Romeinen 6, 8
“Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven.”
In onze tekst klinkt het Paasgebeuren nog na, tegelijk voelen we er al iets van Pinksteren. Ik geloof in de opstanding van het vlees, dat is het lichaam, zo klinkt het in Apostolische Geloofsbelijdenis. Dat is Paasgeloof. “Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven”. De oude mens sterft en de nieuwe mens staat op. Zoals wij het met één van onze oude gezangen uitzingen:
“Leer mij daaglijks, leer mij duizendwerven,
In Uw kruisdood meegekruisigd sterven,
En herboren, opgestaan,
Achter U ten hemel gaan.”
Paasgeloof opent voor ons de hemel: wij gaan ten hemel in en erven Koninkrijken! Ons wacht het nieuwe leven, de Heilige Geest komt! Dat alles is als ’t waren één geweldig gebeuren: Pasen – Hemelvaart – Pinksteren. Zoals het voor de Heer ook één levenslijn was: van het kruis tot in de Hemel, zittende ter rechterhand van God, vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden. Daar hoort ook Goede Vrijdag bij, ja, ook het lijden:
“Leer mij daaglijks, leer mij duizendwerven,
In Uw kruisdood meegekruisigd sterven…”
Weten we eigenlijk wel, wat we daar zingen? Dat lijden en meegekruisigd sterven kun je toch alleen, als je terugziet op Pasen en uitziet naar Pinksteren. Alleen zó komt er vastheid en zekerheid in ons leven. Met de blik gericht op Pasen en Hemelvaart en Pinksteren, biddend wachtend op de komst van de Heilige Geest, wat de discipelen ook gedaan hebben na Pasen. Maar ja, daar moeten we wel ons best voor doen. Ik bedoel: je moet er wel aan denken en er mee bezig zijn. Het komt allemaal niet vanzelf! Leer en leven moeten in elkaar overgaan, een eenheid worden. Wat je in de kerk leert, moet in het leven van alle dag z’n uitwerking krijgen. Vaak is het niet zo bij ons Kerkmensen. Je weet wel wat het geloof leert, maar eigenlijk denk je er niet meer aan op een doordeweekse dag. Zo liggen leer en leven soms mijlenver uit elkaar! Geloven met de mond, maar de daden… ho maar! Ze zeiden vroeger al: als het erts blijft liggen naast de smeltkroes wordt het nooit tot zuiver goud, het wordt eigenlijk helemaal niets, niet eens doublee! Zo is het ook met ons geestelijk leven na Pasen: als wij niet gaan leven door het proces van de afsterving van de oude mens heen, wordt die nieuwe mens nooit geboren.
Dat zien we heel duidelijk bij Jacob in Genesis 32. We zien daar een man sterven en opstaan. Jacob, de “bedrieger”, zo heet hij toch? Maar als hij opstaat is hij een heel ander mens geworden, daarom geeft God hem een nieuwe naam: Israël, strijder Gods. De oude naam past niet meer bij hem in zijn nieuwe leven. Die geschiedenis van Jacob kan ons heel wat leren! Wij zouden dat ook wel willen, maar het lukt ons niet. Nou ging dat bij Jacob ook niet zo maar. Het is een hele lange weg van vallen en opstaan! En dat komt, omdat wij zo hardleers zijn. Op school kwam je wel eens goed weg, als je afkeek bij je buurman of buurvrouw. Je kreeg dan een hoger cijfer. Maar in het werkelijke leven is dat anders. Daar moet je op eigen benen staan en je eigen peultjes doppen. Daar wordt ook veel afgekeken. Mensen apen elkaar graag na. In het geloof is dat niet anders: napraterij, allemaal vrome woorden, maar als ’t er op aan komt, blijkt het niet echt je bezit te zijn, je gelooft er niet echt in en leeft er niet echt uit. In het geloof is er vaak geen vastigheid, zeker vertrouwen. Mensen zijn hardleers. En daarom duurt het vaak zo lang, voordat een mens tot bezinning komt en rust in God vindt, zoals Jacob dat uiteindelijk overkwam. Het moet voor God ook moeilijk zijn, om zulke hardleerse mensen tot de orde te roepen. Jacob was ook zo’n mens. “Hielelichter” heet hij, niet zo’n beste naam. De Bijbel verklaart het nog wel door te vertellen, dat, toen hij als tweeling geboren werd met zijn broer Esau, dat hij toen de hiel van zijn broer vasthield. Maar later blijkt, dat het hielelichten ook met zijn karakter te maken had. Als je iemand bij de hiel beetpakt, doe je dat met de bedoeling om hem te laten struikelen. Beentjeslichten noemen we dat. Het komt in de voetballerij nogal eens voor. En het wordt daar dan ook fiks bestraft! Nou, Jacob had daar ook best aanleg voor. Van onze aanleg hebben we soms veel last. Dat zal bij Jacob niet anders geweest zijn. Nou is het heel bijzonder, dat God ons nou juist op die zwakke punten, waar we zelf ook zo’n moeite mee hebben, aanpakt. Je zou kunnen zeggen, dat God van onze zwakheden een dankbaar gebruik maakt om ons her – op te voeden.
Jacob bedriegt zijn broer. En dat is nog tot daar aan toe. Esau is een beer van een kerel, die best voor zich zelf kan opkomen. Maar later ziet hij er ook niet tegen op om zijn oude blinde vader te bedriegen. Hij deinst er niet voor terug om voor dit doel een hele komedie op te zetten. En ’t hangt niet van hem af, dat het allemaal als een tragedie eindigt. Ja, wie in de wereld wil slagen, moet wel eens wat sjoemelen met z’n geweten! Dat was vroeger zo, dat is nog zo. Die slimme Jacob toch! Hij had alles mooi voor elkaar. Tenminste: dat dacht hij! Maar dan komt de eerste slag: Esau is vreselijk boos, als hij merkt dat hij bedrogen is, en Jacob moet vluchten. Op zijn vlucht slaapt hij onder de blote hemel en daar heeft hij een wonderlijk visioen. God spreekt met hem, en Hij is nog aardig ook! Hij geeft hem de belofte hem niet te zullen verlaten. Als dat geen geweldige troost was voor een man die vlucht voor z’n leven! Maar zou hij daardoor ook iets geleerd hebben? Is hij klein en beschaamd geworden onder de genade van God, Die niet boos op hem is? Welnee. Aan de buiten kant lijkt het wel zo, want hij richt nog een altaar op. Maar van binnen… hoor maar hoe hij tot God spreekt: “Als U mij bewaart en brood en vooruitgang geeft, dan zal ik U dienen.” Alles draait weer om z’n eigen “ik”. Spreekt hier een mens, die tot bekering gekomen is? Nee toch! Hij is een hardleerse man, en dat zal zo blijven, jaren lang. Hij krijgt nog veel te verwerken, maar zal toch steeds weer proberen zich zelf te handhaven. God krijgt geen vat op hem. Naar buiten wordt zijn leven een groot succes. En dan moet ik denken aan de tekst waar ik vorige week over gepreekt heb: “Wat baat het de mens, als hij de hele wereld wint, maar schade lijdt aan zijn ziel?”. Het ging Jacob in alles voor de wind, maar toch… arme Jacob!
Het is nu zo’n twintig jaar later. In zo’n lange tijd kan een mens heel wat leren, zou je zeggen. Maar Jakob heeft nog niet veel bijgeleerd. Tenminste niet datgene, wat God hem graag bij zou willen brengen. Bij ome Laban is ’t hem voor de wind gegaan, althans materieel. Maar luisteren naar God is er niet echt bij. ’t Is een man, die nooit stil wordt voor Gods Aangezicht. Altijd maar aan ’t werk en plannetjes smeden voor zichzelf. En nu zijn we twintig jaar verder en Jakob krijgt heimwee naar huis, naar z’n vaderland. Alles wordt bijeen gepakt en Jakob gaat op reis. “Ik vertrek”. ’t Is hem wel een beetje bang te moede en daar heeft hij ook alle redenen voor. Hoe zou ’t met Esau zijn? Nog steeds op wraak belust? Voor alle zekerheid komen daarom alle kostbaarheden en zijn vrouwen en kinderen, achteraan in de stoet. Maar er is ook nog iets anders, dat hem verontrust: de confrontatie met het verleden. Het verleden, dat als een schaduw met je mee trekt. Heeft u dat ook wel? Je denkt terug aan vroeger, aan je idealen, aan je verwachtingen, je tekortkomingen, en dan schrik je. Het verleden staat voor je op en het beschuldigt je: wat heb je er van gemaakt, van je leven? Het verleden grijpt ook Jakob aan: één aaneenschakeling van schulden en tekortkomingen.
Nu komt hij bij de beek Jabbok. Iedereen is er over, hij alleen blijft achter. Hij zoekt de eenzaamheid. En in die eenzame nacht, waarin een mens vecht met zichzelf, vindt de worsteling met God plaats. Hier maakt Jakob die geestelijke ervaring door, die duizenden na hem gemaakt hebben. Het lijkt alsof God geen aandacht voor hem heeft, alsof Hij verder wil gaan. “Laat Mij gaan Jakob, want de dageraad is gekomen.” Maar de dageraad kon voor Jakob niet het licht brengen, waarnaar hij verlangde: een genadige God, rust en zekerheid in zijn leven. Het is dezelfde worsteling, die Maarten Luther later zou doormaken, toen hij zichzelf afmatte in het verkrijgen van een genadige God. Er kunnen ogenblikken in ons leven zijn, waarin God doet alsof Hij met ons niets te maken heeft. Denk aan Jezus en de storm op zee. De discipelen waren in doodsangst, maar Jezus sliep. Jakob had aan zichzelf altijd genoeg gehad, net als wij, altijd met onszelf bezig. Het is de handhaving van de oude mens in je. En dan komt God en zegt: doe het dan maar met die oude mens, red je zelf dan maar!~Je kunt het toch zo goed? Je bent toch zo’n slimmerd, Jakob? Doe het maar zonder Mij! Maar dan blijkt, hoe hopeloos je er voor staat en dat het niet gaat zonder Hem.
“Willen jullie ook maar niet liever weggaan?” vraagt Jezus aan Zijn discipelen, als iedereen Hem verlaat. Willen jullie ook maar niet liever gaan? Want nu wordt het gevaarlijk om bij Jezus te zijn! En dan komt de bezinning, als Petrus in één grote schreeuw antwoordt: “Heer, tot Wie anders zullen wij heengaan?”
Het is een echo van Jakobs schreeuw: “Ik laat U niet gaan, tenzij Gij mij zegent!” Eindelijk inzicht: dat het leven zonder God niet kan. Hem nooit meer loslaten, al zou je ook met Hem moeten lijden en sterven! In Zijn dood vinden wij het leven. Zo werd het Pasen voor Jakob en het Pinksterfeest ligt voor hem in het verschiet. Hij krijgt een nieuwe naam en wordt een nieuwe mens. En de geschiedenis van Jakob eindigt zo mooi: “En de zon rees hem op, als hij door Pniël gegaan was.” Pniël: aangezicht van God, Jezus. Hij zei toch: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien?” Een mens mag voor Gods aangezicht verschijnen! Wat een wonder is dat!
Nu is de worsteling ten einde en de duisternis voorbij. Na die donkere nacht komt echt de dageraad, als voorbode van de nieuwe dag, voor hernieuwde mensen, die leven mogen met en voor God.
Jakob, een man die hinkend zijn weg gaat, zoals Paulus met een doorn in het vlees verder moest en zoals u en ik ieder met eigen gebreken verder moeten, hinkende mensen zijn wij, maar aan God hebben we genoeg.
U toch ook?
Amen.
En de engel spreekt verder: “Gaat nu direct aan Zijn leerlingen zeggen: Hij is verrezen uit de doden en nu gaat Hij u voor naar Galilea, daar zullen jullie Hem zien.”

Gisteren ruimde ik de steeds hoger wordende papierstapel naast mijn computer op. Vluchtig bekeek ik het materiaal om het vervolgens in de prullenmand te deponeren. Tot ik opeens een vel papier in handen had waarop in grote letters een fragment uit de bundel Engelbewaarder stond. Hoe kwam dit hier terecht, had ik het misschien naar iemand in verdriet willen sturen? Aandachtig las ik de woorden:
Uw moeder en Oma, Jannetje de Munck, is heengegaan. Maar zij wist waarheen. Dat de Heer haar Thuis zou brengen: Hij voert mij aan waat’ren der rust! Hoe vaak zal zij dit niet gezongen hebben, in zichzelf thuis en in de kerk, al die zondagen in haar leven, waarop zij zo trouw naar de kerk is gegaan. Zij zal het ook de laatste jaren nog gezongen hebben in Poelwijk en Ter Valcke. En wij? Wij mogen ’t ook weten: dat de Heer een herder is, die de Zijnen niet loslaat, maar ze thuisbrengt, aan waat’ren der rust. Daarin ligt ook opgesloten, dat we elkaar niet loslaten, ook als de dood ons scheidt. Wij blijven aan elkaar denken, omdat God aan ons denkt. Wij houden elkaar vast, omdat Hij ons vasthoudt: oma en opa en ome Cor en ons allen, kinderen en kleinkinderen en achterkleinkinderen.
In de oorlog (1940-1945) moesten veel mensen “onderduiken”. Dat wil zeggen: zij konden dan niet blijven wonen, waar zij woonden. Zij moesten ergens anders gaan wonen, bij mensen, waar ze zich konden verbergen.
In het verpleeghuis “Ter Valcke” in Goes, waar ik geestelijk verzorger was van 1978 tot 1994, heb ik veel markante persoonlijkheden mogen ontmoeten. Eén van hen was juffrouw de Ridder. Zij kwam uit Zeeuws-Vlaanderen en was al in het tehuis, toen ik er mijn intrede deed. Zij was heel erg gehandicapt. Haar leven bestond uit zitten en denken en af en toe een beetje praten. Haar handen lagen op een plankje, dat bevestigd was op de rolstoel. Haar hoofd werd teruggehouden door een hoofdband. Toch was zij een persoonlijkheid, want zij keek je indringend aan en had een sterk spiritueel vermogen. Van meetaf aan had ik goed contact met haar. Heel wat uurtjes heb ik al pratend en nadenkend, biddend en zingend, bij haar doorgebracht. Zij nam ook deel aan de gesprekskring, zij was er de dragende kracht van. We hadden in Ter Valcke voor de beide afdelingen, somatiek en geriatrie, een gesprekskring. Daar praten we wat na over een stukje uit de Bijbel, mijn vrouw las soms een mooi verhaal, we zongen wat en natuurlijk was er ook ruimte voor gebed. Op het eind nuttigden we samen een advocaatje! We konden dat natuurlijk niet alleen, maar werden bijgestaan door enkele vrijwilligsters. Mijn vrouw heeft me daarin ook altijd geholpen. Dat maakte het extra gezellig! Extra feestelijk werd het soms, als mijn vrouw cake had gebakken. Nog al wat bewoners in Ter Valcke kwamen uit de Gereformeerde Gemeente, waardoor ik het ultra-orthodoxe gedachtegoed ook heb leren waarderen. Hierdoor kregen we vaak diepgaande gesprekken.
Er staat een tafel tegen de brede vensterbank, het kleed er op is gebloemd. Op de tafel ligt het Nieuwe Testament in de Willibrordvertaling en een oud nummer van het Benedictijns Tijdschrift. Verder is er een boek met informatie over kasteel ‘Slangenburg’; het dagrooster van het kasteel en de gebedstijden van de nabij gelegen Willibrordsabdij staan harmonieus op één bladzijde. Dan is er nog een handige tafellamp, zodat ogen niet hebben te lijden. Het glossyblad voor winkelend Gelderland leg ik na een vluchtige blik haastig terzijde. De spaarzaam geklede dames met groen omrande ogen zijn met fonkelende bijouterieën behangen en lijken van een andere planeet.
Aan het begin van een nieuw jaar moeten we al weer afscheid nemen van een van onze geliefden, en straks staan we aan de geopende groeve in Kapelle, voor de tweede keer in nauwelijks veertien dagen. Dat is harde en bittere werkelijkheid. De dood stopt niet bij de drempel van Oud naar Nieuw.

God heeft Zich een volk gekozen, te midden van alle volkeren der aarde. Hij heeft dat volk apart gezet. En Hij eist dat dit volk zich geheel wijdt aan Zijn dienst. Maar Hij belooft ook, dat Hij zich op bijzondere wijze met dat volk bemoeien zal. “Nu dan, indien gij aandachtig naar Mijn woorden luistert en Mijn verbond onderhoudt, dan zult gij uit alle volken Mijn eigendom zijn.”
Ze schoof naar binnen met in de ene hand een bos rozen en in de andere een stapel boeken. Het waren de gebundelde columns van wijlen A.J. Klei. In kostelijke stukjes liet hij destijds zijn blik onbekommerd ronddwalen, deed de lezers van ‘Trouw’ verslag van de gewone dingen verpakt in milde humor. Jarenlang; over trouw gesproken…
Het gaat in de Psalm om een actueel onderwerp: de dood. En wel over tweeërlei lot van de mens na de dood. Alle mensen sterven en komen in het dodenrijk. Maar, zo wordt ons hier geopenbaard: de goddelozen blijven daarin, terwijl God de gelovigen daaraan ontrukt. Duidelijk horen we dit in onze tekst: “God verlost mij uit de macht van het dodenrijk; ja, Hij neemt mij op!” Dit is de kerngedachte van onze Psalm. Een bemoediging en troost voor alle gelovigen, die staan voor de dood.
Benno en ik delen iets wat niet in woorden is te vatten. Benno is één van de twee beheerders van de begraafplaatsen in de gemeente Kampen. Hij is ook het bezielend hart van deze stilteplekken. Ik ontmoette hem voor het eerst toen ik een serie schreef over de hier gelegen begraafplaatsen. Het klikte; soulmates, zoals hij zei. En toen het grote verdriet in ons gezin kwam, ondervond ik praktische steun van hem. ‘Ik zal de begrafenis doen, ook al moet ik er voor van vakantie terugkomen.’
Op 14 januari 2009 is onze oude kosteres Greta van de Velde overleden. Zij is 97 jaar geworden. Wij bewaren vele goede herinneringen aan het kosterspaar van Wilhelminadorp. Hiervan mogen onderstaande artikelen, die ik nog vond in het archief, getuigen.
Op dinsdag 28 februari as. zullen DV. de kosteres, mevr. G. va de Velde-Nieuwdorp en de koster, dhr. J. van de Velde, Christi nastraat 4 gedenken, dat zij het respectabele kostersambt respec tievelijk 61 en 45 iaar bekleden.
We zaten in de tuin van kasteel ‘Slangenburg’, Caroline en ik. Het was ongewoon warm voor de tijd van het jaar, maar in de schaduw van de dikke boom was het goed toeven. De andere gasten waren verdwenen, op de tafel stond een blad met gebruikte theespullen.
Eén van de belangrijkste joodse feesten is wel het Chanoeka feest. Het is een feest, waarin het Licht centraal staat. Het heeft daarom iets weg van ons kerstfeest. In elk orthodoxe joods gezin heeft men wel een zogenaamde Chanoekia, die op het Chanoeka feest wordt aangestoken. Wij hebben er ook één, heel lang geleden in Limburg gekregen van een aardige mevrouw, die vond dat dit erfstuk beter bij ons paste dan bij haar zelf. Op de foto ziet u een rij met acht bakjes, waarin olie gedaan kan worden met een lontje. Met het klepje kun je het geheel openen en sluiten. Het feest duurt acht dagen. Elke dag wordt er één nieuw lichtje aangestoken, totdat alle acht branden. Aan de voorkant rechts boven zit een houdertje, waarop vroeger een negende lichtje ontstoken kon worden. Ik denk, dat dit een kaarsje is geweest. Helaas is het op mijn lamp afgebroken. Met dit negende licht werden de andere lichten aangestoken. Daarom werd dat licht ook wel “sjammasj” oftewel “helper” genoemd.

God is vlees geworden. Wat betekent dit? Het kan niet anders zijn dan dat Johannes doelt op Jezus Christus. “Vraagt gij zijn Naam, zo weet, dat Hij de Christus heet”. Dat hebben de mensen al honderden jaren geleden gezongen. Een eeuwen oud getuigenis, dat we al tegenkomen in het Oude Testament.
Een engel vertelt het ons. De engel spreekt namens God. We krijgen een geboortekaartje van God! “U is heden de Zaligmaker geboren!” Niet zo maar iemand, maar een bijzonder kind, dat komt om zalig te maken, dat wil zeggen om anderen gelukkig en blij te maken, om mensen te redden, om mensen bij God te brengen. En dan moeten we denken aan de profeten en de psalmen, waar zo vaak gesproken wordt over iemand die in de toekomst zou komen om de mensen gelukkig te maken. Zoals in Psalm 72:
We staan aan het begin van de Adventstijd en zien uit naar Kerst. En dan horen we deze profetische stem uit een ver verleden. Een stem, die spreekt over een mens van smarten, vertrouwd met ziekten. Dat spreekt ons oudere mensen wel aan!






“De oogst is wel groot” zegt Jezus in Lucas 10 vers 2. Vaak hebben we daarbij gedacht aan de miljoenen mensen ver weg, We gingen er heen om zending te bedrijven en de helpende hand te bieden. Zo langzaamaan begint het echter ook door te dringen, dat het wel eens heel dicht bij kon zijn, voor de deur, Nederland als zendingsgebied! Er zijn ook veel kerken en Christelijke gemeenschappen, die zich daar terecht zorgen over maken. Toch is het de vraag, of Jezus dat bedoeld heeft. Dat de mensen zich los gaan maken van de wereld en tot het geloof in Jezus bekeerd worden. Ik denk, dat in Jezus’ woord eerder bedoeld is, dat het gaat om een geweldig groot werk, de oogst is wel groot, zó groot dat je er de moed bij verliezen zou. Mensenkrachten schieten hierbij te kort. God moet er bij komen. We moeten Hem om hulp gaan vragen: dat Hij inspringt in onze plaats, dat Hij het maken zal, dat Hij Zelf de oogst zal binnenhalen, dat Hij voor arbeiders in die oogst gaat zorgen! Natuurlijk worden we daarbij niet buiten spel gezet, we moeten meewerken. Bidden kan nooit betekenen, dat we de dingen op God gaan afschuiven. De mensen, die in Lukas 10 aangespoord worden om te bidden, worden daar tegelijk ook zelf aan het werk gezet. De Gemeente, die God bidt om arbeiders, kan niet anders doen dan ook zelf de schouders onder het werk te zetten. U weet wel: ora et labora!
Van Maarten Luther zijn veel liederen opgenomen in het Liedboek der Kerken:


Voor Luther betekent de Doop het oude leven vaarwel zeggen en opstaan tot een nieuw leven. Hij gaat daarvoor uit van het Griekse woord “baptismos”, dat onderdompeling betekent. Het gaat terug tot de doop van Johannes de Doper, die de mensen (ook Jezus!) doopte in de Jordaan door ze volledig onder te dompelen en daarna uit het water op te trekken. Zo gaat het ook nog bij de Baptisten en in Pinksterkerken, waar ze in het kerkgebouw een bad hebben voor de doop. Zó ziet Paulus het ook in Romeinen 6: “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen” (vs.4). Voor Luther betekent de doop dan ook een dagelijks sterven aan de zonde en opstaan in de genade van God. “Die Sünde wird in der Taufe ganz vergeben, nicht so, dass sie nicht mehr da sei, sondern dass sie nicht zugerechnet wird.”. Ook als je de doop hebt ontvangen blijft een mens nog zondigen, maar het wordt hem door de genade van God niet meer toegerekend. Het verplicht ons wel om tegen de zonde te vechten! Want we zouden de doop eens kunnen verliezen! Het is een genade van God, maar een mens kan die genade wel verwerpen! Daarom zijn de zogenaamde Wederdopers, met wie Luther een hevige strijd gevoerd heeft, voorstander van de volwassenendoop. Volwassenen weten wat ze doen, juist als ze zich laten dopen! Zij weten, dat voor de Doop geloof nodig is. Had Jezus niet gezegd: wie gelooft en zich laat dopen, die zal behouden worden! Kinderen kunnen nog niet geloven. Daarom kunnen ze zich ook niet verantwoordelijk voelen voor hun doop. Is het dan een wonder, dat ze later die doop verwerpen? Maar zó mag het toch niet zijn, zegt Luther. Doop en geloof horen wel bij elkaar, natuurlijk, maar toch niet zó, dat het geloof van de mens de doop pas echt en waar maakt. Dan zou de doop afhankelijk worden van de mens. Dat riekt naar werkheiligheid! De doop wordt dan een prestatie van de mens! Nee, zegt Luther, de doop draagt wel het geloof van de mens, maar niet andersom, dat het geloof van de mens de doop pas waar maakt. Ook niet zoals in R.K.kerk, waar de erfzonde bij de doop zó wordt vergeven, dat de gedoopte niet meer een echte zondaar kan zijn. Wanneer hij zwaar zondigt, helpt de doop alleen niet meer, dan is daarbij ook het sacrament van de boete nodig,. als een soort plaatsvervanging en vernieuwing van de doop. Luther vindt, dat de doop op zo’n manier iets magisch krijgt. Nee, het is en blijft altijd een daad van God aan de mensen om hen te vernieuwen en in staat te stellen tegen de zonde te vechten. We mogen uitgaan van de goddelijke belofte: “Wie gelooft en zich laat dopen, die zal zalig worden, maar wie niet geloofd, zal veroordeeld worden” (Markus 16, 16). Doop en geloof horen dus bij elkaar, evenals ongeloof en veroordeling. Wanneer je na de doop in ongeloof vervalt, moet een mens boete doen. De boete is dan eigenlijk een vernieuwing van de doopgelofte.
Wij waren 10 dagen in de Harz op vakantie, samen met twee zussen van mijn vrouw en een zwager. En we hebben het geweldig gehad. Met alle recht kun je spreken van “HARZlich willkommen”. Zulke aardige gastvrije mensen, en zo’n prachtige ongeschonden natuur, en zulk een stilte overal! “Das es so etwas noch gibt!” In de drukte van ons bestaan, de drukte om ons heen, de drukte op de wegen, houd je zoiets niet voor mogelijk! Wij reizen met de “Hotelbon” en kunnen daardoor gebruik maken van goede hotels tegen heel redelijke condities. Zo waren we dit keer in Hahnenklee, vlak bij Goslar, in hotel “Walpurgishof”, naast de beroemde Noorse “Stabkirche” (zie het plaatje hieronder). Van te voren had ik al uitgezocht of het hotel toegankelijk was voor gehandicapten. Nou dat was het hoor! Er was een royale lift naar de drie verdiepingen en het Erdgeschoss, waar zich een prachtig invalidentoilet bevond. Om mijn bed te verhogen hadden ze er een extra matras boven op gelegd. De leiding van het hotel, het echtpaar Bender en de medewerkers hebben er alles aan gedaan om het ons zo comfortabel mogelijk te maken. Elke ochtend een overvloedig ontbijt en ‘s-avonds een viergangen diner. Waar mogelijk hield de kok rekening met mijn arme nieren om mijn portie zo zoutarm mogelijk te maken. Ja, we zullen ze missen, die Henrike en Julia, Arturo, Gianni en Tobias, en de anderen, die voor ons gezorgd hebben!
In die tien dagen hebben we zo goed mogelijk de omgeving verkend. Liefhebbers van oude stadjes als wij zijn, ging de eerste reis natuurlijk naar Goslar, de hoofdstad van de Harz en naar onze smaak ook de mooiste stad. We zijn er drie keer geweest! Maar ook Osterode mag er zijn, heel gezellig, met de markt naast de kerk en overal uitverkoop! Dan waren we nog in Bad Grund, Wernigerode, Bad Harzburg, Lautenthal, Wildemann,Clausthal-Zellerfeld Blankenburg en Quedlinburg. Daar hebben we mooie oude raadhuizen en schitterende vakwerkhuizen bewonderd. En natuurlijk zijn we -waar mogelijk- in alle kerken geweest. Ik zal daar op deze website nog wel eens uitgebreider verslag van doen. We reden door het Okerhal, langs de Bocksberg en de Brocken, over prachtige wegen, waar je nauwelijks een tegenligger tegenkomt.