Lukas 15, 6b
“Weest blij met Mij, Want Ik heb Mijn schaap gevonden, Dat verloren was.”
Onze Heer wil ons vandaag wat leren! En hij doet dat op Zijn bijzondere manier, heel leerzaam en praktisch tegelijk. De Heer Jezus houdt nooit dorre betogen of lange abstracte redeneringen, waar de hedendaagse sprekers heel sterk in zijn!
Nee, Hij is heel gewoon en neemt voorbeelden uit het dagelijkse leven, zó, dat iedereen Hem kan begrijpen. Je hoort het mensen ook wel eens zeggen, lang nadat ze een preek gehoord hebben: “het voorbeeld dat de dominee aanhaalde is me nog bij gebleven!” Elke preek zou zó illustratief moeten zijn. Zó, dat je de preek niet kalm kunt aanhoren en daarna net doen alsof je niets gehoord hebt. Een preek van Jezus brengt mensen in beroering. Je kunt er niet “omheen”, je kunt er niet onverschillig onder blijven. Je moet wat Jezus gezegd heeft ook in je leven gaan toepassen! Dat wil Jezus ook, daarom spreekt Hij zo op de man (vrouw) af, echt uit het leven gegrepen.
Hij ziet bijvoorbeeld een zaaier op het land zijn koren strooien. “Kijk”, zegt Hij dan, “kijk die man eens. Zie je, hoe een deel van het koren niet in de vruchtbare aarde valt, maar daar buiten en zo verloren gaat? Nou, zo is het ook in het Koninkrijk van God.” Dan wijst Hij op een mus, die op het dak zit en zich koestert in de zon. En weer heeft Hij een uitgangspunt voor een preek. “Zoals die mus daar op het dak, zó is het ook met jullie. Dat vogeltje valt niet van het dak af zonder dat God bij hem is, zó is het ook met jullie, zó zorgt God ook voor jullie!” Verder op ziet Hij een troepje kinderen spelen. Ze spelen “bruiloftje”, zoals kinderen dat kunnen doen. Maar een paar kinderen willen niet meedoen. Zo gaat dat. Misschien houden ze niet van dat spel. Ze vinden het te kinderachtig of willen liever wat anders gaan doen. Nou, zegt een ander, zullen we dan “begrafenisje” gaan doen? Maar dat willen andere kinderen weer niet! En dan beklagen de kinderen zich, die willen gaan spelen: “Wij spelen op de fluit en jullie willen niet dansen, we zingen klaagliederen en jullie willen niet huilen”. Kijk, zegt Jezus, zo is het nou ook in het Koninkrijk van God. Naar de boeteprofeet Johannes willen ze niet luisteren, naar Mij, die de blijde boodschap van God brengt, even min. Zo zijn de mensen! Je krijgt er geen vat op!
Ook in onze tekst uit Lukas 15 hebben we zo’n voorbeeld uit het dagelijkse leven. Het is een bekende gelijkenis, meestal die van het verloren schaap genoemd. In Palestina gaan de herders ’s morgens vroeg op pad met hun kudden en zij gaan soms ver van huis om voedsel voor hun dieren te zoeken. Het kan er soms gevaarlijk zijn, vanwege de wilde dieren die daar rondsluipen. Onze herder heeft dat gemerkt en daarom is hij ongerust, als hij ’s avonds merkt dat hij één van de schapen kwijt is. Eén van de honderd. Wat moet hij nu doen? Zegt hij: je moet je verlies nemen, het is er per slot van rekening maar één (van de honderd)? Of zal hij zeggen: het is nu donker en gevaarlijk om nu nog te gaan zoeken? Of denkt hij: ik kan die andere 99 toch niet alleen laten? Ik vind dat schaap toch niet meer tussen al die klippen en rotsen, ik pas maar liever op de over gebleven schapen, dan zijn die tenminste veilig? Het zou heel aannemelijk zijn geweest, als de herder zó gedacht en gedaan had. Maar die herder zegt dat alles niet! Het enige wat hij zegt is: “Ik heb een schaap verloren, en dat kan niet en dat mag niet, want ik was verantwoordelijk voor honderd schapen, ik mag geen van hen verloren laten gaan!” En hij gaat op pad, hij zoekt en hij zoekt en let niet op het gevaar, dat hij loopt in die wildernis. Nee, de herder stelt zijn leven voor de schapen!
Ik moest hieraan denken, toen ik van de week het artikel las over “Teus en Teun”, twee schapen uit het Gooise Natuurreservaat. Zij hebben met nog 52 Drentse heideschapen de oversteek gemaakt door de Utrechtse heuvelrug. De herders, Johan Griffioen en Mirjam de Hiep, laten zien hoeveel obstakels ze daarvoor moesten overwinnen: wegen en viaducten en spoorlijnen en waterwegen. Wat een zorg hadden zij en hun hond Flo om alle schapen bij elkaar te houden en er niet één verloren te laten gaan. Er zijn nu wel geen wilde beesten meer, maar wel voortjakkerende auto’s met mensen, die soms erger zijn dan beesten! Gelukkig zijn ze allemaal heelhuids aangekomen in Lage Vuursche op een rustiek heideveld.
De herder uit de gelijkenis is voor Jezus nu weer een uitgangspunt voor een preekje over het Koninkrijk van God. Want zoals die schapen, zo zijn de mensen. Hier en daar dwaalt er één af in de wildernis van het leven, in de strijd om het bestaan, waar monsters sluipen, hoogmoed en haat, doodsbedreigingen, verleidingen van het kwaad. Hoevelen worden levend verslonden, vóórdat de goede herder hen gevonden heeft? Daar is bijvoorbeeld iemand, die ernstig ziek is, of iemand die zijn baan verloren heeft, of een vrouw, bij wie de man is weggelopen, of een paar kinderen die hun vader verloren door een auto-ongeluk. Tot al deze mensen zegt Jezus: arm schaap, arm verloren schaap! Er zijn mensen, die net zo moeten lijden als Job. Mensen, die letterlijk alles krijgen, het ene leed na het andere. Het houdt nooit op! Arme, verloren schapen! Allemaal verschillende mensen. Ze kunnen een gouden vacht hebben of bijna helemaal geen vacht, het doet er niet toe, tot al die mensen zegt Jezus: jij bent dat verloren schaap!
Zo bezien wordt onze gelijkenis terecht dat van het verloren schaap genoemd. Maar je kunt er ook een andere naam aan geven, als je ’t van een andere kant bekijkt, als je niet het “verliezen”, maar het “gevonden worden” centraal stelt. Het gaat er immers om, in de gelijkenis, dat wat verloren is gevonden wordt. De herder heeft het verloren schaap gevonden! Geen wonder, dat de mensen later in die herder de Here Jezus Zelf gezien hebben. Jezus kwam immers op aarde om het verlorene te zoeken en zalig te maken! Alles in de Evangeliën getuigt er van, hoe de Zoon van God is gekomen om te redden wat dreigde verloren te gaan. Zou het daarom ook niet gaan in de gelijkenis? Om het schaap, dat gevonden werd? We moesten daarom maar liever spreken van de gelijkenis van het gevonden schaap.
Maar we kunnen bij de gelijkenis ook nog een andere insteek maken, namelijk bij de herder. Tot nu toe hadden we het alleen over het schaap, maar zou eigenlijk niet de herder in het middelpunt moeten staan? Wat moet die herder niet verdrietig en ongerust zijn geweest, toen hij merkte dat er een schaap verloren was? Wat moet die herder niet veel om dat schaap gegeven hebben! Anders had hij er nooit zo veel voor over gehad. Zijn eigen leven zelfs stelde hij in de waagschaal.
Ik kan me daar wel iets bij voorstellen, bij die liefde van de herder voor het schaap. Zelf heb ik ook iets met schapen. Dicht bij ons, in het oude dorp van Barendrecht, is nog een boerderij met schapen, Wij brengen er ons oude brood naar toe, meestal met één van de kleinkinderen. Als de schapen ons in de verte zien, komen ze al op ons aan gerend. En ze kijken ons dan zo “schaapachtig” aan. Ja, het zijn echt dieren om van te houden!
En nu zie ik Jezus zitten op de helling van de Olijfberg, met een peinzende blik naar de stad, “die de profeten doodt en stenigt die tot haar gezonden zijn”. Wat gaat er niet om in zijn hart, als Hij zegt: “Jeruzalem, Jeruzalem, hoe vaak heb Ik uw kinderen willen bijeen brengen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels bijeenbrengt, maar gij hebt het niet gewild?” Was Hij daartoe niet gekomen? Om de kuikens bijeen te brengen, om het verlorene, het machteloze, het kwetsbare en gekwetste, bijeen te brengen onder Gods vleugels? Maar mensen zijn hardleers en hardvochtig. En de herder is bedroefd. Maar gelukkig: niet lang, want Hij werd weer blij, omdat hij het schaap gevonden had! Het Evangelie eindigt niet met droefheid, maar met blijdschap! Toen de herder het verloren schaap gevonden had, nam hij het op zijn schouder en zong hij het uit: “Ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was!” Zó, zegt Jezus, zal er ook vreugde zijn in de hemel, bij de engelen van God, over één zondaar, die verloren was en is gered!
Is het niet opmerkelijk, dat er in de hemel al vreugde is over maar één bekeerde zondaar? Wij mensen rekenen altijd in het groot en doen ook altijd heel groots, hoe groter hoe mooier. Maar in Gods Koninkrijk wordt het kleine geteld. Eentje is al genoeg om de engelen (en God) blij te maken. Denk daarom niet te gauw: “wat ben ik nou waard? Zou God iets om mij geven?” Nou, zo veel, dat de engelen over u verheugd zijn, als u verloren was en zich vinden liet! Wanneer een mens, terneergedrukt door zorg, zich vinden laat door de Goede Herder, dan juichen de engelen in de hemel. En op aarde hebben de mensen daar misschien wel niets van gemerkt. Want mensen hebben in de regel geen oog voor de dingen van God. Wij lezen één keer in de Schrift, dat Jezus Zich verheugde in de Geest (Luk.10, 21). En dat was niet over iets, wat mensen “groot” noemen, maar over de “dingen, die voor wijzen en verstandigen verborgen zijn”.
Daarom kunnen wij het best spreken over “de gelijkenis van de vreugde”, oftewel “de gelijkenis van de blijde herder”. In deze naam ligt alles besloten: het verdwalen van het schaap, het vinden van het schaap, de droefheid van het zoeken en de vreugde van het vinden.
Onze Heer wilde ook ons daarmee iets leren, heeft u het goed begrepen?
Amen.















Wij geloven tegenwoordig niet meer zo gauw in wonderen. Voor velen lijkt het een sprookje, als Lucas vertelt: door de handen van de apostelen geschiedden veel tekenen en wonderen onder het volk. Dat staat beschreven in het boek Handelingen, het vervolg van het Evangelie, dat Lucas schreef. Je zou kunnen zeggen: “Hoe het met het Evangelie verder ging”. Jezus was niet meer op aarde, maar de wonderen bleven en getuigden van Hem. Wat zouden we graag willen, dat het nu nog zo was! Hoe geweldig zou het niet zijn, als we vanmorgen hier in Kattendijke getuigen konden zijn van zo’n wonder!






















De psalmdichter is vol van het heil des Heren. Hij begint met de tekst: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?” Het bekende “Eli, Eli, sabachtani” uit de lijdensgeschiedenis van de Here Jezus. En de psalm eindigt met het visioen van alle volken, die zullen eten en aanbidden en voor Hem zullen neerknielen. De psalmdichter ziet Gods heil niet alleen in zijn persoonlijk leven, maar hij ziet het uitgebreid over de gehele aarde. Hij blijft niet staan bij wat hem persoonlijk overkomt, Gods heil en genade na een zwaar en moeizaam leven, maar hij ziet dat heil van God al spoedig midden in de wereld. Of liever: hij ziet heel de wereld rondom Gods heil. Zo groot, zo overweldigend is het, dat niemand zich daaraan kan onttrekken.




/kerken 171.jpg)
/kerken 172.jpg)
/kerken 173.jpg)
/kerken 174.jpg)
/kerken 175.jpg)
/kerken 176.jpg)
/kerken 177.jpg)
/kerken 178.jpg)
/kerken 179.jpg)
/kerken 180.jpg)
/kerken 181.jpg)
/kerken 182.jpg)
/kerken 163.jpg)
/kerken 188.jpg)


/kerken 161.jpg)
/kerken 167.jpg)
/kerken 168.jpg)
/kerken 169.jpg)
/kerken 170.jpg)
/kerken 165.jpg)
/kerken 166.jpg)



































Koningin Juliana heeft het bij tijd en wijle zeer moeilijk gehad. Er waren stormen te over in haar leven! Hoe leefde zij mee met de rampgebieden in Zeeland en West-Brabant en de Zuid-Hollandse eilanden, na de bittere stormnacht van 2 februari 1953. Zij bezocht het ondergelopen land en troostte de mensen, die familieleden, have en goed veloren hadden. Maar gelukkig kon zij ook op bezoek gaan in het nieuwe land, aan de zee ontrukt, de drooggevallen polders in het IJsselmeer.
Door de tanende gezondheid van koningin Wilhelmina werd het duidelijk, dat aan haar vijftigjarige regeerperiode een spoedig eind zou komen. In september 1948 was ’t zo ver. De oude koningin deed afstand van de troon en twee dagen later vond de plechtige inhuldiging van de nieuwe vorstin plaats.
Het waren geen gemakkelijke tijden, waarin zij zou moeten regeren. Maar gelukkig had zij naast zich wijze adviseurs, zoals Willem Drees. Zo kort na de oorlog was er in ons land heel wat op te bouwen. En dan had je ook nog die vervelende Indonesische kwestie! Juliana’s eerste regeringsdaad was de ondertekening van de “Acte van Souvereiniteitsoverdracht”. Daarmee was het oude Oost- Indië onafhankelijk geworden, met de nieuwe naam Indonesië. Dat bracht de gemoederen bij ons flink in beroering, want Nederland en Indië waren meer dan drie eeuwen met elkaar verbonden geweest. Velen bij ons hielden ook van dat mooie land en die aardige mensen. Vele van onze jongens hadden er hun leven voor gegeven. Ook voor Nieuw-Guinea moest nog een oplossing gevonden worden. Het werd door Indonesië opgeëist, maar Nederland wilde het niet afstaan. Na veel heen en weer gepraat moesten we ook van deze dierbare landstreek afstand doen, in mei 1962.


Groot en warm was het onthaal van de Koninklijke familie na de bevrijding van ons land. Overal hingen vlaggen. Je snapt niet, waar ze opeens vandaan kwamen! En iedereen liep met Oranje op! Voor de zuidelijke provincies was het al in maart begonnen, de bevrijding van de gehate vijand. Op 12 maart verliet de koningin Engeland. Prins Bernhard, minister Gerbrandy en minister Bolkestein (de grootvader van de ons bekende Frits Bolkestein) waren al eerder een verkenningstocht wezen maken in het zuiden van ons land. Per auto kwam de koningin uit België. Zij ging in het dorpje Eede de grens over. Nu was zij in het zwaar geteisterde Zeeuws-Vlaanderen. Tien dagen lang sprak zij overal de mensen, die alles kwijt waren, moed in. Na ook nog een bezoek aan het bevrijde Brabant en Limburg keerde koningin op 23 maart naar Londen terug. Op 3 mei ten slotte zette de hele Koninklijke familie vaste voet op Neêrlands bodem. De bede uit het Wilhelmus: “Dat ik zal wederkeren in mijnen regiment” was eindelijk verhoord. Per Dakota, omstuwd door 12 Nederlandse Spitfires, landden zij op het vliegveld van Gilze-Rijen. Voorlopig gingen zij wonen in het landgoed “Anneville” bij Breda. Op de dag van de Bevrijding, 5 mei, hield Hare Majesteit een gloedvolle rede over de omroep (vanuit Eindhoven), waarin zij o.m. zei:

“In de naam van God, de Erbarmer, de Barmhartige…”
Tijdens de oorlog heeft koningin Wilhelmina veel betekend voor het Nederlandse verzet. Zij was de ziel van “Radio Oranje”, een echte “Moeder des Vaderlands”. Maar ook prinses Juliana en prins Bernhard deden, wat zij konden, om hun volk moed in te spreken. Zo sprak de prinses op haar 34e verjaardag de volgende woorden tot haar volk, over de radio in Canada:

In 1934, toen ik geboren werd, na het overlijden van prins Hendrik, bestond ons vorstenhuis weer net als in 1890 uit twee vrouwen: moeder en dochter. Maar het volk leefde wel met haar mee. De beroemde volksdichter Clinge Doorenbos maakte er zelfs een gedicht over:
Prinses Juliana had in Leiden gestudeerd en was door haar moeder zo goed mogelijk voorbereid op de moeilijke taak, die haar wachtte, als zij eens koningin zou worden. De prinses was van meet af aan “onder het volk” gebracht. Koningin Wilhelmina wilde haar dochter niet in eenzaamheid laten opgroeien, zoals dat met haar gebeurd was. Je kunt zeggen, dat ons vorstenhuis en Nederland daardoor dichter bij elkaar zijn gekomen. Talrijk waren de reizen van moeder en dochter door de provincies. Zij waren juist in die moeilijke jaren een grote steun voor het volk. Het spreekt van zelf, dat ook vader Hendrik en grootmoeder Emma veel van de prinses hielden en ook met haar optrokken. Na het overlijden van die twee, zo kort achter elkaar in hetzelfde jaar 1934, was er grote eenzaamheid in het paleis. Gelukkig heeft dat maar kort geduurd. Prins Bernhard bracht de nodige drukte met zich mee en op 31 januari 1938 deed nieuw leven haar intree in het paleis: prinses Beatrix! En in het jaar daarop werd de tweede dochter geboren: prinses Irene, een betekenisvolle naam in die tijd van oorlogsdreiging. Vrede!
Begrijpelijk, dat het Duitse volk schoon schip wilde maken en eindelijk van het “oude regime” verlost wilde worden. De revolutie brak uit en de “kronen” rolden door de straten. De keizer, 18 koningen, groothertogen, hertogen en andere vorsten werden door het opstandige volk van de troon gezet. De keizer en de kroonprins vluchtten naar Nederland, waar zij asielrecht kregen. De kroonprins is later naar Duitsland teruggekeerd, maar de keizer bleef op zijn slot in Doorn wonen en is daar in de 2e wereldoorlog overleden. Nu is dat kasteel een trekpleister geworden voor uitstapjes.
Het is Pinksteren geweest. We herdachten de uitstorting van de Heilige Geest. Een historisch gebeuren, verleden tijd. Maar is het ook tegenwoordige tijd? Is het ook iets, wat te maken heeft met óns leven hier en nú ?
Handelingen 2, 4
Maak een unieke film over een overleden dierbare

Vele ouderen zullen zich haar nog herinneren als die kleine tengere vrouw met haar brilletje op en een wit kapje op haar hoofd. Zij overleed in 1934, het jaar waarin ik geboren ben. Zij is 75 jaar geworden. Bijna 100.000 mensen hebben toen langs haar kist gedefileerd, zó geliefd was de koningin-moeder bij ons volk.

Hoewel de kluizen naast elkaar liggen, zijn ze zo gebouwd, dat je de buurman niet ziet of hoort. Horen zul je trouwens toch wel niet veel, want de monnik lijdt een zwijgzaam leven. Met elkaar praten is er niet bij. Alleen een keer in de week, op zondagmiddag, is er een gezamenlijke wandeling, waarbij de monniken twee aan twee met elkaar mogen converseren. Voor de rest is het zwijgen, ook bij de gezamenlijke maaltijden, alleen op zon- en feestdagen: een stille pantomime, waarbij alleen het monotone geluid van de voorlezer, die gedeelten uit de Schrift voorleest, gehoord wordt.
In Johannes 21 hebben we de overlevering van twee verschijningen van Jezus, nadat Hij was opgestaan. We weten, dat de Heiland na Pasen aan verschillende mensen en groepjes van mensen verschenen is. We kennen de verhalen over Thomas en de discipelen, die ’s zondags bijeen kwamen in een bovenzaal – je zou het de eerste kerk kunnen noemen. Maar hier, in Joh.21, zitten de discipelen niet in de kerk, maar ze zijn buiten aan ’t vissen. Zo zie je maar, dat de Heer bij mensen kan komen zo maar op een doordeweekse dag bij dagelijkse bezigheden. Je hoeft er niet speciaal voor in de kerk te zitten.
De Oranjestam is uitgebot, en hoe! De Koningin omringd door 3 zoons met hun families, 7 kleinkinderen inmiddels, waarvan de kroonprins met prinses Maxima drie dochters voor zijn rekening neemt. Toen Willem III in 1890 op 73-jarige leeftijd overleed (hé, ik ben nu ook net 73 geworden!), bleef een 10-jarig meisje over, Wilhelmina, de laatste telg uit een eens zo roemrucht geslacht. Formeel was dat jonge kind nu koningin der Nederlanden. Velen waren met haar begaan. Zo jong nog en dan die zware last, een kind zonder vader en met een heel jonge Duitse moeder. Wat moest daarvan worden? De dichter Nicolaas Beets vertolkte deze gevoelens in een gedicht op de dood des Konings:
Na de dood van koning Willem III in 1890 moest dit kleine meisje gaan regeren. Maar dat kon zij natuurlijk nog niet. Daarom werd haar moeder regentes. En hoe! Zij wist het volk aan zich te binden. En dat was nodig ook, want de band tussen de Oranjes en ons volk was tijdens de regeerperiode van Willem III behoorlijk los geworden. Koningin Emma maakte met Wilhelmina veel “goodwil” reizen door het hele land. Ook in Zeeland en in Friesland zijn zij geweest. Overal werden moeder en dochter enthousiast ontvangen. Misschien heeft onze nieuwe regering het wel van haar afgekeken, nu ze eerst 100 dagen het land in gaan.
Na die hete dagen van vorige week en de zachte winter, die we gehad hebben, vraag je je onwillekeurig af: Hebben we eigenlijk nog wel een zomer en een winter? De klimatologen hebben het er ook moeilijk mee, ze spreken van de effecten van de opwarming van de aarde door de CO2 uitstoot. Ondertussen vragen de akkerbouwers zich af, wanneer ze zaaien moeten en of het gezaaide bij al die droogte nog wel opkomen zal.
“Al die vorstelijke personen – wellicht een enkele uitgezonderd – heb ik zien begraven. Ach, wat waren dat droevige gebeurtenissen. Het beieren van de zware St. Jacobs klok is bij mij onvergetelijk gebleven en wanneer ik thans door de radio wel eens dat klokgelui beluister, wekt het altijd weer opnieuw de oude, weemoedige herinnering bij mij op. Ik zie de grijze Koning nog bij de begrafenis zijner zonen in zijn schitterende uniform met den rouwmantel er overheen in de glazen koets zitten, rechte en links buigende en in eerbiedig zwijgen door de ontroerde menigte begroet. Destijds was het rouwdragen na een sterfgeval in de koninklijke familie nog algemeen, niet alleen onder dearistocratie, maar ook onder de gegoede burgerij. Hoe aangrijpend kon vader preken wanneer wederom zulk een droeve gebeurtenis land en vorstenhuis had getroffen. Elk woord kwam dan uit zijn diepbewogen ziel.
Een diepe verering heb ik gehad voor Koningin Emma, die ik enige malen heb mogen ontmoeten. Het was zulk een waar genot met deze Vorstin te spreken, in wier gezelschap men geen ogenblik vergeten kon bij een geboren Majesteit te vertoeven en die iemand toch volkomen op zijn gemak wist te zetten. Het heeft mij levenslang verbaasd en geërgerd, wanneer predikanten het gebed voor het Koninklijke Huis in de dienst vergeten. Het zou eenvoudig niet in te denken zijn welk onherstelbaar verlies Nederland zou lijden, wanneer er geen Oranje meer aan het hoofd der Regering stond. Een “president van Nederland” zou ten onzent de ontketening der bitterste hartstochten beduiden. Oranje alleen verbindt en vereenigt. De Here beware ons voor de ramp dat er geen Oranje meer zou wezen om ons te leiden.”
Vandaag wil ik een ooggetuigenverslag laten horen van een tijdgenoot,
Koning Willem den derde kan ik mij nog volkomen duidelijk voor den geest halen. Een mooie, forsche gestalte en in zijn optreden van beminnelijke eenvoudigheid. Ik verzuimde geen enkele gelegenheid om hem te kunnen zien. Hij had zo zijn vaste gewoonten en daar rekende ik mee. De eerste vroegbeurt bijv. in de Groote Kerk, ’s morgens 7 uur, bezocht hij altijd, wie er ook preekte, en dan wandelde hij, als gewoon burger gekleed, alleen van een adjudant vergezeld, van ’t Paleis in ’t Noordeinde naar het bedehuis, altijd op eerbiedigen afstand door enige personen gevolgd, onder welke ik nooit ontbrak…
Prins Willem was in Parijs onder geheimzinnige omstandigheden overleden. Hij was de kroonprins. Maar gelukkig had hij nog broers. De ene, Maurits, was al jong overleden in 1850. Hij was nog maar zes jaar oud. Een jaar daarna was Alexander geboren, genoemd naar een in 1848 overleden broer van de koning. Deze prins was een echt zorgenkind, vaak ziek en zwak van gestel. Hij droeg zelfs een ijzeren korset. In de openbaarheid verscheen hij nooit. Nu hij de kroonprins werd, zag het er voor de voortgang van het Oranjehuis slecht uit.
De koning verbleef regelmatig in Duitsland en ontmoette daar ook zijn nieuwe gemalin. Zij heette Emma en was van het Huis van Waldeck-Pyrmont. Vorig jaar zijn we op vakantie geweest in het Waldecker land en hebben daar het stamslot in Waldeck bezocht en het mooie paleis in Arolsen, waar de prinses was opgegroeid. Zij was nog geen twintig jaar, toen zij op 7 januari 1879 in Arolsen in het huwelijk trad met de veel oudere Willem III. Er wordt gefluisterd, dat prins Alexander toen bevel had gegeven om op deze dag de luiken van zijn paleis te sluiten. Voor hem was die trouwdag een rouwdag!
Daarom lijkt het me aardig om voor u nog eens een stukje geschiedenis van het Oranjehuis op te halen. Laten we beginnen bij Willem III en dan zitten we in de 19e eeuw, bijna 200 jaar geleden. Willem III was een zoon van Willem II (1792-1849) en Anna Paulowna (1795-1865), een prinses uit het Russische tsarenhuis. Van vaderskant had hij nog een oom, Frederik, en twee tantes, Pauline en Marianne. Koning Willem III zelf had nog twee broers en een zuster: Alexander, Hendrik en Sophie. In 1839, hij was nog kroonprins, trouwde hij met prinses Sophie van Würtemberg. Het was een echt vorstenhuwelijk: meer uit verstandelijke overwegingen dan uit liefde. Sophie had bovendien nog haar oog laten vallen op een andere prins in Duitsland. Maar ja, zoals dat meer is gebeurd, het gearrangeerde huwelijk moest doorgang vinden. Wederzijdse ouders hadden dat zo bepaald. De beide moeders waren bovendien nog zusters! Het huwelijk gaf destijds veel aanleiding tot geroddel. Iedereen wist te vertellen, hoe slecht het was. De schandaaltjes waren niet van de lucht. Het waren ook twee heel verschillende persoonlijkheden, die twee. Sophie was heel intelligent Zij sprak vijf moderne talen en was wetenschappelijk zeer ontwikkeld. Willem gaf daar allemaal niet om. Hij reed liever paard en organiseerde grote jachtpartijen. Later gingen zij ook apart wonen: Willem op ’t Loo in Apeldoorn en Sophie in Huis ten Bosch in den Haag. Ze kregen drie kinderen. De moeder trok de kinderen erg naar zich toe, vader zocht zijn heil meestal ergens anders. Het was eigenlijk een tragisch geheel. Twee mensen die elkaar niet begrijpen, alle twee opvliegerig van aard. Toch moesten ze naar buiten de schijn ophouden van een gelukkig huwelijks- en gezinsleven.

We zitten nu midden in de Lijdenstijd. Dat is een oeroude traditie. Dat het lijden van Christus herdacht wordt, 7 weken lang. Het getal 7 is niet zo maar genomen. Het is een heilig getal, het staat voor de volheid. Het geeft als ’t ware aan, hoe volledig Jezus Zijn lijden volbracht heeft tot aan het kruis toe, toen Hij zei: Het is volbracht.






In het oog van de farizese schriftgeleerden is Jezus een zondaar, want hij eet met zondaren. Daarmee geef je dus duidelijk je visitekaartje af! Met wie je omgaat, zó ben je ook! Ook wij kunnen daarin neen eind meegaan, maar toch… met Jezus ligt dat anders. Voor ons is dat nou juist het mooiste van het Evangelie, dat Jezus Zich met zondaren “afgeeft”, dat hij Zich met hen bemoeit en zelfs met hen eet. Want dat opent perspectief ook voor mij: dat Hij mij, arme zondaar ontvangen wil! Zei Antoine Bodar het ook niet zo tegen Andries Knevel: wij moeten niet te hoog van de toren blazen, wij zijn maar arme zondaren en het is een wonder dat Jezus ons er bij wil hebben. Dat was het geheim en tegelijk de drijfveer van zijn priesterschap.

Vorige week hebben we gesproken over het “weten” van Paulus. Nu gaat het over “moed en vertrouwen”. Wij hebben toen ook verteld, dat de apostel gevangen zat, toen hij zijn Romeinen-brief schreef. De aanklacht tegen hem was: opruiing, ondermijning van het Romeinse gezag. Hij verdedigde zich met een beroep op de keizer. Hij zei: jullie mogen mij niet beschuldigen en gevangen nemen, want ik ben een Romeinse onderdaan, dan wil ik ook voor een Romeins gerechtshof verschijnen. Zo gebeurde het, dat men hem vrijliet en op een schip naar Rome zette. Het was najaar 57 na C. Najaarsstormen maakten de zeereis gevaarlijk. Paulus waarschuwde dan ook de schipper: zoek liever een veilige haven op om te overwinteren. Maar deze sloeg de waarschuwing in de wind, hij zou het toch wel beter weten, hij was de vakman! Hij dacht nog wel een poosje mee te kunnen varen op de Zuidenwind. Maar die wind zakte af en er kwam een geweldige storm voor in de plaats. Het schip verkeerde spoedig in grote nood. Het werd nog erger, toen zij dagen achtereen noch zon noch sterren meer zagen. Zij wisten dus helemaal niet meer waar zij waren en in welke richting zij voeren. De stemming aan boord daalde onder nul. Lukas, de schrijver van het boek Handelingen, die er bij geweest is, zegt het zó: alle hoop op redding werd ons tenslotte benomen. Ze waren de wanhoop nabij, reddeloos en radeloos verloren. Hier was totaal niets meer tegen te doen!

Sinds André Rouvoet van de CU is aangeschoven bij de kabinetsbesprekingen wordt er weer meer over euthanasie gesproken. Kan Rouvoet bereiken, dat er dienaangaande een wat strengere opstelling gaat komen in onze Wet? Velen zijn immers van mening, dat de euthanasiewetgeving onder Paars veel te ruime vormen heeft aangenomen.