van de Dauphin, de zoon van Lodewijk xv, oorspronkelijk door Guillaume Coustou opgesteld in het midden van het koor. De beide vensters aan de linkerzijde van de Columba-kapel zijn, met hun blauwe achtergrond, buitengewoon fraai. Zij dateren uit de l2de eeuw. De kapitelen van de oudste kapel, gewijd aan Johannes de Doper, laten nog romaanse invloeden zien.
Ondanks de plunderingen bevindt zich hier een van de belangrijkste kerkschatten van Frankrijk. Heel bijzonder zijn de oude zijden stoffen waarin relieken werden gewikkeld; enkele daarvan dateren uit de 6de eeuw. Voorts mooi ivoorsnijwerk, voorwerpen van email, verscheidene sacrale sieraden en fraaie wandtapij­ten uit de l5de en de l6de eeuw.

Geen trouw en geen liefde

Veel van wat Hosea zegt kunnen we ook onszelf aanrekenen. Geen trouw, geen liefde, geen kennis. Stellen we ons eens de vraag: hoe staan wij tegenover God?

Hosea 4, 1

Fragment dode zee rol. Hosea.Vanmorgen willen wij het Evangelie horen uit één der profetische boeken: Hosea. Deze profeet opent de rij van de kleine profeten. Het zijn merendeels geschriften, die in het vergeetboek zijn geraakt. Dat is jammer, want deze boekjes willen juist veel raad geven en zij hebben een ernstige waarschuwing en een blijde boodschap gehad voor de tijdgenoten van de profeet. Trouwens, dat hebben zij nóg, ook voor ons. “Wie wijs is, geve op deze dingen acht; wie verstandig is, erkenne ze. Want de wegen van de Heer zijn recht; rechtvaardigen wandelen daar op, maar overtreders struikelen er.”  Zo eindigt het boek Hosea. Daar gaat het dus om! Dat is de kern van de zaak! Dat mensen acht moeten geven op de dingen van God! En wat zijn het dan, die dingen van God? Dat God met Zijn volk op weg ging en handelde, honderden en honderden jaren geleden, en dat God dit nóg doet!

Daarom moeten wij luisteren naar de profeten. Zij hebben ons iets te zeggen.

Maar eerst moeten we iets meer weten over de tijd, waarin Hosea heeft geleefd. Hij woonde in het Noordelijke Rijk van de tien stammen, in de jaren 750 tot 720 voor Christus. Het was een woelige tijd. Israël kon niet op tegen het steeds machtiger wordende Assyrië. Tenslotte wordt het bij Assyrië ingelijfd. De bevolking wordt gedeporteerd. In 721 verdwijnt het Rijk van de 10 stammen voorgoed uit de geschiedenis. Nu kan de fakkel van het Jahweh-geloof alleen nog door het kleine Juda worden voortgedragen. De laatste vijftig jaar van de achtste eeuw vóór Christus worden beheerst door de indrukwekkende profetengestalten van Amos, Hosea en Jesaja. Uit hun boeken kunnen wij niet precies de toedracht van de gebeurtenissen nagaan, het zijn slechts brokstukken. Maar wij horen wel, hoe belangrijk de profeten het Verbond met God vinden, en dat de mensen daarnaar moesten leven. Daar ging het de profeten vooral om: dat de mensen naar God zouden luisteren! En het was nodig ook, dat dit de mensen in Israël werd voorgehouden. Want er deugde niet veel meer van het godsdienstige leven. Van de oude eredienst van Jahweh was niets meer over. De offers waren een gruwel, de priesters leefden maar raak en zelfs het heidense gebruik van de “tempeldeernen” (prostitutie) had zijn intree in Israël gedaan. In plaats van stilte en gebed vervulden hysterische feestgeluiden en hoererij de tempelzalen. Het toppunt was, dat men God Zelf afbeeldde als een stier. Van de heilige God was een vruchtbaarheidsgod geworden en van de heilige dienst een sensueel vermaak. Hiertegen richtte zich in de eerste plaats de prediking van Hosea. Maar daarnaast ook tegen het koningschap. Wat was er immers van geworden? In plaats van het volk te beschermen was het oorzaak geworden van scheuring, partijvorming, burgeroorlog, moord en doodslag en tenslotte van onderwerping aan de Assyrische vijand. De buitenlandse politiek, die de koningen voerden, was ook hopeloos. Zij fladderden van Assyrië naar Egypte en weer terug en kregen zo de naam van een onbetrouwbare partner, waardoor zij helemaal alleen kwamen te staan. Toch was Hosea nog niet zonder hoop. Hij was er wel van overtuigd dat de straf van God niet kon uitblijven, maar toch had hij ook nog vertrouwen in Gods liefde voor Zijn volk. Hij hield vast aan het geloof, dat God macht heeft om Zijn volk zelfs uit de diepste nood te verlossen.

Van Hosea’s leven weten we niet veel. Wel is bekend, dat hij moest trouwen met een vrouw die een onzuiver leven leidde. Hij kreeg drie kinderen, die hij symbolische namen gaf, die een oordeelsverkondiging inhielden. Nadat hij de vrouw verstoten had, moest hij opnieuw trouwen met een vrouw, die overspel pleegde, maar met wie hij geen omgang had. Beide huwelijken staan ergens voor. Zij zijn symbolen voor de ontrouw van Israël tegenover God en voor de ballingschap, die over het volk zou komen.

Luisteren we nu naar de verkondiging van Hosea uit het vierde hoofdstuk:
“Hoort het Woord des Heren, gij Israëlieten, want de Here heeft een rechtsgeding met de bewoners van het land, omdat er geen trouw, geen liefde en geen kennis Gods is in het land. Vloeken, liegen, moorden, stelen en echtbreken! Men pleegt geweld, bloedbad volgt op bloedbad. Daarom treurt het land, en al wat er in woont verkwijnt, zowel het gedierte des velds als het gevogelte des hemels; ja, zelfs de vissen van de zee komen om.”

Tot de heiligste en hoogste goederen op aarde behoort de liefde tussen man en vrouw. Daarom valt Hosea zo scherp uit, omdat in Israël deze liefde met voeten getreden wordt. Te meer, waar dit de van God betreft, die toch nog zo veel hoger is dan de menselijke liefde. De bruid Israël heeft de liefde van de Bruidegom afgewezen en is geheel vrijwillig achter de Baäls aan gegaan, schaamteloos! Er is geen trouw, geen liefde en geen kennis van God meer in het land. Maar integendeel: vloeken, liegen, moorden, stelen en echtbreken. Juist de dingen, die de 10 geboden verbieden! En daarom zal God het volk straffen met honger, verdriet en verwoesting. De straf past bij het vergrijp. Zo, zonder overdaad, zal het volk het wel afleren de Baäls te fuiven. En dan, na deze ernstige strafaankondiging, eindigt Hosea zijn profetie met de beschrijving van een heerlijk vooruitzicht:

“Daarom zie, Ik zal haar lokken, en haar leiden in de woestijn, en spreken tot haar hart. Ik zal haar aldaar haar wijngaarden geven, en het dal Achor maken tot een deur der hoop. Dan zal zij daar zingen als in de dagen van haar jeugd, als ten dage toen zij trok uit Egypte.

En het zal te dien dage geschieden, luidt het Woord des Heen, dat gij Mij noemen zult: mijn man, en niet meer: mijn Baäl. Ja, Ik zal de namen der Baäls verwijderen uit haar mond; hun naam zal niet meer genoemd worden… Ik zal u Mij tot bruid werven voor eeuwig: Ik zal u Mij tot bruid werven door gerechtigheid en recht, door goedertierenheid en ontferming; Ik zal u Mij tot bruid werven door trouw; en gij zult de Here kennen.

Het zal te dien dage geschieden, dat Ik verhoren zal, luidt het Woord des Heren: Ik zal de hemel verhoren en die zal de aarde verhoren, en de aarde zal het koren, de most en de olie verhoren, en die zullen Jizreëel verhoren. Dan zal Ik haar voor Mij zaaien in het land, en Mij ontfermen over Lo-Ruchama, en tot Lo-Ammi zegen: Gij zijt Mijn volk. En hij zal zeggen: Mijn God.” (Hos.2, 13-22).

Wat bij Israël is gebeurd, zien wij ook vandaag om ons heen. En daarom moet de prediking van Hosea van oordeel en genade ook door ons gehoord worden!

Veel van wat Hosea zegt kunnen we ook onszelf aanrekenen. Geen trouw, geen liefde, geen kennis. Stellen we ons eens de vraag: hoe staan wij tegenover God? Is onze dienst aan God wel zuiver? En is de kerk wel zijn oude roeping getrouw gebleven? Wordt er bij ons trouw en liefde en kennis gevonden? Lopen ook wij niet bepaalde Baäls achterna?

Trouw betekent in het Joodse taalgebruik hetzelfde als waarheid. Daar is maar één woord voor:”émet”, afgeleid van het werkwoord “amin” ( vast zijn ). Denk aan ons “Amen”. Trouw en waarheid zijn daarom onlosmakelijk verbonden met onwankelbaarheid, vastheid, zekerheid. Het tegenovergestelde daarvan is bedrog, leugen, slapheid, lauwheid. Hosea ziet heel goed, dat waarheid en trouw onmisbare voorwaarden zijn voor het leven met God. Bedrog, onwaarachtigheid en lauwheid vormden een voortdurende bedreiging van de goede verhoudingen in Israël. En dat doen zij vandaag in onze samenleving nóg! Vandaar dat de grote aanklacht van de profeet tegen Israël is: dat er geen trouw is. De samenleving is onmogelijk geworden, omdat men niet meer weet wat men aan elkaar heeft. Gemaakte afspraken worden niet nagekomen, beloften worden verbroken. De regels van Gods verbond worden daarmee overtreden.

En zo is het ook met de Liefde. In de Bijbel is dit nooit een abstract begrip, maar altijd heel concreet: een daad, actie. Er wordt in heel de Schrift dan ook maar 4 keer van Gods liefde gesproken, maar 32 keer van Zijn liefhebben. De nadruk ligt op wat er gebeurt, en niet op wat er is. Van God wordt gezegd, wat Hij doet, en niet hoe Hij is, welke eigenschappen Hij heeft. Wat de Israëliet belangrijk vindt voor de liefde zien we het duidelijkst, als we kijken naar het tegenover gestelde. Zo heette Lea de “gehate” en Rachel de “geliefde” vrouw van Jakob (Gen.29, 31). “Haten” wil dus zeggen, dat je op de tweede plaats gesteld bent, en niet dat Jakob een hekel aan Lea had! In die zin verwijt Hosea ook het volk gebrek aan liefde, omdat het Jahweh ten achter stelt, achter de Baäls.

Tenslotte Kennis. Het Hebreeuwse woord “jadang” is leren kennen in de omgang. Het gaat dus niet om theoretische kennis, maar om ervarings-, omgangs-kennis, Zo spreekt de Bijbel over het “bekennen” van man en vrouw. “Adam bekende Eva”. Zo zeggen we nog van een jongen en meisje, die met elkaar lopen, dat “zij kennis hebben”. Kenmerkend voor “kennis” is dus een persoonlijke verhouding tussen het subject en het object van de kennis. Kennis van God gaat dus nooit buiten het hart. Het is nooit een verstandelijk “weten”, zoals je tegenwoordig vaak hoort: ik weet wel dat er een God bestaat. Nee, Godskennis in de Bijbel is, dat je Hem hebt ontmoet en Hem hebt leren kennen in Zin machten grootheid en barmhartigheid. Kennis van God is, dat je erg hebt in Zijn daden en hoort naar Zijn woorden.

Trouw, liefde en kennis van God, dat is de spil, waarom het echte waarachtige leven en samenleven en God beleven draait. In Israël was dat vaak zoek, maar hoe is het bij ons? U weet het zelf het best!

Gods straffende hand ligt ook over ons! Ook wij hebben het verdiend, wat Hosea het volk Israël aanzegt. Er is dan ook maar één uitkomst: doen, wat Hosea tenslotte ook ons toeroept in zijn laatste hoofdstuk:

“Bekeert u, Israël, tot de Here, uw God, want door uw ongerechtigheid zijt gij gestruikeld. Komt met woorden van schuldbelijdenis, bekeert u tot de Here, zegt tot Hem: Vergeef de ongerechtigheid geheel en al, en wees genadig.”

Als wij dat doen, schuld belijden, dan mogen wij deelnemen aan de vervulling van Gods belofte door Jezus Christus, die het visioen van Hosea waar heeft gemaakt. En we hebben het gehoord: waar is iets dat vast staat, onwrikbaar vast. God heeft Zijn volk na veel afdwalingen in genade aangenomen. Meer dan dat: Hij heeft de hele wereld in genade aangenomen, door het zoenoffer van onze Heer en Heiland. Ook wij zullen in genade aangenomen worden, wanneer wij ons bekeren. Wanneer wij onze Baäls vaarwel zeggen, de heidense machten die ons beheersen, zoals macht en geld en status en al die dingen, die meer op onze “ego” dan op God rusten. Jezus zegt niet voor niets: “Zoekt eerst Gods Koninkrijk en de rest zal u er bij gegeven worden.”

“Wie wijs is, geve op deze dingen acht; wie verstandig is, erkenne ze. Want de wegen des Heren zijn recht; rechtvaardigen wandelen daarop, maar overtreders struikelen er.”

Amen.

Hosea

Hosea trouwt “in voor- en tegenspoed, in rijkdom en armoede, in ziekte en gezondheid” met een vrouw, die hem voortdurend ontrouw is. Zo moet hij uitbeelden, dat de Heer trouw blijft aan Zijn volk, dat Hem steeds maar weer verlaat voor de Baäls. Hosea’s leven wordt zó zichtbare prediking! Of de mensen dat ook gezien en begrepen hebben?

Hosea 2, 22
“Dan zal Ik haar voor mij zaaien in het land,
En Mij ontfermen over Lo-Ruchama,
En tot Lo-Ammi zeggen: Gij zijt Mijn volk.
En hij zal zeggen: Mijn God!”

Hosea, Gomer, en 3 kinderen. Uit de Zurichse Bijbel, 1531In de straten van Samaria, de hoofdstad van het 10-stammen-rijk Israël , spelen 3 kinderen. Zij dragen wonderlijke namen. Jsreëel heet de oudste. “Geen erbarmen (Lo-ruchama) de tweede en “Niet mijn volk”(Lo-ammi) de derde. De drie kinderen met hun wonderlijke namen zijn de drie kinderen van de profeet Hosea.

“Het Woord van Hem geschiedt”. Zó begint dit profetische boekje. Gods Woord wordt doorgegeven, dat staat voorop! Door wie en tot wie en wanneer, dat staat op de tweede plaats. Zijn Woord geschiedt!

Daar gaat het om, toen, en ook nu. Het is voor alle tijden, maar altijd ook in bepaalde tijden. Het is niet tijdloos. Toen was het de tijd en nu is het ook tijd, denk ik. Het geschiedt aan bepaalde mensen, in een bepaalde tijd, op bepaalde plaatsen. In Samaria en in Barendrecht en bij u in uw stad of dorp.

Luisteren naar Hosea is luisteren naar Gods Woord. Hij leefde omstreeks 750 vóór Christus. Koning Jerobeam II is zojuist aan de regering gekomen. Het is een tijd van welvaart voor het land. Ook een tijd van valse gerustheid. “Wij zijn immers Gods uitverkorenen, wat kan ons nu nog gebeuren?” Met als gevolg, dat het geloof en de trouw aan God gaan ontbreken. Wij kennen dat ook wel van onze tijd. De goden van die tijd, de Baäls, waren veel interessanter. De goden van onze tijd, geld en carrière, nemen ook ons totaal in beslag. “Afhoereren” noemt de Bijbel dat.

“Gij roeit hen uit die afhoereren
En U de trotse nek toekeren.”
Psalm 73, 14 Oude Berijming

Die ontrouw van het volk moet Hosea afbeelden in zijn huwelijk. “Ga heen, neem u een ontuchtige vrouw en kinderen uit een ontuchtige geboren” (1, 2). Dit huwelijk van Hosea is één grote aanklacht tegen het ontrouwe volk. Hosea moest het brengen van Gods boodschap met zijn persoonlijke geluk bekopen. Hij moest onder het kruis door, wat moeilijk! Ja, profeet-zijn kan de mens heel wat kosten! Hosea trouwt “in voor- en tegenspoed, in rijkdom en armoede, in ziekte en gezondheid” met een vrouw, die hem voortdurend ontrouw is. Zo moet hij uitbeelden, dat de Heer trouw blijft aan Zijn volk, dat Hem steeds maar weer verlaat voor de Baäls. Hosea’s leven wordt zó zichtbare prediking! Of de mensen dat ook gezien en begrepen hebben? Hoe God om Zijn volk bedelt: “Kom toch terug!” Zoals Hosea zijn vrouw telkens weer in liefde terug haalt? Nee, het volk blijft hardnekkig in zijn zonde en is hardleers. Wat moet God met zo’n volk? De liefde kan toch geen loopje nemen met de zonde en ontrouw? De liefde neemt de zonde heel ernstig. Zij wil het volk losrukken uit de omklemming van valse goden. Hoe dat moet? Het is geen eenvoudige weg. Het gaat door de diepte.

Daarover gaat deze preek!

Kerken kijken – Beaune

We blijven nog even in Bourgondië.  Tussen Autun en Dijon ligt het oude stadje Beaune. Naast oude kerken bevindt zich daar ook een beroemd ziekenhuis: Hôtel- Dieu. Het is in 1473 gebouwd door Nicolas Rolin, kanselier van de graaf van Bourgondië, en zijn vrouw Guigone de Salins. Geheel in Vlaams-gothische stijl, met veel kleur.

We blijven nog even in Bourgondië.  Tussen Autun en Dijon ligt het oude stadje Beaune. Naast oude kerken bevindt zich daar ook een beroemd ziekenhuis: Hôtel- Dieu. Het is in 1473 gebouwd door Nicolas Rolin, kanselier van de graaf van Bourgondië, en zijn vrouw Guigone de Salins. Geheel in Vlaams-gothische stijl, met veel kleur. Tot 1971 heeft het nog als ziekenhuis gefunctioneerd. Door de honderdjarige oorlog waren er in die tijd veel zieken en gehandicapten, die verzorgd moesten worden. Nonnen namen die taken op zich. In het ziekenhuis werd mogelijk gemaakt, dat de zieken zowel lichamelijk als ook geestelijk verzorgd werden. Er werd nl. een ziekenzaal gebouwd van ruim 50 meter lang met op het einde het altaar. De bedden stonden zó opgesteld dat de nonnen gemakkelijk de zieken konden verzorgen en dat de zieken zicht hadden op het altaar. Het gewelf is prachtig beschilderd en het heeft de vorm van een scheepsromp. Achter in de zaal staat een groot houden beeld uit de 15e eeuw, dat “Christ-de-Pitié” wordt genoemd.

Ik lees op de website www.kunsttrip.nl het volgende:

“Het meest befaamde kunstwerk wat zich in het Hôtel-dieu bevindt is ‘Het laatste oordeel’ van Rogier van der Weyden. Het veelluik is in 1443 gemaakt in opdracht van Nicolas Rolin. De opdrachtgever en zijn vrouw zijn geportretteerd op twee panelen die zichtbaar zijn in gesloten toestand. In geopende toestand is in het centrale paneel Christus en Michael weergegeven. Michaël weegt de zielen. Hij is omringd door kleinere figuren, waaronder engelen en verdoemden. Op de zijpanelen staan apostelen en heiligen te smeken om vergiffenis voor de verdoemden. Maria en Johannes de Doper zijn weergegeven aan de uiteinden van de regenboog. Aan de onderkant van de panelen bevinden zich links van Christus de zaligen en rechts de verdoemden. Oorspronkelijk hing het veelluik boven het altaar, tegenwoordig bevindt het zich in de Salle du Polyptyque. In de negentiende eeuw is het veelluik in tweeën gezaagd zodat beiden kanten tegelijkertijd aan het publiek kunnen worden getoond”.

Voor meer foto’s van de Hôtel Dieu in Beaune, klik hier.

Najaarslaan


Ik keek in de gouden heerlijkheid van een najaarslaan,
Het was of ik de goudene deuren wijd zag openstaan.

Het werd mij, toen ik binnen ging,
of ik door gouden gewelven liep:

Ik aarzelde even, ik ademde diep,
Diep van verwondering.

Najaarslaan

Ik keek in de gouden heerlijkheid
Van een najaarslaan,
Het was of ik de goudene deuren wijd
Zag openstaan.

Het werd mij, toen ik binnen ging,
Of ik door gouden gewelven liep:
Ik aarzelde even, ik ademde diep,
Diep van verwondering.
Ik voelde mij eerst als een kindje, dat stout
Doet wat verboden is;
Ik sprak: “Zijn voor mij die gewelven gebouwd?
Ben ik zo rijk, dat van louter goud
De gang mijner woning is?”
Toen sprak ik: “Deze gouden grot
Is immer geen mensenpaleis.”
Ik sprak: “Het is een betoverd slot,
Dat lang op sprookjeswijs
Geslapen heeft en stil gewacht,
Op één, die de poorten ontdekken zou,
De dode gewelven wekken zou
Van ’t huis, dat ieder mensenhuis
Te boven gaat in pracht.”
Ik sprak: “Hoe ben ik zo rijk, zo rijk!
Hoe ben ik zo rijk, mijn God!
Welke aardse woning is gelijk
Aan dit, mijn sprookjesslot?”
Trotse, of ik een prinsesje waar,
Ging ik door ’t goud;
Aan beide zijden stonden daar,
Schragend de gangen, hoog en zwaar,
De zuilen opgebouwd.
Waar gouden de portalen zijn,
Hoe zullen daar de zalen zijn!
Ik zag aan ’t einde van mijn pad
Een kleine ronde poort,
Als blauw saffier in goud gevat,
En haastig, vol verlangen trad
ik door de gangen voort.
Ik sprak: “Als bij mijn aankomst wijd
Die poorten openstaan,
In welk een groote heerlijkheid
Zal ik dan binnengaan,
Indien van goud de gangen zijn,
Hoe groot moet mijn verlangen zijn,
De zalen in te gaan!”

                  Jacqueline E. van der Waals

Roeping

Je kunt gewoon blijven wie en zoals je bent. Want roeping valt meestal niet samen met je beroep, maar je kunt je roeping wel in je beroep en levenswijze opnemen…

Efeziërs 4, 1
“Als gevangene in de Heer, vermaan ik u dan te wandelen
Waardig de roeping, waarmee gij geroepen zijt”

Laatste Avondmaal. Dirk Bouts 1464-1468 Leuven.Bij de viering van het heilig avondmaal

Het Heilig Avondmaal is een plicht. Het schenkt ons gemeenschap met God. Wij ontvangen daar de gaven van Zijn heil. Het vraagt wel geloof van ons, maar het verdiept ook ons geloof. Daarom is het een feestelijk gebeuren temidden van de Gemeente! U bent vanmorgen hoopvol gestemd naar de kerk gekomen, denk ik.

Maar er is ook nog een ander aspect, waarop ik u vanmorgen wil wijzen, namelijk roeping. We worden geroepen de maaltijd van de Heer te vieren en we krijgen van daaruit opnieuw roeping om als gelovige en gesterkte Christenmens te leven “te wandelen, waardig de roeping, waarmee wij geroepen zijn.”

Wat is dat eigenlijk “roeping”? In allerlei verbanden hebben we er wel eens van gehoord. Roeping voor de wetenschap, de kunst, liefdewerk, roeping voor God en de godsdienst. Meestal is dit allemaal wat hoogdravend, overdreven gedoe. Het ophemelen van je prestaties, omdat het roeping zou zijn, dat klinkt interessant, maar stelt toch eigenlijk niets voor. En een dominee, die zijn roeping moet volgen door naar een andere Gemeente te gaan, heeft meestal toch ook naar het salaris gekeken en naar de pastorie en de voorzieningen, waar zijn kinderen naar school kunnen gaan. Trouwens, hij moet ook bedenken, dat de Gemeente waar hij nu staat hem ook eens “beroepen” heeft en dat die roeping wellicht nu nog geldt. Zo is er veel kaf onder het koren, als we ’t hebben over roeping.

Maar bij Paulus is het zuiver, echt, gemeend: een opdracht en een dienst. Men moet er zelfs offers voor brengen! Zoals bij de discipelen, die alles moesten verlaten om Jezus te volgen. Ik denk ook aan Mattheüs, de tollenaar. Jezus kwam voorbij en riep hem, en hij stond op en volgde Hem. Hij gaf zo maar een zeker bestaan op!

Bij roeping is er altijd iemand die roept en iemand die geroepen wordt. De discipelen en Mattheüs hoorden die roepstem en zij gehoorzaamden. Zij verstonden dus hun roeping. En dat betekende toch heel wat voor deze mensen. Uit de veiligheid van een verzekerd bestaan moesten zij de diepte in van een onzekere toekomst. Zó kan een mens vandaag nog geroepen worden tot een breuk met het bestaande en een overgave aan een totaal nieuw leven onder het regiem van de Here God, in het voetspoor van Jezus.

Maar het hoeft niet altijd zo’n radicale breuk te zijn, die de roeping van de Heer bij ons te weeg brengt. In de Bijbel wordt ook niet iedereen volgeling van Jezus Veel mensen, die de Heer ontmoet hadden, zijn teruggekeerd naar hun familie en dagelijkse werk. Neem alleen maar al die melaatsen, blinden, kreupelen en de man met de verdorde hand, die Jezus geholpen heeft. Ook zij werden geroepen in het spoor van Jezus te komen en zij zullen ook nog wel vaak aan Hem teruggedacht hebben. Maar zij zijn toch niet toegetreden tot de club van Jezus. Was het zo ook niet met Lazarus en zijn zusters? Er veranderde vast en zeker heel veel in hun leven door de vriendschap met Jezus, maar zij bleven wonen en werken in hun dorpje Betanië. Zo lezen we ook in de Handelingen van de apostelen, hoeveel mensen na hun bekering toch in hun gewone doen blijven: als boer, arbeider, slaaf of handelaar. Paulus laat dat ook horen in 1 Kor.7, 20: “Ieder blijve bij die roeping, waarin hij was, toen hij geroepen werd.”

Zou het zo ook niet moeten zijn met ons, nu we het Heilig Avondmaal gevierd hebben en Paulus ons toeroept: “Als gevangene in de Heer vermaan ik u dan te wandelen, waardig de roeping, waarmee gij geroepen zijt.”

Wij zijn bij de Heiland gekomen en in Zijn spoor gebracht, maar we raken niet op drift zoals dat met Paulus het geval was, die zwerver werd over heel de wereld. Nee, dat hoeft ook niet. We kunnen gewoon blijven zoals we zijn en daar blijven, waar we wonen en werken mogen. Paulus vermaant ons wel om te wandelen. Dat woord komen we vaker tegen in de Bijbel. Je zou het een kernwoord kunnen noemen. Het geeft de houding aan, waarmee Gods kinderen met de Vader omgaan. Zij wandelen! Henoch wandelde met God en de Gemeente wandelt met Christus. “Wandelt in de liefde zoals Christus u heeft liefgehad” zegt Paulus ergens. Wij wandelen met elkaar en met de naaste, die op onze weg komt, dicht bij en ver weg, Wandelen heeft te maken met liefde, soms ook letterlijk als een jongen en meisje met elkaar “lopen” en soms na 50 jaar nog elkaars hand vasthouden. Maar zeker ook overdrachtelijk als het samengaan van mensen, die in Christus geroepen worden om iets voor elkaar te betekenen.

Wandelen is iets rustigs, je neemt er de tijd voor, je kunt ook met elkaar communiceren – en dat is soms méér dan praten, het kan zelfs ook zonder praten. Soms is het stilzwijgen nog sprekender… Je houdt elkaar vast, geeft een ander je arm of hand. Je kunt op elkaar vertrouwen. Wandelen drukt solidariteit uit. De één loopt niet harder dan de ander, je blijft in de pas, je houdt rekening met de ander, die soms wat achterblijft, je helpt elkaar over hobbels en kuilen heen. Zó ziet de apostel onze roeping! Ook voor ons vandaag, na de viering van het Heilig Avondmaal. Wij moeten gaan “wandelen, waardig de roeping, waarmee wij geroepen zijn.”

De Heer riep ons vanmorgen tot Zijn maaltijd. Hij heeft ons gevoed en te drinken gegeven met de wondertekenen van Zijn heil en genade. Nu mogen wij uitgaan de wereld in, ieder naar zijn eigen stekje, om deze genade uit te dragen in een levenswandel achter de Heiland aan . “Wandel maar stillekens achter Hem aan, Hij wijst u Zijn wegen!” Je kunt gewoon blijven wie en zoals je bent. Want roeping valt meestal niet samen met je beroep, maar je kunt je roeping wel in je beroep en levenswijze opnemen. Dat geldt trouwens voor alle aspecten van je leven. Paulus had een beroep als tentenmaker. En toen hij de brief aan de Gemeente te Efeze schreef zat hij in de gevangenis, maar zijn roeping bleef dezelfde. Zo roept God mensen in elke levenskring tot Zijn dienst, u ook vanmorgen. Of je jong bent of oud, werkend of niet meer werkend, misschien wel werkeloos of gehandicapt. Man of vrouw, getrouwd of niet, dat alles maakt voor de roeping geen verschil. Want de Heer had vanmorgen plek voor iedereen aan Zijn tafel. Wie we ook zijn en hoe we ook zijn, we mogen allemaal Gods genade mee naar huis nemen en die uitstralen de wereld in. Leven en handelen en wandelen, waardig de roeping waarmee wij geroepen zijn. De één als leraar, de ander als huisvrouw, een derde als bouwvakker, een vierde als fruitteler, een vijfde als winkelier, een zesde als dominee en zo kunnen we doorgaan. U allen, ik ook, worden door Paulus vermaand te wandelen, waardig de roeping waarmee wij tot het Avondmaal geroepen werden en welke we ook in het Avondmaal ontvangen hebben. Wandelt u mee?

Amen.

Niet vergeten

Een vraag aan u persoonlijk: denkt u nog wel eens terug aan de ogenblikken, toen u Belijdenis hebt gedaan, of toen u de kinderen ten Doop hield, of toen u in een ernstig gebed “Ja” zei tegen God? Ogenblikken om nooit te vergeten. Ja toch? En toch, hoe vaak gebeurt het niet met ons, dat we ze kwijt raken en zo maar gedachteloos verder leven, alsof die ogenblikken er nooit geweest waren…

Psalm 103, 2
“Vergeet niet één van Zijn weldaden”

“Vergeet nooit één van Zijn weldadigheden, vergeet ze niet,
’t is God, die ze u bewees.”

Hoe vaak hebben de ouderen onder ons dit niet gezongen? In menige Gemeente, en ook in Verpleeghuizen, wordt dit nog zó gezongen, in de oude berijming.

En goede herinnering, die we steeds weer moeten horen: dat we niet moeten vergeten!

Niet vergeten. Nee. Toch is het voor sommigen een zegen, dat zij vergeten kúnnen! Ik denk bijvoorbeeld aan die mensen, die verschrikkelijke dingen hebben meegemaakt. Of die mensen, die het nú zo veel slechter hebben dan vroeger. Dan komen de herinneringen… Wat goed is het dan om te kunnen vergeten, hoe ’t was en hoe ’t had kunnen zijn, wat je allemaal missen moet of gemist hebt in je leven.

Maar er zijn ook dingen, die je nooit vergeten mág, zoals de Psalmdichter ons toeroept: “Vergeet nooit één van Zijn weldaden!”

Een vraag aan u persoonlijk: denkt u nog wel eens terug aan de ogenblikken, toen u Belijdenis hebt gedaan, of toen u de kinderen ten Doop hield, of toen u in een ernstig gebed “Ja” zei tegen God? Ogenblikken om nooit te vergeten. Ja toch? En toch, hoe vaak gebeurt het niet met ons, dat we ze kwijt raken en zo maar gedachteloos verder leven, alsof die ogenblikken er nooit geweest waren.

De tijd gaat ook zo snel en het leven vraagt zo veel van ons. Je kunt niet altijd bij het oude blijven stilstaan. Wat geweest is, is geweest. O ja? En toen dan? U dacht, dat u ze nooit zou vergeten! Er zijn van die dingen en momenten in het leven, die je maar beter kunt vasthouden, waar je steeds opnieuw bij stil moet blijven staan. GODS WELDADEN! Vroeger waren ze er, altijd zijn ze er geweest en nóg zijn ze er, kijk maar eens goed! Gods weldaden, die we niet los mogen laten, omdat zij óns niet loslaten. Daarin heeft u immers gevoeld, dat God naar u omzag. En dat doet Hij nóg! Hij laat niet varen de werken van Zijn handen. En u moet dat ook niet doen: laten varen de werken van Gods handen.

Daarom: NOOIT VERGETEN! God is getrouw, ook als wij trouweloos zijn. Hij vergeet niet, ook als wij zo vergeetachtig zijn. Gelukkig maar!

See

U heeft er misschien nog nooit van gehoord, toch is het de moeite waard! Het is namelijk een klein schilderachtig plaatsje in één van de mooiste streken van Oostenrijk. Het ligt helemaal aan de Westkant, in het Paznauntal, dat zich uitstrekt van Landeck de hoogte in tot de Bielerhöhe (2036 m), waarna het overgaat in het Montafondal en weer afzakt tot Bludenz.

U heeft er misschien nog nooit van gehoord, toch is het de moeite waard! Het is namelijk een klein schilderachtig plaatsje in één van de mooiste streken van Oostenrijk. Het ligt helemaal aan de Westkant, in het Paznauntal, dat zich uitstrekt van Landeck de hoogte in tot de Bielerhöhe (2036 m), waarna het overgaat in het Montafondal en weer afzakt tot Bludenz. In het Paznauntal heb je nog de grotere plaatsen Ischgl en Galtür. In de winter is het daar erg druk, vanwege de wintersport. Maar in de tijd, dat wij daar waren, was het er erg rustig.

We verbleven in een prachtig familiehotel, zeer “preiswert”. Het hotel heet “Mallaun” naar de naam van de familie. Het is er erg gezellig, omdat je de familieleden (man, vrouw, dochter, schoonzoon) persoonlijk kunt aanspreken. Een heel goede verzorging ook. Mooie kamers en een uistekende keuken.

Het hotel ligt vlak onder een kabelbaan met “eitjes”, die omhoog gaat naar de alm, waar ‘s-winters prachtig geskied kan worden. Vanuit See kun je naar het oude stadje Landeck , waar een uitgebreid winkelcentrum is.

We hebben tochten gemaakt door het Kaunertal, het Pitztal en het Oetztal en via Nauders naar Italië, over de Reschen Pass het Vintschtal in, tot Burgeis. Natuurlijk waren we ook boven op de Bielerhöhe, waar we allemaal loslopende koeien en paarden konden aaien. En niet te vergeten het prachtige klooster in Stams! Heen zijn we gegaan over Reutte en de Fern Pass en toen een stuk autobaan naar Landeck. Maar omdat ons tolkaartje van 10 dagen op was, zijn we terug gegaan binnen over St.Anton en Lech en zo naar Reutte, werkelijk een schitterende route!

Zowel op de heen- als op de terugreis hebben we overnacht in Giengen, in hotel Salzburgerhof. Dit stadje ligt op de weg van Würzburg naar Ulm, zo’n 20 km boven de Kreuzung Ulm/Eichingen. Het is een erg mooi oud stadje.

Wilt u meer weten? Kijk naar onze vakantiefoto’s! 

Vakantie in See – Foto’s

Wilhelminadorp – 25 jaar geleden

Het kerkje in Wilhelminadorp ligt lieftallig verscholen tussen oude dennenbomen. Het nodigt uit om er eens binnen te gaan. U wordt begroet door koster Jan van der Velde, die reeds 37 jaar, en door zijn vrouw Greta, die al 53 jaar ter plaatse het kostersschap behartigen. Onder de welluidende tonen van organist J.Willemstein, reeds 31 jaar bij ons organist, treedt u dan het kerkje binnen…

Dit is het verhaal van een kleine Gemeente: zo’n 350 leden (lidmaten, doopleden en geboorteleden). De Gemeente kan niet bogen op een oude geschiedenis, want zij bestaat nog maar 140 jaar. Toch is er in die vrij korte tijd heel wat gebeurd! Daarover wil ik u graag iets vertellen.

De geschiedenis van de Hervormde Gemeente in Wilhelminadorp loopt parallel met de geschiedenis van de Wilhelminapolder. Wilhelminadorpers heten in de wandeling dan ook “poldersen”. En als een dominee in Wilhelminadorp preekt, dan preekt ie “in de polder”.

Het jaar 1841 geldt als het officiële stichtingsjaar van onze Gemeente. Lange tijd is de Gemeente gecombineerd geweest met de Hervormde Gemeente van Goes. In de jaren is een combinatie ontstaan met Kats. Sinds mijn komst in 1978 is de Hervormde Gemeente van Wilhelminadorp gecombineerd met de geestelijke verzorging van verpleeghuis Ter Valcke in Goes. Samen hebben ze dus één predikant. Tijdens de 140 jaar van haar bestaan hebben zeer illustere predikheren de Gemeente mogen dienen. Het meest tot de verbeelding spreekt wel de “oude Gunning”. Deze predikant, ds. J. H. Gunning, is later erg bekend geworden door de uitgave van het bekende blaadje “Pniël”. Maar wie herinnert zich ook niet de namen van Prof. Dankbaar, ds. De Vries, ds. Cornelder en ds. Lindeboom? Ze hebben allemaal in Wilhelminadorp gestaan en gewoond in de oude pastorie aan het kanaal.

Het kerkje in Wilhelminadorp ligt lieftallig verscholen tussen oude dennenbomen. Het nodigt uit om er eens binnen te gaan. U wordt begroet door koster Jan van der Velde, die reeds 37 jaar, en door zijn vrouw Greta, die al 53 jaar ter plaatse het kostersschap behartigen. Onder de welluidende tonen van organist J.Willemstein, reeds 31 jaar bij ons organist, treedt u dan het kerkje binnen. Let op: de banken zijn hard en smal, maar het voorgeslacht placht er ruim anderhalf uur op te zitten, dus zal het u ook wel een uurtje lukken. Als het schemert, gaan de Jugendstillampen aan! Een feestelijk gezicht. Op de feestdagen wordt de dienst luister bijgezet door pistonblazers van de fanfare “De Echo”. Met Pasen was gedurende de laatste jaren bij ons de hele fanfare te gast. De Paasliederen spetterden dan de kerk uit!

De Gemeente heeft een bloeiende vrouwenvereniging, “Eltheto” geheten, met zo’n 30 leden en een geschiedenis van nu al 27 jaar (1981). Er zijn gelukkig ook verschillende jonge gezinnen in het dorp, die regelmatig zorgen voor vreugdevolle arbeid aan het doopvont. Er is ook een Gezinnenkring. Het Heilig Avondmaal wordt vier keer per jaar gevierd met ca.65 deelnemers. Het aantal kerkgangers schommelt tussen de 60 en 120 met uitschieters naar beneden van 30. En naar boven (de Paas- en Kerstgangers!) van tegen de 250.

Tenslotte rest mij nog te vertellen, dat de Gemeente binnenkort weer een pastorie met eigen dominee in het dorp zal krijgen, want ik zelf hoop daar eind van het jaar te gaan wonen in een nog te bouwen (voor mijn handicap aangepaste) woning. En … we hopen daar nog lang te blijven ook, want Wilhelminadorp is best een fijne Gemeente.

(dit stuk is in 1981 geschreven; ik ben er nog tot 1996 gebleven)

Voor meer foto’s van “Wilhelminadorp”, klik hier.

Ik heb nog enkele oude krantenknipsels gevonden, waarin ons kosterspaar Jan en Greta v.d.Velde in het zonnetje wordt gezet. Ook een gehouden toespraak voor onze onvolprezen organist Jacob Willemstein.

Worden als de kinderen

Als je leeft uit vertrouwen wordt je kwetsbaar. Toch, zegt Jezus, van zulke mensen is het Koninkrijk van God. Mensen, die misschien uiterlijk niet zo meetellen, maar zij hebben een innerlijke kracht.

Mattheüs 18, 1-6; 19, 13-15; 11, 25

Op dat moment kwamen de leerlingen naar Jezus toe met de vraag:
Wie is nu de grootste in het rijk der hemelen?
En Hij riep een kind bij zich, plaatste het in hun midden en zei:
Ik garandeer jullie: wanneer jullie niet veranderen en worden zoals de kinderen, zullen jullie het rijk van de hemelen niet eens binnen komen. Daarom: wie zich zelf gewoon zal vinden zoals dit kind, die is het grootste in het rijk van de hemelen. En wie zo’n kind opneemt in Mijn naam, neemt Mij op. Maar wie één van deze kleinen, die op Mij vertrouwen, in de val laat lopen, hem moet een molensteen om de hals gehangen worden en hij moet in de diepte van de zee verdronken worden.
Toen werden er kinderen bij Hem gebracht, opdat Hij hun de handen zou opleggen en voor hen zou bidden. Maar de leerlingen straften hen af. Maar Jezus zei: Laat die kinderen! En verhindert hen niet bij Me te komen. Want van hen die zijn zoals zij is het Koninkrijk van de hemelen. En na hen de handen te hebben opgelegd, ging Hij weg vandaar.

Ik dank U, Vader, Heer van hemel en aarde,
Dat U deze dingen verborgen hebt gehouden
Voor wijzen en verstandigen,
En ze toegankelijk hebt gemaakt voor schoolkinderen.

Kinderen hebben iets, waar ouderen jaloers op kunnen zijn!

De Here Jezus zag dat ook, Hij was een goede observator, niets ontging Hem. Hij kende de mensen door en door! Hij zag iets in kinderen, waar veel mensen waarschijnlijk geen oog voor hebben. Iets moois, iets ontwapenends, iets wat nodig is voor het Koninkrijk van God. Hoe moet je dat nou noemen? Is het de spontaneïteit? Of het kinderlijke vertrouwen? Of de gewoonheid, de kwetsbaarheid van kinderen? Of hun openheid?

Een kind is spontaan, tenminste meestal (als ze niet al te verlegen zijn!), ze zeggen precies wat zij voelen, ze zijn ook gauw tevreden (tenminste, als ze niet te zeer verwend zijn!). Een kinderhand is gauw gevuld, zeggen we dan. Een kind is ook gemakkelijk van vertrouwen. Daarom zijn zij ook erg kwetsbaar. Een kind vertrouwt spontaan op de zorgen van zijn ouders. Zo’n kind hoeft zich geen zorgen te maken om het eten, de kleren en alle primaire levensbehoeften. Moeder zorgt wel, vader ook. In het hoofd van een kind komt niet de vraag op, of het ooit wel eens anders zou kunnen zijn. De kinderwereld is eigenlijk doortrokken van de aanwezigheid van vader en moeder. Daarom is het zo erg voor de kinderen, wanneer vader en moeder uit elkaar gaan.

Ik denk, dat de Heer deze onbezorgdheid en dit vertrouwen bij kinderen heeft gezien en daarom hen als voorbeeld heeft genomen. Het is een soort gelijkenis van wat er gaande is in het Koninkrijk van God. Bij God (de Vader en de Moeder tegelijk) voelt iedereen zich thuis. Iedereen mag daar zijn zoals hij of zij is. Je mag je in het Koninkrijk echt thuis voelen, omdat je mag vertrouwen dat er voor je wordt gezorgd. Zó’n samenleving is in onze wereld nog ver te zoeken. Maar eens zal het er ook hier zijn, als Gods Koninkrijk op aarde zal zijn gekomen. Voorlopig is het echter alleen nog maar een droom, die elke dag opnieuw in gruzelementen valt. Voor Jezus is het geen droom, maar al werkelijkheid. En daarom roept Hij de mensen op om er in te geloven en er aan te werken. Zo roept Hij ons toe in de Bergrede (Matth.6, 31v): “Maak je dus niet bezorgd, zeggende: wat moeten we eten? Of; wat moeten we drinken? Of: wat moeten we aantrekken? Want op dat alles zijn de heidenen uit. Jullie hemelse Vader weet wel, dat jullie dat allemaal nodig hebben. Maar jullie moeten allereerst uit zijn op het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid, dan zal dat alles jullie er bij gegeven worden.”

Ja, als we naar God luisterden en zó waren als Hij! Zo genadig ook, want dat is Zijn gerechtigheid: dat Hij genade voor recht laat gelden. Ja, dan zou de wereld er heel anders uit zien! Ja, en als we dat nog niet zouden kunnen zoals Jezus ons dat heeft voorgedaan in Zijn leven en Zijn sterven, als we dan toch tenminste maar zó rechtvaardig waren door iedereen het zijne te geven, dan zou de wereld al heel anders worden dan nu. Dan hoefden we niet meer bang te zijn voor oorlogen en aanslagen, vervolging en onderdrukking. Ja, als we rechtvaardig waren, zowel in kleine kring, ouders en kinderen, als in de grote wereld, dan zou er een eerlijke verdeling van werk en inkomen, van voedsel en levenskansen zijn. Samen delen, weet u nog? Was dat niet eens het motto van het CDA? Als het eens zó was, dan hoefden we ons geen zorgen te maken over zo veel dingen.

Vertrouwen hebben in God en in elkaar, dat zien we bij het kind. Een kind kan zich nog niet voorstellen, hoe gemeen mensen kunnen zijn. Oudere mensen, met al hun levenservaring, zeggen wel eens, dat je eigenlijk niemand kunt vertrouwen. Daarom moeten mensen weer als kinderen worden, levend vanuit de “basic trust”, het basis-vertrouwen dat God hen geven wil en dat zij ook elkaar moeten geven, zodat je elkaar weer vertrouwen kúnt!

“Op dat moment kwamen de discipelen naar Jezus toe met de vraag: wie is nu de grootste in het Koninkrijk der hemelen? En Hij riep een kind bij Zich, plaatste het in hun midden en zei: wanneer jullie niet veranderen en worden als de kinderen, zullen jullie het Rijk van de hemelen niet eens binnen komen. Daarom: wie zich zelf gewoon zal vinden als dit kind, die is het grootst in het Rijk van de hemelen.”

Er is geen vertrouwen meer onder elkaar, als mensen zich deze vraag beginnen te stellen: Wie is het grootst? Daarmee begint altijd de strijd om de macht, in het klein en in het groot. Mensen gaan zich iets verbeelden en beginnen zich langzaam boven anderen te verheffen. Bij kinderen zie je dat ook al gebeuren, als ze groter worden en gaan pesten. In de Bijbel is dat een fundamenteel gegeven. Kijk naar Kaïn en Abel en naar Jakob en Esau. De één verheft zich boven de ander. Zó zijn de oorlogen ontstaan, de scheiding tussen onderdrukkers en onderdrukten, groten en kleinen, rijken en armen, belangrijke en onbelangrijke mensen. De basis van het vertrouwen wordt langzamerhand ondermijnd. Je kunt niet meer geloven in een samenleving, waarin jou het leven onmogelijk wordt gemaakt.

Het is goed om temidden van deze machtsstrijd tussen mensen af en toe eens een kind er bij te halen. Dat heeft nog geen pretenties, het is nog gewoon en eerlijk en vol vertrouwen, tenminste als het nog niet door volwassenen verknoeid is. Het woord, dat Jezus hier gebruikt, wordt vaak ten onrechte vertaald met “nederig”, “zich gering achten”. Maar het Griekse “tapeinos,” en het werkwoord “tapeinoö” betekent eerder “gewoon” en “gewoon zijn”. Kinderen vernederen zich zelf ook niet en hoeven zich zelf niet gering te achten. Ze zijn “gewoon”, die ze zijn. Het Latijnse synoniem “humilis, humus” betekent “grond, aarde”. Het gaat er dus om, dat je met beide voeten op de grond staat, gewoon zoals je bent. Doe niet “groter” of “hoger” dan je bent. Iemand, die gewoon is , kent zijn plaats en is daar van binnen uit tevreden mee. Dan hoef je je niet “meer” te voelen dan een ander.

Zó bedoelt Jezus dat met het kind, dat Hij de discipelen voorhoudt. De Heer is geen romanticus, die de kinderen idealiseert, en dat moeten wij ook maar niet doen. Ideale kinderen bestaan er trouwens niet. Maar Jezus is concreet: Hij roept dit kind en plaatst het temidden van de discipelen, van wie de één graag meer wil zijn dan de ander. En Hij zegt: “Kijk nou eens goed naar dit kind. Daar kun je van leren. Als jullie niet gewoon en pretentieloos zijn als dit kind, zullen jullie het Rijk van de hemelen, die ideale samenleving van God en mensen, niet eens binnen komen, laat staan dat je er de grootste zou zijn!”

Misschien bedoelt Jezus ook wel de kwetsbaarheid van een kind. In Jezus’ tijd telde een kind niet mee, net zoals de vrouw. Een kind is in de Bijbel: beginneling, onervaren, en daardoor niet meetellend. Het behoort tot de categorie van de armen en verdrukten, waartoe ook de weduwen en wezen behoren. Niemand komt voor ze op. Zij waren met recht altijd “kind van de rekening”. Ook in onze maatschappij, die zogenaamd “beschaafd” is, is er een mishandeling van kinderen, waar je van schrikt. Gelukkig is er door de inzet van minister Rouvoet nu veel aandacht gekomen voor dit probleem. Er worden Centra voor Jeugd en Gezin opgericht om problemen sneller te onderkennen en gezamenlijk aan te pakken. Jezus deed dit toen al, overal waar Hij kinderen tegenkwam. Hij trekt partij voor de kinderen, die altijd de dupe zijn.

“En wie zo’n kind opneemt in Mijn naam, neemt Mij op. Maar wie één van deze kleinen, die op Mij vertrouwen, in de val laat lopen, hem moet een molensteen om de hals gehangen worden en hij moet in de diepte van de zee verdronken worden.”

“Toen werden er kinderen bij Hem gebracht, opdat Hij hun de handen zou opleggen en voor hen zou bidden. Maar de leerlingen straften hen af. Maar Jezus zei: Laat de kinderen! En verhindert hen niet bij Mij te komen. Want van hen, die zó zijn, is het Koninkrijk der hemelen. En na hen de handen te hebben opgelegd, ging Hij vandaar.”

Wat van kinderen geldt, geldt ook voor grote mensen. Als je leeft uit vertrouwen wordt je kwetsbaar. Toch, zegt Jezus, van zulke mensen is het Koninkrijk van God. Mensen, die misschien uiterlijk niet zo meetellen, maar zij hebben een innerlijke kracht. Zij worden niet agressief, maar zoeken hun kracht in geweldloze weerbaarheid. Zulke mensen staan al met één been in het Koninkrijk van God!

Tenslotte ontdekte Jezus bij kinderen nog iets anders. Hun openheid. Zij staan open voor nieuwe dingen, voor de toekomst, nieuwe dingen, nieuwe ervaringen, onvermoede mogelijkheden. Zij worden nog geraakt door visioenen en dromen. Zo wil Jezus, dat ook wij zijn. Ook wij mogen openstaan naar de nieuwe toekomst, die God geeft, verwachtende het Koninkrijk der hemelen!

Voor mensen, die het allemaal al lang weten en die al helemaal geen gevoel meer hebben voor nieuwe dingen, kan er ook nooit meer iets nieuws gebeuren. Zij zijn afgestompt en rekenen alleen maar op hún zekerheden. Het mysterie van Gods Koninkrijk, van God als Vader en de gelovigen als Zijn kinderen, blijft hen verborgen. Zij zullen nooit het wonder meemaken van het elke dag weer mogen ontvangen “om niet”, uit genade alleen. Hun leven bestaat alleen maar in de optelsom 1 + 1 = 2, maar dat 1 + 1 = 3ook waar kan zijn, wil er bij hen niet in. Dat is toch het wonder van God: waar 2 of 3 in Mijn naam tezamen zijn, ben Ik in hun midden!

Zou de Heer daarom niet verzucht hebben: “Ik dank U, Vader, Heer van hemel en aarde, dat U deze dingen verborgen hebt gehouden voor wijzen en verstandigen, en ze toegankelijk hebt gemaakt voor kinderen.” De zogenaamde wijzen en verstandigen, dat zijn de rekenaars van daarnet, die alles zo precies kunnen voorrekenen en die de grootsten willen zijn. De kinderen, dat zijn de dromers en zieners van morgen, van Gods heerlijke toekomst!

Vertrouwen, gewoonheid, kwetsbaarheid en openheid. Als je goed kijkt, zie je het hier en daar op een kindergezicht. Jezus zag het ook en wijst ons er op:

“Denk er aan, kijk maar eens goed, als jullie niet worden als de kinderen, komt er van Gods Koninkrijk niets voor jullie!”

Gabriël Smit (uit “Evenbeeld”) zegt het zó in zijn ontroerende gedicht:

Kinderogen

Een klein kind kijkt met grote ogen,
Van grote mensen zijn de ogen kleiner,
Zien minder, kiezen, onderscheiden
Tussen wat nodig kan zijn of onnodig.

De wereld valt in duizend afgebroken
Scherven uit elkaar, telkens blijven
Dingen achter, ongezien, of drijven
Als hoge wolken onzichtbaar over.

Ook een kind kijkt naar de dingen
En kiest, maar het heeft nog geen wereld,
Het heeft al wel zijn eigen leven
Maar moet aan anderen nog winnen.

Moeilijk is dat, – mijn ogen zijn te klein
Om groot en eigen als een kind te zijn.

Amen

Kerken kijken – Fontenay

Het was in de eerste eeuwen van het Christendom gebruikelijk om ergens in de wildernis te gaan wonen als een soort kluizenaar om daar je leven aan God te wijden. Benedictus propageerde een soort huis te bouwen om daar de kluizenaars een onderkomen te bieden. Bedoeld werd een hemels Jeruzalem hier op aarde. Zo ontstonden de kloosters.

Veel Romaanse kunst vind je nog terug in oude kloosters, In Bourgogne heb je b.v. nog een oud Cisterciënser klooster in Fontenay.

De Cisterciënsers waren een reactie op de Benedictijnen, de kloosterorde die in de 5e eeuw gesticht was door Benedictus. Het was in de eerste eeuwen van het Christendom gebruikelijk om ergens in de wildernis te gaan wonen als een soort kluizenaar om daar je leven aan God te wijden. Benedictus propageerde een soort huis te bouwen om daar de kluizenaars een onderkomen te bieden. Bedoeld werd een hemels Jeruzalem hier op aarde.

Zo ontstonden de kloosters. Het woord “klooster” is afgeleid van het Latijnse “claustrum”, dat is “afgesloten ruimte”.  Benedictus stelde een dagelijkse cyclus in van gebeden en arbeid en rust volgens de zgn.Benedictijner regels. Sommige van deze kloosters werden steeds groter en rijker (door legaten) en dus machtiger. En dat riep weerstand op. Sommigen traden uit, omdat zij vonden dat het nooit zo bedoeld was. Zij zochten de eenvoud en de armoede. Enkelen van hen begonnen nieuwe kloosters, o.a. in Clervaux en Citeaux.

Bernard van Clervaux werd de meest aansprekende figuur van deze richting. En zij kregen de naam van Citeaux: Cisterciënsers. Enkele van hun kloosters (12e eeuw) zijn nog over gebleven. De meest bekende is die van Fontenay in Bourgondië (1139-1147). Zij worden gekenmerkt door soberheid en eenvoud, als protest tegen de verwereldlijking van de Kerk en met name de Benedictijner kloosters (met name dat van Cluny!).

Mevr.Aly Brug beschreef dit klooster in haar artikel in het Centraal Weekblad van 24 augustus j.l. aldus:
“De eerste aanblik van de kruiskerk geeft duidelijk de cisterciënzer gedachte weer: geen tierelantijnen, maar soberheid. De toren ontbreekt, boven het simpele portaal zijn zeven lancetvormige vensters aangebracht als vewijzing naar de zeven sacramenten. Kleine vensters in de langgerekte kerk laten het daglicht nauwelijks toe. De forse pijlers vertellen over strengheid en kracht, maar bij rondwandelen ervaar ik ook zuiverheid en een sacrale sfeer. In de noordelijke arm van de kruiskerk staat eenzaam op een sokkel Onze Lieve Vrouwe van Fontenay, ze stamt uit de 13e eeuw en is prachtig. Ik aai voorzichtig langs haar stenen kleed, ze reageert niet, heeft slechts aandacht voor haar Kindje.”

We gaan naar binnen en worden direct getroffen door het spitsboogvormige tongewelf met prachtige gordelbogen. Er is een diffuus licht: alleen uit de kleine vensters van de Oostelijke en Westelijke façade komt licht naar binnen. Midden in de kerk gaat een trap omhoog, naar de grote slaapzaal van de monniken.
Aly Brug gaat verder: “We beklimmen de nachttrap en staan in de slaapzaal Een vloer van keien, maar het daglicht mag hier binnenkomen. Fraai is het gewelfde plafond van kastanjehout. We dalen weer af, een kleine deur naast de nachttrap geeft toegang tot de kruisgangen en dan is het roerloos genieten van opperste schoonheid.”

Hier bevinden we ons in het klooster en in gedachten zien we de monniken rondlopen, met een brevier in hun handen. In het midden is een hof. En op het eind van één van deze gingen ligt de kapittelzaal, waar de maaltijden werden gehouden en elke dag een kapittel uit de orde-voorschriften werd gelezen. Je droomt hier weg in een ver verleden. Kijkt u maar naar de foto’s: zij spreken voor zich zelf!

Voor meer foto’s van de Abdij in Fontenay, klik hier.

Onze Huisgenoten – Nouschka, Willy en Tijgertje

…een andere kater, Tijger (nr.2) geheten, was een keer aangereden en meer dood dan levend naar huis gekomen. We hadden hem al de hele dag gemist, en toen opeens stond hij daar bij de hoek van het huis. Hij kon eigenlijk niet meer lopen en z’n tong hing half buiten z’n bekje, een vreselijk gezicht. Het was toen Hemelvaartsdag en onze eigen dierenarts had geen dienst. We moesten toen naar een paar dorpen verder op…

Toen we 11 jaar geleden van Zeeland naar Barendrecht verhuisden, hadden we 4 katten! De schrik van de buurt!

Eentje, onze liefste, het enige vrouwtje ook, Nouschka gedoopt, is na een paar maanden verdwenen, zo maar verdwenen en nooit meer ergens getraceerd, wat we ook deden. De overige vier zijn de een na de ander “ingeslapen” en overreden (de laatste).

Voor meer foto’s van “Nouschka”, klik hier.

Wij hadden ook een “Willem”, maar die heette “Willy”. Dat was een prachtige spierwitte kater, die was komen aanlopen in het verpleeghuis te Goes, waar ik toen nog werkte. Hij bleef maar voor mijn deur zitten. Toen zeiden collega’s op de gang: hij heeft jou uitgekozen! Maar ja, we hadden al drie katten, dus….. moest ik het wel eerst in de familiekring gooien. De kinderen enthousiast: “ja, Papa, neem hem maar mee hoor!” Nou, dat heb ik toen gedaan, en omdat er toen een beroemde bokser was, “Willy de Wit”, hebben we hem maar de naam Willy gegeven.

Voor meer foto’s van “Willy”, klik hier.

Een andere kater, Tijger (nr.2) geheten, was een keer aangereden en meer dood dan levend naar huis gekomen. We hadden hem al de hele dag gemist, en toen opeens stond hij daar bij de hoek van het huis. Hij kon eigenlijk niet meer lopen en z’n tong hing half buiten z’n bekje, een vreselijk gezicht. Het was toen Hemelvaartsdag en onze eigen dierenarts had geen dienst. We moesten toen naar een paar dorpen verder op. Die nog jonge dierenarts ontfermde zich toen echt over onze poes. Hij zag er zo deerniswekkend uit, maar hij gaf ons toch nog moed, die dierenarts. Laat hem maar hier, we zullen wel voor hem zorgen. Enfin, hij heeft hem toen geopereerd, de helft van zijn tong er af. Normaal eten kon hij niet meer, alleen maar een beetje slobberen. Zich zelf schoon likken ging natuurlijk ook niet meer. En één van voorpootjes hing er bij. Toch, zei de dierenarts, het kan nog goed komen, we moeten het beest de kans geven. En warempel, na een paar weken, toen onze jongste dochter hem met een pipetje te eten gaf, hoorden we een kreet: Mama, Papa, kom nou eens gauw kijken, Tijger kan z’n pootje weer bewegen! Hij krauwde met z’n “verlamde” pootje over het vloerkleed, en enkele weken verder klom hij er weer mee in de hoogste bomen! Ja, we hebben wat meegemaakt met onze katten!

Voor meer foto’s van “Tijger(nr.2)”, klik hier.

Over Tijgertje en Paco en de konijnen Leenje en Lotje vertel ik de volgende keer nog meer.

Man en vrouw

Thuisgekomen in Nederland, anno 2007, met zo’n 50.000 scheidingen per jaar mogen we van het twistgesprek tussen Jezus en Farizeeën best het één en ander leren.

Marcus 10, 2-12

Man en vrouw, je raakt er niet over uitgepraat! Huwelijk, relatie, scheiding, het zijn onderwerpen van alle dag. Lange tijd is het huwelijk “uit” geweest, maar nu schijnt het weer een beetje “in” te zijn. Het huwelijk zoals wij dat kennen is er ook niet altijd geweest. Dat je met één partner getrouwd bent is betrekkelijk nieuw in de geschiedenis van de mensheid. In het Oude Testament lezen we bijvoorbeeld dat de aartsvaders met meerdere vrouwen een relatie hadden. Ook werd er in die tijd al gescheiden. Daar waren bepaalde regels voor. In Deuteronomium 24 staat, dat een man zijn vrouw mag wegsturen, wanneer hij niet meer van haar houdt of omdat hij iets onbehoorlijks bij haar ontdekt heeft. Meestal wordt dat uitgelegd als “overspel” maar dat hoeft helemaal niet. In Jezus’ tijd liepen de meningen daarover nogal uiteen. In onze tekst uit Marcus 10 gaat het dan ook om een zeer actuele kwestie. Er bestonden in die tijd twee opvattingen over wat “onbehoorlijk” zou zijn: de school van Sjammai en de school van Hillel. De eerste verklaarde “iets onbehoorlijks” als overspel, de andere legde uit dat “iets onbehoorlijks” van alles kon zijn, waardoor een man niet meer van zijn vrouw kon houden. Het kwam dan ook voor, dat een vrouw om een kleinigheid werd weggestuurd. En die vrouw kon er niets tegen in brengen, zij was machteloos en rechteloos.

Duidelijk is, dat in de bijbelse wereld de verhouding tussen man en vrouw helemaal vanuit de man gedacht en geregeld is. Er was zelfs een uitdrukking voor: “de vrouw kan verstoten worden of zij wil of niet, maar de man kan zijn vrouw verstoten wanneer hij wil.” Dit is dan ook de achtergrond van onze geschiedenis in Marcus 10, die ook in Mattheüs 19 verteld wordt.

Aan Jezus wordt gevraagd: “Mag een man zijn vrouw in de steek laten?” Bij Mattheüs staat er bij: “…om elke willekeurige reden?”. Je kunt er aan toevoegen: of alleen in geval van overspel?

Wat doet Jezus met deze vraag?

Hij stelt eerst een tegenvraag: “Wat heeft Mozes voorgeschreven?” Zij kunnen alleen maar zeggen, dat Mozes helemaal niets heeft voorgeschreven. Alleen heeft hij toegestaan om een scheidsbrief te schrijven en een vrouw daarmee weg te sturen. Waarop Jezus nogal fel antwoordt: “Jullie weten best, dat Mozes deze bepaling heeft gemaakt vanwege de hardheid van jullie mannen tegenover jullie vrouwen. Het betekent immers niet, dat jullie je vrouw zo maar kunt wegsturen, maar dat er een gedegen reden voor moet zijn. Vandaar die scheidingsbrief. Daar moet de reden in genoemd worden.”

Dan verwijst de Heer naar het oude scheppingsverhaal. De mens is als man en vrouw geschapen, omdat het niet goed is dat de mens alleen is. God is ook niet alleen, Hij is omringd door engelen. Zo is het ook met de mens, zó heeft God het bedoeld toen Hij ze als een paar schiep. Ook de dieren schiep Hij zó: mannetje vrouwtje. Om voor elkaar een hulp te zijn, om sámen te zijn, elkaars steun en toeverlaat. De apostel Paulus haalt dit ook naar voren in 1 Kor.11: “In de Heer is evenmin de vrouw zonder man iets als de man zonder vrouw. Want gelijk de vrouw uit de man is, zo is ook de man door de vrouw; alles is echter uit God. (vers 11). De eenheid tussen man en vrouw is dus door God zo bedoeld, dat zij samen volledig mens zouden zijn! Eigenlijk is het een wonder, een mysterie. Het gaat daarbij om het heil van de mens. Dat zij gelukkig zullen zijn en samen één geheel. Heil is toch “heling, heelmaking”. Twee aparte stukken worden tot één geheel. Zo zou het moeten zijn in het huwelijk: sámen meer mens, sámen een héle mens!

Door de mensen hierop te wijzen laat Jezus de mensen voelen, hoe verkeerd zij handelen om iets “heels” stuk te maken. Hoe hard zij zijn en hoe “wettisch” zij omgaan met de van God gegeven man-vrouw relatie. Hard, omdat zij zich bij de scheiding niet bekommeren om het lot van de vrouw. En wettisch, omdat zij de oorspronkelijke bedoeling van de man-vrouw relatie niet meer onderkennen en in feite ondergeschikt hebben gemaakt aan latere wetten en bepalingen. Jezus gaat hier fel tegen in. “Man en vrouw zijn één”, zegt Hij. Je kunt maar niet naar willekeur omspringen met de vrouw, als een wegwerpvoorwerp. Als het over de vrouw gaat, gaat het ook over de man. Die twee horen immers samen, het is vanaf het begin een mysterie van God. Wat door het geheim van de levende God op dit niveau met elkaar verbonden is, daar mag de mens niet aankomen, daar moet die niet tussen gaan zitten, daar moet hij eerbiedig mee omgaan, anders komen er brokken. “Wat dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet.”

Een bekende tekst, maar meer gebruikt in de geest van “Wat de ambtenaar van de burgerlijke stand of de kerk heeft samengevoegd, scheide de mens niet.” En dat is toch wel iets anders dan “Wat God heeft samengevoegd…” Hier gaat het om het mysterie van God, terwijl het bij het eerste gaat om juridische en kerkelijke regelingen, door mensen gemaakt. Jezus geeft er geen nieuwe bepaling bij, maar vraagt van de harde en wettische Farizeeën juist eerbied voor het mysterie in de verhouding tussen man en vrouw.

“Wat God heeft samengevoegd scheide de mens niet.” Doe dat niet, laat dat, blijf daar van af! Jezus spreekt vermanend, niet verbiedend. Kom mensen, laat dat toch niet gebeuren, daar komen ongelukken van! Maar probeer van het huwelijk toch iets goeds en moois te maken, zoals God het bedoeld heeft. Als je het huwelijk kapot maakt in een scheiding, denk niet dat zoiets zo maar kan, zoiets doe je niet zonder schade voor die ander maar ook voor je zelf. Het is echt een wijze vermaning en aansporing van de Heer. Wij moeten er geen verbod van maken. Vaak is dat gebeurd en het gebeurt nog, dat mensen zeggen, dat Jezus tegen de scheiding is. Maar er staat niet in onze tekst, dat een mens in geen geval mag scheiden. Dat zou ook onevangelisch zijn, want dat zou betekenen dat je een onverdraaglijk verdriet zou willen laten voortbestaan. Soms is immers de verhouding tussen man en vrouw in een huwelijk ondraaglijk geworden. En dan is het beter om uit elkaar te gaan dan elkaars leven te verzuren.

Jezus reageert hier tegen een wettische harde mannenmoraal, waarbinnen de vrouw geen kans krijgt. Het gaat daarbij om een normale samenleving tussen twee mensen, en nog niet eens om de vraag, die tegenwoordig velen bezighoudt: of de getrouwde vrouw nog carrière kan maken”.

“Thuis gekomen”, zo gaat het verhaal verder,”thuis gekomen vroegen de leerlingen Hem opnieuw hierover.” “Thuis gekomen” kan bij Marcus ook betekenen: later, in de Christelijke Gemeente. Daar vroegen de kerkmensen aan hun leiders hoe ze Jezus’ woorden moesten opvatten. In de geest van de Heer neemt de Christelijke Gemeente de vrouw in bescherming tegen de heersende mannenmoraal van de Farizeeën: “wie zijn vrouw in de steek laat en met een ander rouwt, pleegt echtbreuk tegenover haar.” Nu wordt de willekeur van de man ten opzichte van zijn vrouw veroordeeld. Waarschijnlijk was nog niet verboden, dat een man twee vrouwen had, maar wel dat hij zijn eerste vrouw eenzijdig in de steek laat en in de plaats van haar een ander trouwt. Paulus vraagt al van een Gemeenteleider, dat hij de man is van één vrouw, zo lezen we in 1 Tim.3, 2.

Wat van de man gevraagd wordt, geldt ook voor de vrouw: zij mag ook haar man niet in de steek laten. Dat dit zou gebeuren, was in de tijd van Jezus, nog ondenkbaar, want de vrouw had toen nog geen enkel recht. Maar in de latere Grieks-Romeinse Gemeente kon dat wel voorkomen, omdat de vrouw daar al meer geëmancipeerd was. Toch was wat Jezus hier zei over de vrouw in de toenmalige Joodse mannencultuur zó opvallend, dat de discipelen bij Mattheüs uitroepen: “Als de verantwoordelijkheid van de man tegenover de vrouw zó ligt, is het niet voordelig voor de man om te trouwen!” (Matth.19, 10).

Thuisgekomen in Nederland, anno 2007, met zo’n 50.000 scheidingen per jaar en een nog sterke discriminatie van de vrouw in zo menig opzicht mogen we van het twistgesprek tussen Jezus en Farizeeën best het één en ander leren.

Ten eerste dat man en vrouw elkaars gelijke zijn. Zelfs Paulus, altijd single gebleven, komt daar niet langs heen: “Zoals de vrouw uit de man, zó is de man door de vrouw, beide zijn gelijke en hebben elkaar nodig.”

En dat is dan ook gelijk het tweede, wat we van Jezus leren kunnen: we zijn vrouwelijk en mannelijk om elkaar te helpen echt mens te worden. En dat niet alleen op het biologisch seksuele vlak, maar vooral ook op geestelijk gebied.

Communiceren is het geheim van een goed huwelijk. Daar moet je tijd voor vrij maken. Tegenwoordig hebben man en vrouw het zó druk, dat daar vaak geen gelegenheid voor is. Altijd maar werken en zorgen en stressen, dat je aan even bij elkaar zitten en praten niet toekomt. Zó wordt je samen meer mens! De ellende vandaag is, dat relaties meer rusten op eigen belang dan op het gezamenlijk belang om meer mens te worden. Het blijft een ontdekkingsreis van elkaar. En hoe langer dat duurt, hoe boeiender het wordt! Groeien aan elkaar.

Als derde punt zou ik willen noemen: het monogame huwelijk. Dat is een vrucht van de westerse beschaving. Het is zeker nog lang niet overal zo in de wereld. Het is en blijft ook een grote opgave voor twee mensen om levenslang bij elkaar te blijven. Bij 50.000 scheidingen per jaar betekent dit alleen al in Nederland, dat rond 100.000 mensen per jaar dit uiterste niet kunnen opbrengen. Dat geeft te denken. Veel mensen proberen die enge band van het westerse huwelijk ook wat te verruimen. Zij vinden het te benauwend en gaan over tot allerlei vormen van vriendschap, samenwonen, allerlei relaties aangaan, leefgemeenschappen enzovoort. Ik denk, dat het er bij al deze vormen van man-vrouw relatie steeds weer op zal neer komen, of men bereid is er aan te werken om sámen vollediger mens te worden. In dit licht moeten we ook bezien het samenleven van twee mannen of twee vrouwen, die vanuit de homofiele geaardheid elkaar helpen om tot een vollediger menszijn te komen.

Tenslotte nog dit. Ik hoor uit het woord van de Heiland:”Wat God verbonden heeft, scheide de mens niet”, dat in tijden van crisis – en dat maken we allemaal wel eens mee – je elkaar niet éénzijdig in de steek moet laten. Zolang de een de ander nog meent te kunnen helpen of nog door de ander geholpen kan worden, heb je nog boodschap aan elkaar en een opdracht voor elkaar. Pas als dat niet meer het geval is, als je elkaar niet meer kunt bijstaan, integendeel elkaar alleen nog maar in de weg staat, mogen we concluderen dat het huwelijk voorbij is. Dan zou je misschien moeten zeggen: Wat in Gods naam niet mogelijk is, moet een mens ook niet persé bij elkaar willen houden.

Jezus’ woord is een levend woord, het gaat om lévende mensen, gelukkige mensen. Geen starre verhoudingen, daar bloeit het leven niet in op. Als man en vrouw sta je al zo kwetsbaar tegenover elkaar. Daarom moeten we zachtzinnig met elkaar omgaan, de ander de ruimte geven en de eer die hem of haar toekomt. Zeg tegen elkaar: Wat ben ik toch blij met jou, jij maakt mij tot een ander mens, een beter mens, een vollediger mens. En laat dat aan elkaar dan ook merken. Zo gaat Jezus’ woord in vervulling ook in uw leven.

Amen.

Herfsttij

…en als je geluk hebt, dan ontdek je dat je inderdaad veel hebt laten liggen. En dat er veel belangrijker dingen zijn om voor te leven: hoe word ik méér mens? Hoe kom ik tot mezelf? Hoe kom ik tot God? Hoe kan ik iets van mezelf overdragen aan mijn kinderen en later de kleinkinderen? En hoe ouder je dan wordt, hoe meer rijst de vraag: hoe kom ik tot de bestemming van mijn leven?

Het is al weer bijna de voorlaatste maand van het jaar. De klok is teruggezet, we zitten midden in de herfst. Dat zie je ook aan het weer: ruwe stormen, vallende takken en veel blad, ook prachtige kleuren in de natuur. De buitensporten worden zo langzamerhand verlegd naar binnen. Huizen schuren, caravans en zomerhuisjes zijn opgeschilderd, schoongemaakt en voor de winter klaargemaakt. Bij ouderwetse mensen zag je nog de kleren buiten hangen in een laatste poging om nog iets van de najaarsschoonmaak terecht te brengen. Op de riviermondingen zie je het aantal plezierjachten afnemen en ook het aantal vissende liefhebbers langs de binnenwateren zie je steeds minder worden.

Sommigen hebben het daar moeilijk mee. Je neemt afscheid van licht en warmte om de koude en donkerte binnen te gaan. Het is zoiets van een overgang van leven naar dood. Ook in het leven van een mens is er wel eens zoiets, je zou het een crisis kunnen noemen. Mensen, die veertig zijn geworden, hebben daar wel eens last van. Je bent dan in de “overgang”. Je hebt het gevoel alsof je in de herfst van je leven bent gekomen. Dan maak je een balans op van je leven tot dusver en je kijkt vooruit naar dat stuk(je) leven, dat je nog wacht. Je vraagt je af: wat heb ik eigenlijk bereikt? Moet het zó doorgaan? Veel mensen kiezen dan voor een andere invulling van het leven. Ze kiezen een andere baan of een andere man of vrouw. Je kijkt achterom en vraagt je af: welke kansen heb ik laten liggen? Altijd maar werken om vooruit te komen en wat ben ik er mee opgeschoten? Als je geluk hebt, dan ontdek je dat je inderdaad veel hebt laten liggen. En dat er veel belangrijker dingen zijn om voor te leven: hoe word ik méér mens? Hoe kom ik tot mezelf? Hoe kom ik tot God? Hoe kan ik iets van mezelf overdragen aan mijn kinderen en later de kleinkinderen? En hoe ouder je dan wordt, hoe meer rijst de vraag: hoe kom ik tot de bestemming van mijn leven?

Dikwijls geven al deze vragen van de mens in de herfsttij van zijn leven ook een nieuwe kijk op en behoefte aan God. Je leert je eigen beperktheid te zien en hoe afhankelijk je eigenlijk bent van God. Ook de dichter van Psalm 39 had dat gevoel: “Laat mij, Here, mijn einde kennen, en welke de maat van mijn dagen is, laat mij weten hoe vergankelijk ik ben.” En Psalm 90 zegt eigenlijk precies hetzelfde: “Leer ons zó onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen”. Mensen van de herfst hebben best nog veel te verwachten. Zij zien uit naar andere dingen dan vroeger. Zij zijn rijper geworden en meer volwassen. Ze hebben leren inzien, dat de mens bij brood alleen niet leven zal.

Daarom is de herfst zo gek nog niet!

Kerken kijken – Saulieu

Midden in de Bourgogne-streek even boven Autun vind je het oude stadje Saulieu. Daar staat een prachtig bewaard gebleven Romaanse basiliek: de St.Andoche (12e eeuw).

Midden in de Bourgogne-streek even boven Autun vind je het oude stadje Saulieu. Daar staat een prachtig bewaard gebleven Romaanse basiliek: de St.Andoche (12e eeuw).

Beroemd is deze kerk vanwege zijn kapitelen. Deze hebben dezelfde Bijbelse onderwerpen als die van Autun. Maar ze zijn nóg sprekender, omdat de afbeeldingen meer zijn uitgewerkt. Ze springen ook meer naar buiten, UIT de steen, terwijl die in Autun meer IN de steen verwerkt zijn.

Anderen zijn van mening, dat de kapitelen van Autun juist verfijnder zijn. Je vindt hier o.a. een uitbeelding van de vlucht naar Egypte, de verzoeking in de woestijn, de ophanging van Judas en de verschijning aan Maria Magdalena.

 

Voor meer foto’s van de St.Andoche in Saulieu, klik hier.

St.Andoche is afkomstig uit Smyrna in Klein-Azië. Zo lees ik in de kalender van de heiligen-dagen bij de vierdag van St.Andoche (26 september).

Volgens een legende waren Andoche en Thyrsus afkomstig uit Smyrna (het huidige Izmir). Hun geschiedenis is verbonden met die van Sint Benignus (ca 200 n.C.), die nog leerling was geweest van bisschop Polycarpus. Deze had nog de apostel Johannes gekend. Benignus werd samen met de priester Andoche en diaken Thyrsus naar Gallië gestuurd om daar het Evangelie te verkondigen. Via Marseille kwamen ze in Autun terecht. Na daar een Gemeente te hebben gesticht vertrok Benignus naar Dijon (waar de naam van de grote basiliek nog aan hem herinnert), terwijl Andoche en Thyrsus naar Saulieu gingen.

Alle drie werden ze tenslotte door de Romeinse overheid opgespoord en gemarteld. Toen ze hun Christelijke geloof niet verloochenden, werden ze gegeseld, aan een boom opgehangen en op de brandstapel geworpen. Maar het vuur doofde door een plotseling opgekomen onweer. Ze zijn toen met ijzeren staven doodgeslagen. Waarschijnlijk is dit in Autun gebeurd. Hun relieken zijn later naar Saulieu overgebracht.

Verdord

Jezus zet een groot vraagteken bij geloof dat aan allerlei regels gebonden is. Niet “recht naar de leer” is het belangrijkste – wat is immers “recht” en wat is “leer”?

Marcus 3, 1-6
En opnieuw kwam Hij de synagoge binnen,
en daar was een man met een verdorde hand.
En zij loerden op Hem of Hij hem op de sabbat genezen zou,
om Hem dan te kunnen aanklagen.
En Hij zegt tot de man met de verdorde hand:
“Sta eens op en kom naar het midden.”
En Hij vraagt hén:
“Mag je op sabbat goed doen? – of kwaad?
Leven redden? – of doden?”
Maar zij hulden zich in zwijgen.
Hij liet Zijn blik langs hen heen gaan,
kwaad, verdrietig
om de verharding van hun hart.
Tot de man zegt Hij:
“Strek je hand maar uit”.
En Hij strekte ze uit en zijn hand herstelde zich.
En eenmaal buiten gingen de Farizeeën direct in overleg
met de Herodianen, hoe ze Hem uit de weg zouden ruimen.

Drie Evangelisten vertellen ons het verhaal van de man met de verdorde hand. Marcus is het oudst. Dat kun je ook zien, als je de verhalen in Mattheüs (12), Lucas (6) en onze schriftlezing naast elkaar legt. Je merkt dan direct, dat Mattheüs en Lucas iets veranderd of er iets aan toegevoegd hebben.

Als je zo’n Evangelieverhaal goed wilt begrijpen, moet je lezen, wat er om heen staat. Ik bedoel: in welk verband de schrijver zo’n overlevering van Jezus geplaatst heeft. De Evangelisten hebben immers met het doorgeven van al die geschiedenissen een bepaalde bedoeling gehad. En met het oog daarop hebben zij de verhalen gerangschikt. Je moet dus altijd ook lezen, wat er aan voorafging en wat er op volgt.

Aan Marcus 3 gaan de verhalen in hoofdstuk 2 vooraf. Die gaan allemaal over de geweldige spanning, die er ontstaat tussen de Farizeeën en Jezus. Het is een conflict over de macht, De vraag staat centraal, of Jezus wel bevoegd is om de woorden te spreken die Hij spreekt en de dingen te doen die Hij doet. Het heeft uiteindelijk tot gevolgd dat Jezus weloverwogen uit de weg wordt geruimd.

Eerst zien we in Marcus 2, hoe Jezus tot een verlamde, die door het dak wordt neergelaten, vlak voor Jezus’ voeten, zegt: “Uw zonden zijn u vergeven”. Je hóórt de Farizeeën denken: “Hoe kan die man zó praten? Hij lastert God! Wie anders kan vergeven dan God? God alleen?” En verderop lezen we, hoe de Farizeeën Jezus’ leerlingen verwijten, dat hun leraar aan tafel gaat met “zondaars”, dat zijn mensen die de Joodse wet niet onderhielden en met tollenaars omgingen. En tollenaars, die de belastingen voor de Romeinse bezetter inden, werden beschouwd als heidenen: zij heulden met de vijand. Daarna volgt er nog een kritische vraag over het vasten: “Hoe komt het, dat de leerlingen van Johannes de Doper en van de Farizeeën wel vasten, maar die van U niet?” En dan op het eind van het hoofdstuk horen we over een conflict over de sabbatsheiliging. Als de discipelen onderweg aren plukken, reageren de Farizeeën fel: “Kijk eens, hoe die op sabbat doen wat niet mag!” Jezus antwoordt hierop: “De sabbat is voor de mens gemaakt en niet de mens voor de sabbat!”

De spanning tussen Jezus en de kerkelijke leiders is dus al aardig opgevoerd, als Jezus in ons Schriftwoord de synagoge binnengaat en een ontmoeting krijgt met een man, die een verschrompelde hand heeft. Alle leven is er uit, de hand is helemaal dor. Waarschijnlijk is hij er mee geboren. Weer zijn er Farizeeën in de beurt, zij loeren gewoon op Hem. Jezus weet dat ook wel. Het is net alsof Hij ’t er om doet! Hij stelt een provocerende vraag: “Mag je op sabbat goed doen? – of kwaad? Leven redden? – of doden?” Echt een insinuerende vraag! Jezus laat hier duidelijk doorklinken, hoe Hij over de Farizeeën denkt: “Ik mag op sabbat deze man niet helpen hè? Maar jullie mogen wel kwaad tegen Mij beramen?! Ik mag niet het leven geven, maar jullie mogen Mij wel doden?!” Hier staan twee werelden tegenover elkaar: de joodse Wet en het Evangelie. Toch was Jezus niet gekomen om de Wet te niet te doen, maar veel meer om die te vervullen. Hij wil die Wet, te beginnen bij de 10 Woorden van God, nieuw leven in blazen, door ze te plaatsen in het licht van Gods liefde en genade. Maar dat hadden de Farizeeën nog niet begrepen. Formeel hadden zij best gelijk. God had de sabbat gegeven als een “rustdag”. Dan was “werken” niet toegestaan. Een zieke mocht dan volgens de uitleg van de Wet niet geholpen worden tenzij zijn leven in gevaar was. Er waren talloze bepalingen, die probeerden uit te leggen wanneer een zieke wel of niet in levensgevaar was… En zó was het met alles. Echt een beklemmende sfeer, die wij misschien ook zelf wel meegemaakt hebben. Voor veel mensen betekent zo’n systeem nóg een drukkende last. Tot die mensen zei Jezus (en dat zegt Hij nóg): “Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.”

Er hing dus een wettische benepen sfeer rondom die man met de verschrompelde hand in de synagoge. Misschien mogen we in de verdorde hand wel een beeld zien van het verdorde wettische systeem. Eén van die lasten was het pakket bepalingen rondom het houden van de sabbatsrust. Met dat pakket in hun handen stonden de Farizeeën in hun recht: de man met de verdorde hand was niet dood-ziek, dus hoefde hij niet onmiddellijk geholpen te worden. Waarom daagt Jezus hen dan toch uit? En waarom reageren de Farizeeën zo furieus, zodat ze Hem uit de weg wilden ruimen? Waarom gaat Jezus lijnrecht tegen hun opvattingen in? Hij wist toch hoe ze waren? Had Hij daar geen rekening mee kunnen houden? Hij had die man toch ook de volgende dag kunnen helpen? Zoals de overste in de synagoge In Lucas 13 opmerkte: “Zes dagen zijn er waarop gewerkt moet worden. Komt dus op die dagen om genezing en niet op de sabbat!” Dat zeggen wij ook wel eens tegen de kinderen: “Wat je in de week kunt doen, doe dat toch niet op zondag!” Alleen bij Jezus gaat het om leven of dood, om de Lévende en de dode! De man met de verschrompelde hand is de verpersoonlijking van de dood, die door satan in de wereld gekomen is. En Jezus is de Openbaarder van het leven, dat God met de wereld vóór heeft. Leven en dood staan tegenover elkaar. En Jezus moet laten zien, dat Hij macht heeft over de dood en de satanische machten. Dat kan niet uitgesteld worden! Daar kan geen dag tussen zitten! Zelfs de sabbat, Gods dag, mag hier niet tussen komen! Want de mens is er niet voor de sabbat, maar de sabbat is er voor de mens!

Hier zien we een “wereld van verschil”. Twee werelden staan hier tegenover elkaar. Beide werelden zijn geënt op een godsdienst, maar in beide werelden wordt heel anders gedacht over “God” en het “leven”. Vandaar dat grote conflict tussen Jezus en de Farizeeën. De laatsten zouden zeggen: de sabbat is de dag van God, daarom moet de mens die heiligen. Jezus zegt: God is de Heer van de sabbat, dat is waar, maar juist ook daarom gaat het dienen van God de sabbatsheiliging te boven! En het dienen van God is het weldoen aan de mensen. Het welzijn van de mensen heeft hogere prioriteit dan de sabbatsrust, ongeacht al die wettische bepalingen van de officiële kerk.

Hiermee geeft de Heiland een nieuwe – op de praktijk van het leven gerichte – uitleg van de goddelijke Wet. Hij laat zien, hoe God Zijn “10 Woorden” naar de mens toe bedoeld heeft: als lévenmakende woorden en daden, en niet als dóde letters. Als vingerwijzingen naar een godvruchtig en een Gode-erend leven, en niet als dorre verboden. Geen dor verbod dus, maar richtingaanwijzer.

Ik denk, dat dit nog van belang is, zeker ook in onze tijd. Neem nou bijvoorbeeld de sabbatsrust. Hoe leggen we Exodus 20 en Deuteronomium 5 uit? De nadruk ligt op het niet-werken. “De zevende dag is de sabbat voor Jahwe uw God, dan moogt gij geen enkele arbeid verrichten.” Alle nadruk ligt hier op “rust”. Ook de ezel en het rund moeten tot rust kunnen komen en de zoon van de slavin en de vreemdeling in de stad. Het is dus duidelijk een sociale maatregel. God moet met de sabbat geëerd en worden en de mens moet tot rust komen. Het gaat om deze twee zaken. Het gaat ook om het gedenken van de slavernij in Egypte. “Bedenk immers, dat gij slaaf zijt geweest in Egypte en dat  Jahweh uw God u vandaar heeft uitgeleid. Daarom heeft u de Here God geboden de sabbat te houden” (Deut.5). Het gaat dus bij de sabbatsviering om God en de mens alle twee. Het is tegelijk een viering van de schepping, toen God rustte op de zevende dag, de sabbat. Hier grijpt Jezus op terug, Hij wijst de wettische benadering van het niet-mogen-werken af en kiest voor de positieve invulling van de sabbat als rust voor de mens in de zin van de voltooiing van de schepping.

Zouden we het daarom niet zó kunnen zeggen, dat voor die man met de verdorde hand de sabbatsrust nú betekent: dat hij bevrijd werd van zijn handicap en een voltooid schepsel van God werd? Sabbatsviering voor hem werd viering van de nieuwe schepping!

Het is eigenlijk al een soort Paasgebeuren! Doden worden levend gemaakt. Pasen is de eigenlijke sabbat! Daarom vieren wij, Christenen, niet meer de sabbat, maar Pasen. Onze zondag is vierdag van Pasen. Het gedenken van de bevrijding uit Egypte, uit het doodsgebied, dat is met Pasen vervuld, toen de Zoon van God opstond uit de dood.

Wat kunnen wij daaruit nu leren? Dat het in de praktijk ook van ons leven aankomt op het tekenen oprichten van de nieuwe schepping, die in Jezus openbaar gemaakt is. Dat ook wij uit moeten zijn op het welzijn van de naaste, het lévensmakende en niet het dóde. Om te beginnen in de kerk zelf, in de gemeenschap van mensen, die zich Christenen noemen. Dat is wel nodig ook! Want daaraan ontbreekt het veel! Ook in onze kerkgemeenschappen staan vaak de godsdienst (tenminste: wat wij daar onder verstaan!) en de kerkelijke gewoonten en “wetten”de Geest van God en het welzijn van mensen in de weg. Er is nog steeds veel “wettisch” geloof: geloof dat aan allerlei regels gebonden is, vaak aangeduid met een mooi woord zoals “orthodoxie” (dat is: recht naar de leer zijn). Jezus zet hier nu een groot vraagteken bij: niet “recht naar de leer” is het belangrijkste – wat is immers “recht” en wat is “leer”?  Ieder mens maakt daar wat anders van! Daarom is ons land het “land van de vele kerken”! Nee, waar het op aankomt is, dat de mens recht voor God staat en recht voor zijn medemens, die zijn hulp nodig heeft. Dat je oog hebt voor de nood van de ander, zoals Jezus deed. Er staat zelfs, dat Hij kwaad was en verdrietig om de verharding van hun hart! Kwaad en verdrietig zou Jezus’ reactie ook zijn, als Hij naar ons kerkmensen keek. Als Hij zag, hoe wettisch en egoïstisch wij met elkaar omgaan. Kwaad en verdrietig, als Hij al die mensen met verdorde handen zag, die er vandaag nóg zijn en die door ons Christenen niet geholpen worden.

Maar Hij zou zich verheugen over de duizenden meestal jonge mensen, die de wereld over gaan om al die zieken en gehandicapten met hun geld en kennis en werkkracht te hulp te schieten.

Het lijkt zo’n mooi verhaal: een genezingswonder! Daar hebben we ‘t  graag over. Een invalide man wordt geholpen. Maar eigenlijk gaat het daar helemaal niet over. Het gaat om een rechtszaak. De Farizeeën staan hier te recht, maar ook wij! In Mattheüs 23 laat Jezus dit ook duidelijk horen: “Past op, Schriftgeleerden en Farizeeën, toneelspelers! Jullie sluiten het Rijk der hemelen toe voor de mensen, gaan er zelf niet in, maar verhinderen de mensen, die er in willen, wel om binnen te gaan!”. Het kon wel eens zijn, dat ook onder ons nog veel mensen met een verschrompelde hand blijven zitten, omdat wij net als de Farizeeën de sabbat nog steeds belangrijker vinden dan die mens, die geholpen moet worden. Gelukkig zegt Jezus ook tot die mensen: Steekt jullie hand maar uit! Maar zouden wij die handen ook niet eens beet moeten pakken?

Amen.

Bij Loïs

…ik raakte in gesprek met een vriendinnetje, die net terug was van een Youth for Christ weekend. We kregen het over het geloof en hoe moeilijk het is om alles wat in de Bijbel staat te begrijpen. Zij liet me een gedicht zien, wat ze mee gekregen had van de leiding. Aan de hand van Bijbelteksten laat het zien, wie God is en hoe wij Hem kunnen vinden…

Ik was laatst bij mijn kleindochter Loïs. Zij vierde haar verjaardag (12). Het was er erg gezellig. Ik raakte daar in gesprek met een vriendinnetje, die net terug was van een Youth for Christ weekend. We kregen het over het geloof en hoe moeilijk het is om alles wat in de Bijbel staat te begrijpen. Zij liet me een gedicht zien, wat ze mee gekregen had van de leiding. Aan de hand van Bijbelteksten laat het gedicht zien, wie God is en hoe wij Hem kunnen vinden. Misschien is het ook wel iets voor u? Daarom neem ik het hier op, speciaal voor u!

Lieve jij

Ook al ken je mij misschien niet, ik ken je door en door (Ps.139, 1)
Ik weet het als je zit of staat (Ps.139, 2)
Of je op weg gaat of uitrust, ik merk het, al je wegen zijn Mij vertrouwd (Ps.139, 3)
Zelfs de haren op je hoofd zijn geteld (Matth. 10, 29-31)
Want je werd als mijn evenbeeld gemaakt (Gen.1, 21)
Zonder Mij kun je niets doen (Joh.15, 5)
Ik kende je al voordat Ik je vormde in je moeders buik ( Jer.1, 4-5)
Voor het begin van de wereld had Ik mijn plan al klaar om je in mijn heerlijkheid te brengen (1 Kor.2, 1)
Je bent geen foutje….(Ps.139, 15)
Want elke dag van je leven staat in mijn boek (Ps.139, 16)
Ik bepaalde precies wanneer je geboren zou worden en waar je zou wonen (Hand.17, 26)
Je bent prachtig gemaakt (Ps.139, 14)
Ik weefde je in de buik van je moeder (Ps.139, 13)
Ik beschermde je vanaf de eerste dag (Ps.71, 6)
Mensen, die mij niet kennen, hebben een verwrongen beeld van mij gemaakt ( Joh.8, 41)
Ik ben niet ver weg of iemand waar je bang voor hoeft te zijn, maar ik ben liefde  (1Joh.4,16)
En Ik verlang er naar je mijn liefde te geven (1 Joh.3, 1)
Gewoon omdat je mijn kind bent en ik jouw Vader (1 Joh.3, 1)
Ik geef je het goede als je daarom vraagt (Matth.1, 11)
Want Ik ben de volmaakte Vader (Matth.5, 48)
Al het goede, dat je ontvangt, komt uit mijn hand (Jak.1, 11)
Want Ik zorg voor je en geef je alles wat je nodig hebt (Matth.6, 31-33)
Ik heb je altijd al een hoopvolle toekomst willen geven (Jer.29, 11)
Want mijn liefde voor jou duurt voor eeuwig (Jer.31, 3)
Mijn gedachten over jou zijn net zo min te tellen als het zand bij de zee (Ps.139, 11-18)
Ik heb werkelijk alles voor jou over (Rom.8, 32)
Ik zal altijd het goede voor je blijven doen ( Jer.32, 40)
Want je bent een kostbaar bezit voor Mij ( Ex.19, 5)
Ik wil je zegenen en een plaats geven om te wonen ( Jer.32, 41)
En Ik wil je grote, wonderlijke dingen bekend maken (Jer.33, 3)
Als je Mij oprecht zoekt, zul je Mij vinden (Deit.4, 29)Zoek je geluk bij Mij en Ik zal je geven, wat je hart verlangt (Ps.37, 4)
Want Ik ben gekomen om je het leven te geven in al zijn volheid (Joh.10, 10)
Ik kan veel meer voor je doen dan je beseft (Ef.3, 20)
Want Ik ben het die je aanmoedigt en je kracht geeft (2 Thessalonicenzen 2, 16-17)
Ik ben ook je Vader die je in al je problemen troost (2 Kor.1, 3-4)
Als je hart gebroken is, ben Ik dicht bij (Ps.34, 18)
Ik koester je aan mijn hart zoals een herder een lam draagt ( Jes.40, 11)
Zelfs al is je leven moeilijk, Ik ben bij je (Ps.23, 4)
Als je bij Mij komt, zal Ik je met open armen ontvangen (Luc.15, 20)
Ik ben je Vader en Ik houd van je zoals Ik van mijn zoon Jezus houd (Joh.11, 23
Want in Jezus kun je mijn liefde voor jou zien (Joh.17, 26)
Hij is het evenbeeld van wie Ik ben (Hebr.1, 3)
Hij kwam om te laten zien, dat Ik niet tegen je maar vóór je ben (Rom.8, 31)
En om je te laten weten, dat Ik je je fouten niet wil aanrekenen (2 Kor.5, 18-19)
Jezus stierf zodat Ik en jij verzoend konden worden (2 Kor,5, 18-19)
Zijn dood laat mijn liefde voor jou zien (1 Joh.4, 10)
Ik gaf mijn zoon waar Ik van houd om jouw liefde te winnen (Rom.8, 32)
Als je Mijn Zoon Jezus erkent, erken je Mij  (1 Joh.2, 23)
En niets kan je ook ooit meer van mijn liefde scheiden (Rom.8, 38-39)
Kom thuis en Ik zal een groots feest in de hemel aanrichten (Luc.15, 1)
Ik ben altijd Vader geweest en zal altijd Vader zijn (Efeziërs 3, 14-15)
Mijn vraag is: wil je mijn kind zijn? (Joh.1, 12-13)
Ik wacht op jou (Luc.15, 11-32)

Liefs, je Vader,
Almachtig God

Kerken kijken – Tournus

Een stuk beneden Dijon ligt Tournus, een stad met een Romeins verleden. Daar staat een prachtige Romaanse kerk: de St.Philibert.  De kerk is al gesticht rond 180 n.C., toen een evangelist, St.Valerianus, uit Klein-Azië naar Tournus was gekomen om het Evangelie te verkondigen.

Een stuk beneden Dijon ligt Tournus, een stad met een Romeins verleden. Daar staat een prachtige Romaanse kerk: de St.Philibert. De kerk is al gesticht rond 180 n.C., toen een evangelist, St.Valerianus, uit Klein-Azië naar Tournus was gekomen om het Evangelie te verkondigen. Hij is daar ook als martelaar gestorven en in het klooster bijgezet.

In 875 n.c. kwamen er veel kloosterlingen uit Noirmoutier, op de vlucht voor de Noormannen. Noirmoutier ligt op een eiland onder Nantes. Daar had St.Philibertus het Evangelie verkondigd en een kloosterorde gesticht. Hij was daar ook in 684n.c. als martelaar gestorven. Zijn gebeente hadden de kloosterlingen meegenomen naar Tournus, waar het in de crypte van de kerk werd bijgezet. Sindsdien kreeg de kerk de naam “St.Philibert”.

Omstreeks het midden van de 10e eeuw had Tournus te lijden onder de invallen van Hongaren, die de kerk verwoestten. In het begin van de elfde eeuw is men begonnen de kerk weer op te bouwen. Men begon met een langer en breder “langhuis” (het middenschip) dan voorheen, links en rechts zijbeuken. Het geheel werd gedragen door zware pijlers, die boven uitliepen in zgn. “gordelbogen”, waarop het “tongewelf” rustte. Tussen de gordelbogen waren kleine ramen geconstrueerd. Het opmerkelijke in Tournus is, dat het tongewelf niet uit één stuk is, van voren naar achteren lopend, maar gedeeld in aparte gewelfjes, die overdwars tussen de gordelbogen liggen, dus niet in de lengte maar overdwars.  Dit was eigenlijk een soort noodoplossing, maar is toch door de eeuwen heen zo gebleven. De zijbeuken overwelfde men met kruisrib-gewelven. Het geheel biedt een mooie ruimtelijke en lichte aanblik.

We beginnen met de markante torens. Als een donjon rijzen zij omhoog, in Lombardische stijl versierd. De grote toren ligt wat naar achteren op de “viering” (de kruising tussen middenschip en dwarsschepen). Tussen de beide torens vooraan ligt de indrukwekkende façade. Na de entree kom je eerst in de “narthex”, een voorportaal, opgebouwd uit twee étages.
Hier ziet u de buitenkant:

Dan gaan we naar binnen:

Nog niet zo lang geleden is de kerk gerestaureerd. Men zegt, dat hij aan luister heeft ingeboet! Ik laat u nog enkele foto’s zien van na de restauratie. Deze heb ik van Internet “afgeplukt”.

Het ziet er allemaal prachtig uit! Maar de oude “glans” mis je toch een beetje. Als u ’t helemaal zeker wilt weten, gaat u dan maar eens kijken!

Voor meer foto’s van de St.Philibert, klik hier.