Als een palmboom

Vrucht dragen zit niet altijd in grote spectaculaire dingen, het zijn de vele kleine dingen die het ‘m doen! Denk er aan: de honderdduizend kleine bloesempjes vormen tezamen de pracht van de palmboom!

“De rechtvaardige zal groeien als een palmboom.”
Psalm 92, 13

De dichter van Psalm 92 bejubelt de gerechtigheid van God. Die gerechtigheid wordt vooral zichtbaar in het verschillende lot, dat de Godvrezenden en de goddelozen krijgen toebedeeld. De goddelozen zullen uiteindelijk vergaan, al lijkt het er in het begin helemaal niet op. Dan is het toch net alsof het de goddelozen in alles voor de wind gaat, uiterlijk tenminste. Maar hoe lang duurt dat? Het oordeel van God blijft niet uit: de werkers der ongerechtigheid zullen worden uitgeroeid. Maar de rechtvaardige zal bloeien als een palmboom!

De dichter gebruikt hier een beeld, uit het leven gegrepen. De tegenstelling tussen de rechtvaardige en de goddeloze laat hij zien in de tegenstelling tussen het kruid dat vergaat en de palmboom, die sterk en fier ten hemel rijst.

Wie worden er bedoeld met de “rechtvaardigen”? We moeten daarbij niet denken aan het beeld, dat de Bijbel ons geeft van bijvoorbeeld Schriftgeleerden en Farizeeën. Nee, we moeten ons gewoon de gelovigen voorstellen zoals Abraham, mensen die vertrouwen op God. Het zijn de mensen, die met Paulus zeggen: “Het leven is mij Christus en het sterven gewin.” Mensen, die vasthouden aan Gods beloften van genade en heerlijkheid en eeuwig leven. Zulke mensen zullen groeien als een palmboom!

Het beeld van de palmboom wil ons enkele dingen duidelijk maken. In de eerste plaats, dat de gelovige GROEIT. Zijn geloof is aan ontwikkeling onderhevig, het wordt van stap tot stap sterker en dieper. Een gelovige staat niet stil, want stilstand is in feite achteruitgang. Nee, hij is progressief, vooruitgaand, hij GROEIT net als een palmboom.

Dat mag ons moed en vertrouwen geven! Als u denkt: wat ben ik toch een armzalige gelovige, houd dan voor ogen dat een gelovig mens mag groeien. Een Christen wordt niet compleet geboren. Hij leert uit ervaring, dag na dag, wat het betekent om Christen te zijn. Hij groeit er als ’t ware in! De palmboom is ook geen wonderboom die er ineens is. Nee, eerst is daar een klein stekje in de grond, dan een buigzame stengel, die zich langzamerhand gaat verharden tot een dikke stam, en pas daarna volgt de volle pracht van bloemen en bladeren en vruchten. Zo groeit ook de gelovige, vooral naar binnen. Aan de buitenkant blijft hij misschien dezelfde, net als die schubbige stam van de palmboom. Maar binnenin daar lopen de sappen, daar zit de levensgroei. Het is een geheimzinnig groei- en wordingsproces, daar binnen in die palmboom. We groeien naar binnen, het geloof wordt steeds dieper en inniger, maar we groeien ook naar buiten, en we groeien aan elkaar. Mensen hebben mensen nodig om te groeien. Er is een oud Arabisch spreekwoord dat zegt: de ene palm groeit aan de andere, door elkaar aan te zien, door zich naar elkaar voorover te buigen.

Een tweede lering, die de Psalmdichter ons voorhoudt in het beeld van de palmboom, is: je groeit niet uit je zelf, maar uit de bodem waarin je bent geplant. Een gelovige ontvangt de levenssappen uit de gemeenschap der gelovigen. Als ’t goed is, speelt de kerkgemeenschap daarin terdege mee! Geloven is het leven ontvangen en doorgeven, uit de handen van God door de handen van de gemeenschap in de handen van zusters en broeders en de kinderen en kindskinderen. Het is beweging van levende sappen van beneden naar boven en omgekeerd. Zo groeit de rechtvaardige!

En hij groeit uit de bodem, waarop hij staat, waarin hij geplant is. En voor een palmboom hoeft dat niet persé een rijke voedingsbodem te zijn. Het is juist kenmerkend voor de palm, dat hij tiert op schrale bodem. Ik heb gelezen dat hij juist daar het weligst groeit, waar haast heen plantenleven meer mogelijk is vanwege de felle gloed van de Oosterse zon. Dikwijls staat hij daar geurig en fris midden in de akeligste zandwoestijn, en dat gedurende alle jaargetijden! Daar kunnen we nog iets van leren! Het betekent voor ons immers, dat groei van de gelovige niet afhangt van gunstige omstandigheden. Je hebt van die gelovigen, die alleen stand houden als alles meezit. Dat zijn mooi-weer gelovigen. Bij één windstootje vallen ze om. Dat is natuurlijk nooit de bedoeling, geloof is juist een kracht van God tot behoud, om òp te staan en niet om om te vallen. De palmboom laat ons zien, dat de rechtvaardige groeit tegen de druk in, onder zeer slechte omstandigheden, midden in de woestenij van het leven. Maar wel onder de zon: de zon van de gerechtigheid, die Christus is.

De rechtvaardige zal groeien als een palmboom. Groeien uit de schrale grond, recht omhoog, en zó, dat alleen zijn kroon van takken is voorzien. Een geweldige, maar kale stam, en helemaal in het topje een dak van schaduwgevende bladeren. Er zijn geen lagere takken. Die laat hij onder het groeien vallen. Zou dit ook iets te betekenen hebben voor ons geloof? Ik denk van wel. Wij willen altijd graag alles vasthouden, bij het oude houden ook, wij kunnen niet loslaten! Maar wat leert ons de palmboom? Groeien is ook loslaten wat geweest is. Soms moet je oude principes laten varen, omdat je gegroeid bent in nieuwere betere ideeën. Dat loslaten van oude waarheden wordt soms van ons gevraagd ter wille van de groei, die we door moeten maken. Vergeet niet: als de palmboom de takken niet laat vallen, kan hij ook niet groeien. Laten we daarom niet te star vasthouden aan het oude! Wie weet wat voor geweldige bevrijding het is en ook verdieping, als je het eens met nieuwe dingen waagt. Wij moeten onze persoonlijke groei niet in de weg staan met het blijven vasthouden van al die oude takken. En we moeten daarmee ook de jongeren niet in hun groei beletten. Daar is een oud Oosters gebruik, waarop ik u graag nog wil wijzen. De rechtvaardige groeit als een palmboom. Maar om die groei te bevorderen legt men vaak op de kruin van de boom een zware steen, zo zwaar dat de stam die maar nauwelijks dragen kan. Dat deed een oude bevriende fruitkweker in Wilhelminadorp ook. Toen een mooi boompje achter ons nieuwe huis groter en groter werd (wat niet de bedoeling was), knipte hij de top er van af en legde er een steen op, zodat het boompje meer in de breedte zou gaan groeien. Merkwaardig hé? Wij zouden denken dat de groei daardoor wordt tegen gehouden. Maar de Oosterling weet beter. Door de druk van die steen zal de stam straks te steviger worden en ranker opschieten en flinker het geweld van de storm kunnen doorstaan. De toepassing ligt voor de hand. God legt de rechtvaardige ook wel eens een sten, een zware last, op in het leven. Het is een last, die zo drukt dat men het haast niet uit kan houden. Soms denk je dan: als ik daar nu eens van af was, dan zou ik God veel gemakkelijker kunnen dienen. Toch konden we die last wel eens nodig hebben om te kunnen groeien! Onze klok kan niet zonder gewichten lopen, je moet ze steeds weer opdraaien. Dat doe ik ook met mijn Franse Comtoise-klokken thuis. Zo moeten we het juk op, onze schouders wel eens omhoog schudden. Maar ook hier weer: zonder juk geen groei! Echte groei ontstaat pas tegen de druk in!

Tenslotte wordt het beeld compleet, als we kijken naar de overdadige kruin van de palmboom. Hij wordt de koning van de oase genoemd. De gezegende boom, de zuster van de mensen. Wel een bewijs, hoe zeer de bewoner van die verre landen met zijn palmboom is ingenomen, en de Israëliet evenzo. Het beeld van de palmboom wordt dan ook gebruikt voor iets dat heel mooie en sterk is, bijvoorbeeld voor de bruid in het Hooglied en bij feestelijke optochten, denk maar aan Palmpasen. Het straalt zuiverheid uit en blijheid, kracht en schoonheid. Nou, zó zal de rechtvaardige ook zijn, zegt onze Psalm. Ik wou maart, dat ik dat van mezelf ook kon zeggen! Blij, zuiver, sterk en mooi, onbuigzaam onder alle omstandigheden, fier als een koning en toch eenvoudig als een kind, eerlijk en oprecht, met het hart omhoog en het oog naar Boven gericht! Maar zo zijn we niet, of moeten we zeggen: nog niet? Er moet nog heel wat gegroeid worden, eer we echt gaan lijken op een palmboom. Gelovige mensen geremd door hun karakter, opvoeding, een verstarde blik, ballast van vroeger, ja zeg maar gerust: door de zon de, die ons op zo veel manieren parten speelt.

God zij dank, zijn er onder ons nog rechtvaardigen, die groeien als een palmboom. Soms ontmoet je een mens en je zegt bij je zelf: dat is een echte gelovige, zo zou ik ook willen wezen! Een boom herken je aan de vruchten. Nou, dat is bij een palmboom heel duidelijk. Volgens de biologen draagt zo’n boom wel meer dan honderdduizend bloesems. Uit die bloesems vormen zich dadels, een kostelijk en smakelijk voedsel, erg geliefde bij de Arabieren, het symbool van rijkdom en vruchtbaarheid! Maar de palm biedt nog meer: zijn hout, dat zo hard is dat het nog gebruikt wordt voor het vervaardigen van gereedschap en wapens. En dan zijn er de bladeren, die soms 5 meter lang en meer dan twee meter breed zijn. Zij worden gebruikt voor het bewaren van voedsel en allerlei vlechtwerk. Uit het sap van de boom bereidt men wijn en olie. Zo is alles aan de palmboom nuttig, en menig mens, ja hele volksstammen danken hun bestaan aan de palmboom. En hele groepen vogels vinden er een schuilplaats!

Nou, meer hoef ik u niet te zeggen. Het beeld van de palmboom spreekt voor zich zelf. Een gelovige moet overvloedig zijn in goede werken, zoals de apostel Paulus het meermalen zegt. Dat geldt voor de Christen, maar ook voor de Jood en de Moslim, de Boeddhist en Hindoestaan. Een gelovige is letterlijk voor alles bruikbaar. Alles wordt in zijn handen tot een zegen voor anderen. Gelovigen zijn het “zout der aarde”, zoals Jezus het noemt in de Bergrede. Ik weet wel, wij vinden dat van onszelf vaak niet. Het is soms om mismoedig van te worden. Er gaat blijkbaar niets van je uit, al je goede bedoelingen zijn gedoemd te mislukken, je werk wordt bij je handen afgebroken, men vindt u een lastpost, een betweter, en na uw dood zult u wel gauw vergeten zijn… zo denkt u, Toch zeg ik u: geef u niet over aan die gedachten, het lijkt allemaal maar zo, want al wat gedaan werd uit liefde tot Christus en de medemens, heeft zijn waarde en zal blijven bestaan tot in eeuwigheid. Ook al die schijnbaar zo tot mislukken gedoemde pogingen van u! Zij zijn o zo waardevol en misschien zal men nog jaren lang na uw dood daarvan speken! Denk maar aan Maria Magdalena, die de voeten van Jezus zalfde met kostbare olie (palmolie?), hoe Jezus toen zei: “Al waar dit Evangelie gepredikt zal worden over de gehele wereld, daar zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden over hetgeen zij gedaan heeft” (Matth.26, 13). Vrucht dragen zit niet altijd in grote spectaculaire dingen, het zijn de vele kleine dingen die het ‘m doen! Denk er aan: de honderdduizend kleine bloesempjes vormen tezamen de pracht van de palmboom!

Amen.

Hulphond

Ik ben God ontzettend dankbaar dat hij zulke mooie dieren heeft gemaakt, dieren die zichzelf wegcijferen en zich totaal in dienst van de mens stellen waardoor deze mens weer een onafhankelijk leven kunnen leiden.

Ina de Ritter met hulphond YceIk zal mij even voorstellen: ik ben Ina de Ritter, 60 jaar, getrouwd met Dik, moeder van 4 kinderen en oma van 5 kleinkinderen.

Op 12 augustus 1988 heb ik mijn pink gebroken, eenmaal uit het gips kreeg ik de diagnose Post traumatische Dystrofie (PD), in 1990 scheurde ik een pees in mijn andere arm het gevolg ook daar PD, in beide armen PD betekende dat ik voor veel dingen afhankelijk werd van hulp van anderen. Door complicaties is in 1996 mijn linker onderarm geamputeerd en daardoor kreeg ik PD in mijn benen en werd ik nog afhankelijker van zorg. Met hulp van de Thuiszorg, mijn man en kinderen kon ik me aardig redden. Maar in 1999 werd het me allemaal teveel, ik voelde me een gevangene in mijn eigen lichaam. Ik moest steeds meer inleveren, dat was ik zo zat, ik wilde mijn leven terug!

Nog in diezelfde maand ben ik naar de Support Beurs in Utrecht gegaan en daar heb ik kennisgemaakt met de stichting Hulphond. Ik heb me aangemeld bij de stichting en kwam op de wachtlijst; na bijna twee jaar wachten was het eindelijk zover, ik kreeg mijn Hulphond Yce! Ik wist wel dat een hulphond veel kon, maar Yce is echt een superhond, mijn wereld werd steeds groter, met de hulp van Yce kan ik weer zelf uit en in bed komen, deuren openen en hij kan me helpen met het eten, een banaantje pellen, pakje sap open maken enz., met Yce kan ik weer zelfstandig boodschappen doen. Yce heeft me achter de geraniums vandaan gehaald, ik vrolijkte weer helemaal op, ik werd langzaam weer partner en moeder en oma.

Mijn leven is drastisch veranderd sinds Yce in mijn leven is gekomen. Het ontroerendste moment vond ik dat ik dankzij Yce mijn pasgeboren kleinkind kon vasthouden. Ons eerste kleinkind heb ik direct na de geboorte niet zelf kunnen vasthouden. Ze werd op een kussen op mijn schoot gelegd i.p.v. in mijn armen. Dat heb ik toen heel erg gevonden. De ziekte had me al zoveel ontnomen, maar dit vond ik pas echt erg.

Mensen denken vaak dat een hulphond alleen de deur voor je openmaakt en de post opraapt, maar het gaat echt zoveel verder. Sinds Yce in mijn leven is en me met bijna alle dingen helpt, kan ik het beetje energie dat ik in mijn rechterarm heb sparen voor dingen die echt belangrijk zijn, zoals het weer zelf kunnen eten, een paar woorden op een kaartje schrijven, mijn kleinkinderen vasthouden en bv een flesje geven en dat voelt zo ontzettend rijk, fantastisch is dat!

Yce voor mij een hele grote vriend, al bijna 9 jaar zijn we onafscheidelijk. Yce kent me misschien wel beter dan mijn eigen man: die kan ik nog wel eens voor de gek houden als ik een rot dag met veel pijn heb, maar Yce voelt dat en dan troost hij mij met zijn liefde.

Yce betekent voor mij : vrijheid, onafhankelijkheid en kameraadschap: zonder hem zou mijn leven heel veel zwaarder zijn, Yce is een Kanjer!

Ina de Ritter met hulphond UxyHet is nu juni 2010 en Yce mag met pensioen, 9 jaren werken is heel lang en het wordt tijd dat Yce lekker gaat genieten van zijn oude dag en dat mag hij gezellig hier bij ons thuis.

Op 15 juli is Yce opvolgster Uxy bij ons komen wonen. We hebben Uxy op 22 juni hier thuis ontmoet en Yce, Dik en ik vonden haar heel leuk en omdat het een hondje is die goed en snel leert heb ik JA gezegd tegen Uxy als nieuwe hulphond.

Ik ga de training met Uxy thuis doen want de interne training in het trainingcentrum van stichting Hulphond is te zwaar voor mij.

De komende tijd kunt u via deze site meegenieten met mijn ervaringen met het trainen met Uxy.

De trainingen worden gegeven door Piet van Dongen, hoofd cliëntenzorg bij stichting Hulphond.

Ik ben God ontzettend dankbaar dat hij zulke mooie dieren heeft gemaakt, dieren die zichzelf wegcijferen en zich totaal in dienst van de mens stellen waardoor deze mens weer een onafhankelijk leven kunnen leiden.

Ina,Yce en Uxy de Ritter.

Ina de Ritter met hulphonden Yce en Uxy

Ode aan de postbode

Postbode Steven droeg een wijde zwarte cape met rode biezen, zijn pet had dezelfde kleuren. Hij zette altijd zijn fiets tegen de dikke boom vlak bij de voordeur en riep: ‘De post’, ondertussen liep hij verder. ‘Koffie Steven?’, vroeg mijn moeder. Steven zakte neer, dronk zijn kop koffie en zweeg. Het was allemaal zo vertrouwd…

In de wereld van posterijen is veel aan de hand. Ik volg het gebeuren op afstand. PTT Post werd TGP Post en weer later veranderde de naam in TNT Post. Het meest verdriet me de positie van de huidige postbodes. Banen behouden? Dan het mes in de beloning. Voortdurend snellen er andere ‘postbodes’ door onze straat. En dat is wennen. Want niets is zo leuk om op vaste tijden het geluid van de kleppende brievenbus te horen en daarbij een vertrouwd gezicht te weten.

Ooit las ik een boek over een postbode in de Alblasserwaard. ‘Een vracht geluk en een brok verdriet’, is geschreven door J.W. Ooms en speelt af in één dag. Boerenknecht Dorus Rijkers, door een ongeluk kreupel, is postbesteller geworden. Hij neemt de lezer mee op zijn fietstocht langs boerderijen groot en huisjes klein waar je de armoede ruikt. Met de wind in de rug, met de wind tegen, vertelt Rijkers de lezer naar wie hij op weg is; hoe het gezin in elkaar steekt, of ze wat te makken hebben, hoe het met de familierelatie staat en of ze trouw ter kerke gaan. Dorus weet alles. Hoe zat dat met de postbode uit mijn jeugd? Hij heette Steven en had zijn vrouw verloren. Hoe en wanneer is me onbekend. Steven had een dochter, Rika. Ze zat een klas hoger en wij spraken met eerbied over haar. Rika had immers geen moeder meer. Postbode Steven droeg een wijde zwarte cape met rode biezen, zijn pet had dezelfde kleuren. Hij zette altijd zijn fiets tegen de dikke boom vlak bij de voordeur en riep: ‘De post’, ondertussen liep hij verder. ‘Koffie Steven?’, vroeg mijn moeder. Steven zakte neer, dronk zijn kop koffie en zweeg. Het was allemaal zo vertrouwd, maar kijkend met de ogen van nu is het ‘vertederend’. Dan was er in ons dorp dat kleine postkantoor. De beheerder, een heer met zilvergrijs haar, kwam van ‘buiten’. Hij had een excentrieke vrouw, samen deden ze het poskantoor. En al werden ze niet opgenomen in de dorpsgemeenschap, ze wisten alles. Als vanzelf zweefden de verhalen vanuit de schemerige wachtruimte door de smalle loketopening hen tegemoet.

Het zwart en rood ging over in donkerblauw, lichtblauw en grijs, de stroom post nam toe. Eén van onze zoons werd zaterdagkracht. Vroeg op, werken, ’s middags bijslapen en vast vooruit slapen, ’s avonds werden de inkomsten royaal weggespoeld. De outfit van rustig blauw ging over naar blij rood met modische snufjes. Toen de studie er op zat, werd het zaterdagwerk opgezegd. Maar al die pakken, ze moesten bewaard op onze zolder. ‘Voor later, dan vul ik ze op met stro en zet overal in huis postbodes neer.’ Hij is nu de vader van twee prachtige jochies en toen ik de spullen wou overdragen, riep hij gul: ‘Ach, ik hoef ze niet, jij mag alles hebben!’

Net liep er over het tuinpad een onbekende brievenbesteller. Ze leek niet op Dorus Rijkers, ze leek niet op Steven, ze was zichzelf. Gedreven en goedlachs… 

Aly Brug
 

 

Wees blijde in de hoop

Niet aflatende ijver in de strijd om het goede te verkrijgen. Ook in ons leven is is die ijver onontbeerlijk. Je moet er aan werken, het komt niet vanzelf.

“Weest blijde in de hoop, geduldig in de verdrukking, volhardend in het gebed.”
Romeinen 12, 12

In de liefde leven en wandelen, dat is in de Heer leven en wandelen. Zo lezen we herhaaldelijk in de apostolische brieven. Ook hier in Paulus’ brief aan de Romeinen.

Maar hoe gaat dat dan toe? Hoe zal ons leven “in de Heer” zijn? Laten we eens precies kijken wat er staat in ons tekstgedeelte. Het begint met de liefde: de liefde zij ongeveinsd. Veinzen is zoiets als huichelen, doen alsof, het niet echt menen, met een masker op lopen. Nou, zegt Paulus, dat moet in de liefde niet! Die moet echt zijn, ongeveinsd, niet huichelachtig. Je moet elkaar daarbij altijd recht in de ogen kunnen zien.

“Weest afkerig van het kwade, gehecht aan het goede“, zo gaat onze tekst verder. Dit is het hoofdthema van het stuk, zou je kunnen zeggen, want het komt verder op in vers 17 weer terug: “Vergeldt niemand kwaad met kwaad, hebt het goede voor met alle mensen”; en ook  nog later, in vers 21: “Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede”. Dit is de afsluitende tekst, waarin de apostel het voorafgaande nog eens krachtig samenvat.

Goed en kwaad, daar gaat het om. Daar is het leven van de mens op betrokken. Daar wordt ook strijd voor gevoerd: vóór het goede, tégen het kwade! Een strijd in het klein en in ’t groot, een strijd tussen God en satan. God is de Goede, satan is de personificatie van het kwaad. Aan beider macht is de mens onderhevig. Jezus is Pleitbezorger van de goede zaak, daarvoor heeft Hij Zijn leven gegeven. Wij moeten dat ook zijn en dat ook doen, zegt Paulus. Wij moeten altijd de goede zijde kiezen, wat het ons ook kosten mag. Wie de oorlog nog heeft meegemaakt, weet wat dit in de praktijk kan betekenen. Veel mensen waren toen “fout”, omdat ze de verkeerde kant, die van de vijand, kozen. Wij worden ook voor een keuze gesteld: voor het goede, voor de Heer, tegen het kwade, tegen satan en zijn trawanten, tegen de liefdeloosheid en onderdrukking… ’t Is oorlog! De weg van de liefde, die ons hier wordt voorgehouden, is de weg van het offer, het is de weg van de Heer. “De liefde zoekt zichzelve niet, in de liefde acht de één de ander beter dan zichzelf. Weest in de broederliefde elkander genegen, in eerbetoon elkander ten voorbeeld…”

Hier staat de zelfverloochening centraal. Paulus gebruikt in de verzen 10 t/m 13 twee vermaningen, die bij elkaar horen en ons de weg van de liefde duidelijk maken. De eerste roept op tot broederliefde en onderling eerbetoon. De tweede vermaant tot onverdroten ijver en brandende Geest: “in ijver onverdroten , vurig van Geest.” Niet aflatende ijver in de strijd om het goede te verkrijgen. Ook in ons leven is is die ijver onontbeerlijk. Je moet er aan werken, het komt niet vanzelf, dat goede in je leven, DE GOEDE in je leven. Het vraagt een voortdurende inspanning en strijd tegen het kwaad, dat zo dicht nabij ligt. Daar moet zeker ook Geest bijkomen, vuur van de Heilige Geest. Dit slaat op de tegenstelling, die Paulus dikwijls maakt tussen “vlees” en “geest”: het vleselijke leven en het geestelijke leven. Ons leven moet niet op vleselijke lusten gebouwd worden, het moet gedragen worden door de Geest, het moet altijd gericht zijn op God en het goede. Zonder die Geest is alle “vlees” zondig en dood. Maar met die Geest wordt ook het vleselijke mooi en goed. Daarom: in ijver onverdroten, vurig van Geest. Daar past ook precies de vermaning bij, die boven aan de preek staat:

Weest blijde in de hoop, geduldig in de verdrukking,
volhardend in het gebed.

Een verlamde vergeven en genezen

Jezus zei tot de verlamde: “Kind, uw zonden worden vergeven.” Niet gemakkelijk voor die verlamde en zijn vrienden! Niet het eerste, waaraan zij (denk ik) gedacht hebben. Zij kwamen voor genezing… en zij ontvangen vergeving.

Marcus 2, 1

Vrienden brengen een verlamde tot Jezus. Het zijn 4 mannen, die hun vriend dragen, ieder aan een punt van de brancard. Bij Jezus gekomen, staan er zoveel mensen, dat zij er niet doorheen kunnen. Voor gehandicapten wordt niet altijd (soms zelfs: meestal niet!) ruim baan gemaakt. Maar liefde maakt blind. Via de omweg van het dak komt de verlamde toch tot Jezus. Hij valt als ’t ware uit de lucht, uit de hemel. En dan staat daar in alle 3 synoptische Evangeliën. (Matth.8, Markus 2 en Lukas 5):

Daar Jezus hun geloof zag
zeide hij tot de verlamde
kind, uw zonden worden vergeven

When Jesus saw their faith
he said to the paralysed man
my son, your sins are forgiven

Jesus, vuyant leur foi
Dit au paralytique
Mon enfant, tes péches sont pardonnés.

Als nun Jesus ihren Glauben sah
Sagte er zu dem Gichtbruchigen
Mein Kind, deine Sunden sind dir vergeben.

Wat is het een geluk, wanneer je (ziek en/of gehandicapt) één of meer vrienden hebt. Vooral, als er een geestelijke kracht en bemoediging van hen uitgaat. In de nood leer je pas echt je vrienden kennen!
De verlamde in Kapernaüm was dan ook bepaald niet ‘ongelukkig’, wat soms van gehandicapten gezegd of gedacht wordt. Zijn ouders hadden geen ‘ongelukkig’ kind. Met zulke vrienden ben je immers een gelukkig mens! Gelovige vrienden, die niet alleen kijken naar je lichaam, maar ook naar wat daar binnen in zit: je geest, je hart, vrede en rust van binnenuit. Zij weten, dat een mens van vergeving moet leven. Misschien hebben zij er ook wel met elkaar over gesproken, want in die tijd werden ziekte en zonde nauw met elkaar verbonden. Eén ding weten zij zeker: een gezonde en een gehandicapte hebben beide vergeving nodig, de gehandicapte en zieke niet meer dan de gezonden, maar ook niet minder.

En in dat geloof komen zij tot Jezus. Hij ziet hun geloof. Het Bijbelse woord voor ‘geloof’ is hetzelfde als voor ‘vertrouwen’. Geloven in iemand = vertrouwen hebben in iemand. De vrienden hadden vertrouwen in Jezus, dat Hij de verlamde helpen zou. En dat vertrouwen laten zij zien. Zij gaan er zelfs het dak voor op! En Jezus ziet het: en Jezus hun geloof ziende, zei tot de verlamde: “Kind, uw zonden worden vergeven.” Niet gemakkelijk voor die verlamde en zijn vrienden! Niet het eerste, waaraan zij (denk ik) gedacht hebben. Zij kwamen voor genezing… en zij ontvangen vergeving. Ach ja, ze wisten het wel, ze hadden er misschien ook wel een met elkaar over gesproken …. maar een mens wil zo graag wat direct voorhanden ligt: gezond en sterk zijn! Theorie is nog wat anders dan praktijk! In theorie weten wij wel (net als zij) dat we ’t van vergeving, van de genade van God, hebben moeten. Maar in de praktijk bouwen we liever op zichtbare zekerheden. In theorie weten we ook wel, dat we elkaar moeten bijstaan, en dat we als die 4 mannen moeten zijn die hun gehandicapte vriend dragen. Maar in de praktijk voelen veel gehandicapten zich alleen staan in de kou, omdat die vrienden er blijkbaar niet zijn. Jezus ziet hun geloof. Wat ziet Hij eigenlijk? Dat ze hun verlamde vrienden op de brancard door het dak laten zakken… pardoes ligt hij voor Jezus’ voeten. Maar de Evangelisten zeggen: “Jezus zijn geloof ziende.” Blijkbaar is voor hen de DAAD van de 4 mannen HUN GELOOF. Geloven = doen! = goed doen = helpen = bijstaan = bij iemand zijn in zijn nood. Een geloof zonder werken is een dood geloof, zegt de apostel Jakobus in zijn brief. Een boom kent men aan zijn vruchten, zegt Jezus in Zijn evangelie (Mattheüs 7,17-20).

‘Draagt elkanders lasten en vervult zó de wet van Christus (Zijn gebod elkander lief te hebben)’ zegt Paulus in Galaten 6,2. De 4 mannen droegen letterlijk de last van hun verlamde vriend. En voordat Jezus van hen die last wegneemt verlost Hij hen van een nog veel zwaardere last: de last van de zonde: “Zoon, uw zonden worden u vergeven”. Letterlijk staat er: uw zonden zijn of worden weggenomen.

Zó helpt Jezus compleet. Hij is de barmhartige Samaritaan, die de rovers overvallen en half doodgeslagen reiziger uit Lukas 10, niet alleen op helpt staan, maar ook zijn ezel aanbiedt en tenslotte een nieuw leven geeft. Helpen voor de volle honderd procent ziel èn lichaam! Vergeving èn genezing. Het één (vergeving) is voorwaarde voor het andere (genezing). Maar ook: het andere (genezing) is een bevestiging van het éne (vergeving)! Maar let goed op: de vergeving gaat vóórop. Ook als er geen genezing op volgt zal de mens DAARUIT blij en gelukkig kunnen leven en kracht kunnen putten om zijn lichamelijke of geestelijke kwaal te dragen.

Verhoging

Laten we ook zo opkijken tot Hem, in onze menselijke zonde en verlorenheid. Er is redding: omhoog kijken naar Hem, onze Verlosser.

Johannes 3, 14
“En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder die gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe.”

We hebben pas geleden Hemelvaartsdag en Pinksteren gevierd. Dan denken we aan de “verhoging” van de Heer.

In onze tekst gaat het ook over “verhoogd worden”. Er is hier nog helemaal geen sprake van Hemelvaart, en ook niet van de verhoging van het kruis. En toch moeten we daaraan denken, dat ligt toch voor de hand, niet waar? En als we Johannes de Evangelist een beetje kennen, dan mogen we in dat geheimzinnige woord uit Johannes 3, 14 ook een diepere betekenis vermoeden.

De Heer spreekt deze woorden in een gesprek met Níkodémus, al direct aan het begin van Zijn openbare werkzaamheid, toen Hij dertig jaar oud was en zodoende de “jaren van volwassenheid” bereikt had, die voorgeschreven waren bij het optreden “in het openbaar” als rabbi of Schriftgeleerde. Nikodémus had van Jezus’ wijsheid gehoord en wilde graag een gesprek met Hem; zelf was hij ook een geleerd man.
Maar hij durfde niet openlijk naar Jezus toe te gaan, daarom ging hij ’s nachts. Of Nikodémus veel van Jezus’ woorden begrepen zal hebben? Waarschijnlijk is het eigenlijke hem ontgaan, want wist hij veel van Hemelvaart en Pinksteren af? Jezus wijst hem er wel op, maar Hij doet dit op een geheimzinnige manier. Hij zegt: “Indien Ik ulieden van het aardse gesproken heb, zonder dat gij gelooft, hoe zult gij geloven, wanneer Ik u van het hemelse spreek? En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel nedergedaald is, de Zoon des mensen.” (vs. 12 en 13)

En dan komt onze tekst. Voor een goed verstaander duidt de Heiland hier op Zijn drievoudige verhoging: aan het kruis, aan de rechterhand des Vaders, en ook in de prediking en de bediening van het sacrament. Of, zoals Paulus zegt: “Daarom (door het kruis) heeft God Hem ook uitermate verhoogd (Phil. 2,9) en is Hij de grote hogepriester geworden, die de hemelen is doorgegaan” (Hebr. 4,14). Op het kruis hemelwaarts, zó wordt de Heer verhoogd. Zó is Hij onze verhoogde Heer geworden.

En dan komt de tweede verhoging: die van de Hemelvaart, deze brengt ons vanzelf terug tot de eerste verhoging: de lijdende Heiland is de verhoogde Heer. Vandaar, dat wij op Hemelvaartsdag ook terug zien naar Goede Vrijdag. Door de ene verhoging -die aan het kruis- heen ontvangen wij ook het perspectief, de doorkijk tot de andere verhoging. En omgekeerd. Daarom is gemeenschap met de verhoogde Heer ook altijd gemeenschap met Zijn lijden en sterven. Laten we dat nooit vergeten: èn het een èn het ander. De Heer is daar boven in de hemel en Hij pleit voor ons, maar wij moeten nog verder hier op aarde, en dat gaat door lijden en dood heen… maar juist daarin is de Heer ons nabij. Ons lijden wordt immers gedragen door Zijn lijden. Wij hebben een Heer in de hemel, die Zelf het lijden is doorgegaan, waardoor Hij ons lijden invoelt, doorvoelt en mee dragen kan, zelfs wegnemen zal. Dat is mee de troost van Hemelvaart, verbonden met Goede Vrijdag. Wij ontvangen het nieuwe leven van Hem, die het met Zijn lijden en sterven verworven heeft.

Naast de verhoging aan het kruis en in de hemel is er ook nog een derde verhoging, die ligt in onze tekst: de verhoging van de prediking en het sacrament. Waarom heeft Mozes de slang inde woestijn verhoogd?

Was dat niet, opdat een ieder vanuit zijn nood, vanuit zijn eigen dodelijke lijden, de slang zou kunnen zien en daardoor kon genezen worden? Midden in het leger werd zij zo hoog opgesteld, opdat men tot in de verste rijen van het leger haar zou kunnen zien. Zó moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder op Hem een blik kan werpen, en zó -gelovende- in Hem het leven zou hebben in eeuwigheid. Elke zondag in de eredienst wordt Jezus zo verhoogd, op een hoogte gesteld, omhoog gehouden, opdat ieder Hem duidelijk kan zien. Opdat wij daardoor tot geloof zouden worden gewekt, in Hem, Die verhoogd is aan het kruis en verhoogd aan de rechterhand des Vaders…

“Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe …” Zó gaat Johannes verder in vers 16. Zou Nikodémus dàt begrepen hebben? Zou hij de vraag, die daarin doorklinkt, gehoord hebben: En jij, Nikodémus, zie jij ook op Mij omhoog? Geloof je ook in Mij, de verhoogde Heer?
En u? Hebt u de vraag gehoord? En antwoordt u: Ja, Heer, ik geloof, doch kom mijn ongeloof te hulp..

Laten we het drievoudige feest van Christus verhoging gaan vieren in grote dankbaarheid. Want het is alles ook voor ons geschied. Net als de mensen in de woestijn, die .vanuit hun dodelijke ziekte opkeken naar de omhooggestoken koperen slang en daardoor genezing ontvingen.

Laten we ook zo opkijken tot Hem, in onze menselijke zonde en verlorenheid. Vanaf ons ziekbed, met de pijn in ons lichaam, gevangen in onszelf, in zonde en schuld, met alle angst en zorg, te midden van dood en verderf, in een wereld, waarin de machten van Satan woeden. Er is redding: omhoog kijken naar Hem, onze Verlosser.

Hij lééft!

Hij lééft –
Waar is de prikkel van de dood?
Hij lééft –
Hij redt ons uit de angst en nood.
Hij lééft –
Hij kocht voor ons een nieuw bestaan.
Hij lééft –
De steen der schuld valt van ons af.
Hij lééft –
Wij zien door een geopend graf.
Hij lééft –
Wij zien een zonnig perspectief
Hij lééft –
en heeft ons boven alles lief.
Hij lééft –
Hij is voor mij in ’t graf gegaan.
Hij lééft –
Hij is voor mij weer opgestaan.
Hij lééft –
…maar wat heb ik voor Hèm gedaan?

Jelly Verwaal
(uit: Open vensters uit. H. Medema, Apeldoorn)

 

Pinksteren, een mooi begin

Samen eten en samen bidden. Dat schept een geweldige band. Dat deed Christus ook met de zijnen, toen zij het laatste avondmaal hielden en toen hij ze opnieuw ontmoette na de opstanding. Samen eten en samen bidden, een prima begin!

Handelingen 2, 41-47 en 4, 32-37

Wanneer het pinksterfeest in Jeruzalem is gevierd, dan begint de geschiedenis van de kerk. Daarin-ontmoeten wij in de loop der eeuwen allerlei soorten mensen: vromen en ketters, monniken en keizers, kerkhervormers en kerkvervolgers, schilders en boeren, geleerden en eenvoudige mensen. Nu eens lijkt het kerkgeschiedenis-boek  op een oorlogsroman, dan op een bundel vrome overdenkingen, dan op een zwaarwichtig leerboek, dan op een fel protest. Maar het begin is als een idylle, zo mooi, dat het bijna helemaal apart staat en ternauwernood op een andere bladzijde uit de kerkgeschiedenis terug te vinden is. Zoals de allereerste christelijke gemeente er aanvankelijk uitgezien heeft, zo had het in de kerk eigenlijk altijd moeten blijven!

Hoe zag het er dan uit in die eerste dagen?

Om te beginnen was men elke dag eensgezind in de tempel. Er was dus gemeenschap.

Niet een lotsgemeenschap zoals soldaten in de kazerne of patiënten in een verpleeghuis of leerlingen in een klas, niet een belangengemeenschap zoals werknemers in een bedrijf, maar een geloofsgemeenschap. De eerste christenen werden samengebracht en bijeengehouden door het geloof en de overtuiging, dat zij zonder Christus en zonder elkaar niet echt konden leven en mens konden zijn. Natuurlijk hadden deze mensen allemaal ook hun hebbelijkheden en onhebbelijkheden net als wij, zij waren beslist geen heiligen! Maar dat stoorde niet, omdat iedereen dezelfde kant uitkeek naar Christus, met wie zij zich verbonden voelden doordat zij de gave van de heilige geest hadden ontvangen.

Zij hadden ook het onderwijs van de apostelen, levend onderricht, omdat de apostelen wisten waarover zij spraken en waarvan zij getuigden. zij hadden immers de Heer zelf nog gekend, zij waren ooggetuigen geweest, en een ooggetuige relaas klinkt wel wat anders dan een preek uit een boekje!

De eerste gemeenteleden lieten het niet alleen bij woorden: zij waren ook mensen van de daad. Alles was gemeenschappelijk bezit, niemand hoefde gebrek te lijden. Een prima begin!

Die ideale samenleving had twee uitgangspunten: men had de gewoonte om samen te eten en om samen te bidden. Bij het eten kwam niemand wat te kort… En bij het bidden werd aan elkaar gedacht. Dat zijn dingen, die we vandaag nog kunnen doen, ook in de gemeenschap van een verpleeghuis. Samen eten en samen bidden. Dat schept een geweldige band. Dat deed Christus ook met de zijnen, toen zij het laatste avondmaal hielden en toen hij ze opnieuw ontmoette na de opstanding. Samen eten en samen bidden, een prima begin!

Een zomerse toekomst

Als Jezus ons een zomerse toekomst voorzegt, ziet het er niet mooi uit. De vijgenboom heeft geen goed nieuws. Vakantie is er niet bij!

Mattheüs 24, 32
“Leert dan van de vijgenboom deze les: wanneer zijn hout reeds week wordt en de bladeren doet uitspruiten, weet gij daaraan dat de zomer nabij is.”

Op 21 juni begint de zomer! Men hoeft dat woord maar te noemen en iedereen begint te stralen als de gelukkige mens die iedereen had willen worden.

Niet alleen het hout van de bomen wordt week: ons hart doet mee.

Wij willen graag iets leren van de bomen. Ze lijken ineens allemaal weer familie van de boom des levens. Wij voelen ons groeien, als wij merken hoe er groei in de bomen zit. O nee, wij denken dan niet: hoge bomen vangen veel wind. En ook niet: boompje groot, plantertje dood. Maar aan de vijgenboom uit Mattheüs willen wij wèl denken: die luidt immers de zomer in?

“Enkel troostwoorden”, schreef Luther over deze tekst, “Jezus ontleent niet een tekst en gelijkenis aan de herfst of de winter, als alle bomen kaal worden, maar aan de lente en de zomer en dat is vrolijke, lustige tijd!”

Ach wij, Europa centrische westerlingen… Moeten wij dan álles bekijken door onze bril? In Israël wekt het woord zomer héél andere associaties dan bij ons. Als de vijgenboom de zomer voorspelt, dan voorspelt dit weinig goeds. De mooiste maanden zijn dan al voorbij. De zomer is het toonbeeld van stof en dorheid en droogte en verzengende wind en drukkende hitte en epidemieën. De mensen en de dingen verschrompelen. De zomer doet Jezus niet denken aan de vakantie, maar aan het einde der wereld. De vijgenboom staat in de rede over de laatste dingen.

Jawel, zegt een slimme lezer, maar in die rede staat toch eveneens de bede: “bidt dat uw vlucht niet in de winter valle” (Matth.24,20)?

Maar ook daarbij denkt Jezus weer aan een heel ander klimaat dan wij.

Wij zien achter die tekst een stoet van slecht geklede vluchtelingen in een gure winterstorm. Maar in Palestina is de winter de regentijd. Het vluchten wordt dan bemoeilijkt door de vele aangezwollen stroompjes en de hoge waterstand van de rivieren. Het zou voor de discipelen niet vreemd hebben geklonken, als Jezus erbij had gezegd: bidt ook maar dat het niet in de zomer gebeurt.

De vijgenboom is een van de weinige bomen, die in dat land van de altijd groene loofbomen er in de winter kaal bij staat. Hij krijgt zijn bladeren niet spoedig terug. Er staat hier in het Grieks: als tenslotte, na lang wachten, de vijgenboom gaat werken. Het is een langslaper, het tegendeel van de waakzame amandel. Het is nooit te berekenen wanneer hij eindelijk wakker wordt. Maar als het zover is, dan weet ook iedereen: de zomer staat voor de deur, wij moeten ons op het ergste voorbereiden!

De Palestijnse zomer zou moeilijk te verdragen zijn, wanneer de temperatuur ’s nachts niet zou dalen, zodat het ’s morgens in de schaduw nog een tijd koel blijft. Bij het woord zomer moeten wij het beeld zien opdoemen van het zoontje van de Sunemietische, getroffen door een zonnesteek, en van Manasse, de man van Judith, gestorven van de hitte tijdens de gersteoogst, en van de dichter die wil overnachten in de schaduw van de Almachtige – een machtig-brede schaduw! – en van de dorstige bruidegom, die de ogen van zijn bruid met de vijvers van Hesbon vergelijkt. Als Amos spreekt van een zomerhuis, moeten wij niet denken aan het zomerwoningenterrein op Terschelling, maar aan een huis waarin men de warmte kan buitensluiten, met koele kamers!

Als Jezus ons een zomerse toekomst voorzegt, ziet het er niet mooi uit. De vijgenboom heeft geen goed nieuws. Vakantie is er niet bij! Er is maar één manier om op de been te blijven: wij mogen in de schaduw gaan zitten van de stellige belofte, die wij zelfs op de komende laatste dingen mogen toepassen:

“De zon zal u des daags niet steken!”

(uit: Daglicht, een Bijbels dagboek van Okke Jager, bij de 21e juni)

 

Het einde aller dingen is nabij
(naar 1 Petrus 4, 7 – 11)

1. Het einde aller dingen is nabij,
zo weest dan nuchter, waakt in de gebeden,
vurig van hart en staat elkander bij;
liefde dekt alle ongerechtigheden.

2. Staat voor elkander open, dient elkaar,
ieder gelijk hij gaven heeft gekregen;
maakt om u heen het heil des Heren waar
en deelt met een ruim hart Gods grote zegen.

3. Als iemand spreekt, hij spreke frank en vrij-
als iemand dient, hij diene met zijn daden,
dat God in taal en taak verheerlijkt zij:
Woord voor zijn Woord, genade voor genade.

4. Door Jezus de Messias wien behoort
de kracht, de heerlijkheid alle de dagen;
zo weest waakzaam nu en gedenkt het Woord- –
het einde aller dingen heeft geslagen.

ds. W. Barnard
gez. 106 uit het Liedboek der Kerken

Weer thuis

Vier doktoren keken dagelijks naar me. Vele lieve zusters hebben me verzorgd en letterlijk opgetild uit bed, want ik kon niets meer, niet (op)staan, geen stap lopen, mijn handen en polsen waren krachteloos, en ook het spreken ging niet meer. Met handspoelingen in de buik, 4 keer per dag, hebben ze geprobeerd het vocht er uit te krijgen. En nu, na bijna drie weken ben ik weer thuis gekomen.

In de week voordat we de gouden bruiloft zouden vieren voelde ik me steeds slechter worden. Daarom hebben we op vrijdag vóór de geplande datum (9 mei) het feest gecanceld en zijn op maandag daarna de spoedeisende hulp van het Maasstad Ziekenhuis binnen gegaan. Daar constateerden ze veel te lage bloeddruk en veel te veel vocht. Dus heel slechte wekende nieren.

Ik heb daarna van alles gehad. Vier doktoren keken dagelijks naar me. Vele lieve zusters hebben me verzorgd en letterlijk opgetild uit bed, want ik kon niets meer, niet (op)staan, geen stap lopen, mijn handen en polsen waren krachteloos, en ook het spreken ging niet meer. Met handspoelingen in de buik, 4 keer per dag, hebben ze geprobeerd het vocht er uit te krijgen. En nu, na bijna drie weken ben ik weer thuis gekomen. De kracht is een beetje teruggekeerd, maar er moet nog veel bijkomen! Ik geniet van mijn heerlijke sta-op-stoel en de studeerkamer en vooral van Tilly. ’s Avonds om 9 uur lig ik al aan bed, want dan sluit het PD-team van het ziekenhuis me aan  (aan de homechoice). Nu de nierdialyse weer is gestart hoop ik snel op te knappen en ook weer regelmatig een stukje te kunnen schrijven op de website.

Van Pasen tot Pinksteren

Er geen plek in heel Gods schepping (hemel en aarde) denkbaar is, waar God niet aanwezig zou zijn. Toch is de hemel de plaats, waar God de Heer in heerlijkheid troont.

Efeziers 4, 10
“Hij, die nedergedaald is, Hij is het ook, die is opgevaren ver boven alle hemelen, om alles tot volheid te brengen.”

Het oud-Hebreeuwse woord “Pascha”, waarvan ons “Pasen” is afgeleid, betekent eigenlijk “voor de dag komen”, “doorbreken”, “er uit komen”, “doorgaan”. Daarom heeft Pasen ook zoveel verwantschap met het openbreken der natuur in de lente, het leven dat doorbreekt door de dood heen. Israël mocht dit ook zo ervaren, lang geleden in Egypte toen de doodsengel “omging”, maar aan de deuren van de Israëlieten voorbij ging … de schaduwen van de dood gaan voorbij, ook aan ons, en het licht breekt door, een nieuwe morgen breekt aan.

Pascha brengt ons op weg van Gods ontferming, wij mogen doorgaan van genade tot genade, van kerstfeest tot goede vrijdag, van Paasfeest tot Hemelvaart en tenslotte tot Pinksteren … nee, nog verder tenslotte tot in de hemel!!

Op Hemelvaartsdag gaan we  met de opgestane Heer op weg de veertig dagen door… .naar de hemel. Gelooft u, dat er een hemel is? Niet die hemel van het uitspansel, waarin de wolken jagen..  maar de hemel van het nieuwe Jeruzalem, de stad met de paarlen poorten, waar de engelen geschaard staan om Gods troon. Het is de hemel, die God geschapen heeft. “In den beginne schiep God de hemel en de aarde”, zo begint de bijbel. We kunnen ons er geen voorstelling van vormen, er eigenlijk alleen maar in beelden over spreken. Hoe zal het zijn, die gemeenschap van engelen en de doden, van wie gezang 242 betuigt: “Zalig, die in Christus sterven, de doden, die de hemel erven, wien Hij een woning heeft bereid?”

God woont in de hemel, maar zó dat de hemel, “zelfs de hemelen der hemelen”, hem niet kunnen bevatten. Dat betekent voor ons, dat er geen plek in heel Gods schepping (hemel en aarde) denkbaar is, waar God niet aanwezig zou zijn. Zelfs de plaats van de schaduwe des doods, van het verderf, van Satan’s rijk, is voor hem niet toegesloten. We mogen hem dan ook hier op aarde heel dicht bij ons weten. Toch is de hemel de plaats, waar God de Heer in heerlijkheid troont. Naar die hemel nu is onze Heer Jezus “opgevaren.” Hij was in die hemel reeds geweest, Hij was er uit neergedaald, zo zegt onze tekst. Je zou zelfs kunnen zeggen, dat Hij er ook tijdens zijn omwandeling hier op aarde steeds gebleven is. Het contact met de hemel had Hij nodig voor zijn werk en met name in het bidden heeft Hij dit contact dagelijks gezocht. Maar Hij was niet meer direct in die goddelijke glorie en hemelse luister. Hij had zich “vernederd” om mens te worden, in de verdorven schepping in te gaan.

En wat gebeurde er toen?

Is Hij in die verdorven wereld ten onder gegaan? Ja en nee. Ja, omdat Hij die vreselijke kruisdood moest ondergaan. Nee, omdat Hij in die dood toch de hemel vasthield en omgekeerd ook door de hemel vastgehouden werd. Zo kon de diepste vernedering van de Zoon Gods tegelijk de hoogste verhoging worden. Maar niet alleen voor Hem!! Het was een doorbraak voor heel de zondige wereld, waartoe ook u en ik behoren. Jezus wierp in Zijn doodslijden de menselijke natuur niet af, integendeel, Hij hield die vast – samen met de hemel – en zo werden God en mens verzoend: voor de zondige mens was de hemel opengebroken.

In de hemelvaart: is ons de hemel geopend. “Ik ga heen tot Mijn Vader en Uw Vader, om u plaats te bereiden”. Paulus voegt er in onze tekst aan toe: “Om alles tot volheid te brengen”. Dat wil zeggen: om alles naar Gods wil te vervullen, zodat in de nieuwe wereld uiteindelijk God alles in allen zal zijn. Hemel en aarde zullen dan vervloeien… Jezus zal nogmaals de plaats van Zijn heerlijkheid verlaten en zich als rechter openbaren aan alle volken. En ik??

Ja, ik mag daar al van zingen:

‘k Zal eens myn Heiland in heerlykheid zien,
schitt ‘rend in schoonheid en pracht. _
Hem zal ‘k daar dankbaar myn hulde steeds bien,
dat Hy ’t voor my heefi volbracht.
Glorie, glorie voor my!
Jezus te zien en te gaan aan zyn zy,
o welk een glorie, ja glorie voor my!!

Voor myne schuld droeg Hy smaadheid en hoon,
stierf Hy aan ’t kruis zelfs voor 
En door gena wacht my boven een kroon.
Dat maakt my zalig en bly.
Glorie, glorie voor my!
Jezus te zien en te gaan aan zyn zy,
o welk een glorie, ja glorie voor my ! !

‘k Vind daar myn dierb ‘ren voor eeuwig dan weer
juub ‘lend in d ‘engelenrei.
O, welk een vreugd ‘ in die zalige sfeer,
’t is alles glorie voor my!!
Glorie, glorie voor my!
Jezus te zien en te gaan aan zyn zy,
O welk een glorie, ja glorie voor my!!

‘k Hoor dan het koor aan de zee van kristal:
’t bloed van het lam kocht ons vry.
Alles stemt mee in het ganse heelal.
O, welk een glorie voor my ya, voor my).
Glorie, glorie voor my!
Jezus te zien en te gaan aan zyn zy,
o welk een glorie, ja glorie voor my!!

Joh. de Heer 568

Ik hef mijn ogen op tot U

Uit de psalm, die eigenlijk een bedevaartslied is, blijkt dat ze rustig op weg zijn gegaan naar Jeruzalem. Nu denk ik: toch niet zo bepaald rustig, dat blijkt ook wel uit hun gebeden. Want bidden doen ze, hartstochtelijk roepen ze tot hun God.

Psalm 123, 1

Onze psalm verplaatst ons naar de tijd, dat de Joden in heel moeilijke omstandigheden waren. Het waren met recht ‘donkere tijden’. Het volk was zijn vrijheid kwijt en werd bovendien nog verdrukt. En dan komt de vraag: wat moeten wij doen? Uit de psalm, die eigenlijk een bedevaartslied is, blijkt dat ze rustig op weg zijn gegaan naar Jeruzalem. Nu denk ik: toch niet zo bepaald rustig, dat blijkt ook wel uit hun gebeden. Want bidden doen ze, hartstochtelijk roepen ze tot hun God. Zoals bij ons een arbeider let op zijn ‘voorman’ en zoals een kind kijkt hoe vader of moeder het doet, zo heffen zij hun ogen tot God in de hemel. “Zie, ik hef mijn ogen tot U”. En dan reizen ze gerust verder. Moet het voor ons ook niet zo zijn? De ogen opgeheven tot God mogen en kunnen we gerust verder ‘reizen’. Als de reis door moeilijke omstandigheden voert, raak dan niet in paniek, en wijk niet te snel af van de gewone gang van zaken. Ga rustig en gewoontjes door, gewoon doen wat de hand vindt om te doen. Immers God zorgt voor u. U heeft een goede Gids die met u meegaat, ook al moet het gaan door het ‘donkere hal van de schaduwe des doods’ (ps. 23). Gaat de reis door blijde omstandigheden, we gaan bv. op vakantie. We heffen biddend het oog omhoog. Alles voor God neerleggend, onze blijdschap, onze onzekerheid, onze onrust, maar ook ons vertrouwen in de goede afloop, want renslotte zijn we in Zijn handen veilig en wel geborgen. God regeert altijd. En dat is een rustig gevoel. Daarom, of we plezier hebben of verdriet ervaren, of we gebukt gaan onder een kruis of opgetild worden van vreugde, altijd op Hem letten, opdat Hij ons genadig zij en voor ons het leven zinvol en draaglijk make.

De Heer zal u steeds gadeslaan,
opdat Hij in gevaar
uw ziel voor ramp bewaar.
De Heer, ’t zij g’in of uit moogt gaan,
en waar g’u heen moogt spoeden,
zal eeuwig u behoeden.

Ps. 121 vers 4.

Worden zoals ik

Jullie lachen wel om me, maar ik wou dat jullie net zo waren als ik!

Handelingen 26, 29
“Ik zou God wel willen bidden, dat èn spoedig èn voorgoed, niet alleen gij, maar ook allen, die mij heden horen, ook zo werden als ik, uitgezonderd deze boeien.”

Paulus is de gevangene van de Romeinse landvoogd Pan Caesarea Poncius Festus. Hij zit nu al twee jaar in de gevangenis op beschuldiging van ophitserij en oproer in Jeruzalem, uiteraard door zijn vroegere joodse medestanders die nu in Paulus een overloper zagen naar de verkeerde kant!

Hij had eerst terecht gestaan voor stadhouder Felix. Misschien had deze wel gedacht een hoog losgeld voor hem te ontvangen. Daarom hield hij hem in bewaring. Maar de vrienden van de apostel hebben zo’n losgeld niet. En nu, na twee jaren onschuldig gezeten te hebben, is er een andere landvoogd in Caesarea gekomen: Porcius Festus, een man met een edeler inborst en hogere principes dan zijn voorganger. Hij begrijpt zoveel van de godsdienstige discussie tussen de Joden en Paulus, dat hij denkt dat het gaat over een onbekende man, die Paulus nog voor levend houdt en waarvan de anderen zeggen, dat hij gestorven is. Voor hem is dat eigenlijke niet de moeite waard om daar zo’n drukte over te maken. Hij wilde de zaak in der minne schikken en vroeg Paulus of hij bereid was naar Jeruzalem te gaan en dáár in zijn bijzijn terecht te staan. Daarmee dacht hij de Joden gunstig te stemmen. Maar Paulus wilde niet, hij beriep zich op de keizer.

Hij zei: Ik heb niets misdaan, noch tegen de joodse Wet noch tegen de keizer, ik sta voor de keizerlijke rechtbank, ik beroep mij op de keizer!

Toen kreeg Festus bezoek van de joodse koning Herodes Agrippa. Deze zou hem misschien in het geval van Paulus kunnen helpen, dacht Festus, Agrippa was immers een Jood, die zou het wel beter kunnen begrijpen! En zo kwam de apostel te staan tegenover Festus èn Agrippa. Met pracht en praal wordt de rechtszitting gehouden, alleen Paulus steekt er schril bij af met de zware ketens om enkels en polsen. Hoe moest hij zich voelen? Vastgeketend, en dat al twee jaar, terwijl hij zo graag de wijde wereld in wilde gaan om heel de wereld voor Jezus’ zaak te winnen. Ach, een zekere vrijheid werd hem nog wel gelaten: hij mocht zijn vrienden ontvangen, en menige brief kon hij in zijn gevangenschap dicteren, maar toch: hij mocht zijn taak in de wereld niet volbrengen, en daar leed hij erg onder. Gods wegen zijn wonderbaar… In plaats dat Hij Paulus de vrijheid teruggeeft om Zijn Evangelie te kunnen verkondigen, laat Hij de apostel zuchten in gevangenis. Wij weten vaak niet, waarom het zó moet en niet anders. Gods wegen zijn zoveel hoger dan onze wegen. Soms heeft een mens de verdrukking nodig om tot bezinning en innig vertrouwen in God te komen. De apostel heeft het de psalmdichter na mogen zeggen: ‘Het is mij goed dat ik verdrukt ben geweest’.

Ook hier, in de weerlegging van de beschuldiging, die hij uitspreekt voor de hoge heren, blijkt dat. Hij doet daarin het verhaal van zijn bekering, de tegenspoed en teleurstellingen, die hij daarna moest doormaken maar ook de kracht Gods die hij ervaren heeft, en de goddelijke roeping om de verheerlijking van Christus aan Jood en heidenen te prediken.

Maar op dat punt gekomen, laat Festus hem niet verder spreken. Hij valt hem in de rede met een spottende opmerking: ‘Gij spreekt wartaal, Paulus, uw vele studie brengt u in de war!

Maar hierdoor laat Paulus zich niet van de wijs brengen. Hij richt zich nu tot koning Agrippa en hij hoopt bij hem gehoor te vinden. Die kent immers de geschiedenis van Jezus en de profetieën over de Messias. Maar Agrippa zegt spottend: ‘Gij beweegt mij bijna een Christen te worden!’

Dan spreekt de apostel de woorden van onze tekst: ‘Ik zou God wel willen bidden, dat èn spoedig èn voorgoed, niet alleen gij,maar ook allen, die mij heden horen„ok zo werden als ik, uitgezonderd deze boeien.”

Paulus meent dit! Zó groot is zijn geloof en zijn liefde voor God en de mensen, dat hij ze allemaal gelukkig wil zien, net als hij. Hij zegt eigenlijk: “Ik wilde wel, dat ik u iets van mijn rijkdom kon geven.” Want hij wist het: al die mensen om hem heen in die dure gewaden en met goud behangen armen zijn toch eigenlijk maar stakkerds, vergeleken met de rijkdom van zijn geloof. Natuurlijk zou hij wel vrij willen zijn, daarom zegt hij ook: ‘Uitgezonderd deze boeien’. Paulus is geen wereld ontvluchter, nee hij staat met beide benen op de grond, hij is geen fantast. Hij meent dan ook echt wat ie zegt: waren jullie maar zoals ik, behalve dan die boeien.

Paulus is ook geen opschepper. Wat heeft hij trouwens om over op te scheppen? Alleen maar zijn Heiland, en Die moeten ze niet! Het is vechten tegen de bierkaai, je kunt je geloof meestal niet op anderen overdragen, ze willen het niet, of vertrouwen ze jou niet? ’t Zou ook best kunnen, dat wij niet helemaal geloofwaardig bij de anderen overkomen, want zulke beste gelovigen zijn wij niet! Bij de mensen ontmoet je vaak geen begrip voor je geloof. Paulus deed een beroep op Fedstus, de Romein, die vond hem maar een warhoofd, toen deed hij een beroep op Agrippa, de Jood, die lachte hem in zijn gezicht uit: ‘Wil je van mij soms ook een Christen maken?!’ Wat bleef hem anders over dan zich te beroepen op God? ‘Ik zou God wel willen bidden… Hij kende God, Hij wist dat Die hem nooit in de steek zou laten. Tegenover mensen sta je vaak zo machteloos … maar God laat je niet vallen. En daarom beriep hij zich op God en wilde hij wel dat de mensen ook zo waren als hij, nl. dat zij ook God zouden kennen in hun leven! Het was immers het grote wonder in zijn leven, en dat moet ook het grote wonder in ons leven zijn: Hem te ontmoeten, die ons geheel in bezit neemt, die onze handen met kracht omvat houdt.

Vanuit zijn levensgeluk kon de apostel zó tegenover de hoge overheden getuigen. Het floepte er zo maar bij hem uit! Jullie lachen wel om me, maar ik wou dat jullie net zo waren als ik!

Daarmee laat hij zien, dat hij toch ook veel om hen gaf. Een ander zou kwaad geworden zijn of z’n mond dicht gehouden hebben; die mensen willen toch niet luisteren. Maar Paulus houdt het gesprek open en laat zien, dat hij met hen begaan is en hen wil werven voor de dienst van Jezus. Uit liefde alleen, niet uit hoogmoed, omdat hij zich beter voelt dan die anderen. Nee, beter is ie niet, maar wel gelukkiger in zijn Heer. Vandaar die drang om te getuigen… Hij vindt het zo erg, dat die mensen dat mooie geluk voorbij laten gaan. Waarom kan hij die mensen daar voor hem niet winnen? Dat moet hem pijn gedaan hebben, net zoals hij later in de Romeinenbrief schrijft, dat hij veel smart heeft over zijn broeders, de Israëlieten, die nog van Christus gescheiden blijven. ‘Ik wou maar, dat jullie allemaal net zo waren als ik, zó gelukkig in het geloof…’ Maar zover is het nog lang niet. Wij bidden daar misschien ook wel eens om: dat er wat meer geloof is bij de mensen om je heen, bij je zelf vooral. Dat God geloof mag geven aan je kinderen en vrienden. Je hebt wel eens het gevoel, dat je zelf daarvoor in de weg staat; dat jijzelf de grootste hinderpaal bent voor anderen om tot geloof te komen. Jij zelf en je levenshouding, je ongeloof en liefdeloosheid. Een heel verdrietige zaak! Wij kùnnen het niet, daarom bidden we tot God, dat Hij het doet.

Paulus werd door liefde voor zijn medemensen gedreven. Het was om hun bestwil, dat hij zei: ‘Ik zou God wel willen bidden, dat jullie net zo waren als ik, zo gelovig’. Is dat bij ons ook zo? Bidden wij er ook om, dat die en die en die tot geloof komen? En zo niet, hoe schuldig staan we dan tegenover elkaar! Hoe kun je gelukkig zijn in je geloof, als je weet, dat die ander dit geluk nog niet kent? Gelukkig ben je met-elkaar, dat is iets sociaals. Het grootste geluk zal er dan pas zijn in de wereld, als God zal zijn alles-in-allen. Iets daarvan proeven we, als mensen zijn één in en mèt de ander. Leven met God is niet een individueel, persoonlijk goed: in een hoekje met een boekje, het ‘eenzaam met Jezus gemeenzaam!’. Het is ondenkbaar in een man als Paulus, dat hij gedacht zou hebben: nu ja, jullie tweeën, Festus en Agrippa, daar tegenover mij, blijven jullie er maar buiten staan, Gods heerlijkheid is toch niet voor jullie bestemd, jullie moeten maar in je eigen sop gaar koken’. Nee, Paulus stond op de bodem van de Thora en de Profeten, en hij wist: de GEHELE aarde moet vol zijn van de kennis des Heren, gelijk de wateren de bodem van de zee bedekken. Dáár verlangt hij naar, dáár leeft hij voor!

‘Ik zou wel God willen bidden, dat jullie allen werden zoals ik.’

Geen vrome, schijnheilige opmerking. Ook geen vrome wens. Hij méénde ‘t, wat ie zei. Hij draagt ook die twee wereldse vorsten op aan zijn God. Hij is met hun levenslot begaan, ook al hebben zij hem in hun tang genomen. Toch is hij niet verbitterd, want hij weet: wat bij de mensen onmogelijk is, dat is mogelijk bij God!

Laten wij dat ook vasthouden in ons leven. Daarom: nooit opgeven de ander in gebed voor God te brengen. Dat is onze bestemming: dat we vechten moeten voor elkaars geluk. Dat is ook de diepste betekenis van het gebod: hebt uw vijanden lief.

En denk niet, dat dat zonde is, vergeefse moeite, verspilde tijd. Want wie weet…

Festus en Agrippa gaan met elkaar in beraad en zij komen tot de conclusie: deze man is geen misdadiger, geen oproerkraaier, hij zou kunnen worden vrijgelaten, als hij zich niet op de keizer had beroepen. Of de grootsheid van Paulus’ getuigenis hun iets gedaan heeft, het staat er niet. Mensen geven zich niet ze gemakkelijk over, zij zijn stoer, zij hebben geen oog voor de kleine dingen. Iemand heeft eens gezegd: “Alle ontwikkeling naar boven begint met verwondering. Grote mensen verwonderen zich niet meer. Zij zijn en blijven dom.” Agrippa en Festus hadden zeker wel de geloofsvraag gehoord, die de apostel in zijn verweer aan hen stelde: ‘en hoe staat het met jullie geloof? Geloven jullie ook in Jezus Christus?’ Maar achteloos gingen zij aan die vraag voorbij, de kans op bekering lieten zij liggen. Doen wij dat ook niet vaak?

Toch is Paulus’ woord niet zinloos geweest, immers: we praten er vandaag nòg over! Van de machtshebbers daar voor hem met al hun pracht en praal is niets meer over, maar Paulus, de kleine man,leeft nog voort, omdat hij van Christus was en Christus in hem.

Amen

Ruimte

Ruimte maken in een overvolle klerenkast, ruimte maken in een ordeloze servieskast, ruimte maken in het hoofd door een flink stuk te gaan lopen. Ruimte maken door wat in te schikken, maar ook iemand ruimte geven in een moeilijk gesprek. Hoe langer ik er over nadacht, hoe meer ik van het woord ‘ruimte’ ging houden.

Nadat we telefonisch het zakelijke gedeelte hadden doorgesproken lieten we het gesprek een eigen richting kiezen. En aangezien hij theoloog, dichter en schrijver is en ook nog alles over muziek weet is het altijd weer verrassend waar we terecht zullen komen. Dit keer kwamen we uit bij ‘een goed gevulde boekenkast’. Hij klonk wat zorgelijk toen hij meldde dat hij bij aanschaf van een nieuw boek ook altijd een boek moest laten vertrekken vanwege de ruimte. En dat was zwaar, want ja met boeken heb je toch een band. Het voelde als verraad. Maar na zorgvuldig wikken en wegen werd uiteindelijk de keuze gemaakt en het betreffende boek afgevoerd. Naar een geïnteresseerde? Naar een tweedehands boekenzaak? Naar de kringloop? Ik vergat het te vragen. ‘Weet je’, hij liet zijn stem dalen, ‘ik had vroeger zo’n twaalf boeken en ze betekenden veel voor mij. Ik nam ze vaak ter hand, bladerde er in en las spannende fragmenten opnieuw. Eigenlijk is dat hetzelfde wat Rien Poortvliet eens opmerkte. Hij had in zijn jeugd een klein aantal boeken, het waren zijn beste vrienden. Veel later had hij wel duizend boeken. Maar die duizend bleven slechts kennissen.’

Beelden van vroeger vlogen in rap tempo voorbij. Ziek, in het grote bed, een stapel boeken naast me. Koortsige handen streelden de boeken en ongezien herkende ik ze aan kleine beschadigingen. Tien, twaalf, veertien? Titels kwamen boven. ‘Gerdientje’, ‘Nienke van de koster’, ‘De kinderen van het Ruige Veld’. In de daarop volgende seconden zag ik de illustratie op de voorkaften van ‘Het kerstfeest van Anneketeun’ en ‘Hij zorgt voor jou’.

Maar ‘Jetje uit het Huis’ was mijn meest dierbare boek. Het in wit en blauw geklede weesmeisje, dat uiteindelijk mag komen wonen bij haar liefste vriendinnetje. We waren het volkomen met elkaar eens: eens een boekenwurm, altijd een boekenwurm.

Het gesprek bleef die dag nog wat naklinken. Vooral dat ‘ruimte maken’ was een doordenker. Ruimte maken in een overvolle klerenkast, ruimte maken in een ordeloze servieskast, ruimte maken in het hoofd door een flink stuk te gaan lopen. Ruimte maken door wat in te schikken, maar ook iemand ruimte geven in een moeilijk gesprek. Hoe langer ik er over nadacht, hoe meer ik van het woord ‘ruimte’ ging houden. Hoewel? Had ik niet onlangs tijdens het instappen van de trein gegriezeld van de ruimte tussen perron en trein?

Ik stopte het filosoferen en ging op zoek naar de doos met boeken van vroeger. En toen kreeg ik weer te maken met het woord ‘ruimte’, want het was verzetten van spullen, dozen openen en dozen sluiten, dromen bij vergeten speelgoed. In een gehavende doos ontdekte ik mijn vrienden van vroeger, die nu nog dierbaarder waren. Haast eerbiedig nam ik ze één voor één op, soms vielen ze van ouderdom uit elkaar. Voorzichtig droeg ik de doos naar beneden, zocht een knusse plek en begon te lezen in ‘Jetje uit het Huis’.

Aly Brug

Een huwelijk met een gouden randje

Maandag 19 april zijn we vijftig jaar getrouwd! Vijftig jaren huwelijk is een heel lange tijd. Je had nooit kunnen denken, dat je zo iets nog mee mag maken. Het is in al die jaren ook niet altijd zo gelopen, als je gewenst of gedacht had. Wie had kunnen denken, dat je via Dongen naar Geleen en dan naar Waalwijk, Haarlem, Goes, Wilhelminadorp en Barendrecht zou gaan?

Flip en Tilly KroesMaandag 19 april zijn we 50 jaar getrouwd! Vijftig jaar huwelijk, een moment om bij stil te staan. Het is geen sinecure, al hoewel het gaat vanzelf. Het is in het licht van de huidige echtscheidingsproblematiek wel iets om trots op te zijn. Je hebt vijftig jaar je best gedaan om er iets moois van te maken, met ups en downs. Maar het meeste is je toch toegevallen: een cadeautje uit de hemel!

We zijn elkaar tegen gekomen in 1956, op een uitje van de Jonge Kerk in Apeldoorn. Dat gebeurde in die tijd wel vaker, de Kerk diende toen nog ergens toe, er waren immers nog geen datingsites! We waren op slag verliefd en dat zijn we 50 jaar lang gebleven. Een jaar later hebben we ons verloofd. Wat waren we trots op onze glimmende trouwringen, die nu nog onze handen sieren.

Drie jaar later, in 1960, zijn we getrouwd. Ik was afgestudeerd en keek uit naar een beroep. Dat was nog niet zo eenvoudig. Want zoals nu predikantenopleidingen worden afgestoten omdat er landelijk nog naar 400 theologiestudenten zijn, zo waren er in die tijd zeker een honderd of 5 boventallig. De Kerk had toen een vorm bedacht om al die aanstaande dominees aan het werk te krijgen: ze werden benoemd als vicaris tegen een aanmerkelijk geringer salaris. Zo kwam ik als vicaris in d vacante Gemeente Dongen-Rijen. Op zich was dit een bijzonder geval. Met een aantal vrienden en hun partners waren we te gast in Rotterdam. Toen we daar op zaterdagavond gezellig bijeen waren ging de telefoon. Het was de oudere collega uit Lage Zwaluwe, die onze gastheer vroeg of hij niet zondag voor hem wilde invallen, daar hij ziek was geworden en een Ringbeurt had te vervullen in Dongen. Ja, daar voelde onze gastheer niets voor, hij had het immers veel te druk met een huis vol mensen. Nadat de telefoon was opgehangen zei ik: dat is me toch ook wat, zoveel dominees bij elkaar en morgen een Gemeente zonder dominee. Nou doe jij het dan, zeiden de collega’s. Goed, zei, ik zal het doen, bel maar op. Ik had pas geleden de proefpreek gehouden en die preek zat nog aardig in m’n hoofd. Zo zijn we ’s zondags ’s morgens naar Dongen getogen. In Rijen werd ik door een ouderling van het station afgehaald. Het werd een hele fijne kennismaking, zo goed, dat ze me direct wilden beroepen. Ik was op slag verliefd op de oude ruïnekerk, waar we kerkten in het koorgedeelte, dat nog overeind was blijven staan. In het middenschip liepen de kippen en in één van de zijschepen woonde de kostersfamilie. Zelf betrokken we de riante villa naast de kerk, waar de wind door de enkel-glas ramen gierde. Het nest werd warm gehouden door 4 kachels en na de eerste winter diende zich jong leven aan: Antoinette Lucia, genoemd naar mijn overleden vader. De kleine Lucy speelde met een stoere kater, Brammetje, geërfd van een collega op de vliegbasis in Gilze-Rijen.

AMVJ Hostel in Geleen 1964.Na twee jaar vertrokken we naar Geleen, om onze intrek te nemen in een appartement boven het AMVJ-hostel. De AMVJ was een voor de oorlogse afsplitsing van het CJV. Heette het vroeger het Amsterdamse Jongelingen Verbond, nu is het meer bekend als de Algemene Jongelingen Vereniging. Uitgangspunt was de jonge mensen tot het Evangelie te brengen via gezelligheid en sport. Daartoe waren er in het land hostels opgericht om werkende jonge mensen, stagiaires en zo, een goede huisvesting te bieden. Zo was er een hostel in Geleen om de stagiaires bij de Staatsmijnen in onder te brengen. Vanwege de geestelijke inbreng werd de leiding van zo’n huis overgedragen aan een predikant. Ik functioneerde ook als zodanig: voor het geestelijk welzijn van de bewoners, voor de organisatie in het huis, de bezetting van de kamers, sport en cultuur en nog veel meer. Een soort vaderfiguur dus! Er was ook een moederfiguur in de persoon van het hoofd van de huishouding. We hadden een bloeiende volleybalvereniging, een bekende jazzsociëteit met onze eigen Circus Square Jazzband (zie de website). Pim Jacobs en het Trio Louis va Dijk waren geregeld bij ons te gast. De kleine Lucy, die niet kon slapen werd door Rita Reijs op schoot gewiegd. Afgelopen zondag zag ik haar nog terug  in een programma van de VPRO, the First Lady of Jazz, die met haar 85 jaar nog de sterren van de hemel zingt! Ik was dus een dominee met Verlof-A en veel management. ’s Zondags ging ik uit om te preken in de omgeving, in onze eerste auto: een rode DKW-junior. Tilly haalde haar rijbewijs en daar heb ik, vooral het laatste halve jaar, veel plezier van!

Waalwijk 1967In 1966 wilde ik wel weer eens naar een gewone Gemeente. Die kans bood zich, toen een hoorcommissie uit Waalwijk zich aandiende. In ons gastvrije huis werden ze heerlijk door Tilly verwend. Het klikte gelijk, en zo verhuisden we na enkele maanden naar Waalwijk. Alice was al in 1964 geboren en nu was Philippien onderweg. In het mooie grote huis te Waalwijk was ruimte genoeg voor drie kinderen, met een prachtige tuin om in te spelen. Ook de grote hal werd vaak als speelruimte gebruikt, zeker in januari, als Alice jarig was. Naast de kinderen om voor te zorgen hadden we een hond, een middenslagpoedel, die Philippien van haar oom in Laren (de beroemde Curlfinch=fokkerij) cadeau had gekregen. Hij heette Edgar en is 15 jaar geworden. Toen we naar Haarlem gingen brachten de verhuizers ook nog een rode kater voor ons mee! Toen waren we al weer 7 jaar verder, in 1973. Lucy moest naar de middelbare school en we vonden dat een mooie gelegenheid te verkassen. Haarlem lag dichter bij de familie. Tilly had een zus wonen in Santpoort en een zus in de Willem van de Bergh-Stichting te Noordwijk. Haar moeder, die na het overlijden van vader Hanschke alleen was achtergebleven in Apeldoorn, voelde er ook wel voor om naar Haarlem te verhuizen. Dat was best heel erg gezellig! Elke zaterdag reden we naar Noordwijk om de zus daar op te halen, om ze bij ons thuis lekker te verwennen en te laten schommelen in de achtertuin. Een dag in de week ging ik naar Tilburg, naar de Theologische Universiteit voor de doctoraalstudie. Nadat ik afgestudeerd was ben ik nog twee jaar naar Utrecht gegaan om de Leergang Pastoraal-klinische vorming te gaan doen, waarmee ik evt. geestelijk verzorger in een zieken- of verpleeghuis kon gaan worden.

In 1978 werd er in Goes een pastor voor verpleeghuis Ter Valcke gevraagd, evt. te combineren met een parttime predikantschap in Wilhelminadorp. Dat leek me wel wat! De kinderen hadden er wel moeite mee om uit Haarlem weg te gaan. We kochten een huis in Goes en hadden ’t er goed naar de zin. Alleen met de gezondheid ging het bergafwaarts, omdat ik problemen kreeg met lopen. Eerst werd aan jicht gedacht, maar na nader onderzoek bleek het Reumatoïde artritis (gewrichtsreuma) te zijn. Het begon in de enkels, toen de knieën en de polsen. Gelukkig had ik in het verpleeghuis een elektrische rolstoel tot mijn beschikking. Ondertussen gingen we ook uitkijken naar betere huisvesting, zodat ik geen trappen meer hoefde te lopen.

De gelegenheid deed zich voor om in Wilhelminadorp zelf een aangepaste bungalow te gaan bouwen. We konden de grond van de Gemeente kopen, maar ons huis in Goes kregen we maar niet verkocht. De huizenverkoop stagneerde net als in deze tijd, met dit verschil dat de rente toen 13% was! We hebben toen de makelaar opgezegd en Lucy heeft eigenhandig een prachtig “Te koop” bord gemaakt. En warempel niet gauw daarna verscheen een dame aan de deur, die het huis wilde bekijken. Het bleek nog een oude kennis uit Geleen te zijn ook! Dat klikte dus direct. Het werd de mooiste dag van het jaar, toen we de handtekening onder het koopcontract konden zetten. In Wilhelminadorp kon toen de bouw worden gestart. Het werd een prachtige semibungalow met een grote slaapkamer beneden, daarnaast de badkamer en een studeerkamer. Een huis met drie toiletten, twee badkamers en 800 meter tuin! Van onze buurman uit Goes kregen we het naambord “Pastorale”, dat nu nog ons huis in Barendrecht siert. Wie had kunnen denken dat we daar nog eens vandaan zouden gaan? Het was een huis voor het leven, zoals ze dat tegenwoordig graag gebouwd willen zien: bereikbaar, toegankelijk en levensbestendig! We hebben er 15 jaar gewoond, van 1981-1996. Toen ons eerste kleinkind geboren werd in Rotterdam-Charlois en ik zelf met emeritaat en pensioen ging, gingen we toch denken aan een verhuizing. Dichter bij de kinderen, want alle drie waren ze uit Zeeland vertrokken. Maar voor het zo ver was heeft Salim nog in zijn eerste levensjaren bij Opa op z’n karretje rondgereden door de polder. Het werd Barendrecht, in een stadse twee-onderéén-kapper.

We wonen hier nu al weer veertien jaar, tot groot genoegen. We konden beneden een studeerkamer maken en we kregen een traplift naar boven. Salim heeft er twee broers bij gekregen en ze zijn toen ook hier komen wonen, binnenkort zelfs in het huis tegenover ons. We hebben een gezellige buurt met hele lieve buren. En we zijn nog met ons tweeën! In al die jaren hebben we er trouwens getweeën voorgestaan. Tilly is een echt geliefde predikantsvrouw. Er heeft eens iemand tegen mij gezegd: uw vrouw had dominee moeten zijn in plaats van u! Haar deur stond altijd voor iedereen open. Zij leidde de vrouwenvereniging en ging met mij op geboortebezoek, rouwbezoek en gewoon huisbezoek. Ach, wat deden we allemaal niet samen! De goede zorg van Tilly was onmisbaar en heeft me altijd de nodige stimulansen gegeven tot op de dag van vandaag. En wat had ik dat ook nodig met mijn zwakke gezondheid. De laatste tijd is die behoefte steeds sterker geworden. En het stemt mij tot grote dankbaarheid, dat Tilly nog in staat is mij zo veel zorg te verlenen.

Vijftig jaren huwelijk is een heel lange tijd. Je had nooit kunnen denken, dat je zo iets nog mee mag maken. Het is in al die jaren ook niet altijd zo gelopen, als je gewenst of gedacht had. Wie had kunnen denken, dat je via Dongen naar Geleen en dan naar Waalwijk, Haarlem, Goes, Wilhelminadorp en Barendrecht zou gaan.

We hebben veel mooie reizen kunnen maken, jaren lang met de caravan en met een zus van Tilly en haar familie uit Zwolle, de laatste jaren in aangepaste hotels in Oostenrijk en Duitsland met twee zussen van Tilly. Wij missen vandaag onze zwagers Bertus, Jan en René, en de lieve vrienden die ons ontvallen zijn. Gelukkig zijn er nog enkele van vroeger aanwezig, zoals Trijnie en Arie uit Nieuw-Vennep, Gererad uit Buren, de neven en nichten die ik nog getrouwd heb en natuurlijk de beide zussen Anke en Ans.

Wie had kunnen voorspellen dat wij drie dochters en zeven kleinkinderen zouden krijgen? Dat ik rond m’n 44e reuma zou krijgen en in een verpleeghuis zou gaan werken? Dat ik na veel malaise van een hartinfarct en gebroken heup tenslotte nog aan de nierdialyse zou komen? Het is maar goed, dat je niet alles van te voren weet! Maar terugkijkend geeft ons dit wel een gevoel van grote dankbaarheid, dat we dit alles met vallen en opstaan SAMEN hebben mogen volbrengen.

Tilly en ik hopen, dat we nog vele jaren in liefde en zorg voor elkaar en voor anderen verbonden mogen blijven. SOLI DEO GLORIA!!

Waar je niet wilt komen

Je kunt er misschien niet zo tegen, tegen al dat verdriet en die ellende van de ander. Het herinnert je teveel aan je eigen verdriet en zorgen.

Johannes 21, 18b
“Een ander zal u omgorden en u brengen, waar gij niet wilt.”

Je door iemand mee laten nemen naar plekken, waar je eigenlijk niet wilt komen. We hadden het de vorige keer over luisteren naar elkaar en spreken met elkaar, en dat je echt met die ander moet meegaan in zijn of haar verdriet. Je kunt er misschien niet zo tegen, tegen al dat verdriet en die ellende van de ander. Het herinnert je teveel aan je verdriet en zorg. En ons is altijd geleerd flink te zijn en niet te huilen, je verdriet zelf manmoedig te dragen… En als dan die ander met zoveel narigheid bij je komt, dan wordt het je zelf ook teveel. Je kunt niet meer… We zijn nu eenmaal geen ‘Atlas’ die de hele wereld op zijn schouders draagt. Nee, dat is zo. Alleen God Zelf kan de lasten van de hele wereld op Zich nemen…

En als ’t dan toch zo dicht bij ons komt, die ellende van de ander, en het beroep dat op ons gedaan wordt om te helpen, u weet wel: om aandacht te geven, te luisteren en te spreken en de handen uit de mouwen te steken, dan maken we er ons maar al te gauw van af met allerlei -best welgemeende- raadgevingen en smoezen. We zeggen bijvoorbeeld: “Als je nu eens dit doet of dat?”, “Heb je dat al een geprobeerd?”, “Zou je er niet eens met je kinderen over spreken of met de dominee?”, “Het komt best wel goed hoor, kop op!”, “Je moet maar denken: na regen komt zonneschijn…”, “Nee, dat moet je niet zeggen.”, “Nee, dat mag je niet denken.”, “Er zijn er die het zoveel zwaarder hebben, moet je maar eens kijken naar die en die.”, “Neem nou mevr. X eens… die is er toch ook doorgekomen?”

Misschien hebben wij dat ook wel eens gezegd, en tegelijkertijd gemerkt, dat die ander er niet zo leuk op reageerde… Geen wonder! Want met al je mooie praatjes heb je de ander niet geholpen, integendeel: die ander voelt zich door u in de steek gelaten, en zijn verdriet is nog groter…

We vieren a.s. zondag het Pinksterfeest: de Heilige Geest, onze Trooster, Kracht van omhoog. Om elkaar werkelijk te kunnen helpen kunnen we niet buiten die Kracht. Die Kracht, die sámenbindt. Die ons de hemel opent. Die ons in de diepte van het dal der schaduwe des doods staande houdt. Die ons opheft uit het stof (Pasen) en ons verheft in Gods hemelrijk (Hemelvaart).

We denken aan Job, zonder die Geest had hij het niet gered. Zijn vrienden probeerden het eerst met allerlei raadgevingen en vermaningen, goedbedoeld, net zoals wij dat meestal doen. Maar gelukkig: ze bleven bij hem, en uiteindelijk zwegen ze: “En zij zaten bij hem op de grond, zeven dagen en zeven nachten; niemand sprak tot hem een woord, want zij zagen, dat zijn smart zeer groot was” (Job. 2:13).

Luisteren en communiceren is bij elkaar blijven, vaak zonder woorden. Elkaar niet loslaten, elkaar vasthouden, waar je ook komt, al is de ander nog zo berooid en kwetsbaar en ontheemd, en al word je dat zelf ook… Gevoerd worden naar een plaats, waar je eigenlijk niet naar toe wilt! Daar is veel moed voor nodig en geestkracht. Bidden we om de Heilige Geest!! We mogen op die Grote Hulp rekenen, denkend aan Jezus’ woord uit Marcus 13: “…weest dan niet van tevoren bezorgd wat gij zeggen moet, maar zegt wat u in die ure gegeven wordt; want gij zijt het niet, die spreekt, maar de Heilige Geest.”

Onze woorden zijn vaak zo stuntelig. We denken er een ander niet mee te kunnen troosten en helpen. Toch kunnen het woorden zijn, ingegeven door de Heilige Geest. Woorden, die in alle stunteligheid toch twee mensen elkaar naderbij brengen en samen dichter bij de Heer. Bemoedigende woorden, recht uit het hart, eenvoudig, hartelijk, welgemeend, warm…

Vaak heb je geen woorden. Je bent sprakeloos, zoals de dichter van Psalm 39 eens verzuchtte: “Ik was verstomd en ik deed mijn mond niet open.” Goed, laten we maar eens sprakeloos zijn. Beter niets te zeggen dan een woord teveel! Kom er maar gerust voor uit, dat je geen woorden hebt, geen antwoord op zoveel leed! Laat God maar spreken. Job deed dat, en de Psalmdichter beleed het even later: “Gij hebt mij de mond geopend!”

Gezegende Pinksteren!!

Dat hart vooral

Hij was onze baas. Als apotheker had hij de leiding van apotheek en klinisch chemisch laboratorium van het Diaconessenhuis te Meppel. De club telde vijftien meiden tussen de achttien en de vijfentwintig jaar. Roerige leeftijden, maar hij wist alles vriendelijk en beslist in goede banen te leiden en mocht zich in brede kring geliefd weten.

Diaconessenhuis MeppelDe advertentie is zorgvuldig langs de zwarte randjes uitgeknipt. En weer lees ik de berichtgeving van zijn overlijden als was het niet in 1997, maar afgelopen dagen gebeurd. Zo sterk kan een geliefd mens doorademen bij allen die op hem gesteld waren.

Hij was onze baas. Als apotheker had hij de leiding van apotheek en klinisch chemisch laboratorium van het Diaconessenhuis te Meppel. De club telde vijftien meiden tussen de achttien en de vijfentwintig jaar. Roerige leeftijden, maar hij wist alles vriendelijk en beslist in goede banen te leiden en mocht zich in brede kring geliefd weten.

Met het knipsel in mijn hand flitsen de beelden voorbij. Koffiedrinken tussen reagentia en reageerbuizen, zacht brommende apparatuur, nadrukkelijk tikkende wekkers, pruttelende waterbaden. Een wijde kring, koffie. Het bord met broodjes gaat rond, onze baas schuift bij en luistert met ingehouden plezier naar alle gekwetter. Af en toe staat iemand op omdat een wekker afloopt en er een nieuwe handeling moet volgen. Ik zie hem wat verlegen aan de hoofdentafel plaatsnemen voor de middagmaaltijd. Hij volgt beleeft de gesprekken van de diaconessen en ziet vol aandacht hoe zr. Koopmans, Besturend Zuster, met mes en vork een peer schilt en zorgvuldig kleine stukjes aan de vork prikt. Na afloop loopt hij ongemakkelijk mee in de stoet van hoofden en voelt zich bekeken. Ontspannen is hij wanneer hij ons uitnodigt voor een avondje bij hem thuis in het voormalige doktershuis op de hoek van de Hoofdstraat en een grachtje. Ik herinner me zijn werkkamer in het ‘Uilennest’, een houten barak in de ziekenhuistuin. Hoe hij met de secretaresse van de Besturend Zuster een oorlog voerde zonder geschut of ferme taal, maar gewoon met de ogen.

En dan is daar die laatste ontmoeting. Hij in de auto, ik achter de wandelwagen met een hoogblond dochtertje. Het raampje wordt naar beneden gedraaid. ‘Zeg kom je eens kijken in Ommen? Ik heb een apotheek gekocht en ga Meppel verlaten!’ Verrast roep ik: ’Dan kom ik een pond drop halen en een half pond betalen.’ Hij moet lachen en zwaait naar ons kindje. 

Weer kijk ik naar de advertentie. Het gedicht zou op hem geschreven kunnen zijn.

Door de tranen van dit uur
sluipt de glimlach der herinnering
de fijne uren met dit goede mens
die stem, die ogen en dat hart
dat hart vooral, lieve herinnering.
 

Waarom zocht ik hem nooit op? Het knaagt. ‘Maar je kunt zijn graf bezoeken’, klinkt een stem in mijn binnenste. Ik bel een lieve vriendin, die weet waar hij begraven is. En zo wandelen we een dag later langs de stijlvolle entree van de begraafplaats ‘Laarmanshoek’ in Ommen. We zoeken. Opeens sta ik er voor, ontroering kruipt omhoog. Op een brede sokkel waakt een enorme hond van donker steen over zijn baas. In stijlvolle letters staat er onder gebeiteld: J. de Korte, apotheker. Maagdenpalm en klimop bedekken het graf.

Hier rust een mens, een prachtig mens met ooit een warm kloppend hart. Dat hart vooral…

Aly Brug

De Heer is waarlijk opgestaan

ik weet wel, dat ik niet ondankbaar mag zijn. Ik weet ook wel, dat -als ik kijk naar anderen- ik nog niet mag mopperen. Er zijn er zoveel, die er nog erger aan toe zijn dan ik. Maar toch…

Lukas 24 vers 34a

De boodschap van Pasen is als een bazuinstoot, een roep vol verrassing, een gevleugeld woord dat gaat van mond tot mond: De Heer is waarlijk opgestaan!

Dat mogen we ook in ons eigen leven ervaren, want dat stelt ons leven in een heel ander licht. Was het eerst nog somber, vol sikkeneurigheid, nu wordt het licht, vol blijdschap! Want als de Heer is opgestaan, betekent dat, dat ook wij zullen opstaan. Hij is de eerste van velen!

Leest u 1 Korintiërs maar eens en vooral hoofdstuk 15. Alles in ons leven verandert daarmee. Je weet nu waarheen je onderweg bent, waar je de kracht vandaan kunt halen om het in dit leven nog even vol te houden. Als er opstanding tot nieuw en eeuwig leven is, dan geeft mij dat moed in mijn lijden en uitzicht op de beantwoording van de vele vragen, die mij nog bezig houden. De cirkelgang van de dood, die absolute heerser, is doorbroken. Ook de cirkelgang van mijn gedachten.

– Waarom overkomt mij dat?
– Waaraan heb ik dit verdiend?
– Is dit nu rechtvaardig? Als er een God van liefde is… .
– Waarom maakt de almachtige God daar geen eind aan?

Alles cirkelt om die ene vraag: “Waarom?”

En dan weet ik wel, dat ik niet ondankbaar mag zijn. Ik weet ook wel, dat -als ik kijk naar anderen- ik nog niet mag mopperen. Er zijn er zoveel, die er nog erger aan toe zijn dan ik. Maar toch…  En dan weet ik ook, dat het in mijn leven nog zoveel erger had kunnen worden en dat gezondheid van het lichaam niet het enige dat telt. Maar toch… Ik zit er mee. Ik ben een getekend mens. Dit had ik nooit kunnen denken. De Heer is waarlijk opgestaan!

Gelukkig, met Hem is het toch nog goed afgelopen. Zo zag het er niet naar uit met die doornenkroon en Gethsemané en dat vreselijke kruis en die stikdonkere nacht die volgde… Met Jezus is het goed afgelopen: Hij is waarlijk opgestaan! Maar dat had een diepere bedoeling: opdat ’t ook met ons goed zou aflopen! “lk leef en gij zult leven” zegt Hij…

De Heer heeft met zijn lijden en zijn opstaan u en mij op ’t oog gehad. Zegt u nou niet: “och kom… geloof jij dat?” Ja, ik geloof dat heel zeker. Wuit u dat nou niet weg met: “maar dat kan toch niet!” In Jezus heeft God ons laten zien, dat Hij niet onze dood wil, maar dat wij leven!

“Jezus leven van mijn leven, Jezus dood van mijnen dood
die voor mij U hebt gegeven in de bangste zielenood,
opdat ik niet hoop’loos sterven, maar uw heerlijkheid zou erven,
duizend duizendmaal, o Heer, zij U daarvoor dank en eer!

Ze heet Helena

‘Helena, zei ik verschrikt,’ je hebt een veer in je haar!’ Uit de achterzijde van haar kapsel stak een lange grijswit gestreepte veer. ‘Dat moet’, zei ze, ‘daar voel ik me heel fijn bij.’  Ze controleerde of de veer nog houvast had. De indianen droegen veren als hoofdtooi, maar één enkele veer? Loom keek ik naar de wolken en liet de veer voor wat het was.

Ze heet Helena. Ik kwam haar tegen op een tekencursus en het klikte meteen. Haar beschrijven kan in enkele woorden: spiritueel, creatief, romantisch en dicht bij de natuur levend. Ze heeft een huisje op ‘Onze Tuin’, een tuincomplex waar mensen zoals zij naar hartelust in de grond wroeten, met zorg zaaien en in dankbaarheid oogsten.

Het was laat in de ochtend toen ze belde. ‘Zie je kans vanmiddag langs te komen voor een kop thee? Het is nu nog lekker weer, maar er zijn veranderingen op komst.’

Ik toog op pad en omdat ik weinig richtingsgevoel heb, verdwaalde ik prompt tussen al die tuintjes met knusse huisjes. Net toen ik bedacht het maar te gaan vragen, zag ik Helena in haar tuin. Even stond ik stil, ze was één met de natuur in haar rok met roesjes en stroken. Toen reed ik voorzichtig het tuinpaadje op en stopte voor haar deur.

Ze schonk zelf gemaakte thee van jasmijn en citroen terwijl ik vanaf de zacht heen en weer wiegende schommelbank toekeek. Geïnspireerd op de Engelse ‘high tea’, had ze de tafel gedekt met een zomers kleed, waarop twee schaaltjes met gesorteerde koekjes.’ Voor elk één’, zei ze stralend. Ik liet de rust inwerken, luisterde naar de vogelgeluiden en zacht murmelende stemmen in de verte. Mijn ogen gleden langs de bedjes met bieten, sla, wortels en onbekende groeisels. In de borders bloeiden lavendel, vrouwenmantel en vlijtig liesjes, ergens bungelde een petunia die er duidelijk plezier in had. Op de scheiding tussen groenten en bloemen stonden vijf omgekeerde plastic emmertjes, de bodems waren verwijderd. Drie blauwe in het midden, aan beide kanten een rode emmer. Ze waren met dezelfde precisie neergezet zoals de monniken in de Sint Paulusabdij indertijd de juiste afstand tussen de bloembakken bepaalden. ‘Liefdevolle zorg en aandacht voor het kleine’, zo leert de Regel van Benedictus. Helena’s kweekkastjes leken op kaboutermutsen. Ze gniffelde om mijn opmerking, schonk de theeglazen opnieuw vol en deed er een flinke schep honig bij. ‘Helena, zei ik verschrikt,’ je hebt een veer in je haar!’ Uit de achterzijde van haar kapsel stak een lange grijswit gestreepte veer. ‘Dat moet’, zei ze, ‘daar voel ik me heel fijn bij.’  Ze controleerde of de veer nog houvast had. De indianen droegen veren als hoofdtooi, maar één enkele veer? Loom keek ik naar de wolken en liet de veer voor wat het was. Helena vertelde hoe ze haar tuin wilde veranderen door steeds over het grasveld dezelfde slingerende route te lopen naar de rustieke bank achter in de tuin. ‘Dan wordt het vanzelf een pad en plant ik op iedere helft van het grasveld een appelboom.’ Opeens moest ik aan Luther denken. Zei hij niet dat als hij wist morgen te zullen sterven hij vandaag nog een appelboompje zou planten? Nog lang bleef ik zitten en toen ik vertrok wuifde Helena me na. De veer uit haar kapsel bewoog zacht heen en weer…

Aly Brug   

Toen het begon te lichten

De dood werpt zijn schaduw vooruit, ook in ons eigen leven. Dat is de duisternis waarin we leven. Is daar enig licht? Ja, want het is Pasen!  Jezus is opgestaan en heeft de schaduw van de dood verdreven.

Mattheüs 28, 1
Tegen het aanbreken van de eerste dag, toen het begon te lichten…

Dat spreekt ons met Pasen wel aan: dat het Licht aanbreekt! We kunnen het best gebruiken in deze sombere tijden, in deze donkere wereld. Waar immers is nog licht te vinden? Je zou mogen verwachten: in de kerken, bij de gelovigen. Zij immers vieren Pasen: het feest van het Licht, van de nieuwe dag! Maar helaas: zij blijven maar al te vaak in het donker staan. In de vroegchristelijke kerk wisten ze nog wat Paaslicht was. Zij hebben het ook ervaren: de kracht van het Paaslicht. De eerste Gemeente was echt opstandings-Gemeente! Herboren mensen waren het, die eerste Christenen. Met een nieuw élan pakten ze de dingen aan. Ze lieten zien, dat zij van elkaar hielden en zorg voor elkaar hadden, er was plaats bij hen zelfs voor de allerarmsten… Wat een kracht had Pasen toen onder de mensen! Hongerigen kregen te eten, daklozen onderdak, zieken werden genezen, duivels uitgedreven, God werd lof toegebracht! Zelfs als het iemands leven moest kosten, zoals dat van Stefanus.

Toen het begon te lichten… Het was nog maar het begin. Het Paaslicht stond ook toen nog niet bij iedereen op de kandelaar. Maar er was een begin! Men zag uit naar het grote Pasen en nam er al vast een voorschot op. In dat begin mochten zij al iets van de volheid van het Paaslicht ervaren. Doen wij dat ook? Pasen is het feest van de hoop, dat het eens licht zal zijn over de hele wereld. Pasen is de voorbode van de nieuwe schepping, waarin ’t met de duisternis van mensen en machten gedaan zal zijn! Welk licht er dan zal schijnen? Welke duisternis verdreven? Een kort antwoord: de verschrikking van zonde en dood, want daar lijden we toch onder, allemaal. Angst voor de dood, het zit diep in ons. De dood is ook zo onoverkomelijk, zo onherroepelijk, zo absoluut. Je staat er helemaal alleen voor. Niemand kan je daarbij helpen. En ’t kan een heel pijnlijke gang zijn. Geen wonder, dat een mens daar bang voor is. En hoe zal het straks zijn, na de dood? Zal God daar op ons wachten? Als de Goede Vader? Als de strenge Rechter? De dood werpt zijn schaduw vooruit, ook in ons eigen leven. Dat is de duisternis waarin we leven. Is daar enig licht? Ja, want het is Pasen!  Jezus is opgestaan en heeft de schaduw van de dood verdreven. Doodsmensen worden door het licht des levens aangeraakt. Dat is het begin. Daarna volgt er dikwijls nog een hele weg. Sommige mensen zijn er een leven mee bezig, met die verandering van doodsmens in Paasmens. Waarom dat soms zo lang duurt? Waarom niet in een lichtflits, pats-boem?! Omdat de zonde in de mens o zo hardnekkig is. De duivel draagt niet voor niets zijn naam, want het griekse “diabolos” betekent “uiteengooier, dwarsligger”. Het is zijn steil om de mens voortdurend te verleiden “de duisternis liever te hebben dan het licht”. Daarom duurt het soms zo lang, eer de mens echt door het Paaslicht is aangedaan en paasmens is geworden.

Maar het begint te lichten… ook in uw leven?

De morgen is al aangebroken. En het zal lichten tot de volle dag toe. Want Jezus… Hij lééft! Halleluja!

Amen.

Verhalen van mensen

We stonden in de Zaal van de Profeten, hij keek wat hulpeloos in het rond. ‘Hebt u iets met ikonen?’, vroeg ik. ‘Niets, helemaal niets’, was het antwoord, ‘we zijn hier met onze boot en mijn vrouw wilde naar de Blokker en daar had ik geen zin in. Vandaar dat ik hier terecht ben gekomen.’

Ikonen museum KampenAls gastvrouw in het Ikonenmuseum te Kampen mag ik soms de verhalen van mensen horen. Ze zijn er in gevarieerdheid, ze zijn er in herkenbaarheid. En altijd luisteren de heiligen mee.

‘Weet u hoe het komt dat verschillende schilderijen krom zijn?’ Om het woord schilderijen moest ik lachen, toen vertelde ik de bezoeker dat ikonen aan één kant zijn beschilderd en daardoor krom kunnen trekken. ‘Door aan de achterzijde twee balkjes in de aangebrachte gleuven te schuiven kan het kromtrekken worden tegengegaan.’ We stonden in de Zaal van de Profeten, hij keek wat hulpeloos in het rond. ‘Hebt u iets met ikonen?’, vroeg ik. ‘Niets, helemaal niets’, was het antwoord, ‘we zijn hier met onze boot en mijn vrouw wilde naar de Blokker en daar had ik geen zin in. Vandaar dat ik hier terecht ben gekomen.’ Nee, hij hield van Couperus. En omdat ook ik zeer gesteld ben op deze schrijver, schoven de ikonen op de achtergrond en werd de literatuur en het gebruik van taal uitgespit. Het werd een heerlijk gesprek. Van De boeken der kleine zielen, kwamen we op Ellen Vogel terecht, die in de Tv-bewerking van dit boek een hoofdrol had. ‘Zo leuk’, zei de bezoeker, ‘Ellen heeft nog in het poëziealbum van mijn tante geschreven.’

Heel anders is het verhaal over een jong meisje. Ze stond met haar moeder voor een opklapbaar reisikoon en volgde nauwkeurig de uitleg van de verschillende afbeeldingen. Ze miste één uitleg, telde de plaatjes, telde de verklaringen. Toen riep ze haar moeder er bij. Nog weer later stond de moeder opeens voor me. Ze was blij de reis te hebben ondernomen met haar dochter, die het zo voor de kiezen had gekregen. Een zwaar ongeluk, intensieve  revalidatie, maar de opgelopen whiplash maakte dat ze twee dagen per week op bed lag en de schoolprestaties afzakten. ‘Maar weet u, ze is gek van ikonen, schildert ze zelf ook en zie haar nu eens stralen! Ooit wil ze de theologie in.’ Het meisje stond verdiept voor de vita-ikoon van de profeet Elia en ik wist: het zal haar lukken.

En weer anders is het verhaal van een meneer die er na het overlijden van zijn vrouw voor het eerst een middag op uit trok. Doel was het Ikonenmuseum, ze waren er samen vaak geweest. Het voelde veilig, net of zij ongezien mee ging. Hij liep heel beslist naar een ikoon uit Ethiopië. Ze leken elkaar te kennen. ‘Weet u’, vertrouwde hij me toe, ‘deze ikoon vind ik de mooiste en ik kan niet vertellen waarom. Maar nu heb ik de Moeder Gods zonder woorden verteld dat ik in het vervolg alleen kom, omdat… ‘ Zijn stem trilde, hij zweeg. We spraken nog lang, temidden van de heiligen, die eerbiedig mee luisterden.

Ontmoetingen ze zijn er, van grappig en luchtig, tot moedig en strijdbaar. Ze zijn er ook in geknaktheid en voorzichtig overeind komen. Die laatste verhalen zijn een beetje heilig…

Aly Brug

Verlos mij

Het is opmerkelijk van het Evangelie, dat niet alleen wij gewone mensen met het lijden geconfronteerd worden, maar ook Jezus: de Zoon van God!

“Vader, verlos Mij uit deze ure!”
Johannes 12, 27

Weer zijn we in de Lijdenstijd aangeland bij een vraag, die ons allen steeds weer bezig houdt: het lijden zelf, de vraag van het ‘waarom?’, het zoeken naar de zin ervan. Met veel dingen komen we tegenwoordig klaar, de wetenschap staat voor niets. Voor ‘niets’? En het lijden dan? En de dood? Ja, dat zijn problemen, waar zelfs de wetenschap nog vele vragen heeft en weinig oplossingen!

Nu is het opmerkelijke van het Evangelie, dat niet alleen wij gewone mensen met het lijden geconfronteerd worden, maar ook Jezus: de Zoon van God! “Nu is mijn ziel ontroerd, en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure!” Ook Jezus heeft er moeite mee, als de ‘ure’, dat is het lijdensuur, gaat komen. Hij is ontroerd, aangeslagen, uit zijn evenwicht, zoals wij dat ook van onszelf kennen, als het lijden in ons leven komt: verdriet, het ziekenhuis, een operatie, pijn, eenzaamheid, dood. Daar raak je goed van in de war. Je komt overhoop te liggen met je leven, jezelf, de mensen om je heen, de zekerheid van je bestaan. Wie ben je nog? Wat mag je nog verwachten van je leven, voor tijd en eeuwigheid? Het lijden brengt je van je stuk, van je voetstuk ook, waarop je je zo zeker waande…

Bij Jezus is het ’t heel bijzondere uur, waarvan Hij weet dat het komen móet, het uur van het lijden vóór de mensen: Gods beslissende uur! Hoe onbegrijpelijk ook, dat Gods uur voor Jezus een uur van lijden en dood moet zijn, Hij weet ervan en huivert er even voor terug, even maar, maar toch zo heel menselijk en zo heel intens. Het is alsof er in Zijn woord een angstkreet ligt: “Vader, verlos mij van deze ure!” We horen daarin iets van een geweldige schrik en benauwdheid, doodsangst overvalt Hem (de levende Heer en de Heer van het leven: “Ik ben de weg, de waarheid en het léven” … !)

Hier staat de Machtige, de Zoon des mensen en de Zoon van God, heel dicht bij ons. Wat een geweldige troost voor ons om dat te mogen weten. Wij staan met al deze droevige dingen niet alléén, Hij heeft ze ook gekend! Zelfs het lijden, het o zo menselijk, het vergankelijke van ons lichaam, de pijn van onze geest, de striemen in ons hart, het is Hem alles niet vreemd. ‘Leer mij, o Heer, uw lijden recht betrachten, in deze zee verzinken mijn gedachten…’ (gez. 34 oude bundel).

Het is o zo goed om dááraan te denken, om in de Lijdenstijd tot bezinning te komen, tot het ‘verzinken van je gedachten’. Niet dat dat ons lijden minder maakt of zelfs opheft, maar het wordt wel gemakkelijker om te dragen, als je weet dat Hij het ook droeg en jou daarin niet alleen laat!

We mogen weten, dat we in angst en verdriet en doodspijn niet alleen staan, want onze Heer is door diezelfde angst en pijn heengegaan, voor ons, als ’t ware in onze plaats.

Hij was ontroerd, aangeslagen, Hij huiverde… De verwarring is zelfs zogroot, dat Hij niet meer weet wàt te zeggen: “Nu is mijn ziel ontroerd, wat zal Ik zeggen?” Voor veel kun je nog woorden vinden, maar tegenover het lijden zelf, de diepste beproeving van de mens, de angst om zijn bestaan, de worsteling op leven en dood, dáár zijn geen woorden meer voor. Daar kun je maar ’t beste er het zwijgen toe doen… of roepen tot God, een angstige kreet: “waarom toch? Hoe moet ik verder?” Ook Jezus weet nauwelijks meer wat Hij zegt: “Vader, verlos mij uit deze ure!” Help mij toch, want uit mijzelf weet ik geen weg meer om verder te gaan! U moet mij helpen, Vader, verlos mij van de benauwdheid. “Hoor naar mijn stem en kermend smeken” (ps. 28). God is mijn hulp en toeverlaat, wie anders heb ik nog? Tot wie anders kan ik nog roepen in mijn nood?

Het wordt er uit geperst, één grote angstkreet ontsnapt aan het hart zo boordevol gevoelens, waar de mens geen raad mee weet. Gevoelens van angst en pijn, van vernedering ook en schande (wat word je niet aangedaan!), gevoelens van haat en rebellie, opstand en verzet. Het is de diepste nood van de mens, die zichzelf moet verliezen, die te gronde gaat, die zijn eigen ik, zijn zelfverzekerde bestaan, uit handen moet geven. De mens, die zichzelf bekennen moet: ik ben tekort geschoten, ik heb gefaald, het is alles zo anders gekomen dan ik gedacht had, mijn leven is tenslotte één grote puinhoop geworden. De ontluistering van het leven, de machteloosheid voor de dood. Wie wil daar aan? Niemand toch! Daarom: “Vader, verlos Mij uit deze ure!” Laat het toch niet waar zijn, laat het toch niet toe… komt tussenbeide… verjaag die angstaanjagende droom! Maar het is geen ‘droom’, het is beklemmende werkelijkheid. En de mens moet er doorheen, goedschiks of kwaadschiks. Maar dan gebeurt er iets, waaruit blijkt dat Jézus hier voor ons staat: de Lévende, die de dood niet houden kan, onze Redder en Heer. De meesten van ons mensen kunnen niet voorbij het lijden komen, het is als een ondoorkomelijke muur, een berg vol bedreigingen waar je niet overheen kunt komen. En wat doen we dan tenslotte? We leggen ons er maar bij neer, met de moed der wanhoop. Het is per slot van rekening een onoverkomelijk ‘1ot’, dat we dragen moeten. Heel fatalistisch leggen we ons er dan maar bij neer! Maar Jezus doet dat niet, Hij gaat vérder! Het is alsof in Zijn kreet om verlossing tegelijk al het licht van de uitredding doorbreekt! De zékerheid, dat God verlossing brengen zal, dat Hij Zelf die verlossing voor heel de wereld volbrengen zal. “Maar hiertoe ben Ik in deze ure gekomen; Vader, verheerlijk uw Naam!” Het lijkt alsof ook Jezus in zijn lot berust: “hiertoe ben Ik in dit uur gekomen”. Maar Hij zegt er direct iets anders bij: “Vader, verheerlijk uw Naam!” Vanuit het diepste punt van eigen angst kijkt Hij naar de Vader en ziet Hij de ‘gloria Deï: “Niet Ik, maar U moet de eer ontvangen!” Niet om mij gaat het, maar om U en úw Naam, dat is Uw héérlijkheid hier op aarde. Dat de Naam van God geheiligd, erkend en gerespecteerd wordt, en dat Gods heerlijkheid op aarde komt, dáár gaat het tenslotte om, in alle dingen, tot in het diepste en zwaarste lijden toe! Dat besefte Jezus als een flits in dat donkere moment, toen het lijdensuur zo dreigend op Hem af kwam. Opeens wist Hij het: Hij moest door het lijden héén om Gods Naam te verheerlijken, nee, ànders nog: IN Zijn lijden zal Gods Naam verheerlijkt worden, als Hij maar gehoorzaam is en Gods weg gaat.

Dat doet mij denken aan het schitterende boek van de Amerikaanse psychiater Elisabeth Kübler-Ross, getiteld ‘Lessen voor levenden’, waarin verslag wordt gedaan van gesprekken met stervenden. Mw. Kübler-Ross vertelt o.a. over een gesprek, dat zij had met een 50-jarige tandarts en zijn vrouw. De man had nog slechts kort te leven vanwege de ‘gevreesde ziekte’. Toen de vrouw gevraagd werd naar haar reactie op het slechte nieuws, zei zij: “Ik was werkelijk diep geschokt, want ik dacht dat het nu niet lang meer zou duren. Eén van de artsen had een termijn van 3 à 4 maanden genoemd.Het eerste wat ik gedaan heb was bidden. Tijdens de operatie heb ik gebeden, een erg egoïstisch gebed: dat het niet kwaadaardig zou zijn. Zo is de mens, je wilt dat het allemaal volgens je eigen wensen verloopt. “Vader, verlos ons van de ure!” Tot op het moment, dat ik het aan de wil van God heb overgelaten, heb ik niet de vrede gevonden, die ik zocht. De dag na de operatie was natuurlijk verschrikkelijk, evenals die lange nacht. Maar in die nacht heb ik werkelijk vrede gevonden, die me weer moed heeft gegeven. Ik las in de Bijbel en vond daar verschillende teksten, die me kracht hebben gegeven, vooral het woord uit Jesaja 58,9;: “Als gij dan roept, zal de Here antwoorden; als gij om hulp roept, zal Hij zeggen: “Hier ben Ik”. Voor deze vrouw kwam er in het lijdensuur vrede, doordat zij zicht kreeg op de heerlijkheid van God, dat is Zijn machtige hulp, Zijn aanwezigheid. Dat Hij er bij is, is ons genoeg, Dat je ervaren mag heel gewoon: “Hier ben Ik”. Je bent niet alleen. Ik ga met je mee, Ik draag het mee. Zou het niet dat geweest zijn, dat ook onze Heer moed heeft gegeven? Waardoor Hij zeggen kon: “Vader, verheerlijk uw Naam!” Toen kwam er een stem uit de hemel: “Ik heb hem verheerlijkt, en Ik zal hem nogmaals verheerlijken!” En Jezus ging de donkere en tegelijk heerlijke lijdensnacht tegemoet. Alleen zó kan het bijna ondragelijke lijden zin hebben ook voor ons, omdat God er Zijn heerlijke Naam aan verbindt.

Amen.

Roken in de kerk

Twee rijen vóór ons stak iemand een sigaret op. ‘Maar dat mag helemaal niet’, riep ik met schrille stem. ‘Daar mag u niets van zeggen’, siste iemand achter me. Hij gaf een schop tegen mijn stoel. ‘Soms moeten mensen roken om tot zichzelf te komen. En tot zichzelf komen doe je vooral voor de kerk.’ Her en der werden sigaretten opgestoken, over kringelden kleine donzige wolkjes omhoog. Het werd wat grijzig in de kerk…

Lichtstralen vallen door het raam in de kerk.Dromen kunnen van heerlijk tot angstig zijn, soms ook zijn ze wonderlijk of warrig. Mijn droom hoort tot de laatste soort.

Het was nog vroeg in de morgen toen ik na een verkwikkende slaap ontwaakte. Regendruppels tikten in de schemer hun lied tegen de ramen, de wind ondersteunde het geluid. Wat doet een mens dan? Hij draait zich om en probeert nog wat verder te dutten.

Het was wonderlijk. Ik zat in de kerk van mijn jeugd, de Grote- of St. Stephanuskerk in Hasselt. Een goede vriendin zat links van mij, de stoel rechts waarop mijn lief doorgaans zat, was leeg. De gemeente was gereed voor de dienst, er was echter geen predikant. We wachtten in geduld. Opeens vloog door een grote opening in het dak een koppel duiven, gevolgd door meerdere duiven. De enige die zich hierover verbaasde was ik. Het werd nog raarder. Door de halfopen deur aan de zijde van de Ridderstraat kwam gehaast een colonne kippen binnen. Ze kakelden en zochten doelbewust hun weg, alsof het niet om de kerk ging maar om een kippenhok. Een grote bruinglanzende kip wipte op de lege stoel naast me. Ze keek met fel priemende ogen en een blik van: ‘Waag me eens van de stoel te jagen!’ Ik schoof wat naar mijn vriendin, die suste: ‘Ach laat dat dier toch lekker zitten.’ Twee rijen vóór ons stak iemand een sigaret op. ‘Maar dat mag helemaal niet’, riep ik met schrille stem. ‘Daar mag u niets van zeggen’, siste iemand achter me. Hij gaf een schop tegen mijn stoel. ‘Soms moeten mensen roken om tot zichzelf te komen. En tot zichzelf komen doe je vooral voor de kerk.’ Her en der werden sigaretten opgestoken, over kringelden kleine donzige wolkjes omhoog. Het werd wat grijzig in de kerk. De gemeente wachtte, ik wachtte, de kip naast me wachtte. De duiven zaten keurig naast elkaar op de hoge balustrade van het orgel. Een waaghals was zelfs op het hoofd van een engel neergestreken. Er klom iemand op de preekstoel, ik herkende hem. Het was de vader van een klasgenoot. Hij had het niet verder gebracht dan collectant. Hoe graag hij ook diaken of ouderling wilde worden, steeds ging die voorname ambt aan hem voorbij. Hij kuchte vanwege de rook die langzaam omhoog trok. Haast plechtig kondigde hij aan dat de predikant onderweg was en ieder nog even geduld moest oefenen. ‘Tok tok’, zei de kip naast me en krabde op de stoel als lag er een laag aarde op. En toen stak de collectant boven op de preekstoel ook een sigaret op en blies een ferme stoot in mijn richting. Badend van zweet werd ik wakker. Duiven, kippen, rook… Er was niets. Buiten zongen regen en wind onverminderd een tweestemmig lied.

De rest van de dag was ik met het rookgedrag van de bewuste dominee bezig. Had hij misschien…? Ja, ik wist het zeker: hij had er ook flink op losgepaft!

Aly Brug

Bach-marathon

Wat vond u van de Bach-marathon op Classic FM? Wat een geweldig programma! De hele dag Bach! Wat zullen Maarten ’t Hart en Paul Witteman en Ronald Plasterk en al die andere minder bekende Nederlanders vandaag genoten hebben!

Fragment bladmuziek J.S. BachWat vond u van de Bach-marathon op Classic FM?

Wat een geweldig programma! De hele dag Bach! Wat zullen Maarten ’t Hart en Paul Witteman en Ronald Plasterk en al die andere minder bekende Nederlanders vandaag genoten hebben!

Natuurlijk is in honderd stukken nauwelijks het totale oeuvre van zo’n muziekgigant te omvatten. Er valt in het programma dan ook wel hier en daar wat af te dingen. Heel veel cantatewerk kwam voorbij. Hoe mooi ook, het ging wat mij betreft toch wat ten koste van instrumentaal werk. Zo kwam de schitterende orgelmuziek van Bach nauwelijks aan bod. En dat terwijl wij toch in de wereld orgelland nummer 1 zijn, met zulke mooie orgels als in Haarlem en Alkmaar. Waarom niet even Albert Schweitzer achter het orgel gezet? En de beroemde Karl Richter? Ook miste ik toch wel de mooie fluitsonates (van Leonhardt) en  Glenn Gould kwam er ook wel wat bekaaid af, terwijl hij toch bij uitnemendheid de Bachvertolker van de vorige eeuw is! Wat mij betreft had het wel minder Angela Hewitt en Murray Perahia mogen wezen!  En dan de zangers: waar was Dietrich Fischer-Dieskau en Fritz Wunderlich? En onze eigen Erna Spoorenberg en Annie Hermes? Al die prachtige liederen van Bach, ik heb ze niet gehoord. Gelukkig kwam helemaal op het eind toch nog Aafje Heijnis met het mooiste Bach-lied dat ik ken: Bist Du bei mir. Ja, ik weet wel, je kunt ook niet alles hebben. En de luisteraars hebben het voortouw genomen. Toch denk ik, dat je met zulke dierbare herinneringen aan het verleden alle mensen een groot plezier had gedaan! Waarom bij al die verschillende items uit de Matthäus Passion ook niet even de befaamde klank van Mengelberg  ten gehore gebracht? Gelukkig, was er ook heel veel nieuws te beleven: namen van jonge en nog wat onbekende musici zoals Tharaud, Anderszewski, Bezaly en onze eigen Janine Jansens en Liza Ferschtman. Ook fijn Ivo Janssen te kunnen beluisteren, een pianist van eigen bodem, die wel eens vergeten wordt. En aardig, dat de oude Yehudi Menuhin nog van stal is gehaald, op een krakende gramofoonplaat!

Ik ben een fan van Classic FM. Bij ons staat de radio de hele dag op die zender afgestemd. Ik hoop, dat ze nog lang in de lucht mogen blijven!

Heeft u hier ook wat op te zeggen, schrijf dan uw bevindingen onderaan in het Forum.

Herodes en Pilatus bevriend

Is het niet opvallend, hoe alle dingen en mensen hebben samen-gespeeld om Jezus te vonnissen en ter dood te brengen?

En Herodes en Pilatus werden op dienzelfden dag met elkander bevriend.
Lukas 23, 12

Alleen Lukas vertelt ons die kleine episode in de lijdensgeschiedenis, waarin Jezus door Herodes werd verhoord. Een kleine episode, maar toch erg belangrijk, want het geeft ons een heel aparte kijk op de toedracht van Jezus’ rechtszaak.

Lukas vertelt ons, dat Jezus tijdens het verhoor onder Pilatus naar Herodes werd doorgezonden. Het bekende afschuifsysteem. Toen Pilatus hoorde, dat Jezus een Galileeër was, stuurde hij hem naar Herodes, die immers de viervorst van Galilea was. Herodes was toevallig ook in Jeruzalem, dat trof! Het op handen zijnde paasfeest bracht veel mensen en zeker ook hoogwaardigheidsbekleders samen in de heilige stad.

Herodes was de zoon van Herodes de grote, de kindermoordenaar van Bethlehem. Toen zijn vader gestorven was, werd hij viervorst van Galilea en Perea, het ‘Overjordaanse’. Ter onderscheiding van zijn vader wordt hij in de regel ‘Herodes Antipas’ genoemd. Net als zijn vader hield hij van pracht en praal, bevorderde hij de kunst en genoot van grote spelen en feestgelagen. Zo liet hij aan het meer van Galilea een prachtige hoofdstad bouwen: Tiberias, genoemd naar keizer Tiberius. Ook van hielenlikkerij was hij niet vreemd!

Herodes was een listig mens, daarom noemde Jezus hem een ‘vos’. Ook was hij ijdel en wreed, net als zijn vader. Hij had een overspelige verhouding met Herodias, de vrouw van zijn broer Philippus, die over Judea regeerde. U weet nog wel, hoe Johannes de Doper deze zonde aan de kaak stelde door naar Herodes toe te gaan en te zeggen: ‘gij moogt haar niet hebben!’ dat heeft hem toen zijn kop gekost: zijn hoofd werd op een zilveren schotel het feest binnengedragen. Tegenstanders werden ook toen al zonder pardon uit de weg geruimd.

Op zekere dag hoorde Herodes, dat er weer zo’n onheilsprofeet in Galilea was opgestaan. Misschien heeft de hoofdman van Kapernaum, wiens zoon door Jezus was genezen, hem wel over Jezus verteld… Er waren mensen, die in Jezus de weergekeerde Elia zagen en zelfs beweerden, dat Jezus wel eens de uit de dood opgewekte Johannes de Doper zou kunnen zijn, dat vond Herodes niet zo leuk; daar was hij eigenlijk een beetje bang voor! Hij zei: “Johannes heb ik doen onthoofden, maar wie is deze dan van wie ik dergelijke dingen hoor?” (Luk.9,9) Er was toch geen twijfel mogelijk, dat Johannes ter dood was gebracht, diens hoofd had hij zelf op die feestschotel gezien. Maar warempel, nu scheen het wel of alles weer van voren af aan ging beginnen!

Tenslotte kwam het zover, dat hij volgens Mattheüs 14,2 uitriep: “dat is Johannes de Doper; hij is opgewekt uit de doden en daarom werken die krachten in hem!” Om nu uit deze tweestrijd te komen wilde hij graag Jezus zelf eens ontmoeten. Maar voor het zover kwam schijnt Herodes nog een poging te hebben gedaan om Jezus met een list uit zijn gebied in galilea te verwijderen. Door geweld ging dat niet, want dat zou gemakkelijk aanleiding gegeven hebben tot opstootjes. Daarom maar een truc, hij was niet voor niets een ‘slimme vos’! Herodes nam de Farizeeën in de arm; daar kon hij het wel goed mee vinden. Zij moesten naar Jezus gaan en tegen hem zeggen, dat Herodes op hem loerde en dat-ie er verstandig aan deed om maar zo gauw mogelijk het land uit te gaan…

Zo gebeurde het ook. Zij kwamen bij Jezus met hun boodschap en welgemeend advies. Maar wat antwoordde Jezus hen? “Gaat en zegt die slimme vos: zie, ik werp boze geesten uit en volbreng genezingen… Doch ik moet heden en morgen en de daarop volgende dag reizen, want het gaat niet aan, dat een profeet zou omkomen buiten Jeruzalem” (Lukas 13,31-53). Wat zou de Heer daarmee bedoeld hebben?

Ik denk dit: ‘ik ben midden in mijn werk. Maar dat zal nog maar een paar dagen duren want mijn dood nadert. Doch de plaats waar ik werk en waar ik sterven zal, wordt niet door Herodes bepaald, maar alleen door God. Is de tijd van sterven gekomen, dan zal ik Galilea verlaten en naar Jeruzalem gaan, want Jeruzalem is de plaats, waar de profeten gedood worden.’

Hoe merkwaardig, dat juist daar, in Jeruzalem, de plaats die de profeten doodt, Herodes Jezus persoonlijk ontmoeten zou!! Is het niet opvallend, hoe alle dingen en mensen hebben samen-gespeeld om Jezus te vonnissen en ter dood te brengen? Niet alleen de schriftgeleerden en de farizeeën, maar ook een Pilatus en een Herodes? Het is alsof alle krachten van de hele wereld zich tegen Jezus samenbundelen…

Jezus wordt door Pilatus naar Herodes gestuurd. We weten, dat die twee een tijdlang met elkaar in vijandschap hebben geleefd. Ook dat vertelt Lukas ons. Pilatus schijnt eens tegenover Herodes in overtreding te zijn geweest. Het kwam er daarom voor Pilatus op aan zo gauw mogelijk weer bevriend te geraken met Herodes, voordat keizer Tiberius er zich mee ging bemoeien (bij wie Herodes nogal wat goodwill had!). No, het ‘geval Jezus’ kwam hiervoor goed van pas! Pilatus was dan mooi van die lastpost af en hij deed er tegelijkertijd Herodes een dienst mee! In dit geval was dus Pilatus eens de sluwe vos!

Onze tekst laat horen, hoe Pilatus bijzonder in zijn schik was, toen hij Jezus zag. Eindelijk mocht hij Hem dan ontmoeten, van wie hij al zo veel gehoord had en die misschien wel de opgestane Johannes de Doper was!

Zo werd ook Jezus de speelbal van die hardvochtige koning, door wiens toedoen zijn voorloper Johannes de Doper zo’n afschuwelijk einde gevonden had. Van deze man had hij beslist geen goeds te verwachten! Van een eigenlijk verhoor was dan ook geen sprake. Herodes zag in Jezus een soort wonderdoener, een stuk amusement.

Voortdurend zat hij te praten en ondervroeg hij Jezus, maar deze antwoordde hem met geen woord. De hogepriester Kajafas kreeg nog antwoord van Jezus, ook bij Pilatus heeft Jezus nog gesproken, maar voor Herodes zweeg hij als het graf. De stilte was te snijden. De over priesters en Farizeeën zagen dat ze op deze manier niet opschoten en zij overlaadden Jezus met beschuldigingen. Herodes redde zich er uit door de spot met Jezus te drijven. Wie niet horen wil, moet maar voelen, en zo heer, zo knecht… Tenslotte liet hij Jezus een prachtig wit kleed aantrekken, waarmee hij hem doorstuurde, terug naar Pilatus. Deze moest er -denk ik- smakelijk om lachen, en Herodes en Pilatus werden op diezelfde dag nog met elkaar bevriend!’. Waar Jezus’ lijden al niet goed voor was!!

Een kleine episode, ja,’maar het laat zien hoe het achter de schermen toeging. Bij Kajafas werd Jezus gehoond als de Messias. De Messias moest kunnen profeteren en daarom deed men een doek voor zijn ogen en schreeuwde hem toe ‘profeteer nu voor ons, Messias, wie is het die u geslagen heeft?’ Bij Pilatus werd Jezus bespot als een soort koning, misschien wel als kandidaat voor het keizerschap. De Romeinse soldaten deden hem een scharlakenrode officiersmantel aan, met een gespt op de rechterschouder… En hij kreeg net als de triomfatoren in Rome een krans op zijn hoofd, en zij gaven hem een rietstok bij wijze van commandostaf en zij vielen voor hem neer zoals de Romeinen voor de keizer knielden. Bij Herodes werd Jezus een wit koningskleed aangetrokken, de gangbare kleding van de joodse koningen.

Christus’ lijden en dood, allen hebben er aan mee gedaan! De joodse geestelijkheid, de joodse regering met de koning voorop, en de heidense overheid bij monde van Pilatus en de soldaten… Als koning, priester en profeet is de lijdende knecht des Heren. (Jes.53) De dood tegemoet gegaan, juist zoals het in de profeten over de Messias voorzegd was.

Jezus is het slachtoffer geworden van de zonden der gehele wereld, daar kunnen we niet om heen, joden en heidenen, mensen van vroeger en mensen van nu. De wereld immers is niet veranderd, en de mensen ook niet. Zij zijn nog net zo hoogmoedig en berekenend en slap als de geestelijke stand en de overheden uit Jezus’ tijd!

Maar juist daardoor, omdat iedereen er aan meedeed, zou Jezus ook in zijn opstanding voor iedereen tot een verzoening der zonden worden. Herodes heeft niet kunnen bevroeden, dat hij met recht verheugd kon zijn, toen hij Jezus zag… Wij, beste mensen, weten nu wel beter. Of niet soms? Wij moeten maar veel naar die lijdende Heer kijken en ons verheugen over Hem, want met Zijn Lijden had Hij ook ons op het oog: de verzoening van uw en mijn zonden!

Nieuw leven voor een oude hobby

Het mooie van postzegels is, dat zij een neerslag vormen van de geschiedenis. En die geschiedenis deel ik met mijn 75 jaar grotendeels. Zo pak je er ook weer geschiedenisboeken bij of je gaat zoeken op internet. Ja, zo blijft een mens aan de gang. Dan is ie goed bezig!

Postzegel met hoofden van fam. KroesBij nieuw leven voor een oude hobby heb ik het niet over muziek, want dat is nooit weg geweest in mijn leven. Terwijl ik mij neerzet voor een schriftelijke ontboezeming, trekt de Bach-marathon op Classic FM aan mijn luisterend oor voorbij (gelukkig dat ik nog één goed functionerend oor heb!). Ter linker zijde van mij staat de oude Thorens-125, de Mercedes onder de platenspelers uit de jaren 60. Jaren lang heb ik zijn liefelijke geluid niet kunnen horen omdat hij mankerende was. Maar nu heeft onlangs een echte liefhebber van platenspelers, die ik toevallig (ach, wat heet “toevallig”?) bij de Kringloop ontmoette, hem weer in orde gemaakt. Een dagelijkse genot, een vreugde van tientallen jaren herkenning! Hij speelt als vanouds de sterren van de hemel! Trouwens, alles wat hier op de studeerkamer samen is gebracht, zijn herinneringen aan ver verleden tijden van muzikale rijkdom: de grote B&O boxen (DM 3) en de piepkleine tuner van Sony (ST-80W) en de vele duizenden platen, bandjes, cd’s en video’s. Dat is mijn domein, hier doe ik mijn inspiratie op, omringd door muziek en afgeladen boekenkasten.

De hobby waar ik het met u over wil hebben is het verzamelen van postzegels. Daar heb ik me jaren lang erg mee bezig gehouden, tot de jaren 90. De overgang van het millennium leek me toen een mooie gelegenheid om met postzegelen te stoppen, het werd me ook allemaal een beetje te duur! Maar nu in de laatste maanden, toen ik gedwongen werd veel thuis te zitten, heb ik de albums weer te voorschijn gehaald. Wat een weelde, dacht ik, geweldig, waarom zou ik er niet mee verder gaan? En zo is het gekomen. Ik ontdekte ook, dat er tegenwoordig op internet prachtige websites zijn, waarmee je de verzameling kunt aanvullen, zoals eBay, een soort veiling waarop duizenden postzegels en kaveltjes te koop worden aangeboden. Met online-banking is de koop zo geregeld! Ik verzamel vanouds Nederland, Zwitserland en Duitsland. Toen ik onlangs van een goede vriend een partij zegels kreeg van o.a. Oostenrijk, ben ik ook met Oostenrijk begonnen. Bij de postzegelhandel in Rotterdam kon ik gelukkig een gebruikt album kopen (voor -schrik niet- 4 euro!). Weliswaar is het deel II, maar al vast een goed begin. Ik kijk nu uit naar deel I !

Wie weet heeft u nog iets in de kast liggen of op zolder, waar nooit meer naar wordt omgekeken, laat staan ingekeken. U kunt er mij een groot plezier mee doen! Later wil ik ook nog België gaan verzamelen en de DDR. Het mooie van postzegels is, dat zij een neerslag vormen van de geschiedenis. En die geschiedenis deel ik met mijn 75 jaar grotendeels. Zo pak je er ook weer geschiedenisboeken bij of je gaat zoeken op internet. Ja, zo blijft een mens aan de gang. Dan is ie goed bezig! Af en toe moet je ook je zelf een beetje “updaten”, hè?

Een voltooid leven

Toen ik als geestelijk verzorger in Zeeland eens les gaf aan ziekenverplegers over euthanasie, zei ik in m’n enthousiasme; “dat het toch erg is dat oude mensen door sondevoeding in leven gehouden werden, terwijl ze duidelijk aangaven door eten te weigeren dat ze dood wilden gaan…” Toen stond een jonge leerlinge op en antwoordde: “Maar dominee toch, hoe kunt u dat nou zeggen? Ik heb het wel meegemaakt, dat diezelfde mevrouw enkele maanden later weer in onze tuin rond liep, genietend van het leven, van elke dag die God haar nog gegeven had!”

Je hoort er de laatste tijd veel over spreken: het voltooide leven. En dat het mogelijk moet zijn, op hogere ouderdom na zo’n leven er een punt achter te zetten. Iemand heeft daar een boek over geschreven, het is besproken bij de Moraalridders. Tientallen artikelen over dit onderwerp krijg je te zien op Internet . Vele belangrijke Nederlanders hebben er een zegje over. Het is echt een hype. Het moet toch mogelijk zijn, als je 70 jaar of ouder bent, dat je de regie over je eigen leven, dus ook levenseinde, mag nemen?

O ja? Mogelijk zijn veel dingen. De mens staat wat dat aangaat voor niets! Maar of het ook altijd verantwoord is? Of alles wat KAN ook MOET gebeuren? Dat is de vraag. Dat hangt er van af, hoe je tegen het leven, en vooral tegen leven en dood aankijkt. Zo heb ik mensen gekend, die getekend waren door zwaar lichamelijk en/of geestelijk lijden, maar er toch niet aan dachten een eind aan het leven te maken. Toen ik als geestelijk verzorger in Zeeland eens les gaf aan ziekenverplegers over euthanasie. zei ik in m’n enthousiasme , dat het toch erg is dat oude mensen door sondevoeding in leven gehouden werden, terwijl ze duidelijk aangaven door eten te weigeren dat ze dood wilden gaan. Toen stond een jonge leerlinge op en antwoordde: “Maar dominee toch, hoe kunt u dat nou zeggen? Ik heb het wel meegemaakt, dat diezelfde mevrouw enkele maanden later weer in onze tuin rond liep, genietend van het leven, van elke dag die God haar nog gegeven had!”

Ja, wat is een voltooid leven? Hoe kijken we daar tegen aan? Maken wij dat uit, o is er Iemand Anders, die daarover beslist? Is een leven voltooid, wanneer het alles gebracht heeft, wat een mens zich wensen kan? Of moeten we het leven leggen langs een andere maatstaf? Bijvoorbeeld of het zinvol was, of er ook veel in te vinden was van God, van barmhartigheid, naastenliefde, dankbaarheid en geloof? Kan een leven ook tot voltooiing komen langs diepten van ellende en ravijnen vol verdriet? Ik denk van wel! Als ik kijk naar mijn eigen leven, hoe meer ik tot de overtuiging kom, dat heerlijkheid en lijden met elkaar verbonden zijn, dat je de volheid van het leven pas bereikt door het lijden heen! Geboren met een spina bifida was ik het zorgenkind van mijn ouders. Mijn vader had ruggenmergziekte.  Tegenwoordig zouden ze zeggen M.S.  Het was armoe troef. Er waren toen nog geen sociale voorzieningen. Mijn moeder voorzag in haar huishouden door pension te houden en een enkele kamer te verhuren.  En ik mocht haar daarbij helpen. Deze omstandigheden hebben mijn leven van jongs af aan getekend. Veel later kwam dit weer naar boven, toen ik voor het Kerkelijk  Examen tentamen deed bij prof.Hoekendijk. Deze vroeg mij, waarom ik dominee wilde worden. Ik antwoordde in mijn enthousiasme, dat ik mensen in hun noden wilde bijstaan. Hoekendijk: : “Ja, dat is heel mooi, maar vergeet nooit dat wij de lasten van anderen niet kunnen overnemen, dat kan er maar EEN, Hij is de atlas, Jezus Christus.” Er bestaat geen ongeschonden leven, daar kunnen wij zelf ook niet voor zorgen, we hebben er altijd die ATLAS bij nodig!

Hoe dikwijls moest ik dat niet ervaren in mijn werkzame leven in Dongen en Rijen, in Geleen en Waalwijk, in Haarlem en Goes en Wilhelminadorp, en tenslotte – in ruste – in Barendrecht. Rond m’n veertigste, ik was net als geestelijk verzorger in Goes begonnen, openbaarde zich bij mij Reumatoïde Arthritis. Ik kon voor m’n werk in het verpleeghuis gelijk de rolstoel in. Het was wel een handig ding, uit Italië afkomstig en elektrisch. Ik reed er mee door het hele huis en schoof zo aan bij de mensen aan tafel. Dat gaf goede contacten! Maar ik kon niet meer met mijn lieve hond lopen, dat vond ik nog het ergste. En die hond mij maar aankijken, alsof hij zeggen wou: gaan we nu nog?

Over veel dingen zou ik u nog kunnen vertellen, hoe een leven in al zijn onvoltooidheid toch trekken van voltooidheid kan krijgen. Ik zei het u al: door lijden heen tot heerlijkheid!  Toen ik 22 was, geschiedde er een wonder: ik ontmoette Tilly. En dit grote wonder van de liefde duurt nu al 54 jaar! Tilly en ik kregen drie welgeschapen dochters, waar de medische wetenschap in mijn jonge jaren mijn ouders beslist had verzekerd, dat ik vanwege de spina bifida geen kinderen kon verwekken. Ons nageslacht bestaat uit 7 gezonde kleinkinderen. Ben ik even blij dat ik niet in deze tijd geboren ben! Ik zou het niet overleefd hebben. Hebben kinderen met afwijkingen nog enige kans om tot ontplooiing te komen? Bij voorbaat wordt een geschonden leven al in de kiem gesmoord, ik vind dit verschrikkelijk!

Na m’n pensionering zijn we naar Barendrecht vertrokken. We wilden dicht bij de eerste kleinkinderen in Charlois gaan wonen. Al spoedig ging het met de gezondheid bergafwaarts. Had ik met de reuma en de rugpijn al niet genoeg te stellen, ik kreeg er ook nog een probleem met de nieren bij. En daarna  een breuk in e buik, wondroos in de rechterarm en een hartinfarct. Ik raakte een flink stuk van m’n hart kwijt en de pompfunctie van de linkerhart kamer was sterk verminderd, met als gevolg vochtophoping. Al met al een scala van ziekenhuisbezoeken! Gelukkig is het ziekenhuis in Rotterdam-Zuid hier niet ver vandaan. Ik rijd er op de scootmobiel naar toe. Vier jaar geleden, we aren bij onze jongste dochter in Bleiswijk, struikelde ik over een steentje in de tuin, waarna ik niet meer kon opstaan. Ik bleek de linker heup gebroken te hebben. Vijf weken in het verpleeghuis was het gevolg, maar het was in de 11-Ranken te Barendrecht goed toeven. De caravan werd van de hand gedaan: ik kon het trapje niet meer op! We gingen voortaan met vakantie in aangepaste hotels, tot ik vorig jaar in het Zwarte Woud heel erg ziek werd en in het ziekenhuis te Waldshut, op de grens van Zwitserland, belandde, wegens problemen met hart en nieren. Daarna nog een poos in het Maasstad-Ziekenhuis te Rotterdam, waar in de loop der volgende maanden twee stands werden geplaatst. Maar het probleem keerde terug: vochtophoping. Weer opgenomen, maar nu op de Nefroafdeling. Daar ben ik een maand geweest. Het overtollige vochtwas ik gauw kwijt, en toen heeft de nefroloog maar gelijk een katheter laten plaatsen voor buikdialyse. Veel ellende mee gemaakt in die maand en ook nog daarna. De wond lekte en ik liep er vier bacteriën op! Na herstel thuis opnieuw de dialyse gestart, maar nu thuis. Weer ging het mis! Al na de eerste dag kreeg ik een liesbreuk, waardoor de dialyse weer moest worden stil gelegd. En dan maar hopen, dat de nieren het nog even volhouden! Vorige week ben ik aan die breuk geopereerd. Het zal zeker nog een zestal weken duren eer ik weer aan de dialyse kan. Maar dan is er weer wat anders: een week geleden kreeg ik een hele dikke hand en zwelling in de polsen. Ik dacht aan opvlamming van de reuma, maar inmiddels heb ik in het ziekenhuis gehoord, dat het een aanval van jicht is. Ik had ook al langere tijd van die witte knobbeltjes op m’n handen en mijn duim zag er uit als een paddestoel, die op springen stond. Dat is ook gebeurd: er kwam allemaal wit kleverig vocht uit. Dat zijn urinezuurkristallen. Normaal scheiden de nieren die uit. En zo gaat het maar door in een onvoltooid geschonden leven. Mijn vrouw zegt dan: het is weer tobben, wat staat ons nu weer te wachten. Toch word ik binnenkort 76 en ben zeker nog niet levensmoe!

Dat bedoel ik nou! Wat is een “voltooid” leven? Is ook het geschonden leven niet te mooi om er voortijdig afscheid van te nemen? Eens komt de tijd, dat  dit gaat gebeuren, als God in Zijn goedheid het leven tot voltooiing brengt. Je kunt er eigenlijk alleen maar van zingen:

Als hier op aarde mijn werk is gedaan… (Joh.de Heer 319)

Psalm 138:4

Als ik, omringd door tegenspoed,
Bezwijken moet,
Schenkt Gij mij leven.
Is ‘t, dat mijns vijands gramschap brandt,
Uw rechterhand
Zal redding geven.
De Heer’ is zo getrouw als sterk,
Hij zal Zijn werk
Voor mij volenden,
Verlaat niet wat Uw hand begon,
O Levensbron,
Wil bijstand zenden.

Computer crash

Computer stuk, grote schrik, ik zou juist een mooie preek oversturen naar mijn webmaster, maar nee hoor, ook voor een geestelijk woord kwam hij niet opnieuw tot leven…

Wat en schrik! Hij doet het niet meer! Wat ik ook probeerde, ik kreeg hem niet meer aan de praat. Mijn schoonzoon, die het wel en wee van de computer behartigt, had mij er al eens voor gewaarschuwd: Pa, zou je niet eens een nieuw computer gaan kopen…, want je zult zien, eens doet ie het niet meer! Ik, quasi niet-begrijpend, maar hij is pas 3, 4, 5 jaar oud. “Ja juist, zei hij dan, daarom ook!” En nu was het zo ver. Grote schrik, ik zou juist een mooie preek oversturen naar mijn webmaster (weer diezelfde schoonzoon!), maar nee hoor, ook voor een geestelijk woord kwam hij niet opnieuw tot leven. Toen maar direct gebeld en mijn schoonzoon heeft hem opgehaald om hem thuis verder na te kijken. Hij kon nog wel gemaakt worden, maar voor een paar honderd meer had je ook al een nieuwe moderne computer. Dus maar niet langer getwijfeld en gekozen voor zekerheid! Gisteren is hij hier aangekomen en geïnstalleerd. Bart, zo heet die schoonzoon, droeg hem onder zijn arm, een kleine doos, waar alles in zat. Ongelofelijk! Hij is vier keer sneller en heeft wel 5 keer meer opslagruimte en bovendien is hij zeker 8 keer kleiner dan mijn oude, waardoor ik plaatsruimte op mijn bureau overhoud! Het is net een sigarendoos van  vroeger (met van die lekkere bolknakken). Ik heb er de bureaulamp opgezet en zo nog meer plaats gecreëerd! U zult begrijpen, dat ik er zeer gelukkig mee ben. Zo’n anderhalve week computerloos tijdperk valt niet mee hoor!

Maar het zou kunnen zijn, dat er in die periode een paar mailtjes verloren zijn geraakt. Als u dus van mij een antwoord had verwacht, bedenk dan dat ik uw mail misschien niet ontvangen heb. Als het dringend is, stuurt u hem dan nog eens op.

Mijn computer was bijna 5 jaar oud. Zo lang bestaat in juni ook de website. Waar blijft de tijd hè?

De groeten van ds. Kroes.

Paradijs

De misdadiger naast Jezus vraagt niet direct om een plaats in Jezus’ Koninkrijk, alleen maar dat Jezus daar aan hem zou denken… dat zou voor hem al de grootste zaligheid betekenen!

“Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”
 Lukas 23, 43

Wij staan nu midden in de Lijdenstijd, ook wel vastentijd of veertigdagentijd genoemd. Wij gedenken het lijden en sterven van onze Heer Jezus Christus.
Naast Jezus zijn twee misdadigers gekruisigd.

“Een der gehangen misdadigers lasterde Hem: Zijt Gij niet de Christus? Red U Zelf en ons! Maar de andere antwoordde en zeide, hem bestraffende: Vreest zelfs gij God niet, nu gij hetzelfde vonnis ontvangen hebt? En wij terecht, want wij ontvangen vergelding naar wat wij gedaan hebben, maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. En hij zeide: Jezus gedenk mijner, wanneer Gij in Uw Koninkrijk komt. En Hij zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn.”

Gods Geest opent bij die ene misdadiger het hart voor Jezus, zodat hij tot geloof komt. In tegenstelling tot de man aan de andere kant, die alleen maar aan zijn eigen bevrijding denkt en ’t ondanks zijn benarde positie niet kan nalaten de spot met Jezus “de Gezalfde” te drijven.

Wat die mannen in hun leven hebben uitgehaald, dat weten we niet. In de traditie worden ze meestal met “moordenaars” aangeduid. Dat komt waarschijnlijk, omdat in dezelfde tekst bij Mattheüs en Markus in de Statenvertaling van “moordenaars” wordt gesproken. De Nieuwe Vertaling geeft “rovers”. Lukas spreekt in de oude vertaling van “kwaaddoeners” en in de Nieuwe Vertaling over “misdadigers”. In ieder geval zijn het mannen, die behoorlijk wat op hun kerfstok hebben. Die ene belijdt dat ook: “en wij terecht, want wij ontvangen vergelding naar wat wij gedaan hebben.” En hij belijdt direct daarop aansluitend ook zijn geloof in Jezus: “maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan”. Er staat letterlijk in het Grieks: “wat niet op zijn plaats is”. Bij de misdadiger is alles van zijn plaats gerukt, ’t was chaos bij hem, één grote puinhoop had hij van zijn leven gemaakt. Hij wist het: een verscheurd en verwoest leven, waarvoor hij straks God rekenschap moest geven. Maar bij Jezus is alles in orde, op z’n plaats. Die staat recht voor God, Die is onschuldig, heilig. Het is heel opvallend, dat juist een misdadiger tot dit geloof moest komen, waar zo veel anderen, van wie je het juist had verwacht, Jezus de rug toekeerden. Laten we er toch op bedacht zijn, dat het nog zo kan zijn. Uit het leven van mensen, die als “ongelovig” worden bestempeld, spreekt vaak meer geloof dan uit het leven van zogenaamde “gelovigen”. Geloof wel te verstaan als vertrouwen op de Heiland, zoals we dat hier bij de misdadiger zien.

Nu vraagt de man een gunst aan Jezus: “Heer, wanneer Gij in Uw Koninkrijk komt, gedenk mijner!” Deze man, die alles in zijn eigen leven en in dat van anderen van z’n plaats had gewerkt, vraagt niet direct om een plaats in Jezus’ Koninkrijk, alleen maar dat Hij daar aan hem zou denken. Als Jezus maar even aan hem zou denken… dat zou voor onze man al de grootste zaligheid betekenen!

Wat een geloof spreekt hieruit! En dit geloof wordt niet beschaamd. Hij vraagt iets voor de toekomst, hij krijgt alles in het heden: “Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn”.

De man begrijpt onmiddellijk, wat Jezus bedoelt. Het verloren Paradijs wordt voor hem geopend. De levenshof, die door de zonde van Adam en Eva was toegesloten, wordt heropend. Wat een heerlijke belofte! Zijn lijden is daarmee niet voorbij, hij moet er nog doorheen, maar hij houdt zijn ogen gericht op Jezus en op Gods tuin, die voor hem geopend zal worden. Dit zal hem verkwikt hebben in de zware doodsstrijd, die hem wachtte.

Nogmaals: wat een geloof! De Heer schenke in deze Lijdenstijd ook aan u en mij zo’n geloof!

En hij zeide: “Jezus, gedenk mijner, wanneer gij in Uw koninkrijk komt”.

Ik durf U niet te vragen een plaats in Uw Rijk,
Ik ben geen gezelschap voor eng’len en vromen.
Mijn ziel is zo zwart en ik leefde in het slijk.
Maar ‘k bid U, als Gij in Uw Rijk zijt gekomen,
Gedenk dan nog eens de gekruisigde boef,
Die naast U, vlak naast U aan ’t kruis was geslagen.
Gij weet het hoezeer ‘k Uw erbarmen behoef,
Daar ik deze foltering verdiend moet verdragen.
Ik durf U niet vragen een plaats aan Uw dis,
Maar wil slechts een kruimel van ’t brood voor mij breken,
‘k Verdien niet het brood, dat voor kinderen is.
Vergeef het mij, Heer, daarginds in Uw Rijk;
Het duister omvat mij; zo lang duurt dit sterven –

“Houd moed, want het leven is in uw bereik:
Nog heden zult gij ’t paradijs met mij erven”.

(uit een “Boom in de wind” van Nel Benschop)

Huis van het Nieuwe Licht

We wandelen door de kruisgang, in de verte staat broeder Jacobus in gebed verzonken. Met zijn witte pij en zwarte scapulier zou hij een trappist kunnen zijn, echter het roodwitte kruis op borsthoogte maakt duidelijk dat zijn orde minder streng is. Voorzichtig geef ik de broeder een tikje op de arm, de stof beweegt licht, dan is alles weer onbeweeglijk en als de klok klept geeft broeder Jacobus geen krimp.

Klooster Ter APelAls invulling voor mijn dagje Emmen hebben lieve familieleden een uitstapje naar het nabij gelegen klooster in Ter Apel bedacht en achteraf kan ik zeggen: ik heb mezelf veel moois onthouden. Want mooi is het zeker en ook een beetje heilig.

In het gezeefde middaglicht ligt daar het klooster, nederig en voornaam tegelijk. ‘Domus Novae Lucis’ is de Latijnse naam, de vertaling ‘Huis van het Nieuwe Licht’ geeft de schoonheid van dit enige nog bestaande middeleeuwse plattelandsklooster van Noordwest Europa een extra dimensie. Kruisheren woonden hier, ze leefden naar de Regel van Augustinus ‘Eén van hart en één van ziel op weg naar God’.

Al meteen in de ruimte, waar kloosterreceptie en kloosterwinkel zetelen, voel ik de rust op me neerdalen. Er is goede informatie op papier en bij mijn schoonzus komt het onderwijsbloed tot leven, ik hoef alleen maar te luisteren. De route begint in de kapittelzaal. Was dit voorheen de vergaderruimte van de kruisheren waar ieder zijn zegje mocht doen, nu kan men er huwen. De blauwe rococo wand, een schenking van de stad Groningen, maakt de ruimte stijlvol. We wandelen door de kruisgang, in de verte staat broeder Jacobus in gebed verzonken. Met zijn witte pij en zwarte scapulier zou hij een trappist kunnen zijn, echter het roodwitte kruis op borsthoogte maakt duidelijk dat zijn orde minder streng is. Voorzichtig geef ik de broeder een tikje op de arm, de stof beweegt licht, dan is alles weer onbeweeglijk en als de klok klept geeft broeder Jacobus geen krimp. Voorzichtig duwen we een lage zijdeur open, de kloosterhof ligt uitnodigend voor ons. Ooit was dit de begraafplaats van de kruisheren, nu is hier een kruidentuin aangelegd met ruim 130 verschillende planten. We drentelen langs perkjes, wrijven blaadjes fijn zodat de geur sterker wordt. Van nagelkruid hoorden we eerder, maar helpt dat zoals vermeld voor diarree? En wat te denken van jan-op-de-preekstoel? Het is een probaat middel tegen ontstekingen. Langs Jacobus glippen we weer naar binnen en staan even later in de sacristie. Imponerend is de credenskast, waar in de brede laden de kleding van de priesters keurig ligt opgevouwen. Dan staan we in de kanunnikenkerk, hoge gewelven, spitsboogramen en doorleefde koorbanken met kunstig gesneden leunkopjes, die deugden en ondeugden voorstellen. Opvallend is de driedelige priesterzetel van kalkzandsteen; op de overhuivingen zijn details uit het kerstgebeuren aangebracht. De kerk wordt in tweeën gedeeld door het doksaal, een hoog bouwwerk, zodat de geestelijken en de gewone mens gescheiden de mis konden bijwonen. Vanaf  het doksaal is er prachtig zicht op beide ruimten. We dwalen over de kloosterzolder met de kloostercellen en de ziekenzaal. Bijzonder zijn de schilderingen voor de vensters alsof men naar een zonnig landschap kijkt. Terug op de begane grond wandelen we nog door de priorkamer en de proviandkelder, werpen een blik in de refter, maar houden de kanunnikencarré en de kruisherencake voor gezien, want buiten zit zwager Jan op het terras. Hij wacht ons vergenoegd achter een glas rood vocht.

Aly Brug.

Aanraken

De mens heeft er altijd behoefte aan gehad achter alles wat hem overkwam naar de oorzaken of de schuld te zoeken. Maar dat is niet altijd mogelijk…

“En Hij strekte de hand uit en raakte hem aan…”
Mattheüs 8,3

Een melaatse kwam tot Jezus, een getekend mens, vol met etterige zweren en littekens. Vingers en tenen zijn weggevreten. Alleen met zijn onafscheidelijke stok kan hij zich nog staande houden. Hij valt voor Jezus neer en zegt: Here, indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen? En Hij strekte de hand uit en raakte hem aan en zeide: Ik wil het, word rein. En terstond werd hij rein van zijn melaatsheid.

Een melaatse draagt een afschuwelijk lot. Hoe zou dat komen? De mens heeft er altijd behoefte aan gehad achter alles wat hem overkwam naar de oorzaken of de schuld te zoeken. Het lijkt ook logisch, dat er verband bestaat tussen oorzaken en gevolg, dus tussen iets in het leven van de mens en zijn ziekte of ongeluk. Zo zijn zegswijzen ontstaan als “het kwaad straft zichzelf’. Om nu het kwaad te kunnen bestrijden, dient men de oorzaak ervan te kennen. Maar dat is niet altijd mogelijk. Vaak is het een raadsel.

En dan ligt het voor de hand om naar God te wijzen! “God zal het kwaad wel gestuurd hebben om een mens te straffen of bij te sturen of te beproeven. God zal er wel Zijn bedoeling mee hebben.” Deze gedachte heeft dikwijls tot groot onrecht geleid: zieken zoals melaatsen werden uitgestoten, en soms zelfs werden hele kolonies uitgemoord; ze waren immers toch door God vervloekt! Nog hoor je wel eens de vraag: “Waar heb ik het aan verdiend?” Meestal gevolgd door een opsomming van dingen die men toch zo goed gedaan heeft in het leven: “Ik heb altijd iedereen het zijne gegeven, ik heb God geëerd en zoveel ik kon mijn medemens geholpen. Waarom pakt God mij nu, terwijl de grootste boeven vrij uit gaan…”

Vandaag weten we veel meer over ziekten dan vroeger. We weten bijvoorbeeld dat veel ziekten veroorzaakt worden door geheimzinnige bacteries, dat zijn minuscule één-cellige wezentjes die ook dienen om het leven in stand te houden. Wij zoeken dan ook nu het antwoord op ons “Waarom?” eerder in gebrek aan hygiëne of andere ongelukkige omstandigheden dan in Gods wil om de mens te straffen. Dat betekent een totale omwenteling in ons omgaan met zieken. Zij worden niet meer als “tweederangs-mensen”  beschouwd, maar veeleer als “de eersten”, omdat zij de hulp het meest nodig hebben. Wie heeft ons dat beter laten zien dan Jezus? Voor Hem is het oude verband tussen zonde en ziekte (lees Joh.9, 2 en 3), menselijke schuld en goddelijke wraak onmogelijk geworden, omdat Hij als de Zoon weet van de liefde van vader, Die niet wil dat één van Zijn mensen verloren gaat!

Daarom ook is er voor Jezus maar één manier om met onze melaatse om te gaan: Hij raakt hem aan! En dat was nu juist in de ogen van de mensen van toen hetgeen beslist verboden was! Melaatsen immers hoorden bij het uitschot van de samenleving, zij waren verdoemd door God en mensen. Je moest hen afzonderen, wèg! Maar voor Jezus waren ze niet “wèg”, integendeel: zij waren Hem heel nabij. Hij ging bij melaatsen op bezoek (Matth. 26,6 en Marc. 14,3). Hij raakte hen aan: de afstand smolt helemaal weg… Hij werd bijna één met hen (ís dat niet de betekenis van aanraking?). De God van Jezus is geen wrekende God, en de zieke mens is geen speciale ‘zondaar’, maar iemand die onder de ontferming van God staat en extra hulp nodig heeft.

De ‘armen’ en de ‘kinderkens’ worden ‘zalig’ geheten, de -niet in tel zijnde!- vrouwen dienen de Heiland, lammen, blinden en melaatsen worden met ere genoemd bij de openbaring van het goddelijke Evangelie: de blijde Boodschap was juist dat zij vrij waren, niet meer uitgestoten, maar in ere aangenomen.”Zelfs vindt de mus een huis, o Heer; en de zwaluw een nest voor zich, waar zij haar jongen neerlegt; Uw altaren, o Here der Heerscharen!” Zo zong al heel vroeg de  Psalmdichter. De mus gaat vóór de zwaluw in Gods Koninkrijk. De hulpbehoevende mus krijgt een huis toegezegd, de fiere sterke zwaluw ‘slechts’ een nest. Wie het meeste behoeft, wordt het meeste geschonken! Jezus wil, dat wij daarop letten, en evenzo doen!

Denk aan de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan: Jezus eindigt met de vraag: “wie is de naaste geweest van de man, die in handen der rovers is gevallen?” Het blikpunt ligt dus bij het slachtoffer, en niet  bij de helpers! Het slachtoffer, zijn nood bepaalt of ik ‘naaste’ wordt (als ik hem ga helpenl). Laten wij ons afvragen: van wie ben ik naaste? Wie heeft mijn hulp nodig? En dan niet weglopen, maar ‘aanraken’, zoals Jezus deed, de grote Barmhartige Samaritaan. ‘Wie hem barmhartigheid bewezen heeft’ moesten de Schriftgeleerden tenslotte erkennen in Luk. 10.

“Ga heen, doe gij evenzo!”

 

Twee bloemen

Twee bloemen, ze stonden al jaren naast elkaar. Ze bloeiden en geurden en genoten van alles, genoten vooral van elkaar. Andere bloemen werden er blij van, evenals vlinders en vogels. Toen werd de ene bloem ziek, heel langzaam. Was er aan haar wortels geknaagd in het verborgene, was er een ziekmakend insect op haar neergestreken of was er met het wieden iets geraakt?

Twee bloemen, ze stonden al jaren naast elkaar. Ze bloeiden en geurden en genoten van alles, genoten vooral van elkaar. Andere bloemen werden er blij van, evenals vlinders en vogels.

Toen werd de ene bloem ziek, heel langzaam. Was er aan haar wortels geknaagd in het verborgene, was er een ziekmakend insect op haar neergestreken of was er met het wieden iets geraakt? Haar blad ging hangen, ze werd brozer en brozer.

De andere bloem leed mee, was aandachtig en liefdevol, maar kon het niet keren. Toen knakte de zieke bloem en was het voorbij; de andere bloem was alleen. Ze treurde naast de lege plek, andere bloemen treurden mee. Vogels floten niet meer, vlinders hadden geen lust te dartelen. De zon zag het gezicht van de bloem niet meer en de bloem zag niet hoe mooi de tuin nog was; ze had geen oog voor vogels en vlinders. Heel langzaam groeide ze krom.

De tuinman kwam langs, zag en begreep. Hij zette een stokje naast de bloem als steun, maakte de aarde om haar heen rul en gaf een beetje mest. Zieke bladeren werden weggeknipt zodat het ruim en zonnig was rond de bloem; hij sprak opbeurende woorden. Soms streelde hij even het bloemenhart en eens zelfs zong hij voor haar een olijk wijsje.

Langzaam richtte de bloem zich naar het licht en ving de zonnestralen. De kleine kromming in de steel trok recht, ze ging voorzichtig bloeien en ook een beetje geuren. Steeds meer bloeien, steeds sterker geuren! Vlinders dartelden rond haar, vogels floten voor haar hun mooiste lied. De bloem kwam door alle lieve zorg tot leven, tot ècht leven. En ze dacht in dankbaarheid aan de mooie tijd met die andere bloem…

Aly Brug.

Dialyse-perikelen

Na de vier weken ziekenhuis ben ik drie weken thuis geweest om te herstellen. Toen vond men het vorige week nodig maar weer eens aan de dialyse te beginnen. Ik ben toen een paar dagen in het ziekenhuis geweest om “proef te draaien”. Dat ging allemaal goed en toen hebben ze de installatie thuis aangelegd en kon ik dus ‘s-nachts thuis dialyseren.  Het mobiele team van het ziekenhuis stond ons hierin bij…

InfuuszakjesNa de vier weken ziekenhuis ben ik drie weken thuis geweest om te herstellen. Toen vond men het vorige week nodig maar weer eens aan de dialyse te beginnen. Ik ben toen een paar dagen in het ziekenhuis geweest om “proef te draaien”. Dat ging allemaal goed en toen hebben ze de installatie thuis aangelegd en kon ik dus ‘s-nachts thuis dialyseren.  Het mobiele team van het ziekenhuis stond ons hierin bij. ‘s-Morgens en ‘s-avonds kwam er een zuster om mij af te sluiten en weer aan te sluiten. Na enkele keren had Tilly dat ook geleerd en was ik dus niet meer afhankelijk van de komst van de zuster. Tegelijk bouwde de zuster ‘s-morgens het apparaat weer op, na eerst alle draden en leidingen te hebben verwijderd, want dat moest elke dag opnieuw gebeuren. Hygiëne gaat boven alles! Keer op keer de handen wassen met sterilon en heel voorzichtig omgaan met de aansluiting op de katheter. Ja, dat is allemaal een heel gedoe hoor! De bedoeling is, dat we dat zelf ook allemaal leren om onafhankelijk te worden. Anders kun je nooit eens ergens heen, om b.v. met vakantie te gaan!

Al direct na de eerste dialyse thuis kreeg ik pijn in de buik. Ik dacht, dat het kwam door de 2 liter vocht, die ‘s-morgens in de buik was achtergelaten (om overdag de dialyse door te laten gaan!). Dat geeft natuurlijk een gespannen gevoel. Ik kreeg vooral pijn rond de “huidpoort”, waar de katheter de buik ingaat. ‘s-Avonds merkte ik, dat het scrotum (de balzak) helemaal was volgelopen. De zuster besloot toen de komende dagen geen vocht meer in de buik achter te laten. Dat hielp niet echt, want de pijn bleef. Na het weekend natuurlijk naar het ziekenhuis gegaan. Daar schrokken ze heel erg van de situatie. Ze vermoedden een liesbreuk. Ik werd toen naar de chirurg gestuurd, die direct constateerde dat er een flinke breuk was, direct onder de huidpoort. Vandaar ook de pijn die ik had!

Enfin u weet hoe dat gaat: van de chirurg naar de anesthesist. Die moest eerst overleg plegen met de cardioloog. Volgende week zal ik er wel meer van horen. Ik hoop maar, dat ze me een beetje gauw van die ellende af kunnen helpen! En dat mijn nieren het nog even uithouden, want dat gaat weer weken kosten eer ik hersteld ben en verder aan de dialyse kan.

Afhankelijk en toch geborgen

De ene dag heb je nog alles en de andere dag is het alsof alles je wordt ontnomen. We blijven alleen met onze vragen:
Waarom overkomt mij dat?
Waar heb ik dat aan verdiend?
Hoe kan God dit toelaten?

De zeven zondagen voor Pasen worden in de kerkelijke traditie de Lijdenszondagen genoemd. We denken dan aan het lijden van de Heer en aan het lijden van mensen overal in de wereld. We kennen het verhaal van Job uit het Oude Testament. Sommigen van ons kennen dit verhaal uit hun eigen leven.

De ene dag heb je nog alles. De andere dag is het alsof alles je wordt ontnomen. We blijven alleen met onze vragen:

Waarom overkomt mij dat?
Waar heb ik dat aan verdiend?
Is dit rechtvaardig?
Hoe kan God dit toelaten?

En dan zijn daar die vrienden, zoals bij Job. Vrienden, die bij ons blijven -wat er ook gebeurt – die naast ons blijven zitten – zonder veel woorden – die ons de ruimte geven voor verdriet, voor woede en opstandigheid.

Maar ook zijn daar vrienden, die het niet langer kunnen uithouden. Vrienden, die zeggen: Hoe kun je zo ondankbaar zijn? Je hebt het toch altijd goed gehad? En je wordt nu toch ook goed verzorgd, niet waar? Of vrienden, die zeggen: Kijk eens naar anderen, die zijn er nog zoveel erger aan toe. Of: het had nog veel erger kunnen zijn, wees nu maar tevreden!

Lijden en verdriet maken ons zo afhankelijk. Lijden en verdriet kunnen ons ook sprakeloos maken, tot mensen zonder woorden. Zoals we de vorige keer gehoord hebben uit Psalm 39: “Ik was verstomd en deed mijn mond niet open.” En dan zien we uit naar mensen, die ons ruimte geven om ons verdriet te uiten, mensen die niet zoveel zeggen, die gewoon stil bij je zitten net als de vrienden van Job aanvankelijk… Mensen, die niet zeggen dat het erger had gekund, of dat we ons groot moeten houden; mensen, bij wie we zwak en kwetsbaar mogen zijn.

Zo’n mens is Jezus voor de mensen, die lijden. De Evangeliën staan er vol van: Jezus ziet de lijdende mens staan, loopt er niet aan voorbij… Hij Ziet die mens als een mens met een geheim, als een persoon met een naam, en niet als een “moeilijk geval”… Ook Zijn eigen lijden duwt Hij niet weg. Hij neemt het op Zich, het gaat iets voor Hem betekenen. Zo doet Hij ook met ons lijden: Hij zwakt het niet af, maar wel: Hij wil bij ons zijn, naast ons, en neemt ons lijden op Zich. In Zijn eigen lijden heeft de Heer zich ten diepste met ons verbonden. Hij is niet aan de kant gaan staan. Hij wilde niet van een hoogte toekijken naar onze martelgangen. Hij is kwetsbaar en open bij ons gaan staan, als één der onzen. Hij heeft Zichzelf niet willen redden, integendeel: Hij heeft Zichzelve gegeven in de diepste afhankelijkheid tot de dood toe… aan ons o zo afhankelijke diep gekwetste mensen.

Daardoor kan nu in ons de hoop groeien
– dat er geborgenheid is en redding in onze verlorenheid
– dat wij mensen eenmaal open zullen gaan en zullen zien en horen en verstaan
– dat wij niet alleen onze lijdensweg hoeven te gaan
Die hoop wordt telkens in ons bevestigd en kan dieper in ons groeien
door mensen om ons heen
– die ons blijvend de moeite waard vinden
– om naar ons te luisteren
– om bij ons te blijven
– om onze uitgestoken hand vast te houden
door mensen
– die aandacht voor ons hebben
– die ons nabij zijn als we”zwak” zijn,
weerloos, vertwijfeld en soms zelfs wanhopig
door mensen
– die ons bijstaan, wanneer we ons voelen als vogels in het net, als geboeide mensen, strompelend door het leven.

Het is de hoop van Gods kinderen, zoals Paulus die beschrijft in Romeinen 8, 18-30:
“Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden… Want in die hoop zijn wij behouden. Maar hoop, die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet? Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding…”

(Tekening van een jonge Lucy Kroes.)

Verderfelijk

Keurig uitziende boeken en vodderige boeken gingen door elkaar voor tien cent per stuk van de hand. Mijn moeder fronste een klein moment de wenkbrauwen, twintig gulden was in die tijd heel wat, maar ook bij haar begon de leeslust te kriebelen. De boeken gingen naar de zolder en zo gebeurde het dat ik op zondagmiddagen naar boven klom voor een boek…

Mijn vader las nooit boeken, hij las de krant. Dat vond hij voldoende. Wij, moeder en de kinderen, lazen echter alles wat we te pakken konden krijgen. Groot was dan ook onze vreugde toen vader op een winteravond meldde tweehonderd boeken te hebben gekocht van de jongelingsvereniging ‘Eben-Haëzer’ vanwege het feit dat de bibliotheekvoorraad grondig vernieuwd moest worden. Keurig uitziende boeken en vodderige boeken gingen door elkaar voor tien cent per stuk van de hand. Mijn moeder fronste een klein moment de wenkbrauwen, twintig gulden was in die tijd heel wat, maar ook bij haar begon de leeslust te kriebelen. De boeken gingen naar de zolder en zo gebeurde het dat ik op zondagmiddagen naar boven klom voor een boek. In Frans Schreur van Loppersum en De vogelhandler van Helpman gingen  protestanten en rooms-katholieken met elkaar op de vuist, een wonderlijk gegeven in deze tijd waarin oecumene haast vanzelfsprekend is. Van Diederik de lijfeigene kan ik me niet veel herinneren, maar van Vaders jongen des te meer. Een losbandig jongmens braste er alles  door, belandde in de goot en  keerde uiteindelijk terug naar het ouderlijk huis. Op de voorkaft was te zien hoe de vader liefdevol de arm om de losbol sloeg. De moederfiguur bleef wazig. Ik vond het een wonderschoon verhaal en moest altijd denken aan de gelijkenis van de Verloren Zoon.

Er was ook een dik boek waarvan de kaft en de eerste twee hoofdstukken ontbraken, ook het achterstuk was er niet. Maar ik las het en leefde mee met Annetje Craetz en haar familie. Jaren later ontdekte ik dat het ging om de monumentale roman De klop op de deur van Ina Boudier-Bakker.

Het meest van deze boeken is me toch dat ene, dat opwindende boek bijgebleven met als titel Gelouterde liefde. Een gehuwde vrouw ging met een andere heer op stap, ja zelfs regelmatig weekendjes uit logeren. Naar mondaine badplaatsen, jawel. Het verhaal speelde in Engeland, daar kon kennelijk meer dan hier, zo dacht ik en las met kloppend hart en rode wangen verder. Ik geloof dat alles weer goed kwam. Maar nog steeds kwellend is de vraag hoe dit verderfelijke boek ooit in de bibliotheek van de keurige jongelingsvereniging ‘Eben-Haëzer’ terechtkwam.

Aly Brug.

Een nieuwe tijd

Daar wandelden zij nu in het Rijk van God, in het land van de Koning van het leven, en ze toonden zich geschrokken en beangstigd door de aanblik van de dood! Was dat nu hun geloof?

Lukas 7, 11-17 (13)
“En toen de Here haar zag, werd Hij met ontferming over haar bewogen en Hij zeide tot haar: Ween niet.”

Er trok een blijde stoet mensen uit de heuvels naar het stadje Naïn. De mensen zongen en hadden veldbloemen in de hand, waarmee ze zwaaiden. ln het midden van de stoet liep een jongeman, die de aandacht van allen vasthield. Ze keken naar Hem op, ze hingen aan Zijn lippen. Blijkbaar had Hij hen over iets moois verteld, want ze waren allemaal opgetogen. Het werd stil, toen Hij verder ging en zei, hoe dwaas de mensen toch zijn om zich altijd zorgen te maken en vaak voor niets, en hoe rijk en  eenvoudig het leven is van hen, die kinderlijk op God vertrouwen en die alles en elke dag opnieuw uit Gods hand aanvaarden, zonder zich zorgen te maken over de dag van morgen.

“Kijk toch, kijk toch eens naar die vogels, wat een kracht en wat een uitgelatenheid, wat een tempo, wat een kleur. Ach mensen, leer toch van die vogels daar hoven in de lucht – of kijk eens naar die bloemen daar, ze lijken zo onaanzienlijk, maar nee, ze doen het beter dan jullie mensen! De bloem maakt zich immers geen zorgen, hij heeft het niet druk met spinnen en zaaien, maar toch was zelfs koning Salomo in al zijn pracht niet zo mooi als dit gewone bloempje van het veld. Ach mensen, Ik zou wel willen, dat u allemaal net zo blij en onbezorgd waart als die vogels en die bloemen en ook als Ikzelf!
Waar blijft u toch met uw geloof? Geloof is vreugde van het hart. Voor wie gelooft staat toch eigenlijk nooit iets in de weg, neem dat nou van Mij aan.”

Toen Hij zweeg voelden alle mensen zich een beetje beschaamd, tegelijk ook waren ze blij en gelukkig, want  “de Meester” had gelijk. We moesten er veel meer aan denken dat God voor ons zorgt en dat Hij met ons Zijn weg gaat, zo dachten zij. Vredig keken zij voor zich uit en toen kwam de stadspoort in zicht.

Plotseling stond de blijde stoet tegenover een andere stoet. Daar heerste geen blijdschap, maar groot verdriet. De mensen huilden. Bleek als een dode lag in hun midden een jonge man op een draagbaar. Vier mannen in het zwart droegen de baar. En daar achter liepen een paar sjofel geklede mensen, diepbedroefd, zwijgend voort. Het leek wel een begrafenísstoet. Dat was het ook, want de jongen was werkelijk dood. Opeens is de blijdschap weg van de gezichten der mensen rondom Jezus. Hij was het immers die daar net nog zo over het mooie en onbezorgde leven gesproken had. Wat leek dat lang geleden. Nu is daar die vreselijke hardheid en donkerheid van het leven: een kind, dat moest sterven. De begrafenisstoet hield in en bleef stilstaan vlak voor Jezus en Zijn groep. Opeens hadden de mensen geen oog meer voor Jezus, alle aandacht ging uit naar die jongen en de huilende moeder. Jezus stond daar maar wat verloren bij, het deed Hem pijn te zien, hoe snel de mensen het leven en de brenger van het leven vergeten zijn, als zij geconfronteerd worden met de dood. Nieuwsgíerigheid en sensatie winnen het van geloofsvertrouwen…

Doodsangst blijkt altijd sterker te zijn dan lévensblijdschap. Daar wandelden zij nu in het Rijk van God, in het land van de Koning van het leven, en ze toonden zich geschrokken en beangstigd door de aanblik van de dood! Was dat nu hun geloof? Waren dàt de mensen, die zojuist de belofte hadden gehoord van Gods blijvende trouw en zorg, ook in de dood?

Tegelijk keek Hij naar die vrouw, de moeder die haar enige kind verloren had. Hij keek met andere ogen dan die van de omstaanders. Die straalden alleen maar nieuwsgierigheid, schrik en angst uit. Maar in Jezus’ ogen welden tranen op. Zijn hart schreeuwde en zuchte om het leed van die vrouw. En met ontferming over haar bewogen zei Hij tot de vrouw: “Huil maar niet.” Niet huilen, als de dood je kind heeft weggenomen? Je enig kind? Haar troost in haar ouderdom, haar houvast en steun… Nooit meer zouden de vogels voor haar zingen, nu haar hoop en zekerheid in enen waren vervlogen. Hoe kan een mens dan zeggen: ‘Huil maar niet.’ Dat moeten mensen ook maar niet doen. Alleen de Zoon des mensen is dan echt, want Hij weet waar Hij over spreekt. Hij kent het visioen van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, wanneer God de tranen van de ogen der mensen zal afwissen en wanneer er geen verdriet en dood meer zal zijn.

En daar stond Jezus vlak voor de haar, er trilde iets om Zijn mondhoeken en er kwam een vochtige glans in Zijn zachte ogen, en Hij raakte de baar aan… de Lévende ontmoet de macht van de dood… “Jongen. Ik zeg je: sta op!” En de dode ging overeind zitten en begon te spreken. En Hij gaf hem aan zijn moeder.

De nieuwe tijd was aangebroken, de nieuwe aeon, tijd van Gods welbehagen, in het leven van de jongen en van de moeder en van alle omstaanders, die beleden: God heeft naar Zijn volk omgezien!

Zou het bij u en bij mij anders zijn? Nee toch zeker?!

Lof zij de Heer
die uw bevende vrees zal beschamen!
Noem Hem uw Vader,
de kroon van Zijn heerlijke namen.
Dwars door de dood
neemt Hij u op in Zijn schoot.
Loof Hem in eeuwigheid!
Amen

Zoals een vogel

Zoals een vogel, vliegend in een oneindig heelal; Gelijk mijn ziel, zoekend in de morgen rust vindt; In de avond en de stilte van de nacht, Dan ervaar ik zijn kracht en wonderlijke macht; En zal ik opgaan, in een weten naar een eeuwig bestaan!

Ik vond bij de reacties op Troostwoorden uit de Bijbel dit mooie gedicht van Gerda.

Zoals een vogel, vliegend in een oneindig heelal
Gelijk mijn ziel, zoekend in de morgen rust vindt
In de avond en de stilte van de nacht,
Dan ervaar ik zijn kracht en wonderlijke macht
En zal ik opgaan, in een weten naar een eeuwig bestaan!

De wereldbol die alle mensen verbindt is een kunstwerk van Martie Genger uit Curacao.

De wereldbol die alle mensen verbindt: Martie Enger

Rouwen in de tijd – Interview met Marinus van den Berg

Interview met Marinus van den Berg, pastor in verpleeghuis Randerode te Rotterdam, over zijn zo juist verschenen boek Rouwen in de tijd.

Marinus van den Berg schreef het boek "Rouwen in de tijd"Aly Brug had een interview met Marinus van den Berg, pastor in verpleeghuis Randerode te Rotterdam, over zijn zo juist verschenen boek Rouwen in de tijd. Dit interview is eerder gepubliceerd in het Christelijk Weekblad van 25 december 2009.

Wie ben ik en hoe vind ik mijn weg verder?

Hij verzorgt lezingen en workshops over thema’s als ouder worden, levenseinde, afscheid, verlies en zorg. Van zijn hand verschenen verschillende boeken voor wie zelf rouwt, en voor wie rouwenden beter wil leren begrijpen. Aly Brug in gesprek met Marinus van den Berg.

Als ik de kaars aansteek, wil jij dan de woorden zeggen?
Een kaars is veelzeggend. Elke morgen steek ik op mijn werkkamer een kaars aan omdat één licht zoveel licht kan brengen. Eén licht al wijst de duisternis haar grenzen.

Er staan inmiddels veel boeken op je naam. De titels zijn veelzeggend: ‘Waken en afscheid nemen’, ‘Teksten bij afscheid’, ‘Door je verdriet heengroeien’, om er maar enkele te noemen. Ben je onze ‘rouwpastor’?
Wie is ‘onze’ zou ik willen zeggen. Je bent pastor voor iemand als iemand dat ook zo gaat ervaren. Dat is een ontwikkeling, een groei. Een mens is niet open, maar een mens kan open gaan. Dat gebeurt als er veiligheid en vertrouwen groeit, als er in pastorale relaties zorgzaamheid en zorgvuldigheid wordt geboden. Als iemand iets van dat behoeden bemerkt, dan mag je je iemands pastor weten.

Wanneer en waardoor ontstond de behoefte over deze moeilijke materie te schrijven?
Tijdens mijn studie in Amerika overleed het zoontje van mijn broer. Ik hoorde er pas van na de begrafenis. In diezelfde tijd overleed een tante naast ons, een oudoom die bij in ons in huis woonde en mijn oma. Vier mensen binnen twee maanden. In diezelfde periode luisterde ik naar iemand, die vertelde over rouw en over hechtingstheorieën. Ik herkende heel veel en toen ik een scriptie moest schrijven stelde ik als onderwerp voor ‘Lijden aan een verlies’.
Wie is God, wat is lijden, hoe ga je hier mee om? Toen ben ik mensen gaan interviewen. Na afronding van de scriptie kreeg ik het advies op deze weg verder te gaan.

Recent verscheen ‘Rouwen in de tijd’. Een fors boek, waarin alles aan de orde komt. Een soort ‘rouwbijbel’, een boek om in  te bladeren?
Ja, als je de bijbel dan maar wilt opvatten als een verzameling van verhalen, van impressies, van poëzie; het is een wonderlijk boek, een klein ‘bibliotheekje’, waarin je mag kijken, waardoor je je mag laten inspireren, want er is wel een rode draad in. Het gaat om het geloof, om het vinden van wie is God voor mij en wie ben ik voor God? Zo is het ook in de rouw. Wie ben ik en hoe vind ik mijn weg verder? Inmiddels meldde de uitgever dat de tweede druk in aantocht is.
Is dit boek de bekroning van alles wat je over dit onderwerp schreef? Ik denk het wel.

De ondertitel is ‘Een zoektocht in het landschap van afscheid en verlies’.
Wil je hier iets over vertellen?
Ik moest in Torhout (België) over dit onderwerp spreken voor een groep studenten  Om het aanschouwelijk te maken tekende ik een landkaart. Die landkaart, Terra Incognita (Het onbekende land) staat aan de binnenzijde van ‘Rouwen door de tijd’. In het midden heb ik een hart getekend, je bent in je hart geraakt. In dat hart tekende ik de vier zingevingsgebieden: intimiteit, ontspanning, inspanning en levensbeschouwing. De landkaart geeft de zoektocht weer door het onbekende land met plekken van gevaar, maar ook van warmte en genegenheid. De kern is: jij die opnieuw verbinding zoekt met de wereld om je heen. Daarnaast speelt haasttijd en vertraagde tijd. Iemand in rouw leeft niet zoals anderen in de haasttijd, maar vanuit de chaos in de vertraagde tijd. Je kunt wel deelnemen aan wat het leven heet, maar nooit meer op dezelfde wijze of in hetzelfde tempo als in de haasttijd.

‘Rouwen in de tijd’ is overzichtelijk. Kleine hoofdstukken, afgewisseld door onderwegteksten en intermezzo’s. Mondjesmaat verschillende  onderdelen aanreiken?
Rouwenden kunnen maar kleine stukjes aan. Door in het boek te bladeren komen ze soms net die ene zin tegen waar ze naar zochten. Een zin om die dag mee te nemen.

Langzaam leid je de lezer door het boek. Suggesties voor hoe te leven bij rouwpijn, worden aangeboden. Er zijn ook omkaderde vragen voor de lezer. Probeer je zo de lezer bij de eigen situatie te houden?
Ja. Ik zeg bij lezingen vaak: ‘U moet niet naar mij komen luisteren. Ik hoop dat u vandaag goed luistert naar uzelf. Ik reik beelden aan en ervaringen. Niet om te zeggen zó moet het, maar wat komt het dichtst bij uzelf?’

Je noemt jezelf iemand die het steeds minder weet en leert van wie het wel weet. Worden de rouwenden je leermeester?
De lijdende gaat mij vóór, want die vertelt waar hij ongeveer is in het landschap van verlies. Dan is vraag ‘zijn er kinderen, zijn er familieleden en goede vrienden’ belangrijk; maar belangrijker is de vraag ‘wat betekenen ze voor u?’ In dialoog kan helder worden dat rouwenden ook voor anderen weer iets kunnen gaan betekenen.

Met welke boodschap wil je rouwenden in de opmaat naar kerstmis  bemoedigen?
Ik zou een zin van Paul Claudel willen zeggen. “Christus is niet in de wereld gekomen om het lijden weg te nemen, maar om het lijden te verlichten.’ Wil je kerstmis kunnen vieren, dan moet ook het gemis en de pijn genoemd worden. Er is een leegte. Bonhoeffer zegt dat ook God die leegte niet vult. Maar God respecteert die unieke liefdesband die wij met iemand gehad hebben en nog hebben. Rouw gaat over liefde…

CV

Marinus van den Berg (1947) geb. te Wijhe, studeerde aan het gymnasium van de paters karmelieten in Zenderen, theologie aan de Katholieke Hogeschool Utrecht en de universiteit van Yale (USA).
Werd in 1977 priester gewijd en werkte 8 jaar in Apeldoorn in het verpleeghuis ‘Randerode’, daarna 15 jaar als pastoraal vormingswerker voor gezondheidszorg en is dit jaar 11 jaar pastor/geestelijk verzorger voor Antonius IJsselmonde te Rotterdam en 1 jaar in het nieuwe regionaal palliatief centrum Cadenza. Bijna 30 jaar betrokken bij de Vereniging Ouders Overleden Kind. Koninklijke onderscheiding ontvangen. Geeft veel lezingen en cursussen  over omgaan met verlies en afscheid.

Eindelijk weer thuis

Na  precies vier weken in het ziekenhuis gelegen te hebben, ben ik maandag 25 januari 2010 weer thuis gekomen…

Dominee in het ziekenhuisNa  precies vier weken in het ziekenhuis gelegen te hebben ben ik maandag 25 januari weer thuis gekomen.

Vorig jaar, op 28 december, had de huisarts voor mij een ziekenhuisopname geregeld, omdat ik steeds zwaarder werd en dus vocht vasthield. Bovendien kreeg ik ademnood en was de bloeddruk veel te hoog. Dit alles hing samen met mijn steeds zwakker wordende nieren. Ik kwam dus op de afdeling nefrologie te liggen, bij allemaal mensen met nierproblemen. Ik werd direct aan een infuus gelegd om geconcentreerde Butaminide in het lichaam te brengen. Het is een middel, dat vocht afdrijft. In een week tijd was ik 10 kilo kwijt! Ik kwam ook aan de zuurstof te liggen, maar dat was na enkele dagen al niet meer nodig, omdat de benauwdheid over was. Het ging dus allemaal terug, totdat men ondekte, dat het infuus was gaan ontsteken en er een bacterie bij gekomen was. Die moest toen bestreden worden met een ander infuus. Alsof dat nog niet genoeg was, kwam er ook nog een bacterie op de dikke darm, waardoor ik zo’n tien dagen heftige diarree kreeg. Het was vreselijk. Ondertussen had men op het eind van de tweede week stappen ondernomen om de dialyse voor te bereiden, want het was duidelijk dat dit moest gaan gebeuren. De waarden in het bloed waren zo slecht geworden, dat dit geen uitstel meer gedoogde. Dus werd ik geopereerd en werd er een katheter ingebracht. Direct daarop, op zaterdag, werd al met de dialyse begonnen. Ik werd aangesloten aan een dialyseapparaat, zo’n 8 à 10 uur achter elkaar. Dat bracht nogal wat problemen mee, want de dialyse verliep niet vlekkeloos en de wond van de huidpoort lekte. Dit hebben we de derde week doorstaan. Steeds weer het bed uit, vanwege de diarree. Soms hield ik het niet mee en lag de helft op de grond. Het was allemaal zo vernederend en er kwam maar geen eind aan. Er waren ook geen medicijnen tegen. Op het eind van de derde week werd er met dialyseren gestopt, want de wond bleef lekken en was ook gaan ontsteken. Men besloot de wond rust te geven en daarna weer opnieuw met dialyseren te beginnen. In die tussentijd zou ik naar huis kunnen. Ik blij! Maar het was van korte duur, want al gauw kwam een zuster mij vertellen, dat ze in de buik een bacterie hadden gevonden. Ze hadden nl. het wondvocht op kweek gezet en nu was gebleken, dat er een bacterie zat. Die moest natuurlijk weer eerst bestreden worden. Dus ik weer aan het infuus. Na enkele dagen besloot men mij een dubbele dosis antibiotica in te spuiten, zodat ik er een weekje tegen kon en met tabletten naar huis kon. Zo is dus geschied. En nu geniet ik al weer enkele dagen van de huiselijke rust en liefdevolle verzorging van Tilly. Vanmorgen (vrijdag) zijn we nog weer even terug geweest voor controle. Alles was goed, gelukkig, en ze wensten me geluk dat ik maandag naar huis ben gegaan, want inmiddels lagen er drie afdelingen plat, geveld door een nieuwe bacterie met hevige diarree!

Zo zie je maar hoe het gaan kan. Natuurlijk ben ik er nog lang niet. Het is een lange weg om te gaan, maar er is perspectief! Ik sta heel wankel op mijn benen, maar de eetlust is er weer en ik heb ook zin om weer wat te gaan doen.

Ik bedank al die lieve mensen, die mij een kaart hebben gestuurd. De wand boven mijn bed was een fleurig geheel. Ook bedank ik u als u een mailtje heeft gestuurd. Ik ben gisteren uren bezig geweest om alle mailtjes te lezen. Voor de vele telefoontjes, die Tilly heeft ontvangen, de bloemen en andere vormen van meeleven, bedank ik u hierbij. Het is ons beide tot grote steun geweest.

Mooi bloemstuk bij thuiskomst uit het ziekenhuis

Advent gebed

De treurnis, die wij in de wereld moeten meemaken, niet het laatste. Maar de hand van God, die ons vasthoudt en bewaart, die is het laatste! Dat te weten en te geloven, daarop te mogen rekenen en daarnaar uit te zien, dat is de vrede waar Paulus het over heeft in zijn Efeze-brief. Dat gaan we met Kerstmis vieren.

EngelKom, Kerstkind, met uw stralend licht
waardoor de nacht wordt stukgebroken
waarin de wereld licht verdoken
en ondergaat in zelfgericht.

Vertoon uw vriendelijk aangezicht
waar overal de haat blijft stoken,
nooit wordt vergeven, wel gewroken,
en ramp op ramp wordt aangericht.

Schijn met uw licht in onze nacht.
Verwin ons door uw liefdesmacht
en breek weer nieuwe verten open.

Verlosser, hoor naar onze klacht!
Zie, hoe mijn hart uw heil verwacht
en wil mij in uw lichtglans dopen.

Uit H.Muys: Als reukwerk voor Uw aangezicht (uitg.Kok, Kampen).

Ter overdenking

“Hij is onze vrede” (Efeze 2, 14)
Wat betekent dat: vrede hebben? Oorspronkelijk heeft “vrede”te maken met “omheinen”. De Duitsers kennen het nog in hun woord “einfriedigen”: omheinen, insluiten. Vrede hebben betekent dus: veilig omsloten zijn.

Daarbij kun je denken aan een stuk land, waar omheen een muur loopt, die het aan alle kanten veilig omringt, zodat indringers buiten gehouden worden. Als een mens vrede heeft, weet hij, dat hij een muur heeft, die hem beschermt. “Ik hoef dus niet bang te zijn”, denkt hij dan.

Het is al heel wat, wanneer een mens dat weten mag, want diezelfde mens is ook omgeven door angsten, zorgen en zonden. “Maar ik hoef toch niet bang te zijn, ik ben in veilige hoede, ik bezwijk niet, want ik wordt vastgehouden!” Zo mogen we ons zelf moed in spreken! Zo is ’t toch, niet waar? Maar kunnen we wel zo zijn, zo zeker en moedig? Zijn we dat ook wel? Of zitten we meer in een zee van onrust, van onbeantwoorde vragen, van allerlei drijfzand, waarop we ons nauwelijks staande kunnen houden? Zijn wij niet mensen met een te klein geloof en een te groot wantrouwen? Ja, zo zijn wij ook heel vaak: prijsgegeven aan innerlijke rust en vredeloosheid. Daar kunnen we het ook heel moeilijk mee hebben. Onze dagen zijn met zorgen vervuld, onze nachten zijn angstaanjagend, onze gedachten malen voort en voort. Wat zouden wij graag een muur hebben, die ons beschut! Bestaat zo’n muur wel voor ons?

“Hij is onze vrede!” zegt de Bijbel. Dat betekent: Ja, er is vrede, er is een veilige omheining voor u en voor mij! Niet, omdat u zo’n flinkerd bent, zo vastberaden en vol zelfvertrouwen, maar alleen omdat Hij er is voor ons, omdat Hij in deze wereld zonder vrede is gekomen voor ons. Daarom kan er vrede zijn voor u en mij, Want in Jezus Christus is openbaar geworden, dat de hele onvrede van deze wereld een begrenzing en een einde heeft, en wel in Gods liefde en barmhartigheid.

God heeft de wereld lief, de wereld met al zijn verschrikkingen, onvrede en dood. En Hij heeft om die wereld een muur gelegd, een muur van Zijn genade. Nu is die wereld van ons met al zijn vragen en raadselen, zijn ellende en verschrikkingen, omsloten door Gods hand. Daardoor is al die treurnis, die wij in de wereld moeten meemaken, niet het laatste. Maar de hand van God, die ons vasthoudt en bewaart, die is het laatste! Dat te weten en te geloven, daarop te mogen rekenen en daarnaar uit te zien, dat is de vrede waar Paulus het over heeft in zijn Efeze-brief. Dat gaan we straks met Kerstmis vieren. Daarop gaan we ons nu al in Advent voorbereiden.

“Hij is onze vrede!” Denk daar aan en vier het feest! Het gezegende vredefeest met Kerst, voor heel de wereld!

Zing van de vrede,
de schaduw valt snel;
speel hier beneden
Gods kinderspel.

Gabriél Smit.

(Foto gemaakt door Aly Brug)

Augustinus VIII – Een zuiver hart

Een toegewijd hart, een aandachtige geest, een zuivere liefde en oprechte genegenheid, dat wil God van ons hebben. Waarom is dan nog een gebed nodig? Omdat het ons hart zuivert, verheldert en verruimt. Het gebed is nodig, omdat wij God zo gauw vergeten in ons leven. Bij het gebed keert het hart zich tot de Heer, Die altijd bereid is om te geven. Maar wij moeten wel openstaan voor wat Hij geeft! Daarom moeten wij bidden.

Raam in de Dominicaanse kerk in Woodchester, Verenigd KoninkrijkAugustinus pleit voor een zuiver oog in combinatie met een zuiver hart. Als het hart niet zuiver is, kan het oog ook niet zuiver zijn. Hoe gaan wij met elkaar om? Waarom doen wij de dingen, die we doen? Is het om bij anderen in een goed blaadje te komen? Om geprezen te worden? Nee toch? Het moet zijn om er God mee te eren. Alles moet komen uit het zuivere geweten, het oprechte hart.

“Pas dus op”, zegt de Heer, “dat u uw gerechtigheid niet doet voor het oog van de mensen om door hen te worden gezien!” (Matth.6, 1). Dat wil dus zeggen: pas op, dat je niet zo leeft, dat je wilt dat de mensen je zien. Dat je geluk als ’t ware daarvan afhangt! Toch rijst hier ook een probleem. Want heeft Jezus niet eerder gezegd: “Laat zo uw licht schijnen, opdat zij uw goede werken zien”? Toch is dit niet met elkaar in tegenspraak. Want Jezus zegt niet, dat het “goed doen voor het oog van de mensen” fout is, maar “dat wij het doen om door hen te worden gezien”. Goede werken moeten gedaan worden om er “uw Vader in de hemel mee te verheerlijken”, maar niet voor eigen roem. Heeft Paulus niet gezegd: “Als ik nog de gunst van de mensen zocht, zou ik geen dienaar van Christus zijn”? Maar ergens anders heeft hij gezegd: “Zorg dat u bij allen met alles in de gunst staat. Ook ik tracht bij allen met alles in de gunst te staan.” Hij kan zo spreken, omdat hij zo graag de gunst van mensen wil winnen om de harten van die mensen te bekeren tot liefde voor God. Hij weet, dat, als de mensen een hekel aan je hebben, zij jou ook niet in het geloof zullen volgen. Maar als ze jou sympathiek vinden, zullen ze ook graag naar je luisteren en kun jij ze tot God brengen. Zo kan de apostel ergens anders, als hij een collecte gehouden heeft voor de armen in Jeruzalem, zeggen: “Niet dat het mij om uw giften te doen is, het is mij er om te doen dat het tegoed op uw rekening wordt bijgeschreven.”

Ook spreekt Jezus over schijnheiligheid. “Wanneer u dan een aalmoes geeft, loop er dan niet mee te koop zoals de schijnheiligen dat doen in de synagogen en op straat, om door de mensen geprezen te worden” (Matth.6,2). Het komt bij de schijnheiligen niet uit het hart, maar zij doen het voor zichzelf, om gezien en geprezen te worden. Zulke mensen zijn eigenlijk toneelspelers: zij willen schijnen te zijn, wat zij eigenlijk niet zijn. Zij bedriegen de mensen, om door hen geprezen te worden en daarmee succes te oogsten! Maar zulke mensen ontvangen geen loon van God, Die de harten van mensen doorgrondt, maar zij krijgen straf voor hun bedrog.”Zij hebben hun loon al van de mensen ontvangen”, zegt de Heer.

“Maar als u een aalmoes geeft, laat dan de linkerhand niet weten wat uw rechter doet.” (Matth.6, 3). Wat wordt hier met de “linker hand” bedoeld? Augustinus noemt eerst “de ongelovigen” en wijst dit af. Dan noemt hij “vijand” en wijst ook dit af. Vervolgens staat hij stil bij een mening van heel domme mensen, waar hij natuurlijk niets van wil hebben. Deze namelijk, dat “linkerhand” staat voor “vrouw”. Omdat vrouwen over ’t algemeen nogal zuinig zijn met het huishoudgeld, moet het voor hen verborgen blijven, wanneer mannen uit medelijden iets geven aan mensen in nood. Alsof alleen mannen Christenen zijn en het gebod van de barmhartigheid niet ook aan vrouwen is gegeven! Trouwens, wat een onzin is dat: wie is dan de linkerhand van wie? Is de man de linkerhand van de vrouw of de vrouw de linkerhand van de man? Allemaal onzin! Mannen en vrouwen behoren alles te delen en hun goede werken voor elkaar niet verborgen te houden, is het devies van de kerkvader. Om toch te weten te komen, wat Jezus met de linkerhand bedoelt, moeten we het geheel nog eens bekijken: “Pas op, dat u uw gerechtigheid niet doet voor het oog van de mensen om door hen gezien te worden. Anders wacht u geen loon bij uw Vader in de hemel. Wanneer u dus een aalmoes geeft, loop er dan niet mee te koop zoals de schijnheiligen dat doen in de synagogen en op straat, om door de mensen geprezen te worden.” Wij worden hier vergeleken met de schijnheiligen. Het geven van een aalmoes is daar een voorbeeld van. Bij de schijnheiligen weet de linkerhand echt wel wat de rechterhand doet. Hij doet het toch met opzet om er door geprezen te worden?! De linkerhand staat dus gelijk met het genoegen, dat een mens schept in de lofprijzing. Zo moet het bij u niet zijn! De rechterhand staat dan voor de bedoeling om de goddelijke geboden te vervullen. Zo moet het bij u wel zijn!

“Opdat uw aalmoes in het verborgene gebeurt.” (Matth.6, 4). Het verborgene, dat is het onzichtbare, het geweten. Velen geven uitwendig iets, maar niet van binnen uit: dat zijn mensen die uit gunstbejag of om iets anders van tijdelijke aard de schijn van barmhartigheid willen hooghouden. Zo werkt bij hen alleen de linkerhand!

Zo is het ook met het bidden. Het moet in het verborgene gebeuren! “Wanneer u bidt”, zegt de Heer, “wees dan niet als de schijnheiligen; zij staan graag in de synagogen en op de hoeken van de straten te bidden, om op te vallen bij de mensen” (Matth.6,5). Ook hier is het niet verkeerd op te vallen bij de mensen, maar het is verkeerd uw gebeden te verrichten met de bedoeling om op te vallen bij de mensen. En het is overbodig steeds maar weer hetzelfde te zeggen, omdat men voortaan maar één regel hoeft te onthouden, “Maar als u bidt, ga dan uw binnenkamer in” (Matth,6, 6). Wat is die binnenkamer anders dan het hart? “Doe dan de deur dicht en bid tot uw Vader in het verborgene”. De binnenkamer moet gesloten worden, anders dringt de buitenwereld naar binnen en wordt het weer een warboel. “En uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u lonen”.

Hoe moeten we dan bidden? “Gebruik bij het bidden geen omhaal van woorden zoals de heidenen, want die menen dat ze vanwege hun talrijke woorden verhoord zullen worden” (Matth.6, 7). Bidden is geen schouwspel! Dat is ook helemaal niet nodig, want “uw Vader weet wat u nodig hebt, voordat u het Hem vraagt”. Geen overvloed van woorden, maar daden! Een toegewijd hart, een aandachtige geest, een zuivere liefde en oprechte genegenheid, dat wil God van ons hebben. Waarom is dan nog een gebed nodig? Omdat het ons hart zuivert, verheldert en verruimt. Het gebed is nodig, omdat wij God zo gauw vergeten in ons leven. Bij het gebed keert het hart zich tot de Heer, Die altijd bereid is om te geven. Maar wij moeten wel openstaan voor wat Hij geeft! Daarom moeten wij bidden.

Advent betekent verwachting

Ach, het gebed en de kerkdienst gaan nog wel door, hoewel…velen doen er niet meer aan. Het geloof is vaak als een nachtkaars, die bijna is opgebrand, net als bij Zacharias. Het leven is dikwijls ook zo hard, dat je alle geloof en hoop zou verliezen. Natuurlijk, je gaat nog wel Kerstfeest vieren, gewoonte getrouw, net als Zacharias zijn dienst vervult in de tempel. Maar of het iets aan je leven veranderen zal?

Zacharias en Elisabeth waren hun hele leven in verwachting geweest. Elke keer weer was er de vraag in hun ogen: “Zal ’t dit jaar komen, het kind? Zullen we eindelijk vader en moeder worden?”

Kinderloosheid is voor veel mensen een groot verdriet, waaraan door mensen met kinderen maar al te gemakkelijk voorbij gegaan wordt. Voor Zacharias en Elisabeth betekende het ook nog een onzekere toekomst. Want wie zal er nu voor hen zorgen op de oude dag? Het is een leven vol onvervuld verlangen. Maar zij waren er niet door verbitterd geraakt, en de kwetsende meewarigheid van familie en buren had hun levens niet verstard. Er was zelfs nog een gebed in hun hart gebleven.

En toen was daar opeens die engel bij Zacharias, toen hij als priester dienst deed in de tempel. “Wees niet bevreesd, want uw gebed is verhoord. Elisabeth, uw vrouw, is in blijde verwachting”. In hun oude bijna uitgebluste leven slaat deze boodschap als een bom in. We kunnen dat zo goed begrijpen. Ook de reactie van Zacharias: “Hoe kan dat nou? Ik ben al zo oud en mijn vrouw is ver op haar dagen”. We begrijpen dat wel. Toch, het was beter geweest, als hij maar niets gezegd had. Een mens spreekt vaak voor zijn beurt. Hadden we soms maar een slot op onze mond! In onze opvliegendheid zeggen we gauw te veel. Zeker tegenover God moest een mens er liever het zwijgen toe doen! Maar dat doet die mens niet, integendeel. Hij moet altijd z’n woordje doen. Zacharias ook. En daarom legt de Here God hem het zwijgen op. Hij is met stomheid geslagen.

Een rake typering ook voor uw en mijn geloofshouding. Ach, het gebed en de kerkdienst gaan nog wel door, hoewel…velen doen er niet meer aan. Het geloof is vaak als een nachtkaars, die bijna is opgebrand, net als bij Zacharias. Het leven is dikwijls ook zo hard, dat je alle geloof en hoop zou verliezen. Natuurlijk, je gaat nog wel Kerstfeest vieren, gewoonte getrouw, net als Zacharias zijn dienst vervult in de tempel. Maar of het iets aan je leven veranderen zal? Wat zou er immers nog te verwachten zijn?

Wie zo denkt, wordt met verstarring geslagen, die moet maar eens een poosje stom zijn! Een zinvol vonnis, een bevestiging van wat er eigenlijk al van binnen in ons is. Of eigenlijk: van wat er daar niet is! Onze geblokkeerdheid, onze hopeloosheid staat ons geloven en verwachten in de weg. Zo is er een grote stomheid over de mens van vandaag gekomen, zou ’t niet? Je merkt het overal rondom je heen.

Voor Zacharias werd het een zinvolle voorbereidingstijd op de geboorte van hun kind. Een tijd van bezinning, van beproeving ook, een tijd van inkeer, opnieuw hopen en verwachten. Hij moest weer ontdekken, dat God met hem is. Immanuël, God-met-ons. En dus is daar opeens die engel. Hij zegt, ook tot ons:“Wees nu eens een beetje stil en luister naar mij, houdt even jullie mond!”.
Gez.323: “God is in ons midden, laat nu alles zwijgen, alles in ons voor Hem neigen”.

En als ’t zwijgen voorbij is, komt het spreken, honderd uit. Zacharias mag instemmen met het koor der engelen om God de lof toe te zingen. Na ons zwijgen mogen ook wij het uitzingen, de komende weken, getuigenis van het vernieuwde weten: “U is heden de Heiland geboren, uw Zaligmaker !”

Amen.

Willem

Willem kijkt me aan, onafgebroken. ‘Ga weg’, roep ik, ‘zo kan ik nooit spiritueel schrijven.’ Hij krijgt een duw, verliest zijn evenwicht, duikt naar beneden maar weet zijn val te breken en keurig op de poten terecht te komen. Ik zucht en maak een kop koffie. Nadenkend kijk ik naar buiten. Stille groenheid, zachte regen. Meditatief weer.

Vandaag tik ik mijn column beneden aan de grote huiskamertafel. Willem zit  naast me en volgt alles met zijn prachtige amandelvormige ogen. Van opzij gezien zijn dat net kleine bolletjes glas, zwemend naar teer groen. Willem is onze kat. Hij is rood met slechts een witte veeg op de onderbuik. Roerloos volgt hij mijn bewegingen en schuift steeds dichter naar me toe. Ik houd van Willem, hij kan heel aandoenlijk zijn. Dan maakt hij zijn voorpoten zo lang mogelijk, vlijt zijn lijf tegen het mijne, duwt zijn kop tegen mijn gezicht in een klein moment. Willem begrijpt niet waar ik mee bezig ben. Hij kijkt naar het snel op en neer gaan van mijn vingers, schuift weer dichterbij… En dan, een sprong naar het toetsenbord. Willem krijgt een duw en gaat beledigd achter de plant zitten, die op tafel staat. Rust. Niet lang. Geritsel. Willem probeert met een poot het bloemenkaartje uit de aarde te kloppen. Ik kijk toe. Jawel, het lukt, Galathea staat er op. Willem krijgt een tik, het kaartje wordt opnieuw in de aarde gestoken. Hoeveel zinnen heb ik nu eigenlijk getikt? Even lijkt het rustig. Dan zie ik opeens boven het scherm een kattenkop uitsteken. Hij kijkt me aan, onafgebroken. ‘Ga weg’, roep ik, ‘zo kan ik nooit spiritueel schrijven.’ Hij krijgt een duw, verliest zijn evenwicht, duikt naar beneden maar weet zijn val te breken en keurig op de poten terecht te komen. Ik zucht en maak een kop koffie. Nadenkend kijk ik naar buiten. Stille groenheid, zachte regen. Meditatief weer. Willem schuurt langs mijn benen en dat betekent dat mijn kleding vol met kattenhaar zit. ‘Houd op’, roep ik nijdig, ‘en vermaak je nu eens alleen.’ Ik zwaai met een potlood naar zijn kop. Maar van een potlood wordt Willem altijd opgewonden. Hij bijt links en rechts, de snorharen staan stijf in alle richtingen. ‘Ik breng je terug naar het asiel’, bries ik, ‘je wordt met de dag brutaler.’ En dan gebeurt waar ik al bang voor was, de beker met koffie valt om, een bruine rivier zoekt langzaam een weg. We rennen allebei, Willem naar een veilige plek onder de bank, ik naar de keuken voor een doek…

Aly Brug

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Zoekt de Here en leeft

Van ons wordt gevraagd alleen op het kompas van de Heer te gaan varen. Je moet je zelf in de waagschaal stellen en uit handen geven. “Zoekt de Heer, leeft!”

Amos 5, 6

Doopdienst.

Vanmorgen willen we het Doopevangelie horen uit de oude prediking van de profeet Amos. Hij geeft daarin precies aan, denk ik, waar het bij de Doop op aan komt. Het gaat om het nieuwe leven. De nieuwe mens moet opstaan en de oude mens zeggen we vaarwel. Het was nodig, dat de mensen toen dat hoorden en het is nog nodig dat de mensen vandaag het horen. Want er is wel wat mis met die mensen! In de tijd van Amos waren ze nogal met zichzelf ingenomen. Ze dachten, dat ze ’t helemaal gemaakt hadden. We hebben toch een God en schitterende heiligdommen in Bethel en Gilgal en Beërseba? En niet te vergeten: de prachtige tempel in Jeruzalem! We offeren toch iedere dag en zingen daarbij onze mooie liederen tot eer van God? Wat wil je nog meer? Wat zou God nog meer willen?

God wil meer. Hij zegt: Zoekt Mij en leeft! Blijkbaar is al dat godsdienstige gedoe van de Israëlieten niet genoeg om echt te leven, om echt bij God te zijn. Want dat is duidelijk: leven is “bij God zijn”. Je leeft dan pas echt, als je bij God bent. “Zoekt de Here en lééft!” Het zoeken van de Here is het leven al zelf. Anders gaat het niet. Je kunt God niet buiten beschouwing laten in je leven. Deden ze dat dan, de Israëlieten? Ze gingen toch trouw naar de “kerk”. Ze bezochten de heiligdommen in Bethel, Gilgal en Beërseba. Ze herinnerden zich de geweldige geschiedenis van God en Zijn volk. In Bethel heeft Abraham het eerste altaar gebouwd in het van God geschonken land. In Beërseba bouwde Abraham opnieuw een altaar, omdat de Here hem daar verschenen was. En in Gilgal is het volk Israël het beloofde land binnen gekomen, nadat het Jericho had verslagen. Jozua heeft daar toen de man Gods ontmoet en een altaar gebouwd. Dus zijn het plaatsen met een oeroude traditie. Toch ziet Amos in die oude heiligdommen niet de plaats waar God echt gezocht en gevonden wordt. Daar is niet God te vinden, te midden van al het gedoe van offers, liederen en feesten. Nee, daar zijn vreemde goden. God spuugt er op en zegt: “Ik veracht uw feesten en kan uw samenkomsten niet luchten. Doe van Mij weg het getier van uw liederen, het getokkel van uw harpen wil Ik niet horen. Maar laat het recht als water golven en gerechtigheid als een immer vloeiende beek”. Wat nou? Is het dan niet goed om naar de “kerk” te gaan. Je kind te laten dopen, mooie psalmen en gezangen en praise-liederen te zingen? Ja, als het te maken heeft met “leven voor God”, “Hem zoeken en niet je zelf”, “het recht als water laten golven en gerechtigheid als een vloeiende beek”. En daaraan mankeerde het in Israël en ook bij ons. Israël was trots op zijn heiligdommen, een nationale trots, zoals wij ook trots zijn op onze oude kerken. En zij dachten: als wij de godsdienst daar maar goed in ere houden, dan komt het voor mekaar, dan komen we beslist in de hemel! Maar de eer, die zij gaven aan hun heiligdommen gold meer henzelf dan God. Herkent u deze melodie? Fascadegeloof wordt dit wel eens genoemd. “Kijk toch eens, hoe goed ik ben en wat ik allemaal doe!” Maar ondertussen kunnen de armen stikken en de noodlijdenden van ellende omkomen.

In de volgende verzen, vanaf vers 14, zegt de profeet hetzelfde: “Zoekt het goede en niet het kwade, opdat gij leeft en aldus de Here, de God der heerscharen, met u zij. Haat het kwade en hebt het goede lief, en houdt het recht hoog in de poort”. Ja, God is wel te zoeken, maar niet zoals het volk het doet en daar waar het volk Hem zoekt. Want over alle menselijke trots staat nog steeds Gods oordeel. Het zoeken van God mag niet vastzitten aan gebouwen en traditionele plaatsen, allemaal mensenwerk. De God, Die wij moeten zoeken, is de vrije God, de God Die Zich onttrekt aan het menselijke ingrijpen, de God Die leven schept uit het niets. Hanna zei het eens in haar loflied zo: “de God, Die doodt en doet herleven. Die naar het dodenrijk doet neerdalen en daaruit doet opkomen” (1 Samuël 2). Of zoals Paulus het verwoordde in Romeinen 4 vers 17: “Doe de doden levend maakt en het niet zijnde tot aanzijn roept”. Het is de God, Die Israël verkiest zonder enig andere voorwaarde dan alleen Zijn eigen liefde. Het is de Vader van Jezus Christus, Wiens kruis het oordeel is over alle menselijke vormen van religiositeit en vroomheid en wettelijkheid en Wiens opstanding het bewijs is van goddelijke macht. Het is deze God, Die we moeten zoeken, omdat Hij ons liefheeft en omdat wij zonder Hem niet kunnen leven. Ons leven wordt deze zoektocht! “Zoekt de Here en leeft!” De woorden staan in de gebiedende wijs: “Zoekt” en “leeft”. Leven is er alleen in het zoeken van de Heer, in de erkenning van Zijn heerschappij ook over je eigen leven, in navolging van Jezus Christus. Al het andere is dood, nietigheid, ijdelheid en het najagen van wind, zoals de Prediker het noemt. Het is in het beste geval slechts vegeteren, ook al lijkt het allemaal zo mooi, met die feestmaaltijden in Bethel en Gilgal en Beërseba. Wij hoeven wat dat betreft geen enkele hoop te koesteren. Gilgal voert onherroepelijk tot de galg, Bethel (huis van God) wordt tot Bet-awen (huis van teleurstelling, van nietigheid). Wie zich daarop verlaat, is verlaten. Wie hier leven zoekt, zal onherroepelijk de dood vinden. En dat is vandaag niet anders in onze kerken, met onze zogenaamde zekerheden, onze dogma’s en tradities, onze wetten en geboden. God zoeken wil in het woord van Amos zeggen, dat je niet langer je eigen theologische, confessionele, nationale en historische rechten behouden wilt. Deze bieden geen uitweg, alleen maar “de dood in de pot”. “Wie zijn leven liefheeft, die zal het verliezen” zegt de Heer in Johannes 12 vers 25.

Van ons wordt gevraagd alleen op het kompas van de Heer te gaan varen. Je moet je zelf in de waagschaal stellen en uit handen geven. “Zoekt de Heer, leeft!” Dat wordt vandaag ook het devies voor de dopelinge en haar ouders, voor ons allemaal!

De Doop wil ons vanmorgen betuigen, dat het waar is, wat Amos tot ons zegt. Want wie echt de Heer zoekt en Hem volgt in leven en sterven, die zal het ervaren, dat hij ook echt leven mag. De Doop wijst ons immers op Hem, die dood was en zie: Hij leeft! In de Doop reikt Hij ons Zijn leven aan. Gelukkig hoeven we niet meer te zoeken in Gilgal, Bethel en Beërseba, in Roomse of Protestantse kerken, Lutherse of Calvinistische dogma’s. Hij laat Zich vinden in Zijn Woord, in het teken van Zijn overgave aan het kruis voor verloren mensenkinderen: de Heilige Doop. Zoekt de Here, waar Hij Zich laat vinden: in de Doop. Daar is Hij helemaal, met al Zijn liefde en zorg voor ons, en met Zijn Zelfverloochening. “Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft…” In die Doop is God ook op zoek naar ons, hij buigt zich voorover naar ons neer. En wie zijn wij dan wel? Zondige mensen! Daarom: grijpt Hem vast, u allemaal! Voor u geldt de belofte en voor uw kinderen: “Zoekt en gij zult vinden!” We hoeven vanmorgen niet ver te zoeken, want de Heer laat Zich vinden, Zijn hart staat helemaal voor ons open, in de Doop. Wij mogen het Doopskleed dragen, dat is het nieuwe leven zelf. Luther zei eens: wat er ook met gebeuren zal, het deert me niet, want ik ben gedoopt, ik wandel in het kleed dat Hij mij gaf, het kleed van Zijn vergeving en verzoening. Het Doopskleed. Ook uw kleine wandelt straks in dat kleed. “Zoekt de Here en leeft!”

Wie Jezus’ kelk wil drinken
Zijn doop wil ondergaan,
Zal in de dood verzinken
En uit die dood opstaan.

Hij zal Zijn leven geven,
Hij maakt Zichzelf tot brood –
Hij sterft en anderen leven,
Hij overleeft de dood.

Gez.347, 7 en 8

Amen.

Augustinus VII – De wet

De gerechtigheid van hen die het Koninkrijk der hemelen zullen binnengaan, is dat zij niet zonder reden kwaad worden. Het geringste niet doden. En wie dat gebod opheft, zal de geringste worden genoemd in het Koninkrijk der hemelen. Volmaakt is degene, die niet alleen niet doodt, maar ook niet zonder reden kwaad wordt.

Augustinus geschilderd door Champaigne, 1660De Bergrede gaat verder. Jezus spreekt over vervolging en gerechtigheid. “Gelukkig bent u, als ze u uitschelden en vervolgen en valselijk van allerlei kwaad betichten vanwege Mij. Wees blij en juich, want in de hemel wacht u een rijke beloning”. (Matth.5, 12).

De bisschop haalt hier ook de woorden van Paulus uit Rom. 5 aan: “Wij roemen in de hoop op de heerlijkheid Gods. En niet alleen hierin,  wij roemen ook in de verdrukkingen , daar wij weten, dat de verdrukking volharding uitwerkt en de volharding beproefdheid en de beproefdheid hoop; en de hoop maakt niet beschaamd, omdat de liefde Gods in onze harten is uitgestort is door de Heilige Geest…” Wanneer de mensen u iets aandoen “vanwege Hem” gebeurt zo gemakkelijk. Er wordt zo gauw gezegd: “die schijnheilige…” Soms is dat ook waar! We moeten ons zelf daarop onderzoeken. Maar als we vals beschuldigd worden, wacht ons een beloning in de hemel. We moeten daar blij om zijn, zegt Jezus, want ons wacht een rijke beloning. Met hemel wordt Gods woonplaats bedoeld. Daar, waar gerechtigheid woont. Paulus zegt daarvan: “Ons vaderland is in de hemel” (Filipp.3, 20). Daarheen zijn we onderweg! We moeten dat ook laten zien, want -zegt Jezus- “Gij zijt het zout der aarde”. Het zout gaat verderf tegen, maar als het krachteloos wordt, deugt het nergens meer voor. Zo moeten jullie ook zijn: het geloof in andere mensen versterken en hun dwaling wegnemen.

“Gij zijt het licht der wereld”. De wereld, dat zijn de mensen die er in wonen. Om hen te verlichten zijn de apostelen gezonden. “Een stad kan niet verborgen blijven, als ze op een berg licht”. Met “berg” wordt Gods gerechtigheid bedoeld. “Men steekt een lamp niet aan om haar onder de korenmaat te zetten, maar men zet haar op de kandelaar”. Wat daarvan te denken? “Korenmaat” kan gezien worden als iets van de aarde, wat ons voedsel en gemak geeft. Dan zou Jezus woord kunnen betekenen, dat je de geestelijke dingen, de “dingen van Boven”, niet moet plaatsen onder de “dingen van beneden”. Wie het licht van Gods Woord met tijdelijke gemakken verduistert en afdekt, zet de lamp onder de korenmaat. Maar wie zijn lichaam ondergeschikt maakt aan de dienst van God, zet het licht op de kandelaar. Dat betekent echter niet, dat het lichaam niets is. Integendeel, het lichaam werkt mee met de Geest. Paulus zegt het zo: “Ik ben geen bokser, die in de lucht slaat. Ik hard mijzelf en houd mij onder strikte tucht om niet na voor anderen te hebben gepreekt, zelf te worden verworpen” (1 Kor.9, 26-27).

“En dan schijnt ze voor allen in huis. Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat ze uw goede werken zien en uw Vader in de hemel verheerlijken” (Matth.5, 16). De mensen moeten niet alleen uw goede werken zien, want dat kan leiden tot eigenroem, maar zij moeten God daarom ook verheerlijken. Alles wat wij doen, dient tot eer van God te zijn. Dat laat het Evangelie ons ook zien. Bijvoorbeeld bij de genezing van de lamme, waar staat dat de menigte verbaasd was over Zijn macht “en ze verheerlijkten God, Die zo’n grote macht aan mensen gaf” (Matth.9, 8).

Nu gaat Jezus spreken over de Wet. “Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen.” Dat kan betekenen, dat aangevuld wordt wat nog aan de wet ontbreekt, maar ook wordt volbracht wat de Wet inhoudt. Op zich is de Wet al goed, zelfs volmaakt. Zegt Jezus niet: “Ik verzeker u, eer hemel en aarde vergaan. Er zal er niet één tittel of jota van de Wet afgaan voordat alles is volbracht.” De jota is de kleinste letter, alleen maar een streepje, en de titel is maar een stipje daar bovenop. De Wet is helemaal volmaakt! Daar moeten we dus niet aankomen. “Wie namelijk één van de geringste geboden opheft en dat de mensen leert, zal de geringste worden genoemd in het Koninkrijk der hemelen.” Het omgekeerde is ook waar: wie ze onderhoudt en dat leert, zal groot worden genoemd in het Koninkrijk der hemelen.

“Want Ik zeg u, indien uw gerechtigheid niet meer betekent dan die van de schriftgeleerden en farizeeën, zult u het Koninkrijk der hemelen zeker niet binnengaan” (Matth.5, 20). Denk niet dat de geboden van de Schriftgeleerden al genoeg zijn! Die zijn normaal, meer niet. Maar de geboden, die Ik u geven zal… daar moet je naar luisteren! Welke dat zijn? “Dat uw gerechtigheid meer betekent dan die van de schriftgeleerden en farizeeën. Als die niet meer betekent, zult u het Koninkrijk der hemelen zeker niet binnengaan. Wie dus de geringste geboden opheft en dat leert, zal de geringste worden genoemd in het Koninkrijk der hemelen”. De gerechtigheid van de farizeeën is dat ze niet doden. De gerechtigheid van hen die het Koninkrijk der hemelen zullen binnengaan, is dat zij niet zonder reden kwaad worden. Het geringste niet doden. En wie dat gebod opheft, zal de geringste worden genoemd in het Koninkrijk der hemelen. Volmaakt is degene, die niet alleen niet doodt, maar ook niet zonder reden kwaad wordt.

“U hebt gehoord, dat tot de ouden is gezegd: U zult niet doden. Wie doodt, zal uitgeleverd worden aan het gerecht. Maar Ik zeg u: ieder die zonder reden kwaad wordt op zijn broeder, zal worden uitgeleverd worden aan het gerecht. Wie “raka” zegt tegen zijn broeder, zal worden uitgeleverd aan de raad. En wie “domkop” zegt, zal worden uitgeleverd aan het hellevuur”. Daar zit een opgaande, of moeten we zeggen: afgaande, lijn in van gerecht naar raad naar hellevuur. We weten niet precies wat “raka” betekent. Sommigen denken, dat het uit het Grieks komt, van “rhakos”, dat “in lompen gehuld” betekent, of -zoals wij wel eens zeggen- lomperik. Het kan ook gewoon een krachtterm geweest, zijn, zoals wij die ook wel horen op het voetbalveld; een kreet van ergernis of woede. In ieder geval: het gaat van kwaad tot erger, de zonden nemen toe. Ook de straf. Bij het gerecht kun je je nog verdedigen. Bij de raad overleggen de rechters over de strafmaat, die voltrokken gaat worden. Bij het hellevuur staat de straf al onherroepelijk vast. Dit alles gebeurt, als je uitgaat van de gerechtigheid van de farizeeën. Bij de farizeeën wordt een moordzaak door mensen onderling behandeld. Maar bij de “grotere gerechtigheid”, waar Jezus over spreekt, wordt alles aan het goddelijke gerecht overgelaten: daar is het einde van de veroordeelden het hellevuur.

Lieveheersbeestje

 ‘Voel je wel eens verwijt naar God?’, vraag ik. Met klare open ogen zegt hij: ‘Nooit!’ Er valt een stilte, die ik verbreek door te zeggen: ‘Ik voel wel eens verwijt. Zoals afgelopen zondagmorgen, toen onze kat een duif te pakken had. Dan begint alles in mij te protesteren en zeg ik ‘Lieve God, waarom hebt U dat zo bedacht?’ Broeder Wiro zegt bedachtzaam: ‘Het is de natuur’, en neemt een slok thee.

Over mijn toetsenbord kruipt een lieveheersbeestje. Ik zie het diertje pas als het voorzichtig van de letter ‘P’ de overstap probeert te maken naar de letter ‘O’. Onverwacht buigt hij af naar de letter ‘L’, daarvoor moet hij van rij veranderen.

Hij raakt in de war, terwijl toch de ‘L’ staat voor mooie hoedanigheden, zoals lieven en loven; het woord luieren laat ik buiten beschouwing. Het schild is helderrood, de zeven zwarte stippen ontbreken niet. Met dat getal wordt de minuscule roodrok opeens een beetje heilig. Het lieveheersbeestje kruipt gestaag door, klimt en daalt over de letters en verandert voortdurend van richting. Hij heeft voelsprieten en vleugels, maar heeft ook een hartje en longen en hoe staat het met de darmen? Ik snel naar beneden, grijp een uitgebreid dierenboek uit de kast en vlieg weer naar boven. Gelukkig, het is er nog. Veel wijzer word ik niet. Over organen wordt niet gerept. Wel staat te lezen dat het bij de keverfamilie hoort en dat het leeft van bladluizen. Een schepping, ingenieus bedacht door de Schepper.

Opeens dwarrelt een ander beeld omhoog. Broeder Wiro en ik zitten in de ontvangkamer van het klooster. De regen gutst langs de kleine boogvensters, naast de brandende kaars staat een pot hete thee. ‘Voel je wel eens verwijt naar God?’, vraag ik hem. Met klare open ogen zegt hij: ‘Nooit!’ Er valt een stilte, die ik verbreek door te zeggen: ‘Ik voel wel eens verwijt. Zoals afgelopen zondagmorgen, toen onze kat een duif te pakken had. Dan begint alles in mij te protesteren en zeg ik ‘Lieve God, waarom hebt U dat zo bedacht?’ Broeder Wiro zegt bedachtzaam: ‘Het is de natuur’, en neemt een slok thee. ‘Maar juist het vredig samengaan van dieren is zo fascinerend.’, houd ik aan, ‘denk eens aan de ark van Noach.’ ‘Je moet dit gegeven aanvaarden’, zegt hij met nadruk.

Het lieveheersbeestje is uitgekeken op het toetsenbord. Ik neem een memovelletje, laat het overstappen en breng het voorzichtig naar de tuin, waar het wegschiet tussen de grassprieten.

Maar heeft het nu ook een hartje en longen en hoe zit het met het darmkanaal?

Aly Brug

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Volg Mij

Het is niet leuk, wanneer anderen je links laten liggen. Jezus zegt heel eenvoudig: waar maken jullie je druk om? Wie niet tegen je is, is vóór je!

Lukas 9, 59a

Het lijkt zo gemakkelijk de woorden van Jezus te gehoorzamen: “Volg Mij”. Het zijn twee simpele woorden, die we vaak genoeg horen. Maar als Jezus die woorden spreekt, is het toch niet zo gemakkelijk om daar gehoor aan te geven. Want als voorwaarde voor het volgen van Hem heeft Hij het offer gesteld. Als je Jezus wil volgen, dan moet je rekenen met risico’s, die je gaat lopen. Het gaat je heel wat kosten, in tijd, in geld, in lichamelijke en geestelijke inspanning. Zonder offers te brengen kun je Jezus niet volgen. Jezus Zelf heeft het in het Mattheüs evangelie zó gezegd: “Wie achter Mij wil komen verloochene zichzelf, neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij. Want ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar een ieder, die zijn leven verloren heeft om Mijnentwil, die zal het behouden.”

Het volgen van Jezus is dus blijkbaar een levenskwestie, waarbij het offer en het zich zelf verloochenen centraal staat. Misschien denkt u: ja maar, dat is toch in elke godsdienst zo? Niets bijzonders, alle godsdiensten kennen offers. Ook het Jodendom had ze. Ja, dat is zo, maar daar gaat het toch niet om. Jezus bedoelt niet, dat je offers brengt, zoals een lammetje of een duif, maar dat je jezelf offert. En dat is toch wel iets heel anders! Het offer van jezelf, zoals Jezus dat ook zelf heeft volbracht, dat vraagt Hij van ons. In plaats van het altaar en de tempel is voor ons het kruis gekomen. Je leven behouden door het te verliezen! Geen gemakkelijke weg! Je wilt nu een keer als mens niet graag iets verliezen, laat staan je zelf! Ook Jezus’ volgelingen hadden daar moeite mee, geloof maar gerust. In onze Schriftlezing uit Lukas 9 komen we verschillende figuren tegen, ieder met hun eigen reactie. De Bijbel laat ons daarmee zien, wat het volgen van Jezus te weeg brengt in ons leven. We zouden die mensen in 4 groepen kunnen verdelen: de opscheppers, de onverdraagzamen, de wraakzuchtigen en de besluitelozen.

Eerst de onverdraagzamen. Onder de discipelen kwam de vraag op, wie van hen de beste was. Een echt menselijke vraag. Jezus weet, dat we allemaal meer willen zijn dan een ander, en daarom neemt Hij een kind en plaatst het naast Zich en zegt: “Een ieder, die dit kind ontvangt in Mijn naam, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft. Wat wie onder u allen de minste is, die is groot.” Een raak antwoord! Wie zich niet schaamt heel klein te zijn, die is groot. Al het kleine moet ons ter harte gaan. Al het zwakke, het noodlijdende, waar de wereld vol van is, daar moeten we aandacht voor hebben! Dat is al het eerste offer, wat we moeten brengen. Al dat kleine in de wereld vraagt Jezus ons op te nemen in ons leven, in ons meeleven, in ons hart, in onze gebeden, en wie dit doet, ontvangt Jezus Zelf. Dit doet me denken aan een schilderij, waarover ik eens gelezen heb. Daarop stonden verschillende personen afgebeeld, je zou kunnen zeggen: het uitschot van de wereld. Ik zag een blinde, iemand in lompen, iemand op krukken, bedekt met wonden, verschillende boeventronies. Maar te midden van die figuren kun je opeens de vage omtrekken ontdekken van een andere figuur, met wonderlijk zachte trekken in zijn gezicht en met een kruis op zijn rug, Jezus Christus, Die Zich te midden van de nood in de wereld ophoudt. Als we Hem volgen willen, zullen we ook daar moeten gaan staan: midden in de nood van de wereld. Dan zal het ons niet kunnen schelen of we klein zijn of groot.

Maar Johannes is met dit antwoord van Jezus niet tevreden. Hij zegt: “Wij hebben iemand in Uw Naam boze geesten zien uitdrijven en wij wilden het hem beletten, omdat hij niet met ons U volgt.” En Jezus zei tot hem: “Belet het niet, want wie niet tegen u is, is vóór u.” Een echt menselijke situatie. We zien het overal om ons heen: in de politiek, in de kerk en in ons persoonlijke leven. Het is plezierig als een soort voortrekker te fungeren, zodat anderen je gaan volgen. En het is niet leuk, wanneer anderen je links laten liggen. Jezus zegt heel eenvoudig: waar maken jullie je druk om? Wie niet tegen je is, is vóór je! Wat is er tegen dit woord van Jezus vaak gezondigd! Ook in de kerken. Het gaat altijd maar weer om vóór en tegen. Hoeveel kerkscheuringen zijn daaruit niet ontstaan? In de politiek is het al niet anders. Dagelijks worden we daarmee geconfronteerd. Wat is het toch moeilijk om die vóórs en tegens nou eens te vergeten en verdraagzaam met elkaar om te gaan!

Naast de opscheppers en onverdraagzamen staan in ons tekstwoord de wraakzuchtigen. Jezus gaat op weg naar Jeruzalem en onderweg komt Hij in een Samaritaans dorp. Hij stuurt mensen vooruit om voor Hem al vast onderdak te bespreken. Maar de Samaritanen nemen Hem niet op, omdat zij hoorden dat Hij op weg was naar Jeruzalem. En dat viel verkeerd, want de Samaritanen lagen overhoop met de Joden. Nee, met Jeruzalem moesten ze niets hebben! Jezus moest Zelf maar zorgen, hoe Hij daar kwam! Jakobus en Johannes waren woest. Was me dat een manier om hun Meester te behandelen? Dat pikten ze niet! Zij zeggen tegen Jezus: “Heer, wilt U dat we zeggen, dat vuur van de hemel zal neerdalen om hen te verteren?” Waarschijnlijk hebben ze daarbij gedacht aan de profeet Elia, die zo de Baälpriesters had vernietigd. Ze zien het al voor zich: die smerige Samaritanen te midden van het vuur. Natuurlijk, ze doen het voor de Heer, ze willen de belediging aan Zijn adres goedmaken. Maar toch… Jezus had ze wel door en daarom bestraft Hij hen, alle goede bedoelingen ten spijt. Hoe kon Hij ook anders? Hij, Die onderweg was naar Jeruzalem om daar het kruis op Zich te nemen en voor de zonden van heel de wereld te gaan boeten. Nee, het zou niet goed zijn de Samaritanen hun eigen straf te laten dragen, al zou het ook hun verdiende loon geweest zijn.

Wraakzucht, onder het mom van schone schijn, het is goed om daar ook bij je zelf eens op te letten! Met schijn alleen kom je er niet, zeker niet bij Jezus. Hem volgen betekent om met Paulus te spreken: “Laat niet het kwade overwinnen, maar overwin het kwade door het goede!” En dat goede is: de liefde.

Dan trekt Jezus naar een ander dorp en onderweg komt Hij weer andere mensen tegen. Een van hen herkent Jezus en zegt: “Ik zal U volgen, waar Gij ook heen gaat.” Maar Jezus zegt tot hem: “De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen.” Hier zegt Jezus ook tot ons, hoe moeilijk het is Hem te volgen. Het kost je de rust en je plaats, je hebt geen echt thuis meer, je blijft voortdurend onderweg, altijd bezig, zorgend, vol strijd ook met anderen en met je zelf, tweestrijd  Je bent een avonturier, een zwerver, zoals Abraham was en Mozes en Jezus Zelf en Paulus en Luther en al die andere volgelingen van de Heer. Zouden we zo’n mens kunnen en willen worden?  Dat is heel bedenkelijk. De meeste mensen houden van gemak en rust en hebben een hekel aan moeilijkheden. Hadden we maar een vonkje van dat Heilige Vuur, dat in Jezus is! Werden we maar eens enthousiast zoals Hij. Kwamen we met z’n allen maar eens in beweging! Wat zou er dan een andere wereld ontstaan! Dan zou het niet meer uitmaken, of je een klein holletje hebt of een grote villa. De hele wereld staat immers dan voor je open, ja hemel en aarde, want dan ben je een kind van God.

Jezus trekt verder, komt iemand tegen en zegt tot hem: “volg mij”. Maar die man is wel een beetje beduusd en antwoordt: “Sta me toe eerst mijn vader te begraven”. Maar Jezus vindt dit niet goed. Hij zegt: “Laat de doden hun doden begraven, maar ga heen en verkondig het Evangelie van God.” Een dergelijke discussie ontstaat ook verderop, bij de derde ontmoeting, op reis naar Jeruzalem. De persoon in kwestie wil eerst afscheid nemen van zijn familie. Maar dan zegt Jezus tot hem: “Niemand die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar dat wat achter hem ligt is geschikt voor het Koninkrijk van God.” Deze laatste twee mensen willen Jezus wel volgen, maar zij stellen eerst hun voorwaarden. Dat is hun grote fout. Jezus vraagt absolute gehoorzaamheid en volgzaamheid zonder enig voorbehoud. Misschien dachten die mensen daarmee wel slim gehandeld te hebben. Ze hielden daarmee immers nog een slag om de arm, ze konden nog even hun eigen hang gaan. Laten we bij ons zelf nagaan, hoe vaak wij ons ook aan zulke praktijken schuldig maken. Mensen zijn in dat opzicht erg geraffineerd. Komt er iemand met een collecte, wordt gauw gezegd: wat jammer, we hebben al gegeven, of: ik heb al overgemaakt. Maar Jezus heeft onze smoesjes door! Als Hij zegt: “Volg Mij!”, dan hebben we maar te volgen! Niet: eerst dit en dan dat… Maar: direct en van harte! Stelt u zich eens voor, dat de Heer dat ook bij Zich Zelf gedacht had, toen Hij voor ons de dood in moest? Stel je voor, dat Hij zo over ons zou denken: “Och, laat ze maar, laat ze maar in eigen sop omkomen…” Stel je eens voor, wat een ramp zou dat betekenen. Denkt u ook niet, dat het Jezus veel moeite en pijn gekost heeft, toen Hij Zijn goddelijke opdracht moest vervullen? Hij moest van Zijn familie weg en werd een zwerver, een profeet, in eigen stad niet geëerd, verguisd, en door Zijn familie niet begrepen. Begrijpt u, wat dat voor Hem betekend moet hebben? Maar Jezus wist, dat hij het moest doen om zo de goddelijke opdracht te vervullen. Hij wist dat het Gods wil was, en daarom keek Hij niet achterom. Hij hield geen rekening met Zijn familie en andere mensen. Hij keek alleen maar vooruit, naar het doel, waarheen God Hem riep.

Kijk, zo moet het ook met ons zijn. In dit opzicht is er geen verschil tussen Jezus en ons. Als God roept hebben we maar te gehoorzamen en te volgen, zonder omkijken. Het verleden is dan afgedaan. Als we toch omkijken en om ons heen kijken, dan zijn we niet geschikt voor het Koninkrijk van God. Zo zegt Jezus het. Dan gaat onze “ploeg” scheve sporen trekken. Dan vergaat het ons net als die buschauffeur in Zwitserland, die zich liet afleiden en met bus en al in een ravijn stortte. De chauffeur droeg verantwoordelijkheid voor de inzittenden. Zo zijn ook wij verantwoordelijk voor een groep mensen om ons heen, je gezin en familie, vrienden en collega’s. Blijf daarom staan op je post en versaag niet! En als Jezus bij geval bij jou voorbijkomt, volg Hem dan, in dankbaarheid, niet omdat je meer bent dan een ander, maar omdat Hij meer is dan wij: de Heiland, wiens vrede alle verstand te boven gaat.

Amen.

Augustinus VI – De bergrede

Bij elke trede op de weg naar de volmaaktheid horen we van een passende beloning. Het Koninkrijk der hemelen wordt aan de armen van geest toegezegd. Aan de zachtmoedigen wordt een erfenis geschonken: het land. De bedroefden ontvangen troost. Zij die hongeren en dorsten ontvangen verzadiging, de barmhartigen barmhartigheid, en die zuiver van hart zijn zullen God zien. En tenslotte de vredestichters, zij zullen kinderen van God genoemd worden, omdat zij volmaakt zijn naar het beeld van God.

Onbekend schilderijAugustinus had net als iedere geestelijke vandaag in zijn werk veel te maken met ethische en zedelijke kwesties. Hij kreeg daarvoor veel inspiratie uit de Bergrede, de woorden van Jezus zoals die opgetekend staan in Matteüs 5 t/m 7. Hij schreef er een boek over: “De sermone Domini in monte”. Onlangs is hiervan een nieuwe vertaling verschenen: “Het huis op de rots”, verzorgd door Leo Wenneker en Hans van Reisen. Waar ik in de loop van mijn beschrijving Augustinus citeer is dit uit dit werk.

Jezus wilde in die “toespraak” vanaf een berg de mensen bij brengen hoe ze moesten leven. De Heer zegt immers: “Ieder, die deze woorden van Mij hoort en doet wat Ik zeg, zal Ik vergelijken met een verstandig man die zijn huis bouwde op de rots. De regen viel neer, de bergstromen kwamen omlaag, de wind stak op en ze sloegen tegen dat huis, en het stortte niet in, want het was op de rots gegrondvest. En ieder, die deze woorden van Mij hoort, en ze niet doet, zal Ik vergelijken met een domme man die zijn huis bouwde op zand. De regen viel neer, de bergstromen kwamen omlaag, de wind stak op en ze sloegen tegen dat huis, en het stortte in: het werd één grote ruïne”.

Jezus houdt de toespraak op een berg. Dat is betekenisvol, want in het geloof van toen had de berg met God te maken. Wij kennen dat gevoel ook wel. Als je wel eens hoog op een berg hebt gestaan, in Oostenrijk of Zwitserland, waan je je dichter bij de hemel. Ik heb dat tenminste wel, en daarom ga ik zo graag met de vakantie naar de Alpen. “Uw gerechtigheid is als de bergen van God”, zegt de Psalmdichter in Psalm 36 (vers7).

De Bergrede begint met de Zaligsprekingen. Jezus zegt:

“Gelukkig, die arm van geest zijn, want hun behoort het Koninkrijk der hemelen”. Het tegenovergestelde van “arm van geest” ziet Augustinus in de mensen, die trots zijn. Zij staan bol door de wind(=geest), opgeblazen, verwaand. Met de armen van geest worden dus zij bedoeld, die nederig en godvrezend zijn. Alle geluk begint met wijsheid, en dat is ontzag voor de Heer. Dat moet een les zijn voor alle hoogmoedigen!

“Gelukkig die zachtmoedig zijn, want zij zullen het land beërven”. Voor “het land” gaat Augustinus uit van Psalm 142 vers 6: “In het land der levenden bent U mijn hoop en mijn erfdeel”. Het is het land, waar God vrede geeft en rust. De zachtmoedigen komen in dat land, omdat zij geen ruzie maken en geen weerstand bieden aan het kwade, maar het kwade overwinnen door het goede.

“Gelukkig die verdriet hebben, want zij zullen worden getroost”. Het zijn de rouwenden, die geen vreugde meer kennen. Maar wat zij op aarde verliezen winnen ze in de hemel. Zij zullen worden getroost door de Heilige Geest Zo genieten zij, die de tijdelijke blijdschap verliezen, de eeuwige blijdschap.

“Gelukkig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden”. Zij, die altijd op zoek zijn naar het goede, wat recht is voor God, zij zullen gevoed worden. Met het voedsel, waarvan Jezus Zelf zegt: “Mijn voedsel is dat Ik de wil doe van Mijn Vader”(Joh.4, 34).

“Gelukkig die barmhartig zijn, want zij zullen barmhartigheid ondervinden”. Als je iemand in nood, die ongelukkig is, te hulp schiet, dan zal ook jij, als je in nood komt, geholpen worden.

“Gelukkig die zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien”. Een zuiver hart is een eenvoudig hart. En zoals we het licht om ons heen alleen kunnen zien met zuivere ogen, zo zien wij ook God alleen als het instrument zuiver is, waarmee Hij kan worden gezien, nl. het hart.

“Gelukkig die vrede brengen, want zij zullen kinderen van God genoemd worden”.  Kinderen lijken op hun vader! Zo zijn ook de vredestichters, want God is een God van vrede. Zij houden hun vleselijke begeerten in bedwang. Hun geest heerst over het zwakke vlees. De macht van het kwaad heeft geen vat op hen. En daarom kan Jezus ook nog zeggen: “Gelukkig die worden vervolgd vanwege de gerechtigheid, want hun behoort het Koninkrijk der hemelen. Gelukkig bent u, als ze u uitschelden en vervolgen”.

Augustinus ziet in de zeven zaligsprekingen een weg omhoog tot God. Het geluk begint bij de nederigheid. Vervolgens komt men tot de kennis van het Woord van God in de Schriften. Men moet zich dan zachtmoedig en toegewijd betonen. De derde trede is die van het inzicht na groot verlies. Op de vierde trede krijgt de mens het zwaar te verduren: honger en dorst naar de gerechtigheid. Dan is er een uitweg via de barmhartigheid. Om te komen tot het zien van God in een zuiver hart. Tenslotte, op de zevende trap, aanschouwt de mens de wijsheid zelf: de God, Die vrede brengt. Met de achtste uitspraak wordt teruggekeerd naar het begin: wat het volmaakte is, want “Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of nood, of vervolging, of honger, of naaktheid, of levensgevaar, of het zwaard?” (Rom.8, 35).

Bij die zevenvoudige weg omhoog past volgend Augustinus ook de zevenvoudige werking van de Heilige Geest, waarover Jesaja spreekt in hoofdstuk 11: “En op Hem zal de Geest des Heren rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en vreze des Heren; ja, zijn lust zal zijn in de vreze des Heren. Hij zal niet richten naar hetgeen zijn ogen zien, noch rechtspreken naar hetgeen zijn oren horen” (vs.2 en 3). De volgorde hier verschilt wel met die bij Matteüs. Jesaja begint bij het hoogste, daar waar Matteüs eindigt: de wijsheid.

Bij elke trede op de weg naar de volmaaktheid horen we van een passende beloning. Eigenlijk zijn het allemaal aspecten van dat ene, het hoogste goed: het Koninkrijk der hemelen. Dat wordt de armen van geest ook toegezegd. Aan de zachtmoedigen wordt een erfenis geschonken: het land. De bedroefden ontvangen troost. Zij die hongeren en dorsten ontvangen verzadiging, de barmhartigen barmhartigheid, en die zuiver van hart zijn zullen God zien. En tenslotte de vredestichters, zij zullen kinderen van God genoemd worden, omdat zij volmaakt zijn naar het beeld van God.

Dat het geen gemakkelijke weg is laat de achtste zaligspreking zien: zij die worden vervolgd om de gerechtigheid. Dit maakt duidelijk, wat een volmaakt mens is. Het refereert aan het begin: de armen van geest. Augustinus wijst hier ook nog op de achtste dag van de besnijdenis, de achtste dag na Pasen, waarop gevierd werd dat de nieuwe mens was opgestaan, en het getal vijftig: als je zevenmaal zeven optelt en er daarna voor de achtste keer één aan toevoegt, dan krijg je vijftig en keer je eigenlijk weer terug naar het begin. Op de vijftigste dag is de Heilige Geest gezonden. Dan worden wij binnengeleid in het Koninkrijk der hemelen, ontvangen wij onze erfenis, worden wij getroost en verzadigd, ondervinden wij barmhartigheid, worden wij gezuiverd en tot vrede gebracht. Wij zijn volmaakt en voor de waarheid en de gerechtigheid verdragen wij alle ellende die ons van buitenaf wordt aangedaan.

Vertrouwen

De kleine jongen durfde niet verder naar boven, alleen de trap op, omdat het donker werd en de pannen rammelden op het dak. Hij durfde ook niet naar beneden, omdat hij zijn opdracht niet had vervuld. Moeder zei: nu hebben we dat mooie verhaal uit de bijbel gelezen, je hoeft niet bang te zijn, God is overal! De kleine jongen zei: dat weet ik ook wel, maar ik had toch liever, dat Hij mij een handje gaf!

Ik roem in God, ik prijs ’t onfeilbaar Woord.
Ik heb het zelf uit Zijne mond gehoord
Ik roem in God, door gene vrees gestoord

Aldus de oude Psalmberijming van Psalm 56 vers 5.
De nieuwe Psalmberijming zegt hetzelfde met andere woorden:

God is mijn deel, mijn vreugd, mijn levenslicht.
Ik prijs Zijn Woord, dat mij heeft opgericht.
Dit Woord houdt stand, dit is mijn toeverzicht.

Het woord “onfeilbaar” is wat negatief, omdat het zegt wat Gods Woord niet is: feilbaar. De nieuwe berijming zegt het positief: Gods Woord houdt stand. Het woord “onfeilbaar” spreekt bovendien meer tot het verstand dan tot het hart. Ik zou daarom ook liever zingen: “Ik roem in God, ik prijs het betrouwbaar Woord!”

Echt vertrouwen is Godsvertrouwen en dat Godsvertrouwen is een werkelijkheid in uw leven, als God Zijn betrouwbaar Woord tot u spreekt en u zich op dat Woord vol vertrouwen kunt verlaten. Dit Woord houdt u vast en u houdt het Woord vast!

Een eenvoudige vrouw op Texel, die jarenlang ziek was en het daarmee moeilijk had, waardoor zij nogal eens twijfelde, zei eens: “Als ik het geloof kwijt raak, lees ik Jesaja 41 vers 10 en 13: Vrees niet, want Ik ben met u; zie niet angstig rond, want Ik ben uw God, Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met Mijn heilrijke rechterhand, Ik de Heer grijp uw rechterhand vast, die tot u zegt: vrees niet, ik help u! Dan leg ik mijn vinger bij die woorden en zeg ik tegen de Heer: Gij hebt het Zelf beloofd en dus is het waar, ook voor mij, ik geloof Heer, kom mijn ongeloof te hulp!”

En er was eens een kleine jongen, die voor zijn moeder op zolder iets moest halen. Na het avondeten had vader uit de kinderbijbel voorgelezen en het slot was: God is overal en dus hoeven we nooit bang te zijn. De kleine jongen ging naar boven, maar kwam niet terug. Toen moeder ging kijken, zat hij halverwege de zoldertrap. Hij durfde niet verder naar boven, omdat het donker werd en het begon te stormen. De pannen rammelden op het dak. Hij durfde ook niet naar beneden, omdat hij zijn opdracht niet had vervuld. Moeder zei: nu hebben we dat mooie verhaal uit de bijbel gelezen, je hoeft niet bang te zijn, God is overal! De kleine jongen zei: dat weet ik ook wel, maar ik had toch liever, dat Hij mij een handje gaf!

Aan een God in bergen en in dalen. Een God van overal en nergens, hebt u niets. U kunt niet op Hem vertrouwen. U hebt een God nodig precies daar, waar u het moeilijk hebt, waar U Hem kunt gebruiken, halverwege op de zoldertrap, als u niet vóóruit en niet achteruit kunt. Als de mensen dan zeggen: je hoeft toch niet bang te zijn, God is overal, denkt u bij u zelf: het zal wel waar wezen, maar ik had toch liever dat Hij mij nu en hier Zijn hand gaf. Hier hebt u Zijn belofte: “Ik, de Heer, grijp uw rechterhand vast, zie niet angstig rond, Ik help u!”

Op deze belofte en op God, die in deze belofte u Zijn hulp toezegt en uw hand vastgrijpt, mag u vertrouwen. Geen vraagteken er achter, maar een uitroepteken:

Vertrouwen!

Augustinus V – De val van Rome

Toen Rome in 410 viel zeiden de heidenen: Kijk, dat gebeurt er nu, als je de goden verlaat! En de Christenen zeiden net zo iets: Wat heeft het Rome geholpen Petrus en Paulus te bezitten? Augustinus heeft veel moeite gedaan deze negatieve stemming de kop in te drukken.

Augustinus. Onbekend manuscript.Dat Rome in 410 werd ingenomen en verwoest door de barbaren heeft een geweldige schok teweeg gebracht in de toenmalige wereld. Ook in het Afrika van Augustinus stond de wereld op zijn grondvesten te trillen. Men zag de vluchtelingen, aristocraten met de eerste namen van Rome, berooid en ontdaan uit de schepen komen; hoorde hen verhalen over de gruwelen in de stad, de verbrande paleizen, de rokende tuinen van Sallustius, de jacht op de rijken, het bloed op de marmeren fora en overal paniek. De “eeuwige stad” was tijdelijk gebleken, de wereld leek onthoofd.

Ook Augustinus was diep geschokt. Hij hoorde het bericht van Rome’s val op het landgoed, waar hij op advies van de doktoren een seizoen lang moest kuren. Direct zond hij een brief naar Hippo om de mensen aan te moedigen de vluchtelingen te herbergen. Maar de heidenen zeiden: Kijk, dat gebeurt er nu, als je de goden verlaat! En de Christenen zeiden net zo iets: Wat heeft het Rome geholpen Petrus en Paulus te bezitten? De bisschop heeft veel moeite gedaan deze negatieve stemming de kop in te drukken. Hij zei o.a.: Rome is niet vernietigd als Sodoma, doch slechts gekastijd en het eerste gerucht bleek gelukkig erger dan de feiten. Zovelen zijn tijdig ontvlucht en nu weer thuis; anderen leven in het veilige asyl van Afrika en wij zien ze in ons midden; gevangenen zijn vrijgekocht; en Alariks eerbied voor de apostelgraven en de eerste Gemeente der Kerk had toch de ramp aanmerkelijk getemperd en duizenden het leven gered. Immers binnen de grote basilieken was een ieder veilig geweest, en het gerucht ging dat de Barbaar de gouden wijgeschenken uit de St. Pieter, die toevallig bij een weduwe waren ontdekt, onder escorte had laten terugbrengen: ook hier gold dus weer dat de Barbaren eerst menselijkheid hadden geleerd door het Christendom. Door Alarik heeft God Rome wel gegeseld, maar evenzeer gespaard.

De val van Rome werd voor de bisschop een aanleiding om zijn Gemeente de wacht aan te zeggen. De mensen moesten er lering uit trekken! Hij heeft er een dik boekwerk over geschreven: De civitate Deï, de stad van God. In veel preken kwam hij er op terug. Hij zag de val van Rome als een ernstige waarschuwing van God. Tegenover de klacht van de mensen “waar zijn nu de memoriae van de apostelen?” plaatste hij de tekst van Paulus: “Het lijden van deze tijd staat in geen verhouding tot de toekomstige heerlijkheid, die aan ons geopenbaard zal worden. De lichte last van de verdrukking werkt een zwaar gewicht aan eeuwige glorie in ons uit, in een mate hoger dan wij kunnen geloven, immers wat wij zien is tijdelijk, wat wij niet zien is eeuwig.” Wij moeten niet denken aan aardse gedenkplaatsen (de “memoriae”), maar ons hart omhoog heffen naar God, waar ook Petrus en Paulus en alle martelaren verblijven. “Als gij dan zijt opgestaan met Christus, bedenk dan wat omhoog is, niet wat op aarde is”. Het gaat toch niet om wat er in de wereld is, want dat is van tijdelijk belang. Het is begrijpelijk, dat zulke uitlatingen van de bisschop niet in dank werden afgenomen. Maar Augustinus was bezorgd over onsterfelijke zielen, meer dan over uiterlijke lotgevallen.

Veel heeft hij ook gesproken over de kracht van het gebed. In die tijd bad men hardop en met veel gebaren, zoals we dat nu ook nog wel kennen in de Pinkstergemeenten. Daarbij werd veel gezucht en gehuild en de knieën werden eeltig van het vele knielen. Als er werd gebeden “en vergeef ons onze schulden” dan “vlogen de vuisten naar de borsten” voor een bonzende klop. Augustinus vindt dat allemaal best, als ’t ook maar van binnen klopt. Want voortdurend op de borst kloppen bij het woord “hoereerders” en intussen doorgaan met de hoererij noemt hij schilderachtig “zonden bevloeren”, denkend aan het eindeloze geklop van de terrazzowerkers  van die dagen, de vloermozaïsten. Bidden wordt zo gemakkelijk tot een sleur!

Anna en Hanna

Door de ander vanuit een ander oogpunt te benaderen kan het beeld van die ander veranderen van terughoudend naar toeschietelijk, van kil naar warm. Een mens ontdekken door van positie te veranderen kan het begin zijn van een kostbare vriendschap…

Beeld voor het Musée St.-Germain in AuxerreDrie vrouwfiguren van hout, in onbestemde kleuren, staan in ware grootte op lage sokkels voor het Musée St.-Germain in Auxerre. De gezichten zijn langgerekt, evenals de neuzen; de monden daarentegen zijn smal en de kinnen wonderlijk rond ondanks het stugge materiaal waaruit ze geschapen zijn. Eigenlijk zijn ze alledrie mooi, maar de meest linkse oefent een onverklaarbare aantrekkingskracht op me uit. Ik draai om haar heen en maak nog eens een rondje. Het lange haar ligt in vloeiende lijn op haar rug, de rok reikt tot haar enkels en laat nog net de kleine voeten vrij. Ze steekt wat terughoudend de hand op halverwege haar borst. Spannend is het profiel in devote raadselachtigheid. Ik noem haar Anna, omdat een bijbelse naam haar wel toekomt.

Vanaf een bank tuur ik naar de drie beelden, terwijl ik een broodje nuttig en een paar brutale mussen mee laat eten. Anna is de meest bijzondere. Ik wil nog één keer naar haar toe om afscheid te nemen. Dan gebeurt er iets wonderlijks: ik zak door de knieën en kijk schuin omhoog naar Anna’s gezicht. Het is opeens veel dichterbij gekomen, het is zelfs vriendelijk. De ogen zijn net als voorheen gesloten, maar de opgeheven hand lijkt hoger in een haast hartelijke groet. Nu pas kan ik goed haar sierlijke wenkbrauwen zien en het gewelfde voorhoofd. Van deze figuur kan ik houden. Ik noem haar Hanna, want ook dat is bijbels. Bovendien straalt deze naam iets liefs uit.

Door van positie te veranderen ontdek ik dat de Anna-figuur verandert van uitstraling en dat daardoor ook mijn gevoel verandert. Ik word zelfs een beetje blij van Hanna, die toch ook weer Anna in zich draagt. Het zet me aan het denken. Doordat ik mezelf iets kleiner maak, verandert de terughoudende Anna in de toegankelijke Hanna.

Misschien geldt dit ook voor het leven van alledag. Door de ander vanuit een ander oogpunt te benaderen kan het beeld van die ander veranderen van terughoudend naar toeschietelijk, van kil naar warm. Een mens ontdekken door van positie te veranderen kan het begin zijn van een kostbare vriendschap…

Aly Brug.

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

 

Kerkhervorming

Veel Christenen verkeren nog in dezelfde duisternis van vóór de Reformatie, net zo verkramp, net zo steriel, net zo bevangen in eigen onmacht of -wat nog erger is- in de valse zekerheid dat je de hemel al bereikt hebt.

“Wie zal ons het goede doen zien? Verhef over ons het licht van Uw Aanschijn, o Here!”

Verootmoediging en schuldbelijdenis
(gebed van Huub Oosterhuis)

Hoe zouden wij zijn, Heer God,
Als Gij ons niet gemaakt had.
Gij hebt ons gezien,
Gij hebt ons aanvaard en bemind –
Toen hebben wij tegen U gezondigd
Gasteren en vandaag.
Uit de diepten roepen wij U, Vader,
Want onuitwisbaar is Uw Naam in ons
En onvergetelijk de herinnering aan Uw liefde.
Rechteloos keren wij tot U terug,
Zogenaamde Protestantse Christenen,
Die vandaag de Hervorming herdenken,
Kom ons tegemoet met open armen,
Want Gij alleen kunt ons werkelijk hervormen,
Omdat Gij onze Vader zijt,
Toen, bijna 500 jaar geleden,
En vandaag, dit uur,
En tot in eeuwigheid.

Genadeverkondiging
(als gebed)

Gij ontkent en verkleint onze zonden niet,
Gij vergeeft ons, Here God,
En dat is Uw waarheid,
Zo doet Gij ons recht.
Wij kunnen weer verder, met onze schuld,
Omdat Gij ons niet hebt veroordeeld.
Wij durven weer opnieuw beginnen,
Omdat Gij ons aanvaardt zoals wij zijn,
Gebroken mensen, gebroken kerken, een gebroken Gemeente.
Wij danken U voor deze nieuwe levenskans.
Wij bidden U: geef ons de kracht
Om niet meer te zondigen
En U te zoeken,
O God van ons heil. Amen.

Vandaag op Hervormingsdag hebben we misschien een ietwat merkwaardige tekst genomen: een vers uit Psalm 4, nota bene het “Avondlied”! Staat het er dan zo slecht voor met onze Kerk dat we al een avondzang moeten gaan zingen?

En de tekst zelf: “Wie zal ons het goede doen zien?” Heeft Maarten Luther dat dan al niet gedaan toen hij in 1518 zijn geloofspunten op de kerkdeuren van de slotkerk in Wittenberg sloeg? En Calvijn, met zijn institutie? En al die andere bezielde reformatoren? “Verhef over ons het licht van Uw Aanschijn, o Here!”

Ja wel, dat is heel goed, maar heeft God dat dan al niet gedaan, toen Hij Jezus zond om voor ons Zijn leven te geven?

Wij zouden voor ons gevoel, vandaag op Hervormingsdag, meer aan de andere Schriftlezingen hebben: Romeinen 1, vers16 en 17 en Mattheüs 9. De Romeinentekst spreekt van ons geloof: “Want ik schaam mij het Evangelie niet, want het is een kracht van God tot behoud van een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek (voor ons allemaal), want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: de rechtvaardige zal uit geloof leven!” Uit geloof alleen! Sola fide, sola gratia, sola Scriptura, coram Deï. Tot eer van God! Dat is nog eens een tekst!

Maar ook onze Evangelielezing, waarin verteld wordt dat Jezus zo maar een verlamde man genas, en al die mensen die er bij waren. Zij verheerlijkten God, die zulk een macht aan mensen (en in ’t bijzonder aan die ene mens Jezus!) gegeven had. Drommen mensen hadden dat gezien, in ’t Grieks staat er “ochloi”, dat betekent massa’s. Allemaal nieuwsgierige mensen! Wij zouden er ook graag bijgestaan hebben. Om te ervaren hoe groot de macht van het geloof is, het vertrouwen op God, die zonden vergeeft en mensen geneest, zoals Jezus dat hier laat zien. Ook een geweldige tekst vandaag op Hervormingsdag!

Rechtvaardiging door geloof alleen, Romeinen 1, en de kracht van het geloof in Mattheüs 9. Dat is het toch: de grondslag van de Hervorming. Daar hebben we nu al bijna vijf eeuwen uit geleefd. Daar zijn onze voorvaderen voor gestorven. Zij werden verdreven uit hun land, ter wille van dat geloof. En toch gaan we daar niet over preken. Ik mag toch veronderstellen, dat u dat al vanaf uw geboorte bekend is gemaakt. Daarom heb ik een andere insteek gezocht, en gevonden: Psalm 4 vers 7 “Wie zal ons het goede doen zien? Verhef over ons het licht van Uw Aanschijn, o Here!”

Wij hebben licht van God nodig, anders leven we in de duisternis. Het was Luther ook overkomen. In de kloostercel, in de kerk van toen, was het zo donker! Hoe kom ik aan Licht van God, moet Luther gedacht hebben? Toen was ’t er opeens, toen hij las in de Romeinenbrief. Hij kon met geen mogelijkheid een God vinden, Die hem genadig was. Daardoor drukte hem de last van zijn zonden zwaar. Wat hij ook deed, hij kwam er niet van af. Hij heeft zich zelfs daarvoor gemarteld met zweepslagen, maar het hielp allemaal niet. Hoe krijg ik een genadige God? Wat kan een mens daarover tobben! Maar opeens was die God daar, toen hij in de Romeinenbrief geconfronteerd werd met Gods rechtvaardiging door het geloof alleen. Wat een bevrijding was dat voor Luther! Weg met al die druk van je eigen onrecht, je zonden, de gewetensnood, van die onbereikbare God! Hij komt immers met Zijn macht in jouw onmacht (machteloosheid), met Zijn vergeving in jouw gewetensnood, met Zijn Heilige Geest in al wat van jouw kant onbereikbaar leek. Bevrijding, opluchting, was dat niet het kernwoord van heel Luthers beleving?

Maar wat heeft het uitgewerkt, in de loop der eeuwen? Dat vragen we ons vandaag af. Hoeveel Christenen zijn er nog, die zich werkelijk bevrijd voelen? Velen verkeren nog in dezelfde duisternis van vóór de Reformatie, net zo verkramp, net zo steriel, net zo bevangen in eigen onmacht of – wat nog erger is- in de valse zekerheid dat je de hemel al bereikt hebt. Niet alleen Protestanten in alle gradaties, maar ook Rooms-katholieken. Het is ook hierom, dat ik naar een andere insteek heb gezocht, een ander getuigenis van Gods bevrijdende macht in het leven van mensen en volken Het is Psalm 4 geworden, ten onrechte vanwege het “inslapen” in het laatste vers een “avondlied” genoemd en zo na Psalm 3, het “ochtendlied”, in het Psalmboek terecht gekomen. Maar het is zeker geen avondzang, het is een lied voor de hele dag, van de ochtend tot de avond. Een geloofsgetuigenis, dat je de hele dag op de been moet houden.

De achtergrond van deze Psalm moeten we zoeken in de gebeurtenissen rondom David en Absalom. Absalom, de zoon van David, had een samenzwering tegen zijn vader op touw gezet. U kunt dit nalezen in 2 Samuël 15. David zien we hier in de eerste verzen van Psalm 4 als de bedreigde koning, die alleen nog maar zijn God over heeft en gelukkig ook nog zijn Godsvertrouwen. Hij weet, dat die God hem vanuit zijn benauwdheid opnieuw in de ruimte zal zetten. “Als ik roep, antwoord mij, o God van mijn gerechtigheid, Die mij ruimte maakt in benauwdheid; wees mij genadig en hoor mijn gebed”. David geeft niet op. Met God aan zijn zij hoeft hij het ook niet op te geven. Dat is de eerste rol, die we hier in de psalm tegenkomen: David als geloofsheld. Hij wordt in de hoek gedrukt door een hofkliek onder leiding van zijn eigen zoon Absalom. David spreekt tot die samenzweerders: “Gij mannen, hoe lang is mijn eer tot versmading, hoe lang hebt gij ijdelheid lief, jaagt gij de leugen na?” Met die mannen worden waarschijnlijk de jonge edelen rondom Absalom bedoeld. We zien ze voor ons: de mannen, die het gemaakt hebben! Echte carrièremakers, ook als het ten koste van anderen gaat. Van God noch gebod moeten zij iets hebben, op een leugentje meer of minder komt het ook niet aan. Zij hebben de macht in handen. Wie kan hen iets maken? Toch is David niet bang voor ze. Hij zegt: “Weet toch, dat de Here Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd; de Here hoort, als ik tot Hem roep.” David is volkomen verzekerd van Gods hulp, hij is immers de “gunstgenoot”, de makker van God. En daarom kan hij ook in heel zijn onmachtige positie een machtswoord spreken: “Weest toornig, maar zondigt niet, spreekt in uw hart op uw leger (bed), en zwijgt, brengt offers aan de eis van God en vertrouwt op de Heer!” Hier zien we dis de tweede rol in Psalm 4, een slechte rol, vervuld door de mensen, die met Absalom samenspannen en kennelijk met koning David ook de Here God er maar aan hebben gegeven. Naast deze mannen zijn er de toekijkers, zij die de kat uit de boom kijken. “Velen zeggen: wie zal ons het goed doen zien?”  Een goede vraag! Er staat niet: “Wie zal het goede doen?” Er staat: “zien“. Heel juist, want je moet het eerst zien, voordat je het kunt gaan doen. Veel mensen zien het vandaag niet meer, net als toen tijdens de opstand van Absalom. Ook vandaag aan de dag worden er zoveel dingen op de kop gezet. We spreken niet voor niets van een machts- en gezagsproblematiek, het is overal: in de Kerk, de maatschappij, politie, op scholen, bureaucratie op het Gemeentehuis, in bedrijven, het is overal. Wie zal ons het goede doen zien? Waarop moeten wij ons richten? Hoe lossen we de wereldproblemen op? Wat gaat de nieuwe klimaattop opleveren? Welke overlevingskansen zijn er voor de kredietcrisis? Hoe krijgen we meer stabiliteit in de politieke verhoudingen? Ook in de kerken is er onrust en nemen de tegenstellingen hand over hand toe. Wie zal ons het goede doen zien?

Overal wordt er geroepen om sociale vernieuwing, in die zin, dat we elkaar weer gaan “zien”. Ook in de kerk is dit broodnodig: sociale contacten, in de vorm van kringenwerk, huisgemeente, met elkaar op weg gaan. Maar hoe bereiken we dat? Ik hoorde laatst een dominee zeggen, en hij vertolkte de gevoelens van velen: “Zeg ons, hoe dat moet, hoe moeten we dat bereiken in onze Gemeenten? Geef ons alstublieft een handvat, zodat we niet als geslagen honden straks weer de Gemeente in hoeven…” Dat is heel typerend voor het onmachtsgevoel, waarin predikanten, maar ook de mensen in het onderwijs en de politiek en allerlei gezagsinstanties zich bevinden. “Wie zal ons het goede doen zien.”

David had op deze vraag nog wel een antwoord: “Verhef over ons het licht van Uw Aanschijn, o Here!”  In ons geval en in deze tijd zou dat een nieuwe reformatie betekenen, een totale vernieuwing van ons denken en samen kerk-zijn.

“Verhef over ons het licht van Uw aanschijn, o Here!” Niet wij zijn het, die het nog kunnen zien. Wij zijn stekeblind! Wij hebben te lang gedacht, dat we het zagen, met al onze beredeneringen en goede bedoelingen, met heel onze techniek en wetenschap, totdat het zo ver moest komen, dat we onze naaste en achter hem de Here God met Zijn macht uit het oog zijn gaan verliezen. Daarom zeg ik u: dit vraagt om een nieuwe reformatie! Een ommekeer in ons denken, in ons leven, in ons geloven, ook een ommekeer in het hanteren van Gods Woord, in het kerk-zijn, zal nodiger zijn dan ooit.

“Verhef over ons het licht van Uw Aanschijn, o Here!” Dit te bidden, steeds weer opnieuw te bidden, is het begin al van dat licht. Een eerste flits! We zullen dat licht niet direct in alle omvang omvatten kunnen. Als we het maar zien flitsen! Zoals David dat zag in zijn benauwdheid, bedreigd van alle kanten. Dan zullen ook wij ons toch nog te ruste mogen begeven en aanstonds inslapen, want Gij alleen, o Here, doet mij veilig wonen. De Bijbelse geschiedenis leert ons, dat ook een man als David er toen nog lang niet was. Hij moest nog dikwijls door veel onrust en verdrukkingen heen, voordat hij voorgoed bevrijd en verlost was van de bedreiging van de machten om hem heen en ook in hemzelf. Telkens opnieuw moest hij in geloofsvertrouwen de weg zoeken naar God toe om te ervaren, dat God hem veilig deed wonen. “Een vaste burcht is onze God!” Zo heeft Luther het ook ervaren. Dat is echt reformatie! Een enkele flits, waarin je het goede ziet. De goede, Jezus Christus, Die ons bevrijdt van alle onmacht en ons op God weg ook vandaag nog tijd en plaats en zin om te leven geeft.

Amen.

Augustinus IV – Hippo Regius

Augustinus preekt na een sterfgeval: “Als de dode begraven is, dan zijn ook die gedachten begraven. Ze gaan terug naar hun bedriegerijen, hun diefstallen, hun meineden, hun wijn drinken, naar de ontelbare lusten van het lichaam die vergaan. En, wat nog verderfelijker is, juist de pasbegravene wordt dan  een argument voor het begraven van hun gezonde verstand: laat ons eten en drinken – zeggen zij immers – want morgen gaan ook wij dood.”

Augustinus door El Greco (1541 - 1614), Museum van Santa Cruz, Toledo, USANu is Augustinus dus bisschop van Hippo Regius, een middelgrote stad aan de kust van de Middellandse Zee in Noord Afrika. Daar kreeg hij te maken met een doorsnee samenleving uit die tijd: veel arme mensen en slaven, weinig rijken en nog minder intellectuelen. Hij moest problemen oplossen, die de mensen bezig hielden, alledaagse kwesties zoals dronkenschap, ruzies, geweld, onrecht enzovoort. En elke zondag maar weer preken om de mensen te bemoedigen en aan te zetten tot goede Christelijke daden. Vooral op het punt van de moraal en de ethiek viel er nog veel bij te spijkeren. Geen enkele zonde was de Gemeente vreemd! In dit opzicht is er niet veel verschil met Gemeenten van onze tijd. Vloeken, zweren, stelen, bedriegen, handtastelijk worden, geld verkwisten en zich overgeven aan de zonden van wellust en vermaak waren de zaken, die Augustinus met zorg vervulde. Weinig sociaal gevoel en ook geen verantwoordelijkheid willen dragen kenmerkten de toenmalige samenleving. Drankzucht was net als vandaag ook toen een groot kwaad. Daar kwam bij de aard van de zuiderling, die van alles direct een feestje maakt.

Er was wel een bovenlaag van mensen, die onderwijs hadden genoten, die bijvoorbeeld les hadden gehad van één van de retoren, in de oude klassieke letteren zoals Cicero.

Augustinus zelf moet een grote bibliotheek gehad hebben en veel schrijvers in zijn dienst, die zijn boeken afschreven om ze te verspreiden. Ook door anderen werd er veel gelezen en ook geschreven, maar de meesten waren analfabeet. De bisschop zag de mensen in de kerk: weinige rijken en ontelbare armen. Hij kende die mensen in rokerige hutten achter de grote marmeren paleizen van de “happy few”. Hij wist ook, hoe arm de mensen in die paleizen vaak waren, in tegenstelling tot die armen in de hutjes, die zoveel rijker waren in het delen met elkaar. Ook waren er in die tijd nog veel slaven. Rijke mensen hadden soms honderden slaven, maar ook een betrekkelijk arme ambtenaar had nog enkele slaven. Het gebeurde dikwijls, zeker onder invloed van Augustinus’ prediking, dat slaven werden vrij gelaten. Soms wisten die met hun vrijheid niets te doen en zwierven zij op de straat. Meestal bleven zij gewoon bij hun meesters in dienst, als zij het goed bij hen hadden. Het is niet zo, dat de bisschop algemene vrijlating van de slaven preekte, daartoe stond hij te veel in het beeld van zijn tijd, waarin het normaal was dat er heren en slaven waren. Hij wilde wel, dat de meesters hun slaven menswaardig en dus Christelijk behandelden, maar ook omgekeerd: dat de slaven trouw waren aan hun meester. Hij spaarde de rijken niet in zijn preken. Hij wist maar al te goed, wat er achter die mooie gevels van hun paleizen huisde: hun trivialiteit, hun slechte smaak, hun slavernij der weelde en hun gierigheid die meestal veel groter is dan die van de kleine lieden. Hij kent hun protserige mausolea. Hieronymus vroeg zich al af, of rijke lijken dan alleen in zijde en onder een toren van marmer konden verrotten. Het wordt één van zijn geliefde thema’s in zijn preken: hoe energiek de kinderen der duisternis de mammon dienen.

In de kerkdiensten moet het er levendig zijn toegegaan. Niet zelden werd de preek onderbroken door applaus en weegeroep. De mensen waren snel bewogen en ontroerd. En zij hingen aan hun bisschop! Dr. F. van der Meer haalt in zijn beroemde boek “Augustinus, de zielzorger” een preek aan, die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Het gaat over de haat, die mensen soms tegen elkaar koesteren.

“Toorn, dat is de splinter; haat, dat is de balk. Maar als gij de toorn voedt, wordt het een balk. Dat de splinter geen balk worde, laat daarom de zon niet ondergaan over uw toorn! Ziet ge, voelt ge, dat ge wit wordt van haat, als ge iemand die driftig is berispt? Doe weg de haat, dan berispt ge goed! (Anders zit er een balk in uw oog, en maar een splinter in de zijne). Waarom een balk in uw oog? Omdat ge die daarin geraakte splinter niet hebt geteld. Daarmee zijt ge gaan slapen, zijt ge opgestaan, die hebt ge in u gekoesterd, met valse verdenkingen besproeid, door het geloven van vleiers, die u kwaad van uw vriend achterklapten, gevoed. Zo hebt ge van uw splinter een balk gemaakt. Doe toch weg die balk uit uw oog, haat uw broeder toch niet! – Wordt ge nu bang of wordt ge niet bang? Ik zeg u: haat toch niet! En ge voelt u veilig, en ge antwoordt mij: nu ja, wat is haten? Wat steekt er in, dat iemand zijn vijand haat? Maar als gij haat gering acht, luister dan naar iets, wat ge niet verwacht: “wie zijn broeder haat, is een moordenaar”. Wie haat, is een moordenaar! Kunt ge nu zeggen: wat kan het mij schelen dat ik een moordenaar ben? Wie haat, is een moordenaar. Neen, ge hebt geen gif bereid, ge zijt er niet op uitgetrokken met een zwaard, ge hebt geen handlanger in de arm genomen, geen plaats afgesproken, geen tijd bepaald en tenslotte ook de misdaad niet bedreven: ge hebt alleen maar gehaat, en aldus eerder u zelf dan die ander gedood!”

Veel problemen had Augustinus met de laksheid van de mensen. Men stelde de doop maar uit en uit om van het leven te kunnen genieten, want men wist ook wel dat je als gedoopte een ander leven moest gaan leiden. Met de doop werden al je zonden je vergeven, maar daarna mocht je beslist niet meer zondigen. Zo kostte het de bisschop elk jaar weer moeite om de catechumenen te bewegen zich te laten dopen. Als het tegen Pasen liep leek hij ieder jaar weer op de man, die de genodigden dwong om binnen te komen. Dan riep hij: “Kijk, het wordt Pasen, geeft u op voor de doop! Als het feest u niet prikkelt, laat dan de nieuwsgierigheid u drijven om te weten wat dat is: Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem; om met mij te weten te komen wat dat betekent: klop aan, dan wordt u open gedaan; ook ik sta te kloppen: doe mij open. Ik roep aan uw oor, maar klop aan uw hart! En gij, gelovigen, maant ze aan door uw kuis gedrag.” Hij kon ook, als het moest, dreigen met de hel. Want het was algemeen aanvaard, dat ongelovigen en ongedoopten in de hel kwamen.

Zo preekte hij, na een sterfgeval: “Als er een dode wordt uitgedragen, dan denkt men aan de dood, Dan is het: och, och, de stakkerd, hij was nog zo flink, gisteren liep hij nog rond; of: ik heb hem vorige week nog zien lopen en  toen zei hij dat en dat tegen mij; een mens is toch niets. Dat fluisteren ze dan. Zeker, bij het rouwbeklag, bij het afleggen en de uitvaart, bij het uitdragen, in de stoet, bij het beaarden, ja dan hoort men soms zo praten. Maar als de dode begraven is, dan zijn ook die gedachten begraven. Weg valt dan de doodszorg, bij het terugkomen zijn ze al weer vergeten wie ze uitdroegen; ze gaan terug naar hun bedriegerijen, hun diefstallen, hun meineden, hun wijn drinken, naar de ontelbare lusten van het lichaam die vergaan, ik zeg niet: als zij tot op de bodem genoten zijn, maar vergaan terwijl zij nog genoten worden. En, wat nog verderfelijker is, juist de pasbegravene wordt dan  een argument voor het begraven van hun gezonde verstand: laat ons eten en drinken – zeggen zij immers – want morgen gaan ook wij dood.”

Feest en vrolijkheid

Eens zal de aarde vol zijn van de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem van de zee bedekken. Het is het aller-heerlijkste, wat ons te wachten staat.

Lukas 15, 1
“En al de tollenaren en zondaren naderden tot Hem om Hem te horen.”

Lukas 15 is het hoofdstuk van de vreugde, omdat het verlorene gevonden wordt.

De herder, die het verloren schaap gevonden heeft, gaat blij naar huis. De vrouw, die de verloren penning gevonden heeft, roept haar buurvrouwen bijeen om het te vieren. En de vader in de gelijkenis van de verloren zoon richt een feestmaal aan. Zó blij zijn ze allemaal! Wat zal Jezus Zelf ook blij geweest zijn, toen Hij dit alles aan de mensen mocht vertellen!

Geen wonder, dat er aan het begin van het hoofdstuk staat, dat alle tollenaars en zondaars tot Hem naderden om Hem te horen (vertellen). In de Nieuwe Vertaling staat zelfs, dat zij plachten tot Hem te komen. Daar zit dus iets van herhaling in. Het is al een gewoonte geworden! Niet maar één keertje, maar telkens weer, voortdurend kwamen zij tot Jezus, zo graag luisterden zij naar Hem! De mensen zullen dat nodig gehad hebben, net als u en ik. Een wereld van vreugde, van mensen die elkaar gelukkig maken, dat is Lukas 15!

Het is de wereld van het Koninkrijk van God, een voorproefje van de wereld die komen gaat. Wel een schril contrast met onze wereld. Bij ons staat alles tegen de donkere achtergrond van weemoed en droefheid, van ellende en angst, van schaamte en schuld. In de wereld van de Messias vinden we niets daarvan, er heerst alleen maar vreugde. Alles staat afgetekend tegen de lichtende achtergrond van de redding van tollenaars en zondaren. Het is alsof we het lied horen van Psalm 62: “Mijn ziel keert zich stil tot God, van Hem is mijn heil”. Mensen gaan uit vreugde zingen! Als je weten mag: van Hem is mijn heil, ik ben door Hem gevonden, dan gaat het gloeien in je binnenste. ’t Is één en al vreugde, dat je leven omstraalt.

Nu zijn beide werelden nog gescheiden. Die van ons en die van Hem, maar eens zullen zij samenvallen en dan zijn wij net als de mensen uit Lukas 15: boordevol vreugde. Wat zal dat heerlijk zijn! Dat geloven we toch? Het is ons toch beloofd door God Zelf, dat het eens zo zal zijn, en geen van Zijn Woorden zal ledig tot Hem terugkeren… Eens zal de aarde vol zijn van de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem van de zee bedekken. Het is het aller-heerlijkste, wat ons te wachten staat.

De tollenaars en zondaren. Die tot Jezus plachten te komen, hadden daar al iets van begrepen. Sterker nog: zij hadden vast al iets van die heerlijke toekomst gezien. Kwamen ze niet daarom zo graag naar Jezus toe? Zij lieten zich vinden door Gods zoekende liefde naar verloren mensen. Als je ’t hun had gevraagd, hadden ze misschien met hun hoofd geschud en gezegd: “Ik? Kom nou toch! Ik moet van God niet veel hebben en Hij vast ook niet van mij! Maar die Jezus vind ik een fijne vent, die doet tenminste niet zo uit de hoogte, die eet en drinkt met ons, die is niet vies van ons, hij lacht ook met ons, hij wil met ons iets te maken hebben. Nou, en dat gebeurt ons nou nooit!” Daar zat dus iets opmerkelijks, iets ongewoons, in de houding van Jezus. Daardoor werden mensen aangetrokken. Niet alleen de Farizeeën en Schriftgeleerden merkten dit op, toen ze zeiden: “Deze ontvangt zondaars en eet met hen!” Ze waren er boos om. Maar de mensen, om wie het ging, de tollenaars en zondaren zelf, zij vonden dat juist fantastisch. Nog nooit hadden ze een rabbi of iemand anders van de geestelijkheid meegemaakt, die dat deed. Integendeel, zij werden altijd genegeerd, in de hoek gedrukt, belachelijk gemaakt. Zij hoorden tot het uitschot, het volk “dat de Wet niet kent”. En nu opeens is daar die rabbi Jezus!

Soms komt bij ons ook wel eens de gedachte op, dat het fijn zou zijn, wanneer er zo iets onverwachts in ons leven zou gebeuren. Wanneer bijvoorbeeld Jezus eens bij ons in de straat zou komen of liever nog: bij ons in huis. Wanneer Hij dan met ons zou mee-eten, een schotel uit de magnetron. En wanneer Hij daarna aan ons gelijkenissen zou vertellen, heel nieuwe, nog ongehoorde! Dat zou een mirakels feest zijn, dacht u niet? Een geweldige verrassing, net zo iets als bij die tollenaren en zondaren in Lukas 15.

En toch, wie weet? Die verrassing houdt God misschien ook wel voor ons in petto, blijf geloven in dat wonder! En als ’t niet komt, zoals wij gehoopt hadden, dan toch mogen we het weten met Lukas 15: Hij heeft ook met ons te doen! Wij mogen naar Hem luisteren en met Hem eten, zondaars en tollenaars, die we zijn.

Het onverwachte is nog sterker, omdat het ook het onverdiende is. Zij wisten ’t heel goed, hoe ze er voor stonden, die tollenaars en zondaars bij Jezus. Te groter was hun verbazing en blijdschap.

Alle roem is uitgesloten
Onverdiende zalig heên
Heb ik van mijn God genoten;
‘k roem in vrije gunst alleen!

Gez.173, 1 Oude Bundel

Doet u mee? Laten wij ook maar feest vieren en vrolijk zijn, want we waren dood en zijn levend geworden, we waren verloren en zijn gevonden!

Amen.

Augustinus III – Terug in Afrika

Volgens Augustinus ligt de oorzaak van het kwaad niet in een zelfstandige substantie, maar uitsluitend in de vrije wil van de mens. De “goede wil” kan de mens voor het kwaad behoeden. Waar het kwaad vandaan komt, weet hij niet, het is een “privatio”, een gebrek, een niet-zijn, dat zich aan elke redelijke verklaring onttrekt. Maar hij weet wel, dat, wanneer wij het kwade niet willen, het er ook niet is.

De doop van Augustinus. Uit: "Très Riches Heures du Duc de Berry" (De Zeer Rijke Uren van de Hertog van Berry) Getijdenboek uit 1410. Musée Condé, Chantilly.Na zijn bekering liet Augustinus zich dopen door bisschop Ambrosius in Milaan. Daar ging een hele voorbereiding aan vooraf: 7 weken vasten en op de Belijdenis studeren. In de Paasnacht werd de dopeling drie maal ondergedompeld als symbolisch teken van afsterving van de oude mens en opstanding van de nieuwe mens. Daarna volgde de zalving en de afzwering van duivel en wereld. Augustinus werd gedoopt samen met zijn vriend Alypius en zijn zoon Adeodatus, die toen 15 jaar oud was.

Afbeelding: De doop van Augustinus. Uit: “Très Riches Heures du Duc de Berry” (De Zeer Rijke Uren van de Hertog van Berry) Getijdenboek uit 1410. Musée Condé, Chantilly. Klik op de afbeelding voor een grote versie.

Na de doop besloot hij met zijn moeder en vrienden naar Afrika terug te keren om daar een kloostergemeenschap te vormen. Toen zij op doorreis in Ostia, de havenstad van Rome, kwamen, stierf Monica plotseling. Voor haar dood had zij nog een gesprek met Augustinus, waarin zij zei nu gerust te kunnen sterven, nu zij haar zoon als Christen achterliet. Monica werd 56 jaar. Toen zij gestorven was, zongen allen die daar bij waren spontaan Psalm 101: “Ik zal van goedertierenheid en recht U psalmzingen, o Heere”.

Augustinus bleef daarna nog een jaar in Rome. Waarom, dat weten we niet, misschien door politieke onrust. In ieder geval heeft hij dit jaar benut door zich ernstiger te verdiepen in de Christelijke leer en het schrijven van verschillende boeken. Belangrijk was zijn werk “De zeden van de Katholieke Kerk en van de manicheeërs”. De Kerk wordt hierin beschreven als de “meest ware moeder van de Christenen”. Hij vraagt hierin ook aandacht voor het Oude Testament en benadrukt de liefde als het hoogste goed in ons leven. In 388 begon hij ook te schrijven over de vrije wil: “De libero arbitrio”. Pas in 395 zal dit werk voltooid worden. Hij zet zich hierin af tegen de manicheeërs: de oorzaak van het kwaad ligt niet in een zelfstandige substantie, maar uitsluitend in de vrije wil van de mens. De “goede wil” kan de mens voor het kwaad behoeden. Waar het kwaad vandaan komt, weet hij niet, het is een “privatio”, een gebrek, een niet-zijn, dat zich aan elke redelijke verklaring onttrekt. Maar hij weet wel, dat, wanneer wij het kwade niet willen, het er ook niet is.

Toen zij uiteindelijk de reis konden voortzetten, kwamen zij in Carthago aan, waar zij door veel vrienden werden opgewacht. Hier ontmoette hij ook zijn latere vriend bisschop Aurelius. Gelukkig was het oude landgoed van zijn ouders nog niet verkocht. Zij gingen daar wonen als een kleine hechte gemeenschap In 390 schreef hij “De vera religione”, de ware godsdienst, gericht tegen de manicheeërs. Ook over de muziek schrijft hij (“De musica”) en hij geeft een uitleg over Genesis (de eerste 3 hoofdstukken). Het scheppingsverhaal belicht hij heel positief juist tegenover de manicheeërs, die van het Oude Testament niets moesten hebben.

Toen zijn geleerdheid wijd en zijd bekend werd, kwamen mensen hem om raad vragen. Zo ook een keizerlijk ambtenaar in Hippo Regius, een wat grotere plaats in de buurt. De bisschop daar,Valerius, die al wat ouder was geworden, zocht een hulp, een presbyter, vooral voor de preken. Augustinus had wat meer tijd nodig voor zijn gesprekken met de keizerlijke ambtenaar en kon dus op zondag naar de kerk bij Valerius. Juist toen maakte Valerius bekend een presbyter te willen kiezen. Nietsvermoedend werd Augustinus toen uit de bank gerukt en naar de preekstoel van Valerius gebracht. En alle mensen riepen: “Augustinus zal onze presbyter zijn”. Tegensputteren hielp niet meer: de bisschop legde hem gewoon de handen op! En de droom van een eigen kloostergemeenschap viel aan diggelen. Later zou Augustinus dit als een straf zien voor zijn zondige leven.

Op eigen verzoek kreeg hij nog enkele maanden uitstel om te studeren in de Schriften, maar met Pasen 391 aanvaardde hij zijn ambt en ging in Hippo Regius wonen. En de kerk liep vol. Overal, waar Augustinus preekte, stroomden de mensen toe. Hij preekte veel uit de brieven van Paulus. In 395 werd Augustinus tot medebisschop gewijd. Kort daarop stierf Valerius en werd Augustinus bisschop.

Als bisschop heeft Augustinus veel strijd te voeren gehad. Allereerst tegen de donatisten. Kerkscheuring was ook in die tijd een groot kwaad. De donatisten beschouwden zich als de ware kerk. “De ware kerk is die, die vervolging lijdt, niet die, die vervolgt” (de Constantijnse staatskerk). Het werd een geweldige volksbeweging, de grootste kerk in Noord-Afrika. De donatisten noemden zich de “milites Christi”, de soldaten van Christus. Zij oefenden echt een schrikbewind uit. In Augustinus’ tijd waren er 270 donatistische bisschoppen in Noord-Afrika. Ook in Hippo Regius hadden de scheurmakers de overhand. Door innerlijke twisten en strenge overheidsmaatregelen verliep de beweging tenslotte. Maar het heeft Augustinus wel zo’n 15 jaar van zijn leven gekost om in preken en geschriften de donatisten te bestrijden.

Daar was ook nog een andere strijd te voeren: tegen de pelagianen, die uitgingen van de vrije wil van de mensen. Hoewel Augustinus eerder ook de vrije wil van de mens had benadrukt, kwam hij rond 395 na studie van de Romeinenbrief toch tot het inzicht dat Gods genade toch aan die vrije wil vooraf gaat. En die genade is de vrucht van Gods verkiezende liefde, niet van de zedelijke wil van de mens.

In zijn persoonlijke leven had hij dit ook mogen ervaren. Daar getuigt hij van in zijn “Confessiones”, dat rond 400 verscheen. Pelagius, een Britse monnik, die preekte in Rome, wilde de Kerk terugbrengen tot haar roots. Hij legde de nadruk op ascese en goede werken. God eist onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Hij is de goede Schepper, die de mens de mogelijkheid heeft gegeven te kiezen voor de gerechtigheid of de zonde. Daartoe heeft de mens een vrije wil. God schenkt hem ook het “posse”, het kunnen, dat is Zijn genade. Er is geen erfzonde en de mens heeft in principe de mogelijkheid om een volmaakt leven in zondeloosheid te leiden. Daar kon Augustinus het natuurlijk nooit mee eens zijn. Integendeel, hij benadrukte de erfzonde, waardoor ook de dood in de wereld gekomen is. Het voert te ver om de discussie, die daaruit ontstaan is, weer te geven. Centraal staat bij de kerkvader de genade van God , die bestaat uit de gerechtigheid van God, geopenbaard in het Evangelie, niet de gerechtigheid ,die Hij van ons eist, maar de gerechtigheid, die Hij ons schenkt, door het geloof in Christus. Bekend wordt het boek van Augustinus, dat hij schreef in 415, “De natura et gratia”. Hierin leert hij, dat de verdorven natuur gered en bevrijd wordt door de genade. Daarvoor hebben we de Verlosser Jezus Christus nodig. Pelagius had geen oog voor die Verlosser, omdat bij hem de natuur al goed en zonder zonde was. Na diverse veroordelingen op concilies kwam er in 417 een eind aan de strijd. In een preek te Carthago sprak Augustinus de beroemd geworden woorden uit: “Over deze zaak zijn reeds de besluiten van twee concilies naar de apostolische stoel gezonden; en vandaar is ook schriftelijk antwoord gekomen. De zaak is beëindigd, causa finita est. Och, mocht eindelijk ook de dwaling beëindigd worden!” Deze uitspraak zou later de basis worden van het zogeheten “onfeilbare” leerambt van Rome: “Roma locuta, causa finita”. In diverse geschriften heeft de kerkvader zich nog uiteengezet met de leer van Pelagius. Terecht heeft hij daarom de eretitel gekregen: “doctor gratiae”. De kampioen van de vrije genade.

Het recht van de keizer

Het is een heet hangijzer, die belasting aan de gehate vijand! Ouderen kennen dat gevoel nog wel uit de oorlog: moet je nu voor je eigen bestwil meedoen met de bezetter of juist niet? Wat zegt Jezus nu over deze gevoelige kwestie?

Marcus 12, 13-17

“Geef de keizer wat van de keizer is”. Dat is een gevleugeld woord geworden. Het betekent zo veel als “ieder het zijne geven, iemand geven wat hem eerlijk toekomt. Maar bij Jezus gaat het om een echte keizer, en om echt iets aan de keizer te geven, namelijk belasting! En dat lag niet zo eenvoudig. De meeste mensen, ook vandaag, hebben moeite met belasting betalen. Het is nog erger, als je dit moet doen aan je vijand, zoals hier de Romeinen.

De geschiedenis, die Marcus vertelt staat in een reeks twistgesprekken tussen Jezus en de overpriesters, Schriftgeleerden en oudsten. Het zijn de gezagsdragers van de toenmalige kerk, de bewaarders van de traditie en de geestelijke orde. Vier brandende kwesties komen achtereenvolgens ter sprake: de vraag naar Jezus’ bevoegdheid, het recht van de keizer, de vraag naar de opstanding en het grote gebod. Het zijn eigenlijk allemaal strikvragen, bedoeld om Jezus er in te laten lopen. Dat wordt in ons verhaal ook duidelijk gezegd:

“Maar nu stuurden zij een paar op Hem af uit de kring van de Farizeeën en van de Herodes-partij, in de hoop dat die Hem op een woord konden vangen”.

Farizeeën en Herodianen zijn het meestal niet met elkaar eens, maar hier – nu het tegen die rabbi Jezus gaat- trekken ze toch één lijn. Ook hier zien we al, hoe alles samenwerkt om Jezus te gronde te richten. Een stelletje provocateurs wordt op Jezus afgestuurd, letterlijk om Hem “te vangen”. Wie de opdrachtgevers zijn staat er niet bij. Het Sanhedrin (de Hoge Raad) zal er wel meer van weten!

“Die kwamen en spraken Hem aan”. Ze doen het heel keurig: “Rabbi, het is ons bekend, u bent een man van de waarheid en u gaat daar voor niemand van af. U ziet geen mens naar de ogen, maar u leert in waarheid de weg van God”. Ze tonen respect en waardering voor Jezus’ waarheidsliefde en integriteit. Dat is heel mooi! Hij blijkt echt een man te zijn naar hun hart. Maar pas op, als mensen dat tegen je zeggen! Hij is ook een man, die in waarheid “de weg tot God” leert. Die weg van God zochten de rabbijnse geleerden al heel lang. Ze bedoelen daarmee de manier, waarop de mens naar Gods wil heeft te handelen. Discussies, die daarover zijn gevoerd, zijn later opgeschreven in de rabbijnse “Halacha” (= de gang, de weg die je gaan moet). Later zouden de Christenen ook de mensen “van de weg” genoemd worden, omdat zij de weg van de Heer leerden (zie Handelingen 18, 25 en Matteüs 21, 32).

 Jezus wandelt dus naar waarheid “de weg van God”, ook als die tot conflicten leidt. Dat bedoelen die provocateurs eigenlijk te zeggen, en daar hopen ze ook op! Jezus moet in conflict komen met Zichzelf! Om dat te bewerkstelligen stellen ze een vraag: “Is het nu geoorloofd de keizer cijns (accijns) te betalen of niet?”

Het is een heet hangijzer, die belasting aan de gehate vijand! Ouderen kennen dat gevoel nog wel uit de oorlog: moet je nu voor je eigen bestwil meedoen met de bezetter of juist niet? Velen stonden toen op het standpunt, dat er nu eenmaal niets aan te doen was, en dat het verreweg het beste was zich er niet tegen te verzetten, omdat men daarmee nog heel wat ergere dingen riskeerde. Dit was ook het standpunt van de Farizeeën. Maar anderen, zoals de Zeloten, vurige vaderlanders die in het verzet zaten, waren radicaal tegen. Want daarmee maakte je jezelf tot een collaborateur! De Herodianen waren dat in feite ook, want zij werkten samen met de Romeinen. Zij hadden dus ook helemaal geen moeite met het betalen van belasting aan de Romeinse overheid.

Wat zegt Jezus nu over deze gevoelige kwestie? Hij heeft natuurlijk best gehoord, dat in die vraag een aanmoediging lag opgesloten om “nee” te zeggen. U bent zo eerlijk en flink, dat u er wel voor durft uit te komen! Ja wel, en daarmee hadden ze een mooie aanleiding om Jezus als opruier aan te brengen bij de Romeinen. Aan de andere kant: als Jezus vóór het betalen van de belasting zou zijn, dan verspeelde hij daarmee de sympathie van het volk. Het was dus een hele gemene vraag!

“Maar Jezus doorzag hun ‘hypocrisie’, hun huichelarij. Waarom probeert u dit met Mij? Laat mij eens zo’n belastingmunt zien”. En zij kwamen er mee. Daarop zei Hij: “Wie z’n beeltenis staat hierop, wie z’n opschrift?” Zij antwoordden: “Van de keizer”. Jezus antwoordt: “Wat van de keizer is, geef dat aan de keizer. Wat God behoort, geef dat aan God!” Wat is dat nou? Zij stonden met Hem voor een raadsel! Jezus vroeg om een denarius, een zilveren munt, waarop het hoofd van de keizer stond afgebeeld, van keizer Tiberius, met het randschrift: “Tiberius keizer, verheven zoon van de goddelijke Augustus”, en toen sprak Hij de beroemde woorden: “Wat van de keizer is, geef dat aan de keizer!” Je ziet toch, dat die van hem is? Zijn portret staat er toch op? Dus: geef ‘m dan ook maar gauw terug aan de eigenaar!

Hiermee ontloopt Jezus de valstrik, die ze voor Hem gespannen hadden. Maar het gaat Jezus niet om dat geld, van wie het is, dat is allemaal niet zo belangrijk. Het gaat Jezus om God, en zo eindigt de discussie met de verwijzing naar God: “Maar wat God toebehoort, geef dat aan God!”

Hier ligt de klemtoon van het verhaal, denk ik. Aan God komt in feite alles toe, ook ons geld. “Des Heren is de aarde en haar volheid, de wereld en die daarop wonen” (Ps.24, 1). Ook de keizer en zijn belastinggeld behoren uiteindelijk de Heer toe! Daarom moeten we hier ook niet denken, dat Jezus hier een scheiding maakt tussen een gebied wat van de keizer is en dat wat God toebehoort, een soort wereldlijk en goddelijk regiment. In de Kerkgeschiedenis is dat maar al te vaak gebeurd. Omdat Jezus deze woorden heeft gesproken, heeft men wel gepleit voor een gehoorzaamheid van de Christen tegenover de Staat, ook als het om een vijandige Staat gaat. Maar ik denk toch, dat je deze tekst daarvoor niet mag gebruiken. Jezus heeft Zich nu eenmaal over politieke kwesties nooit uitgelaten, en we mogen het Hem ook niet in de mond leggen. Het ging Jezus altijd om God en Zijn Koninkrijk!

Het is wel zo, dat de macht van de keizer hier wordt gerelativeerd en gereduceerd. De keizer en God worden hier samen genoemd. Het is goed om aan de keizer te geven, wat van hem is, maar geeft dan ook aan God wat Hem toebehoort! Ik hoor in dit antwoord van Jezus toch ook een zekere kritiek op de keizerlijke macht en wellust en het egoïsme van de mensen. Hoe hebberig zijn zij allemaal! Alsof het van hun is! Maar tenslotte is het allemaal van God. Ook de keizer staat onder de regeermacht van God!

Zo moet het ook in ons eigen leven zijn. Het is goed om geld te hebben en het te mogen beheren om er goed mee te doen, ook om er belasting mee te betalen, opdat de overheid er goed mee kan doen. Uiteindelijk moet het er toch om gaan om er God mee te eren. Iedereen moet zelf maar uitmaken, wat dat in zijn persoonlijke situatie te betekenen heeft. Als God er maar om geprezen kan worden!

Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen,
Men loov’ Hem vroeg en spa.
De wereld hoor’ en volg’ mijn zangen
Met amen, amen, na!
Psalm 72, 11 O.B.

Amen.

Augustinus II – Milaan

“Ik riep de klagende woorden uit: Hoe lang nog, hoe lang nog zal het zijn: morgen, altijd door morgen? Waarom niet nu? Waarom niet in dit uur het einde van mijn smaadheid? Zo sprak ik en ik weende in de bitterste verbrijzeling van mijn hart. En zie, daar hoor ik een stem uit de naburige woning, alsof een knaap of een meisje, dat weet ik niet, op zingende toon zei en steeds weer herhaalde: “Neem, lees, neem, lees”. Ik begreep, dat ik het boek moest openen, dat voor mij lag.

Sint AugustinusAmbrosius was in die tijd het geweten van de orthodoxe kerk. En het was een woelige tijd: het Arianisme, dat de godheid van Jezus loochende, kwam tot bloei en de Goten stonden voor de deur. Het duurde niet lang, of Augustinus kwam onder de indruk van de grote welsprekendheid van de bisschop. Eerst ging het om hoe hij het zei, maar al gauw ook om wat hij zei. Hij werd weer catechumeen (doopleerling) in de kerk en toen kwam ook nog zijn moeder over naar Milaan: “Reeds was mijn moeder tot mij gekomen, sterk in haar vroomheid, over land en zee mij volgend en in alle gevaren zonder vrees in haar vertrouwen op U. Want gedurende de gevaren op zee troostte zij zelfs de zeelieden, door wie anders de op zee onervaren reizigers in hun angst plegen getroost te worden, en zij beloofde hun een behouden aankomst, omdat God haar dit in de droom beloofd had. En zij trof mij aan in ernstig gevaar, daar ik er aan wanhoopte de waarheid te vinden.”

Hij bleef voorlopig nog een zoeker en aarzelde zich te bekeren tot de Heer. Hij had het ook veel te druk met aardse belangen, zodat hij aan zijn geestelijke heil niet toekwam. Een van de hoofdzaken, waardoor hij terugschrok voor een volkomen overgave aan het christendom was, dat hij dan van een huwelijk moest afzien. “De omarmingen van een vrouw missen”, dat kon en wilde hij niet, zo verzekerde hij zijn vrienden. Monica vond ook, dat hij moest trouwen, maar niet met zijn concubine, want die was van een te lage stand. Zo werd die arme vrouw weggestuurd. Daar heeft Augustinus het best moeilijk mee gehad.

Zijn grote probleem, hoe het kwaad in de wereld kwam, kreeg een oplossing, toen hij in contact kwam met de Neo-Platinisten. Dat waren de volgelingen van Plotinus en diens leerling Porphyrius, beide levend in de derde eeuw. Zij leerden, dat God een zuiver geestelijk wezen was, onstoffelijk, onveranderlijk en onvergankelijk, ver verheven boven de vergankelijke wereld van de ruimtelijke en zichtbare dingen. God is het bovenwereldse Licht dat de ziel verlicht. Zijn aandacht kwam nu te liggen bij de innerlijke mens, geest en ziel. Heel anders dan bij de Manicheeërs, die alleen in stoffelijke categorieën konden denken. Omdat God het hoogste goed is, de Goede Zelf, werd in Augustinus het verlangen geboren om zich af te keren van de aardse werkelijkheid. De behoefte werd steeds sterker om de ziel te verheffen tot de onlichamelijke schoonheid van het Goddelijke Zijn. Het ook omhoog het hart naar Boven!

Door een beter zicht op God kwam hij ook tot een betere kijk op het kwaad. Als het “zijn” goed is, kan het kwaad geen eigen zelfstandigheid hebben buiten God om. Kwaad is dus gebrek (privatio), beroving van het goede. Dit was voor Augustinus een echte eyeopener. Maar het bleef hangen in de rationele sfeer. Zijn hart had hij nog niet tot het Christelijk geloof toegewend. Hem ontbrak nog de kennis van “Jesus humilis”, de nederige Jezus. Daarom ging hij weer studeren in de Heilige Schrift. Met name de brieven van Paulus waren voor hem een openbaring. En het woord van Jezus: “Komt tot Mij allen, die vermoeid en belast zijt.” En wat Paulus zei over de dingen, die voor wijzen en verstandigen verborgen zijn. Maar wilde hij dit wel? Dan moest hij alles opgeven! En hij had het juist zo ver geschopt in de wereld!

In een gesprek met de oude Simplicianus, de latere opvolger van Ambrosius, stortte hij zijn hart uit. Deze vertelde hem toen over Victorinus, een beroemde Neoplatische redenaar en filosoof: hoe deze tot bekering was gekomen. Diens situatie leek sprekend op die van Augustinus, waardoor zijn bekeringsgeschiedenis wel een diepe indruk op hem moest maken. Toch had hij nog een innerlijke strijd te voeren. “Zo streden twee willen in mij met elkaar, ene oud, de andere nieuw, de ene vleselijk, de andere geestelijk, en door hun onenigheid verdeelden zij mijn ziel.” Hij kende de Waarheid wel, maar stelde de overgave aan die Waarheid steeds uit. Het stuitte steeds weer op innerlijk verzet.

De wil beveelt wel, zo schrijft hij later, maar niet van harte, juist omdat hij niet van harte wil. In een gesprek met Alypius, zijn vriend, overkwam het Augustinus, toen zij het over de heilige Antonius hadden, dat hij in tranen uitbarstte.

“Ik riep de klagende woorden uit: Hoe lang nog, hoe lang nog zal het zijn: morgen, altijd door morgen? Waarom niet nu? Waarom niet in dit uur het einde van mijn smaadheid? Zo sprak ik en ik weende in de bitterste verbrijzeling van mijn hart. En zie, daar hoor ik een stem uit de naburige woning, alsof een knaap of een meisje, dat weet ik niet, op zingende toon zei en steeds weer herhaalde: “Neem, lees, neem, lees”. Ik begreep, dat ik het boek moest openen, dat voor mij lag. Want ik had van Antonius gehoord, dat hij door een voorlezing uit het Evangelie, waar hij toevallig bij gekomen was, de vermaning gekregen had, alsof tot hem gezegd werd, wat werd voorgelezen: “Ga heen, verkoop wat gij hebt, en geef het de armen en gij zult een schat hebben in de hemel; en kom herwaarts, volg Mij”, en dat hij door deze stem van God zich terstond bekeerd had.

Derhalve snelde ik terug naar de plaats, waar Alypius zat: want daar had ik het boek van de apostel neergelegd, toen ik vandaag opgestaan was. Ik greep het, opende het en las zwijgend de plaats, waar mijn ogen het eerst op vielen: “niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkamers en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid , maar doet aan de Here Jezus Christus en verzorgt het vlees niet tot begeerlijkheden.” Verder wilde ik niet lezen en dat was ook niet nodig. Want, terstond toen ik deze woorden ten einde gelezen had, stroomde als ’t ware het licht der gemoedsrust mijn hart binnen en alle duisternis van twijfels vlood heen…

Daarop gingen wij tot mijn moeder en deelden het haar mee: hoe verheugde zij zich! “

Vanaf dat ogenblik had hij geen oog meer voor een vrouw en een carrière. Het was in 386, dat dit gebeurde. Hij gaf zijn huwelijksplannen op en legde zijn retorambt neer. Met Monica, twee neven, zijn zoon Deodatus en enkele vrienden streek hij neer in een landgoed ten noorden van Milaan, Cassiacum, dat een vriend hem ter beschikking had gesteld. Het werd een leven van gebed en studie en veel onderlinge gesprekken. Hieruit ontstonden Augustinus eerste werken: Contra Academicos en De beata vita (het gelukkige leven). In beide werken stond Christus centraal. In die tijd ontstonden nog twee werken: De ordine, over de orde in het leven, en Soliloquia, de alleenspraken. Uit dit laatste werkje zijn de bekende woorden: “Ik begeer God en de ziel te kennen. En verder niets. Helemaal niets!”. Al deze werken zijn nog filosofisch getint. De Bijbel komt er weinig in voor. Dat zou later anders worden, toen hij diepgaand de Schriften ging bestuderen, te beginnen bij de Psalmen.

Ja, Here, doch…

Door de weerstand, de tegenslagen, de beproeving, die we ontvangen in ons leven moeten we groeien en sterk gemaakt worden. Sterker worden in geloof, in liefde voor anderen, in vertrouwen op God, Die niet laat varen de werken van Zijn handen.

Mattheüs 15, 27a

Wat God doet, dat is welgedaan,
Zijn wil is wijs en heilig.
‘k Zal aan Zijn hand vertrouwend gaan.
Die hand geleidt mij veilig.
Gez.186 O.B./ Gez.432 Liedboek

Het valt mij zwaar om dit vers te zingen. Ergens in mij weert zich iets daartegen, Vindt u dat gek? Misschien is juist dit lied u bijzonder vertrouwd en heeft u er al vaak troost uit geput. Het was voor u misschien wel een  hulp om u naar Gods wil te schikken, toen u het zo zwaar had in uw leven. Er zijn ook nog andere liederen met dezelfde strekking: “Wie maar de goede God laat zorgen” (Liedboek 429) en “Wat God wil, dat geschiedt altijd” (Gez. 192 O.B.).

Er zijn dagen, waarop ik die gezangen ook graag zing. Maar er zijn ook dagen, waarop ik daartegen in opstand kom. Hebt u dit ook wel? Ik ben blij ook in de Bijbel verschillende stemmen te horen. De mensen zijn daar niet allemaal gelijk en ook hun stemmingen niet. De ene dag verschilt nogal van de andere, dat is ook zo in de Bijbel. Soms schijnt de zon, soms is het om te huilen. Nu eens waan je je op een berg en kun je alles aan, dan weer zit je diep in een dal, zeg maar: in de put. In de Bijbel hoor ik ook stemmen van mensen, die met God worstelen en tegen “Zijn wil” in opstand komen. In onze Evangelietekst wordt zulk een ervaring overgeleverd:

“En Jezus ging vandaar en trok Zich terug naar de omgeving van Tyrus en Sidon. En zie, een Kananese vrouw uit dat gebied kwam en riep: Heb medelijden met mij, Here, Zoon van David, mijn dochter is deerlijk bezeten. Hij echter antwoordde haar geen woord, en Zijn discipelen kwamen bij Hem en vroegen Hem, zeggende: zend haar weg, want zij roept ons na. Hij echter antwoordde en zeide: Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls. Maar zij kwam en viel voor Hem neer en zeide: Here, help mij! Hij echter antwoordde en zeide: Het is niet goed het brood der kinderen te nemen en het de honden voor te werpen. Maar zij zeide: Ja, Here, doch de honden eten ook van de brokjes, die van de tafel van hun meesters vallen. Toen antwoordde Jezus en zeide tot haar: o vrouw, groot is uw geloof, u geschiede gelijk gij wenst! En haar dochter was genezen van dat ogenblik af.”

Dat klinkt wel wat anders dan “Wat God doet, dat is welgedaan”. Stelt u zich eens voor, dat deze vrouw zich direct bij het lot van haar zieke kind had neergelegd, dat zij in vertrouwen op Gods wil “ja en amen” had gezegd. Misschien had Jezus haar daarom ook kunnen prijzen, natuurlijk. Maar het geloof kent vele deugden. Had zij direct “Ja en amen” gezegd, dan zouden wij nu niet aan haar kunnen zien, dat het ook geloof kan zijn om niet akkoord te gaan met je lot en er tegen te vechten en te zeggen: Ja, Here, doch… Ja maar, en toch… En zeker als het gaat om een ander, die je lief en dierbaar is.

Luisteren we nog eens naar onze tekst.

“En Jezus vertrok vandaar en trok Zich terug naar de omgeving van Tyrus en Sidon.” Dat betekent wel meer dan een eenvoudige plaatsbepaling. Het is een grensoverschrijding! Jezus ging over de grenzen, waarin de Joodse vroomheid gold, heen. Hij laat de vertrouwde omgeving achter Zich. Hij begeeft Zich in een wereld, waarin geloof en veel ongeloof te vinden is. Het is het “Over-Jordaanse”, dat gold als “doodsgebied”. In die wereld is ook de Kananese vrouw. Het ziet er eerst niet naar uit, dat Jezus’ komst haar zal helpen. Hij doet er het zwijgen toe! Deze arme moeder smeekt vergeefs om genezing van haar kind. Hij zwijgt. Dat is voor haar de zoveelste teleurstelling. Heel herkenbaar!  Menigeen zou hier al aan de grens van zijn eigen incassering gekomen zijn. Bitter en teleurgesteld zou hij zich afgewend hebben. Dit risico liep Jezus ook bij de vrouw. Waarom Hij dan toch zo handelt? Misschien was ’t Hem allemaal te veel geworden, al die mensen die iets van Hem wilden. Nu even alleen zijn…

En dan komt me daar weer zo’n mens! Zou Jezus dat niet hebben kunnen voelen? Een tegenzin tegen het alsmaar te moeten helpen, altijd maar lief en aardig zijn tegen de mensen, altijd maar klaar moeten staan voor een ander. Het kan wel eens te veel worden! Jezus was toch een mens als wij. Misschien dat dit verklaart, waarom Hij er het zwijgen toe deed.

Maar de vrouw laat niet af! Zij houdt vol, zij geeft niet op. We kunnen haar daarom bewonderen. Wellicht had ik hier de moed al laten zakken. Misschien had ik me zelfs bedrogen gevoeld in mijn geloof. Veel mensen hebben zich om zo iets van de Kerk afgekeerd. Zij niet, zij blijft maar roepen: “Here, heb medelijden met mij, help mij toch!” De discipelen werden er tureluurs van. Hadden zij niet wat meer compassie kunnen voelen met die arme vrouw? Dat zijn nou de eerste mensen van de Kerk! Zij zeggen tot Jezus: “Stuur haar toch weg!” Misschien zijn zij ook oververmoeid, van de reis en de opdringerige mensen. Toch blijft het treurig, dat kerkmensen zo zijn! Blijkbaar moeten we ons niet te mooie voorstellingen maken van de Christenen! Wat kun je teleurgesteld uitkomen! Ook persoonlijk mag je je dat aantrekken. Hoe vaak zouden er niet mensen in mij teleurgesteld zijn geweest? Overal en altijd komen wij aan grenzen te staan, en wie zal de eerste steen werpen? Bedelaars en Jehova’s getuigen worden afgescheept, een verzoek om hulp wordt even gauw afgedaan, rouwenden en zieken worden snel vergeten, het mag allemaal niet zo veel moeite en tijd kosten. Geen tijd en geen geduld, zo is de mens toch? Net als de discipelen. Naastenliefde is maar een vinger lang en duurt maar even. Ook het antwoord, dat Jezus geeft, is niet bepaald hartverwarmend.

“Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls”. Het is alsof we een ambtenaar uit onze tijd horen spreken: “Ik ben daar niet verantwoordelijk voor, het is niet mijn afdeling”. Ook een manier van afschepen, weliswaar heel netjes, maar toch… Wat erg voor die vrouw. Als u zelf wel eens zo iets hebt meegemaakt, dan weet u, wat dat een pijn doet. Je hoopt op iemands hulp, je vertrouwt op iemand en rekent op hem, en dan dit…” Ik ben er niet voor jou! Ik ben er alleen voor anderen!” Het is een tweede afwijzing van Jezus aan die vrouw, die bij Hem komt om hulp te krijgen. Daar heb ik best moeite mee! Waarom doet Jezus nou zo? Ik begrijp het niet. Hij is toch de Heer?

Maar ook begrijp ik het wel een beetje, als ik kijk naar me zelf. Het is zo moeilijk om altijd maar klaar te moeten staan! En een mens kan toch niet alle ellende van de wereld op zich nemen? Daarom trekken we onze grenzen. Het is al moeilijk genoeg om er te zijn voor je gezin en je familie. Dat zie ik Jezus hier ook doen. Dat is zo heel menselijk. Hij gedraagt Zich niet als de Almachtige, die wel gauw iemand beter zal gaan maken. Nee, Hij moet ook een weerstand overwinnen. Zo heb ik ook een dubbel gevoel. Ik leef met die vrouw mee, herken me ook in haar, maar ik leef ook met Jezus mee, die de vrouw afwijst, want ik herken me ook in Hem! Zo zal het ook met u gaan, die dit leest.

Maar onze geschiedenis gaat verder. Blijkbaar gebeuren alle dingen in drieën, niet alleen de goede maar ook de slechte dingen. Jezus neemt de in die tijd gebruikelijke aanduiding van de heidenen, die door de Joden “honden” worden genoemd, over. Hij zei: “Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen en de hondekens voor te werpen”. Ook het verkleinwoord “hondekens”, zoals het in de Statenvertaling staat, maakt het voor de vrouw niet gemakkelijker! Zij wordt toch maar mooi “hond” genoemd, ze wordt eigenlijk uitgescholden en gediscrimineerd. En voor de derde keer wordt zij door Jezus afgewezen! Maar zij houdt vol, zij laat zich niet terugwijzen. En de volhouder wint, zegt het spreekwoord, en zo is het ook in het Evangelie. “Zoekt en gij zult vinden, klopt en u zal opengedaan worden, bidt en u zal gegeven worden!” Wij moeten volhouden! Daar zijn verschillende voorbeelden van gegeven in de Evangeliën. Bijvoorbeeld die vrouw in de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter. Maar ook hier blijkt het weer, hoe waar het is, dat de volhouder wint. Die vrouw, zij mag dan zo net “hond” genoemd zijn, het is voor haar niet oneervol, het pijnlijke daarvan treft haar niet, omdat zij vervuld is van dat ene verlangen, dat haar dochter weer gezond mag worden. “Ja, Here, doch de hondekens eten ook van de brokjes, die van de tafel van hun meesters vallen”. Die brokjes zijn voor mij en mijn dochter genoeg! Alstublieft, geeft U ze aan ons!

En als Jezus dit geloofsvertrouwen van de vrouw ziet, roept Hij uit: ”O vrouw, groot is uw geloof! U geschiede gelijk gij wilt.” En haar dochter werd gezond vanaf dat uur, waarmee onze Evangelielezing eindigt.

Prachtig, mooi, hoopvol en moedgevend! Maar toch blijf je je afvragen: waarom wordt het een mens soms zo moeilijk gemaakt? Kon Jezus niet wat vlugger helpen? Waarom moest Hij die vrouw zo op de proef stellen? Daarin ligt misschien het antwoord al opgesloten: op de proef stellen. Door de weerstand, de tegenslagen, de beproeving, die we ontvangen in ons leven moeten we groeien en sterk gemaakt worden. Ik weet wel: zo’n antwoord kun je aan een ander, die in nood verkeert, nooit geven, dat helpt niet echt, je kunt het wel zelf ontdekken in je leven. Het moest zo zijn, ik ben er sterker door geworden in mijn geloof, in mijn liefde voor anderen, in mijn vertrouwen op God, Die niet laat varen de werken van Zijn handen.

Misschien had Jezus dat doorzettingsvermogen van die liefhebbende vrouw ook wel nodig om tot Zich Zelf te komen, om opnieuw Zijn taak te zien, om een grens te kunnen overschrijden: van de Joden, Zijn volk, de kinderkens, naar de heidenen, de hondekens! Uit de Messias van de Joden moest immers de Heiland voor alle mensen worden. Misschien moeten wij soms ook door veel weerstand heen om een grens te kunnen overschrijden: van klein geloof tot geloof, van onvrede naar vrede, van wantrouwen naar vertrouwen, van hardheid naar tederheid, van gezondheid naar ziekte, van leven naar sterven. Laten wij dan volhouden net als die Kananese vrouw: “Ja, Here, maar toch….”.

Amen.

Augustinus I – Noord-Afrika

Augustinus werd geboren in 354 in Noord-Afrika, dat indertijd door de Romeinen was bezet. Oorspronkelijk woonden daar Berbers, maar het was nu een Romeinse provincie geworden: Africa Proconsularis. Zijn vader, Patricius, was lid van het stadsbestuur van Thagaste, waar zij een landgoed bezaten. Heidendom en Christendom bestonden toen nog naast elkaar. Zo was vader Patricius een heiden en moeder Monica een oprecht Christen. De jonge Augustinus behoorde tot de kerk, hoewel hij niet gedoopt was.

Augustinus. Mozaiek uit 1971 in Worcester College's kappel, EngelandAugustinus werd geboren in 354 in Noord-Afrika, dat indertijd door de Romeinen was bezet. Oorspronkelijk woonden daar Berbers, maar het was nu een Romeinse provincie geworden: Africa Proconsularis. Zijn vader, Patricius, was lid van het stadsbestuur van Thagaste, waar zij een landgoed bezaten. Heidendom en Christendom bestonden toen nog naast elkaar. Zo was vader Patricius een heiden en moeder Monica een oprecht Christen. De jonge Augustinus behoorde tot de kerk, hoewel hij niet gedoopt was. Dat stelde men namelijk zo lang mogelijk uit, omdat men geloofde dat met de Doop niet alleen de erfzonde werd afgewassen, maar ook alle zonden die men tijdens het leven beging. Hij werd door de godvruchtige Monica zo goed mogelijk Christelijk opgevoed. In het boek, dat hij over zijn leven geschreven heeft, de Confessiones (Belijdenissen) vertelt hij, hoe hij als jongen God aanriep om maar vooral geen slaag op school te krijgen.

Toen bleek, hoe begaafd hij was, werd hij naar een soort Gymnasium gestuurd verder op. Grammatica was het hoofdvak. Daaronder verstond men het onderwijs in de heidense litteratuur zoals Cicero en Vergilius. Welsprekendheid, de zogenaamde retorica, was daar een hoofdonderdeel van. Augustinus was daar heel goed in, maar met Grieks had hij niets op. Na deze studie wilde hij verder studeren in Carthago, maar er was geen geld voor. Hij was toen 16 en van zich zelf getuigt hij, dat hij geen brave jongen was. Avontuurtjes met meisjes en met vrienden, ergens peren stelen midden in de nacht, hij beschrijft het allemaal in zijn levensboek. Hij had God verlaten en met God ook de vrede en rust in zijn leven, zoals de Bijbel zegt: “De goddelozen hebben geen vrede”.

Na dit verloren jaar kwam er een keer in zijn leven. Een rijke burger van Thagaste stelde het geld beschikbaar voor verdere studie. Hij ging in Carthago studeren voor retor. Carthago was in die tijd een wereldstad, vol heidens vermaak en zedeloosheid, waaraan ook Augustinus zich hartstochtelijk overgaf. Hij zegt later van zichzelf, dat hij als de verloren zoon was: hij had de rechte weg geweten, maar was nu afgedwaald. Hij ging samenwonen met een meisje. Ze kregen een kind: Adeodatus (van God gegeven). Hij studeerde ook heel hard en kon van zichzelf zeggen: “En reeds was ik de beste in de school der welsprekendheid en vol trots verheugde ik mij daarover en ik zwol van ijdelheid”.
 
Toch voelde hij, dat er meer moest zijn in het leven dan dit uiterlijke vertoon. Hij werd er bij bepaald door de studie van Cicero, en met name diens boek Hortensius, waarin de innerlijke wijsheid werd aangeprezen om gelukkig te worden. Voor Augustinus betekende dit een terugkeer tot God. Hij vertelt: “Hoe brandde ik, mijn God, hoe brandde ik om uit het aardse terug te vliegen tot U, want bij U is Wijsheid”.  Hij werd aangetrokken tot de leer van de Manicheeërs en zou tien jaar in hun kringen verblijven. Volgens Mani is de wereld een mengeling van licht en duisternis, van goed en kwaad. God stuurt afgezanten (apostelen) naar de wereld om deze tot kennis (gnosis) van het licht te brengen, zoals Jezus, Henoch, Abraham, maar ook Boeddha en Zarathustra. Tenslotte komt Mani, het “zegel der profeten”, de beloofde Parakleet. Door ascese en onthouding moet de mens zich ontworstelen aan de duisternis om te komen in het Rijk van het Licht. In de mens zitten al lichtdeeltjes, maar die moeten tot ontwikkeling gebracht worden, zo komt een mens tot gnosis. Jezus is de Gezondene van het Licht. Hij was een en al Licht en zijn menselijk lichaam was slechts een schijnlichaam. Wij mensen leven in twee werelden: het rijk van de duisternis en het rijk van het Licht. Wij moeten overgaan van de ene naar de andere wereld. Het Manicheïsme is uitgegroeid tot een wereldgodsdienst. In Noord Afrika hadden zij naast de Christelijke hun eigen (grote) kerken. Zij kenden in hun gemeenschap twee hoofdrangen: de uitverkorenen (electi) en de toehoorders (auditores) De uitverkorenen moesten naast seksuele onthouding en ascese afzien van alle “donkere” voedingsmiddelen, zoals vlees, bloed en wijn.

Zover is Augustinus nooit gekomen. Wat Augustinus bij deze mensen zo aantrok, is vooral hun zekere antwoord op de vraag waar het kwaad vandaan komt. Zij leerden namelijk dat het kwaad een onpersoonlijke zelfstandige macht was, afkomstig van een kwade God. De mens zelf is hiervoor niet verantwoordelijk. Als intellectueel sprak ook hun rationaliteit hem erg aan.

Na de studie keerde Augustinus in 373 terug naar Thagaste. Zijn vader was overleden en nu moest de oudste zoon de kostwinner worden. Moeder Monica kreeg toen een droom, waarin werd verteld, dat haar zoon ook zou staan waar zij nu staat. Monica vertaalde dat met terugkeer tot het Christelijk geloof. Zij deed daar ook haar uiterste best voor. Zij haalde zelfs de bisschop over om een gesprek met Augustinus te hebben. Bekend zijn de woorden, die hij toen gesproken moet hebben: “Ga weg van mij, zo waar als gij leeft, is het onmogelijk, dat een zoon van zulke tranen verloren gaat.”

De dood van een vriend bracht hem tot bezinning. Hij voelde zich heel ellendig en vluchtte weg van Thagaste, weer naar Carthago waar hij een baan als retor kreeg aangeboden. Langzaamaan ontworstelde hij zich ook aan de invloed van de Manicheeërs. Hij begon hun logische redeneertrant te doorzien en te weerleggen. Maar hij bleef een zoeker: iemand, die zich zelf kwijt was en ook God niet meer kon vinden. In zijn beroep oogstte hij veel succes, maar Carthago werd hem al gauw te benauwd. Hij wilde hogerop: naar Rome. Ondanks het verdriet van zijn moeder ging hij naar de wereldstad. Dat werd in alle opzichten een teleurstelling en hij was blij, toen hij het verzoek kreeg om naar Milaan te komen en daar stedelijk retor te worden. Dat bracht een ommekeer in zijn leven. Want daar was Ambrosius de bisschop. Hij schrijft daarover: “Tot hem werd ik geleid door U zonder mijn weten, opdat ik door hem met mijn weten tot U gevoerd zou worden.”

De dingen hebben hun geheim

‘De dingen hebben hun geheim’, zegt broeder Frans nadenkend, ‘ik las daar onlangs een boeiend artikel over. De theepot praat met de suikerpot, het gesprek stopt wanneer iemand binnenkomt.’ Het is raar, ik herken wat hij zegt. Had ik dat als kind ook niet regelmatig? Bij binnenkomst van een kamer leken de meubels opeens te zwijgen.

Met broeder Frans Huitink, prior en gastenpater van de voorhene Sint Paulusabdij in Oosterhout, onderhoud ik een diepgaand contact. En dat diepgaand betekent niet meer en niet minder dat we regelmatig bijpraten en met elkaar schrijven. Broeder Frans heeft een mystieke inslag en is op het terrein van de filosofie zeer thuis. Bijpraten met hem betekent opladen, zodat er vanzelf mooie gedachten en zienswijzen bij mij ontstaan, die hem zacht en instemmend doen glimlachen. Vaak vinden die gesprekken plaats op mijn kamer. Vooraf redder ik dan geducht. Rondslingerende kleren gaan hup in de kast, de dekens van het bed worden glad getrokken, toiletspullen in gelid gezet en een afgekloven appel verdwijnt in de prullenmand. Het Benedictijns Tijdschrift leg ik in zicht en ook de Regel van Benedictus mag gezien worden. Maar ik weet dat broeder Frans mij doorziet en daar inwendig plezier om heeft.

‘Zullen we vanavond weer praten?’, broeder Frans schiet me aan na de Vespers. Dit keer zitten we in een ontvangkamer. Hij schuift onze stoelen naast elkaar, ook daar zit verandering in. In voorgaande jaren zaten we tegenover elkaar. We nemen de abdij- en familieperikelen door en dan komt als vanzelf het onderwerp. ‘De dingen hebben hun geheim’, zegt hij nadenkend, ‘ik las daar onlangs een boeiend artikel over. De theepot praat met de suikerpot, het gesprek stopt wanneer iemand binnenkomt.’ Het is raar, ik herken wat hij zegt. Had ik dat als kind ook niet regelmatig? Bij binnenkomst van een kamer leken de meubels opeens te zwijgen. Soms zat er in dat zwijgen een ondertoon van medelijden en meeleven. Dan had ik ten onrechte straf gekregen. Soms ook kreeg ik het gevoel van afstandelijkheid en verwijt. In dat geval was er iets gebeurd waarbij ik de zondaar was.

De laatste tijd gaan onze kloostergesprekken zo diep, dat ik het gevoel heb dat we omgeven zijn door een ragfijn web. Ingesponnen. Niets van buitenaf mag dit samenzijn verstoren. ‘Dat is de Geest’, weet broeder Frans en ik voel eerbied. ‘De dingen hebben hun geheim’, bedenk ik, als ik na dit schrijven de computer afsluit. Misschien zegt het toetsenbord nu tegen het beeldscherm: ‘Niet zo hard praten, ze luistert vast mee’…

Aly Brug

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Van aangezicht tot aangezicht

“Gods vriend’lijk aangezicht”, kun je daarvan wel spreken?
Zo vriendelijk komt God dikwijls niet bij ons over, getuige alle ellende in de wereld en ook bij ons zelf. Waar blijft Gods vriend’lijk aangezicht? Toch is het goed te weten en te bedenken, dat God een aangezicht heeft.

Exodus 33, 11

“En de Here sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht,zoals iemand spreekt met zijn vriend”.

De oude psalm 97 klinkt ons nog vertrouwd in de oren:

Gods vriend’lijk aangezicht
heeft vrolijkheid en licht
voor all’ oprechte harten
ten troost verspreid in smarten.

“Gods vriend’lijk aangezicht”, kun je daarvan wel spreken?

Zo vriendelijk komt God dikwijls niet bij ons over, getuige alle ellende in de wereld en ook bij ons zelf. Waar blijft Gods vriend’lijk aangezicht? Toch is het goed te weten en te bedenken, dat God een aangezicht heeft. In de discussie tussen aartsbisschop Eijk en Jan Marijnussen deze week in het “Elfde uur” is dit aspect van God helemaal niet aan de orde gekomen, helaas!

God heeft een aangezicht! De Bijbel spreekt zo heel menselijk over God. Met “aangezicht” wordt God Zelf bedoeld, zoals Hij Zich naar de mensen toekeert. De God, Die met ons meegaat en ons aankijkt en ons vriendelijk (soms ook heel streng) toeknikt.

“Indien Uw aangezicht niet meegaan zal, doe ons van hier niet optrekken!” (Ex.33,15). Het is heel fijn voor ons om te horen van Gods aangezicht. Van de rijke jongeling in Marcus 10 staat geschreven, dat Jezus hem aanzag en hem lief kreeg. Daar is oogcontact tussen die twee, en zo ontstaat er een relatie: jij en ik, wij horen bij elkaar, wij samen… Zo ziet God ons ook aan. Hij kijkt niet langs ons heen, zoals mensen vaak doen. In Zijn aangezicht kunnen we lezen, hoe lief Hij ons heeft, maar ook: wat Hij van ons verwacht en wat Hij in ons leven afkeurt. Met Zijn aangezicht is Hij heel dicht nabij. We zouden Hem bijna kunnen aanraken, en we zouden dat misschien ook best graag willen. Maar het kan niet, heel jammer! Slechts van drie personen in de Bijbel wordt gezegd, dat zij God hebben aanschouwd “van aangezicht tot aangezicht”: Mozes, Elia en Jezus.

Mozes is heel in ’t bijzonder dicht bij God geweest. God sprak met hem zoals men spreekt met een vriend. Toch mocht ook hij Gods aangezicht niet zien, “want geen mens zal Mij zien en leven”(vs.20). Pas veel later zouden mensen Gods aangezicht leren kennen, van heel dicht nabij. “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Van nu aan kent gij Hem en hebt gij Hem gezien”(Joh.14).Jezus Zelf is “Gods vriend’lijk aangezicht”.

Dat Hij met ons mee mag gaan.

Amen.

Wij geloven niet meer om wat gij zegt

Handelen met moed wanneer anderen bang zijn, handelen in hoop wanneer je medemensen wanhopig zijn en handelen in liefde en vergevingsgezindheid wanneer anderen haten en op wraak belust zijn.

Johannes 4, 42
Wij geloven niet meer om wat gij zegt, want wij zelf hebben Hem gehoord en weten, dat deze waarlijk de Heiland der wereld is.

Jezus heeft gesproken met een vrouw, een Samaritaanse nota bene! Dat is voor een rabbi dubbel fout: een vrouw en een heidense. Maar Jezus doorbreekt de gebruikelijke grenzen. Voor Hem is ieder mens gewoon een mens. Die vrouw, die het zo moeilijk gehad had in haar leven, was enthousiast om de aandacht die Jezus haar gegeven had. Toen zij weer thuis kwam in de stad vertelde zij daar natuurlijk over. En de mensen in Samaria nodigden Jezus uit bij hun te blijven. En Hij bleef er twee dagen. En nog meer mensen kwamen tot geloof en zij zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer om wat gij zegt, want wij zelf hebben Hem gehoord en weten, dat deze waarlijk de Heiland der wereld is.

Nog ver voordat Petrus zijn beroemde belijdenis deed: Gij zijt de Christus, wordt hier door eenvoudige mensen erkend, dat Hij de Heiland der wereld is. Het is een belijdenis, recht uit het hart, heel sterk en heel duidelijk. Het is het geheim van heel ons geloven, waar alles om draait: Deze is waarlijk de Heiland der wereld!

Laten we eens gaan kijken, hoe dit geloof tot stand is gekomen. In de eerste plaats heb je daar de mannen van Sichar, een klein plaatsje in de provincie Samaria. Het is een wat achter gebleven gebied, ingesloten tussen Judea en Galilea. Die mannen van Sichar hebben een boodschap gehoord. Maar de boodschapper had eigenlijk alles tegen! Het is geen geschoolde theoloog, ook geen opwekkingsprediker, helemaal niet beroemd en bekend, nog wel iemand uit de eigen plaats, waarvan het spreekwoord zo duidelijk zegt dat een profeet in z’n eigen plaats niet geëerd wordt. En wat het ergste is: deze boodschapper is ook nog een vrouw! Van zo iemand kun je toch geen waarheidsgetrouwe boodschap verwachten? Zegt het Joodse spreekwoord niet: “woorden van vrouwen gelden niet als bijzonder betrouwbaar”? Tenslotte kan ook nog gezegd worden, dat het hier gaat om een vrouw van dubieuze reputatie. En toch beweegt zich die merkwaardige stoet door de velden van Sichar naar de Jakobsbron, waarvan de overlevering weet te vertellen dat hier Jakob met zijn zeven zonen het veel liet drinken. God zit blijkbaar niet verlegen om geweldige theologen, machtige redenaars en zo. Hij zendt ook geen engelen naar de mannen van Sichar. Hele gewone, zelfs dubieuze mensen kunnen voor Hem al genoeg zijn om een heel dorp in beweging te brengen. Dit mag ook ons weer een beetje moed geven! Zwakke werktuigen gebruikt God, ook ons armzalige onwetende mensen. En door slechts één vrouw te onderwijzen heeft de Heer Zijn onderwijs door een hele stad verspreid. Ik zei daarnet al: dat is ook bemoedigend voor ons vandaag. Als er niet meer zo veel mensen naar de kerk komen, hoeven we toch niet ontmoedigd te worden. Al is er maar één, die de boodschap gehoord heeft! Door die ene kunnen veel andere mensen de boodschap gaan horen. Als iedereen het aan zijn buren zou door vertellen, dan konden heel veel mensen bereikt worden! Philippus verkondigde het Evangelie één enkele keer, bovendien nog aan een allochtoon, een zwarte meneer, die onderweg was. Maar daardoor werd wel een heel volk, het Ethiopië van vandaag, in het Evangelie onderwezen. Dat zit ‘m in de kracht van de boodschap, die niet van mensen, maar van God komt.

En toch kwam die vrouw van Sichar niet met het verhaal van een visioen of van een of andere mystieke belevenis, zoals sommige mensen dat wel eens hebben meegemaakt, ook kwam zij niet met een sterk verhaal van een teken aan de hemel of zo, ook geen wonderteken zoals Mozes had gekregen of Jezus had gegeven met de vele genezingen. Zij kwam ook niet met een verbluffende Bijbeluitleg over het einde der dagen, waar veel mensen vandaag mee worstelen. Al evenmin verkondigde zij een nieuwe leer betreffende de diepste bedoelingen van Gods geboden, bijvoorbeeld dat de mensen weer tienden moesten geven of de sabbat meer moesten heiligen, dat ze meer aandacht moesten geven aan de natuur en de dieren, niet meer roken, niet meer drinken, geen drugs enzovoort. De kerkgeschiedenis staat daar vol van! Maar die vrouw had gelukkig van al die dingen geen benul. Wat zij te zeggen had, was heel eenvoudig: Hij heeft mij gezegd… Toch was het voor iedereen duidelijk, dat zij werkelijk in het hart geraakt was. Dat ze gevonden had, waarnaar ze zo lang had gezocht. En wat had ze gezocht! Blijkbaar was ze ontevreden geweest met het conventionele vrouwenbestaan van haar tijd en had ze geprobeerd een carrière op te bouwen in de wereld. Kunnen we in haar een eerste feministe zien van 2000 jaar geleden? Heel goed mogelijk. Zij had het bij de mannen gezocht, keer op keer, zoals zoveel mannen het in onze dagen bij vrouwen zoeken, keer op keer. Zij had het niet gevonden. Hoe zullen zondaren elkaar het leven ook schenken? Veel teleurstellingen had zij te verwerken gekregen. Van mensen moet je ’t ook niet hebben! En zo ging zij schuw haar weg: midden op de dag ging zij water putten, in de brandende zon, om maar alleen te zijn vanwege de kletspraatjes. Maar nu is alle krampachtigheid en schuwheid van haar afgevallen. Zij is niet langer de slavin van haar eigen verleden. Ze heeft ook geen behoefte meer dat verleden te rechtvaardigen. Sprak tot nog toe haar hele stadje daarvan, nu roert zij het zelf aan: “Hij heeft mij gezegd: Gij hebt geen man, want gij hebt vijf mannen gehad. En de man die gij nu hebt, is uw man niet.” Dit zegt zij zo maar, vanuit een vrijheid, die haar deugdzame medeburgers in Sichar toch niet hadden.

Zo is de eerste etappe van het geloof: het doodsimpele getuigenis van een mens, wier ogen stralen, omdat zij gevonden heeft, gevonden IS, en dat nu doorgeeft: dat dank ik aan Jezus, kom mee naar Hem!

En nu de tweede etappe. De Sicharieten gaan naar Jezus en vragen Hem dringend bij hun te blijven. En Jezus blijft twee volle dagen in hun midden. En dan geven zij aan de vrouw als ’t ware haar getuigenis terug: Wij geloven niet meer om wat gij zegt, want wij zelf hebben Hem gehoord en weten, dat deze waarlijk de Heiland der wereld is. Het kan een preek zijn, waardoor je zo ver komt. Ook het getuigenis van iemand anders, een zieke of een stervende. Of je hebt een mooi lied gehoord: Elly Ameling, die Bach zingt: Bist Du bei mir, geh ich mit Freuden. Of er is een andere belevenis geweest in je leven, waardoor je bent gaan ontdekken, wat je tot nog toe te kort bent gekomen. Je dacht dat je er was, maar helemaal is. Je hebt het ware nog niet gevonden! Maar die ander, die je tot nu toe helemaal niet hebt zien staan, die heeft het, om jaloers op te worden!  En van die eenvoudige, vergeten mens hebben we het te ontvangen: het getuigenis van God. Misschien word je op straat aangesproken door iemand van de Pinkstergemeente of een Jehova’s getuige. Je raakt in gesprek en in vervoering! Zo’n “Godvergeten” mens was ook Jezus voor de Joodse godsdienstigheid en het fatsoen van die dagen , veracht en bespot, aan het kruis gehangen, van God en mensen verlaten. Maar van Hem hebben we het te leren, van Hem alleen, omdat Zijn getuigenis echt was en eerlijk. Zo’n getuigenis vraagt God ook van ons, in ons gelovig leven en werken.

Handelen met moed, wanneer anderen bang zijn, is uitkomen voor je geloof en is welsprekender dan menige preek. Handelen in hoop, wanneer je medemensen wanhopig zijn, is geloof in het Evangelie en zal anderen tot geloof brengen. Handelen in liefde en vergevingsgezindheid, wanneer anderen haten en op wraak belust zijn, wordt door iedereen die het ziet verstaan. Dat alles is effectiever dan gebrekkige woorden.

Zo was het ook bij de Samaritaanse vrouw. Zij was eerlijk en oprecht in al haar gebrekkigheid. Zij schaamde zich niet voor Jezus in haar omgeving. De rest moesten de mannen van Sichar zelf doen. Niet thuis blijven, zich niet van het getuigenis van de vrouw afmaken met de opmerking, dat zij altijd al zo’n praatjesmaker geweest was. En niet verontwaardigd protesteren: wat, een Jood! Moet die het ons vertellen? Nee, dat doen zij allemaal niet. Zij gaan de straat op om te getuigen: Wij geloven niet meer om wat gij zegt, want wij zelf hebben Hem gehoord en weten, dat Hij de Heiland der wereld is.

Twee etappes van het geloof: de verkondiging, geloven wat een ander zegt, en Hem Zelf horen en weten, dat Hij de Heiland der wereld is. En tenslotte ook zelf een getuige van die Heiland worden! Op deze twee etappes moeten we ons bewegen. Dat is de reisroute van ons geloof. God werkt door mensen, maar niet om ons aan hen vast te klampen. Het is om ook zelf op zoek te gaan, totdat we gevonden hebben wat we zochten, totdat we door Hem gevonden zijn. Jezus zit niet langer op ons te wachten bij de Jakobsbron. Wie daar zoekt, vindt alleen maar een kerk, die hem niets doet. Maar die kerk geeft ons wel een boek in handen en twee prachtige sacramenten: Doop en Avondmaal. Dat zijn de monumenten op uw reisroute, het zijn vingerwijzers: waarheen u moet gaan, waarheen u moet kijken, en waar u hebt te zoeken. Soms heb je daar veel tijd voor nodig. Augustinus zocht 13 jaar. Luther getuigde later, dat hij zeven jaar in de hel geweest is. Maar wij hebben een belofte: Bidt en u zal gegeven worden, zoekt en gij zult vinden, klopt en u zal opengedaan worden.
 
Amen.

Worstelen met of sámen met God

Op een dag loop je vast. Wij hebben allemaal eens ervaren dat God op een beslissend moment Zijn engelen uitzendt om ons te helpen (Ps.91). Alsof we Hem ná konden rekenen. Net zovaak hebben we meegemaakt dat wij dingen niet op een rijtje krijgen. God verhoort niet of grijpt niet in.

Op een dag loop je vast. Wij hebben allemaal eens ervaren dat God op een beslissend moment Zijn engelen uitzendt om ons te helpen (Ps.91). Alsof we Hem ná konden rekenen. Net zovaak hebben we meegemaakt dat wij dingen niet op een rijtje krijgen. God verhoort niet of grijpt niet in. Zeker, alle gebrokenheid, onvolmaaktheid en kwaad komt niet van God én straks komt de volmaaktheid. Dat staat als een huis! Wij leven nu in een wereld waar geldt: ‘Wie bidt ontvangt’ én waar blijkbaar tegelijk momenten niks gedaan kan(?) worden om het kruisoffer van Jezus tegen te houden en dat mensen waarom dan ook sterven, oud én jong.

Wat kunnen we erover worstelen mét God. Maar worstelen met God verlies je en maakt verder van God los, verbittert! Jacob worstelde er ook zo mee (Gen. 32-33). Hij moet zijn broer Esau ontmoeten en heeft alle reden om daar als een berg tegen op te zien. En voordat hij zijn broer zal ontmoeten raakt hij ook nog in gevecht met God. Bijzonder is dat dit gevecht van Gód uitgaat. Ik denk dat dát typerend is voor al onze worstelingen. Niet wij worstelen met God, maar vanuit de kant van God komt er een gevecht. Dingen worden plotseling anders dan dat je eerder van God ervaren hebt. Zoals je met God was opgevoed, zoals je Hem zag: het begint je aan te vallen, te knokken in je, mét je zelfs. Er komt een kloof. Je godsbeeld valt je aan. Dat gevecht kan zo heftig worden dat de Here er nb Zijn hand vol aan heeft; vol aan jou.

Duidelijk in de worsteling van Jacob is dat de Here Jacob tegen zijn verstand en gevoel in ermee te hulp wil komen. Dit blijkt dus niet een worsteling van Jacob mét God te zijn of tégen God, maar een worsteling om samen mét God Esau tegemoet te gaan. Jacob wil dan ook uit die worsteling, aanvechting de zegen van de Here verkrijgen: Ik staak dit gevecht pas als U mij zegent. Dat doet hij door de Here in plaats van tegenstander tot zijn bondgenoot te maken ín zijn strijd met zijn broer.

Dit is een les voor ons: De Here tot je bondgenoot maken tegenover je pijn, verdriet en gemis. In mijn ogen is dat ook Jezus’ missie geweest en door de Heilige Geest is Hij – doet Hij zo nóg. De Here maakt zich één met ons tégenover ons probleem. Hij vereenzelvigt Zich met ons in zo’n situatie. Hij zegt: in jouw ziek, eenzaam en verdrietig zijn, ben Ik dat óók (Matth. 25). Daarom moeten we onze strijd met onze moeiten niet tégen God uitvechten, alsof God het probleem is, maar samen mét God, met de Here Jezus die strijd te lijf gaan. Hem ervoor inschakelen; laat Hém dat gevecht maar doen! Er is niks waarin Hij ons niet aanvoelt, meevoelt en Hij laat er ons ook nooit mee zitten. Hij trekt ons lot Zich aan. Hij lijdt er Zelf óók onder. Ds. Geert Boogaard die drie kinderen moest verliezen én zijn vrouw schrijft dan: ‘Wie heeft haar leven ingekort en van haar jaren afgedaan? Ik weet het niet, ik zeg niet: God; ik spreek Hem liever vragend aan: Vond U het ook zo’n zware dag, toen zij te sterven lag?’ In die strijd krijgen wij de Heilige Geest en Die geeft ons vrede in onze situatie; een vrede die alle verstand te boven gaat. Voor mij is dit de juiste houding in ons omgaan met zorgen. Niet knokken mét God over je berg van zorgen, maar sámen met God die berg tegemoet gaan. Zoals iemand zei: ‘Als ik al die ellende zie, zeg ik nooit: Waarom doet God daar niks aan. Ik zeg altijd: Gelukkig is God er ook, als Die er niet was, dan zou het nog veel erger, moeilijker zijn.’

Zo hebben ook die ‘geloofdshelden’ geleefd uit Hebreeën 11. Van deze mensen staat dat ze in het geloof gestorven zijn en géén van Gods beloften in vervulling zagen gaan. Blijkbaar wisten deze mensen dat het net zo goed kan dat God pas vervulling van Zijn beloften gaat geven op de nieuwe aarde (13-16). Toch haakten deze mensen niet af. Die belofte was voldoende voor hen. Ze zijn ermee doormidden gezaagd, voor de wilde dieren gegooid (17-40), God greep niet in en soms gingen ze die weg zelfs zingende. Zoals vrienden van ons die lichamelijk erg weinig kunnen en hebben, maar bruisen van geloof, hoop en liefde en de karrentrekkers zijn van hun kerk. Toen ze wat te vieren hadden zeiden ze: ‘Wij willen vandaag niet denken aan wat we niet kunnen en niet hebben.’ Met God springen ze over hun muur van zorgen (David). Gods kracht wordt in hun zwakheid volbracht (Paulus).

Hoe je tot zo’n visie komt? Door ons gesprek mét God, ons gebed: Ik laat U niet gaan tenzij U mij zegent. Tegen de berg zeggen hoe groot God is en tegen God hoe groot de berg is! Ons gebed is de kracht om verder te kunnen. Niet dat de situatie dan altijd anders wordt. Er is geen enkele garantie dat ik krijg wat ik vraag. Soms komt dat pas op de nieuwe aarde. Maar ík word anders in die situatie. Er tekent zich een regenboog af in de wolken. Die staat altijd tégen het noorden: juist waar de kou vandaan komt en ’t donker is. En als er geen engel komt om uit de narigheid te halen, komt een engel je er dwars doorheen leiden: een geleide-engel. Toon Hermans bidt dan: ‘Heer, toen ik in het diepe dal zat en geen spatje meer zag van het licht op de top, heb ik U aangeroepen en het werd lichter. Het licht kwam in het dal, en langs het licht klauterde ik weer omhoog, moeizaam, maar eenmaal aan de top zag ik het licht in volle glorie. Het leed was geleden, en dankbaar heb ik Uw licht omhelsd. Nu weet ik zeker: U bent het stralende licht aan de top van de berg, maar ook de schittering van het vonkje in het dal.

Ds W. van Herwijnen

(Ds. van Herwijnen is PKN-predikant in Zwijndrecht. Dit artikel is in verkorte vorm als column gepubliceerd in het Nederlands Dagblad, n.a.v. de brand in Kampen, waarbij vier kinderen om het leven kwamen. Van zijn hand verschenen verschillende werken, o.a. ‘Als je het moeilijk geloven kunt’ en ‘Op Gods weg blijven’.)

Door het bos de boom niet meer zien

Ergens diep in een door de mens onbetreden woud, stond een boom. Een prachtige boom van wel vijfhonderd jaar oud. Het heeft geen zin zijn uiterlijk te beschrijven want er was daar niemand die dat kon. Zijn leven was qua geboorte gedoemd om op een plaats te leven en te sterven.

Ergens diep in een door de mens onbetreden woud, stond een boom. Een prachtige boom van wel vijfhonderd jaar oud. Het heeft geen zin zijn uiterlijk te beschrijven want er was daar niemand die dat kon. Zijn leven was qua geboorte gedoemd om op een plaats te leven en te sterven. De enigste richting die God hem vergunde te reizen, was hemelwaarts. Op deze reis ontmoette hij vele medepassagiers.

Maar allen stapten op een dag uit omdat hun eindpunt elders lag. Toch was hij nooit alleen. Er kwamen vogels van diverse pluimages in zijn armen nestellen. Zij vertrouwden hem hun eieren en kuikens toe als zij op voedsel uitgingen. Eekhoorntjes speelden diefje-met-verlos tussen zijn dichte bladerpracht. Slangen omarmden zijn stammen als kleurige sieraden. Geduldig verdroeg hij de krijsende apen, van de soort dat altijd in onmin met elkaar leeft en uitgerekend juist hij ze moest verduren. De kolibrie en de bijen liet hij drinken uit zijn bloesems die straks als rijpe vruchten zouden dienen voor alles wat honger en dorst had.

Zijn bast werd omhelsd door mossig gewas waarin Bromelia en Orchidee hun aanwezigheid als ‘symbiose-met-de-boom’ excuseerden. Omdat hij steeds dichter bij de hemel wilde komen, iets dat immers zijn reisdoel was, rekte en strekte hij dagelijks zo ver mogelijk uit naar de zon. Zo ver zijn wortels het toelieten stond hij op zijn tenen om het laatste straaltje te genieten alvorens de nacht hem rust zou brengen. Maar van die rust kwam niet veel. Ook in de nacht stoof, rende en kroop er van alles door zijn kruin, tussen zijn tenen, over zijn rug en in de holte van zijn oksels. Het friemelde en kriebelde dat het een oordeel was.

Omdat het medepassagiers waren kon de boom ze er moeilijk uitsmijten. “Ik ben geen pension” mopperde hij soms want hij werd er doodmoe van en hoopte eens een keer vrijaf te hebben van die levensreis. Maar dat is een loze wens en net zo onzinnig als het inhouden van je adem. Daarom zuchtte hij maar weer eens diep en nam een frisse douche van een net passerende tropische regenbui, die juist wat wilde gaan huishouden in het oerbos.

Hoopvol bleef zijn blik gericht naar de hemel die alsmaar onbereikbaar bleef. Hoe hard hij ook groeide en hoe verlangend zijn takken ernaar bleven reiken. De hemel kwam niet dichterbij. Die speelde ongenaakbaar God die kennelijk eens per vijf eeuwen audiëntie hield. Er waren dus ‘vele wachtende voor hem’.

De boom werd moedeloos. Hij begon te kankeren. “Kijk eens hoe die vogels mijn takken volschijten. Stank voor dank. En dan heb ik het niet eens over die rotrupsen die mijn bladeren opvreten. Heb ik soms voor niets vruchten doen ontstaan? Daar kunnen zij zich toch mee voeden? Maar nee hoor. En nu ik het er toch over heb, moet je die luizenbossen eens te keer zien gaan. Zij zuigen stiekem onder mijn blad alle sappen eruit. En dan heb ik het nog niet gehad over het houtrot die aan mijn hielen knaagt en hoopt dat ik op een dag op mijn bek val. Ben ik er soms om opgevreten te worden of hoe zit dat?” Zo jammerde al piepend en krakend die grote prachtige boom.

Zou daarom die boom zijn gestraft omdat hij had durven klagen tegen een hemel die daar doof en blind voor scheen te zijn? Was het daarom dat op een sombere dag de hemel open kliefde en een bliksemend flitsend zwaard hem in tweeën spleet? En alle vluchtelingen en ingezetenen die in zijn lommer zulk een gastvrij onthaal hadden genoten derwaarts moesten vluchten? Alleen ‘de uil die toch al in de olmen zat bij het vallen van de nacht’ bleef bij hem waken. Nou ja ‘waken’ was toch meer uit eigenbelang van die uil, want zeg nou zelf, waar vond je een grotere wond dan in het hart van deze stam? Daar is het veilig schuilen immers?

De boom verging. Verging van olm naar molm. Zijn bladeren waren al tot humus vergaan. Zijn kale kruin geneerde zich voor de zon. Maar de zon had zich van hem afgewend. De duisternis waar de termieten zo van houden graafden en vermaalden de laatste stuiptrekkingen van deze woudreus gelijk met de grond.

Het leven van deze prachtboom bleek een neerwaartse reis te zijn geweest. Zijn doel bleek niet het bereiken van de hemel edoch het wederkeren naar de aarde. Als eb en vloed. Maar van de zee wist de boom niets. Hij dacht dat hij de enigste was die zulk een lot moest ondergaan. En niemand maar dan ook niemand met rede begaafd, heeft hem ooit in zijn volle pracht gezien. Ook dat nog.

Eens op een dag ging een Indiaan op verkenningstocht. Hij zocht hout om houtskool van te branden. Hij was blij die dikke lelijke stronk te vinden die ooit zo ongezien en schitterend had gebloeid voor de wereld en voor God. Het duurde weken voor het hout was uitgesmeuld. De Indiaan had zijn stamgenoten erbij gehaald om de houtskool mee naar hun hutten te slepen. Aldaar aangekomen maakte zij er een vuur mee aan. Dat vuur laaide hoog op. De rook steeg en steeg. Hoger steeg de rook dan de takken ooit konden bereiken. Zo recht de hemel in.

En ik heb horen vertellen ‘tot voor de troon van God’.

Martie Genger

Met toestemming van de auteur geplaatst.

De herder en het schaap

Hoe ervaar ik, dat de Heer mijn Herder is? Dan hebt u dit antwoord, dat u al heel jong meegekregen hebt van God: u bent gedoopt! Door die doop bent u een schaap geworden van de kudde van die Goede Herder, misschien een verloren schaap, misschien zelfs het zwarte schaap. U draagt wel Zijn merkteken!

Psalm 23

Gemerkt schaapDoopdienst.

De dichter van Psalm 23 zegt, dat hij zich aan God toevertrouwt, zoals een schaap vertrouwt op de herder.

Herders trekken van hot naar her op zoek naar weideplaatsen, bronnen en riviertjes. Soms gaat het dan langs sombere diepe ravijnen, maar de kudde ziet rustig naar de herdersstaf op, want de herder weet wel wat hij doet. Maar dan lijkt het opeens alsof in vers 5 het beeld van de goede herder wordt losgelaten. Dan wordt er gesproken over een gastheer: “Gij richt voor mij een dis aan voor de ogen van wie mij benauwen; Gij zalft mijn hoofd met olie, mijn beker vloeit over.” Deze beeldverschuiving, van de herder naar de gastheer en van de wei naar de feesttafel, heeft al veel theologen en ook taalgeleerden bezig gehouden. En men heeft er geen bevredigende verklaring voor kunnen vinden. Men heeft wel gedacht, dat hier een verschrijving heeft plaats gevonden. Je hoeft maar één letter te veranderen en iets te verschuiven naar het volgende woord en je krijgt weer het beeld van de herder. Het woord “tafel” wordt dan “speer”. De tekst wordt dan: “Gij houdt een speer gereed voor mij tegenover mijn belagers.”

Zo’n verschrijving kan heel goed gebeurd zijn, want in het Hebreeuws lijken de letters erg op elkaar. Bovendien zijn het medeklinkers en moet je de klinkers zelf invullen. En als zo’n tekst in de loop der eeuwen vele malen is overgeschreven, zou zo’n verschrijving heel denkbaar zijn.

Wie zijn het die belagers, als de dichter het heeft over “de ogen van wie mij benauwen”? Ik denk in de eerste plaats de wilde dieren zoals de wolf en de leeuw. Die konden in die tijd in Israël nog goed te keer gaan. Zo erg, dat de herder een wond kon oplopen, bijvoorbeeld op zijn hoofd. Je deed er dan goed aan op die wond wat vet te smeren of geneeskrachtige olie. Zou dit de betekenis kunnen zijn van “Gij zalft mijn hoofd met olie”? En de beker, die overvloeit, zou de drenkplaats van de schapen kunnen betekenen. Het is bekend, dat de herders in die tijd soms zelf waterplaatsen voor hun kudden maakten door bij een bron een grote kuil te graven en deze te beleggen met dierenhuiden. Als zo’n kuil vol met water liep konden de dieren gemakkelijk drinken. In Arabische landen gebeurt dit nog zo. Zo’n drinkplaats kan dan de “beker” van de kudde genoemd worden.

De Psalmdichter voelt zich dus in alle opzichten door de Heer verzorgd, net als een kuddedier door zijn herder. Dit beeld wil ik graag vandaag de dopelingen en hun ouders meegeven. Daarbij gaat het natuurlijk niet alleen om het beeld, want aan een beeld heb je niets. Het moet ook werkelijkheid worden wat het beeld betekent. En dat is, dat je gerust kunt zijn, dat je veilig bent, dat je een Gids hebt, die met je meegaat, een hulp, als de belagers komen. Mooier dan de Psalmdichter kan ik het niet zeggen. Hij geeft een geweldig getuigenis van Gods goedertierenheid en trouw, waar een mens zich altijd op kan verlaten. Dit getuigenis zult u nodig hebben, dopelingen en doopouders. Het leven pleegt nu eenmaal niet over rozen te gaan, en zelfs de mooiste rozen kunnen prikken. De dichter heeft het zelf ook meegemaakt. Hij spreekt uit ervaring. Hij kende zijn belagers. Israël kende die ook en kent ze nog. Belagers van het leven, van binnenuit en van buitenaf. Maar de Israëlieten hebben ook ervaren, en dat zullen jullie ook, dat heil en goedertierenheid hen volgen al de dagen van hun leven.

Het betekent niet, dat de Psalmschrijver een idylle voor ogen heeft. Juist het beeld van de herder getuigt van de hardheid en de vele gevaren van het leven. Het getuigt van de strijd, die om het levens behoud gevoerd moet worden. Maar des te groter is ook de kracht van de goede herder en van je eigen zekerheid, als je die herder de jouwe mag noemen.

“Zeg mij, hoe gij Christus uitbeeldt, en ik zal u zeggen, wat voor Christen gij zijt.” Ik weet niet, wie dit gezegd heeft, maar het is een gevleugeld woord geworden. We kunnen het zeker ook toepassen op het beeld van de goede herder. Want Psalm 23 heeft een vervolg gekregen in de gelijkenis van het verloren schaap uit Lucas 15 en de uitwerking daarvan in Johannes 10, waar Jezus Zich de Goede Herder heeft genoemd. Zo hebben ook de eerste Christenen in Rome Hem gekend en ontmoet. In de onderaardse gewelven, de catacomben, waarin de Romeinen hun doden begroeven, kwamen de Christenen samen, in het geheim. Daar vinden we één van de oudste afbeeldingen van Christus, hun Heer. Het is een simpele krabbel van een baardloze jonge man, met een lamp op zijn schouders, het beeld van de Goede Herder. Een Goede Herder is Christus al voor de eerste gelovigen geweest, een herder die op zoek was naar zijn verloren schaap en die het gekneusde dier Zelf zalft en verzorgt. Voor hen, de slavenbevolking van een wereldstad, verscheen Christus niet als de koning van het heelal zittend op een troon, zoals de Byzantijnse wandschilderingen uit de Middeleeuwen Hem afbeelden. Hij is ook niet de Man van Smarten met de stralende doornenkroon, maar gewoon een herder, voor wie zijn dieren geen nummers zijn, geen marktkoopwaar met een streepjescode, maar wezens met een eigen leven en een eigen ziel. Zijn dieren zijn schepselen van God, van welke God niet wil dat er één verloren gaat. Zijn schapen hebben ter ere van de Schepper te leven. Zij moeten gelukkig zijn! Zo hebben vele miljoenen Christenen in navolging van de catacombenbewoners Christus ontmoet en nog gebeurt dit overal in de wereld. Christus is de Goede Herder, Die als redder in nood verschijnt met heil en goedertierenheid. Zij hebben Zijn stem gehoord, het blijde Evangeliewoord; zij hebben Zijn sterke armen ervaren.

Blijft voor ons de vraag: kan dat in ons leven ook? Hoe ervaar ik, dat de Heer mijn Herder is? Dan hebt u dit antwoord, dat u al heel jong meegekregen hebt van God: u bent gedoopt! Door die doop bent u een schaap geworden van de kudde van die Goede Herder, misschien een verloren schaap, misschien zelfs het zwarte schaap. U draagt wel Zijn merkteken! Hoe kunt u dan nog vragen: hoe merk ik het? U draagt Zijn merkteken! U bent gemerkt, net als vanmorgen die kleine dopelingen. En als u gemerkt bent, dan bent u toch iemands eigendom? Ja, u bent eigendom van de Goede Herder. Geen macht kan u uit Zijn handen wegrukken, zelfs als je midden tussen de wolven zit. Het leven is op vele terreinen vaak een strijd. Ook het herdersleven Maar het kan een strijd zijn, die “sjaloom”, vrede van God, aanbrengt, want heil en goedertierenheid zullen volgen.

Dat zo ook de Goede Herder de kleine dopelingen en u, doopouders, heil en goedertierenheid mogen brengen al de dagen van het leven!

De mensen zijn gebonden
door herders zonder hart,
zo hebben zij gezondigd
en allen zijn zij zwart…..
Maar God wil van de schapen
de goede herder zijn,
Hij heeft de kooi verlaten,
Hij zoekt in de woestijn.

(W. Barnard, Liedboek Gezang 58, 4.)

Amen.

Eerste bloei

In het eerste morgenlicht stonden op een groenglazen vaas de donkerrode pioenrozen in stille schoonheid. Eén roos was al uitgekomen, de andere knoppen stonden op springen. Ik keek rond. Wat maakte de kamer anders dan anders op dit vroege morgenuur?

Getroffen nam ik het beeld op toen ik in alle vroegte de kamer binnenkwam. In het eerste morgenlicht stonden op een groenglazen vaas de donkerrode pioenrozen in stille schoonheid. Eén roos was al uitgekomen, de andere knoppen stonden op springen. Ik keek rond. Wat maakte de kamer anders dan anders op dit vroege morgenuur? Kwam het door de rozen, was het de zon, die met haar eerste stralen het zacht bewegend gebladerte buiten aanzette tot speelse patronen op de vloer? Willem leidde af en wilde naar buiten. Hij was nukkig, want hij had de avond ervoor alleen doorgebracht en nam me dat hoogst kwalijk. Pijlsnel schoot hij de tuin in, ik volgde. Ook daar leek het anders dan anders. Lag het met kroos overdekte watervlak van de brede sloot er roerlozer bij? Vormden het rustieke bruggetje en de jonge treurwilg meer éénheid in hun dicht bij elkaar liggende tinten groen? De lavendel kwam er aan, de witte stamroos bloeide uitbundig en de pruimenboom hing stampvol kleine groene kogeltjes. Ik dunde een paar te volle trossen uit in vaag onbehagen. Was het de willekeur in het vernietigen van beginnende vruchten, wat me tegenstond? In de verte was het geluid van een startende auto te horen, kinderstemmen klonken een paar tuinen verder. Ik wandelde over het gazon, het was zichtbaar bijgekomen na een natte week. En toch, niet alleen het licht was anders, ook geluid leek vanmorgen te ontbreken. Waar anders vogels elkaar overstemden in gezang, bleef nu het zingen achterwege. Wat maakte vanmorgen alles toch anders dan anders? Opeens wist ik het in loodzwaar begrijpen: vandaag wordt er een kind begraven. Een kind tussen andere kinderen in een sportieve volleybalwedstrijd. Niet lekker, even terzijde, neemt opnieuw deel aan het spel, sterft tussen zijn makkertjes. Een kind in eerste bloei, als de net ontloken pioenroos; een kind tussen de anderen, weggenomen als dunnen van eerste pruimen. Met wat filosoferen is er een draai aan dit rampzalige gebeuren te geven. Maar ik weiger dat. Gewoon omdat het niet zou mogen gebeuren dat een kind zijn ouders voorgaat. En toch gebeurt het, steeds opnieuw. Altijd weer zullen we proberen te doorgronden, in verslagenheid, in mee-lijden, in onmacht, in tranen. In dat laatste ontmoeten we God. Straks zal de kerkklok luiden, een kind wordt begraven. En hij was nog maar twaalf…

Aly Brug

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Naäman

Naäman liet zich overhalen zich te dompelen in de rivier de Jordaan, onder het motto: “Baat het niet, het schaadt ook niet”.

2 Koningen 5, 1-15

De rivier de Jordaan, net zuidelijk van het meer van Galilei.Het verhaal, waarvan we uitgaan is heel eenvoudig. Naäman, generaal van de Syrische koning Aram, is melaats. Zijn lichaam was bedekt met zweren en de mensen gingen hem uit de weg. En dat voor een generaal! Sommige gevallen van melaatsheid zijn niet ongeneeslijk. Kennelijk was men ook bij Naäman al jaren bezig geweest hem van zijn ziekte af te helpen.

Op een gegeven dag doet een gevangen genomen Joods dienstmeisje in het huis van Naäman de hoop weer opleven. Haar heer moest maar eens naar de profeet in Samaria gaan! Die wist daar wil raad mee. En als het om zoiets als genezing gaat, worden zelfs allochtone dienstmeisjes serieus genomen! Dus vroeg Naäman aan de koning toestemming om op reis te gaan. Beladen met geschenken komt hij in Israël aan. Een aanbevelingsbrief van de koning van Aram heeft hij in de zak. Maar de koning van Israël vindt het maar een vreemd zaakje. Uit ervaring weet hij, dat die Arameërs niet zo goed te vertrouwen zijn Ook toen waren de verhoudingen in het Midden-Oosten niet al te best. Toen kwam de brief te voorschijn, met een vriendelijk verzoek: “Zie, ik zend mijn dienaar Naäman tot u, opdat gij hem verlost van zijn melaatsheid.” Nou, nou, dat is nog al wat! De koning is er niet gerust op: “Ben ik God om iemand beter te maken?” Natuurlijk, het zal wel een smoes zijn, een aanleiding om oorlog met hem te kunnen beginnen!

Maar er is nog iemand anders in het land, de profeet Elisa. En als die hoort, dat de koning een probleem heeft, en waar het om gaat, zendt hij de koning een boodschap: “Laat die Naäman toch tot mij komen, opdat hij wete dat er een profeet in Israël is.” En Naäman kwam met zijn paarden en wagens en hele gevolg bij het huisje van Elisa. Helaas, de ontvangst werd een teleurstelling. Elisa weigert hem een interview en stuurt alleen maar een persoonlijke boodschap: “Ga heen en baad u zeven maal in de Jordaan , dan zal uw lichaam weer gezond worden en gij zult rein zijn.” Naäman wordt boos, hij vindt dit geen behandeling. En dat de profeet niet eens de moeite neemt zelf bij hem te komen, nota bene een generaal! Hij zou er nog goed voor betalen ook! En dan de behandeling: zich onderdompelen in zo’n zielige beekje! Want dat was de Jordaan en dat is zij nog. Geen wonder dus, dat Naäman uitroept: “Zijn de zuivere en koele rivieren van mijn eigen land, de Abana en de Parpar, die de oase van Damascus tot een paradijs maken, niet beter dan die Jordaan?” Waarom kon die profeet hem niet gewoon de handen opleggen zoals alle dokters in die tijd deden in een soort bezweringsritueel?

Gelukkig liet Naäman zich nog net op tijd door zijn dienaren overhalen het toch maar te doen, onder het motto: “Baat het niet, het schaadt ook niet”. Dus daalde hij af in de Jordaan en dompelde zich tot zeven maal onder, zoals Elisa gezegd had. En zijn lichaam werd weer gezond als het lichaam van een kleine jongen, helemaal blank zonder een enkel zweertje.

Het zijn soms vreemde wegen, die een mens moet gaan. De heilsweg van God voert soms door de rimboe, langs karrensporen in de woestijn, op onbegane wegen. Maar het wonder van die heilsweg is altijd, dat er op het eind van die weg iets moois is : wat God voor je heeft weggelegd. Aan het eind van veel zorg en spanningen wordt je soms man en vrouw, het karrenspoor leidt tot de warmte van een veilige boerderij of een verkwikkende oase. De weg door de rimboe geeft uitzicht op nieuwe nederzettingen en ontginningen. Zo houden Gods wegen altijd een belofte in, iets wat voor je is weggelegd.

Dat is ook het geval met de weg, waarop God ons roept. Het zal een heilsweg zijn, die tenslotte uitkomt in Gods Koninkrijk. Maar vaak beginnen wij ons dan net als Naäman te ergeren. En wel aan twee dingen: in de eerste plaats, dat God niet Zelf tot ons komt om ons te leiden en thuis te brengen. Wij moeten het doen met Zijn boodschap, een boek, de Bijbel. Dat is soms een grote ergernis. God houdt zich op een afstand van ons. Nooit kun je eens persoonlijk bij Hem te rade gaan. Je moet het doen met die vaak onbegrijpelijke preken van de dominee. En je hebt het idee, dat die vaak slappe aftreksels zijn van het eigenlijke Woord. Vaak zou je God wel eens willen toeroepen: “Komt U nou Zelf eens te voorschijn!” Dat is een grote ergernis.

Een tweede ergernis is, net als bij Naäman, de manier waarop God wil dat wij de heilsweg bewandelen. Zou er niet een andere, betere weg bestaan? De Boeddhisten met hun gelatenheid bijvoorbeeld en de humanisten met hun medemenselijkheid. Zou dat niet beter zijn dan die zogenaamde Christelijke activiteit, waar zo weinig uit voortkomt? Natuurlijk, op papier en in theorie is het allemaal waar. Ook vandaag zijn er Abana’s en Parpars genoeg, die beter en prettiger voor ons heil lijken te zijn dan de stroom die God ons wijst in Zijn Woord. Stel je eens voor, wat Jezus zegt: “Wie achter Mij wil komen, die verloochene zich zelf en neme zijn kruis op en volge Mij”. Wat een weg! En het zou misschien nog wel te doen zijn, als er maar eens iemand was, die het ons voordeed. Natuurlijk, dat heeft Jezus gedaan, maar dat is al zo lang geleden en dat was zo’n heel andere tijd. Wat moeten daar nu vandaag mee aan? Dat irriteert ons geweldig! Wij hebben de weg tot ons heil niet in onze handen en ook niet in ons hoofd, we weten er eigenlijk geen raad mee. Waarom doet God het nu zo? Elke keer weer vragen we ons geërgerd af: waarom toch?

Zo zijn we allemaal op onze beurt Naämans. Maar God zij dank blijft het daar niet bij. Wij mogen ook horen, dat het met Naäman op een andere wijze is afgelopen dan hij zich had voorgesteld. Zijn weg mocht toch het doel bereiken! Al zijn ergernis ten spijt ging hij toch kopje onder en werd hij genezen. Hieruit blijkt, dat het niet op onze gedachten en gevoelens aankomt, maar op het doen wat God ons zegt. We moeten de weg gaan, die God ons aanwijst, ook al gaat deze lijnrecht tegen onze gedachten en gevoelens in. Als je dan toch die weg gaat, dan merk je pas, dat de door God gewezen weg de enige weg voor je behoud is.

Dat komt, omdat God aan die weg Zijn heil gebonden heeft. Aan de Jordaan, en nu eenmaal niet aan de Abana of de Parpar. Dat is Gods vrije wil, en daar helpt geen protesteren tegen, ook al is ons protest menselijkerwijs gesproken nog zo gerechtvaardigd! Aan het eind van deze weg gekomen merk je wat God daar voor je heeft weggelegd. Dat was voor Naäman de genezing van zijn melaatsheid. Dat is voor u misschien de vervulling van uw diepste wens. Dat kan van alles zijn. Als we maar Gods weg gaan, zoals die in de Bijbel is beschreven, zoals die ook door Jezus is getoond. Er zijn natuurlijk legio andere wegen, maar die wil God niet. Hij wil alleen die ene weg, die Hij voor ons heeft vastgelegd, zoals Naäman mocht ervaren, zoals ook Jezus die heeft bewandeld. Het is de weg, die Hij Zelf is: “Ik ben de weg, en de waarheid en het leven”. Het is een weg in nederigheid, in zelfverloochening, die tenslotte voerde tot het kruis. Het is bepaald niet glorieus om Gods weg te bewandelen. Voor glorie hoef je geen Christen te worden! Dat laat Jezus ons zien en al die martelaren, die om hun geloof zijn gestorven. Zo heeft Luther het ook beschreven. Vaak heeft hij tegenslag in zijn leven gekend, de strijd met satan en de mensen, hoge heren als de paus, geestelijke en wereldse magistraten. Steeds weer zei hij dan: “Wat kan een mens mij doen? De Here is met mij!” (Psalm 118).

Vandaag is het nog zo. Gods wegen zijn wonderbaar, maar soms heel moeilijk. Kijk naar de mannen en vrouwen in het zendings- en ontwikkelingswerk. Het werk onder de melaatsen vandaag, onder hen die door een epidemie of armoede getroffen zijn, de miljoenen vluchtelingen in de wereld. Kerk in Actie, EO- Metterdaad, Cordaid en die vele andere hulporganisaties hebben handen vol werk om mensen voor de dood weg te halen. Het is steeds weer een weg door vernedering en moeiten heen, de weg die Naäman moest gaan, de weg van Jezus. Maar het is ook onze enige weg tot echt geluk in het leven.

Amen.

Mijn laatste dienst

Op donderdag 10 september werd er aan de voordeur gebeld en een prachtige bos bloemen werd overhandigd. Op het kaartje stond, dat het kwam van de Protestantse Gemeente in Kloetinge, met hartelijke groeten en een beterschapwens voor mijn gezondheid. Wij werden er stil van, mijn vrouw en ik. Het is zo’n geweldig mooie bos met kleurrijke bloemen, dat in één klap de hele kamer werd opgefleurd.

Bloemen van de Protestantse Gemeente KloetingeToen ik op 24 mei in Kloetinge de dienst leidde, kon ik niet beseffen, dat dit -zoals het er nu uitziet- mijn laatste dienst zou worden. Wij stonden toen net voor de vakantie en waren vol goede moed! Dat het op de laatste dag van de vakantie (in het Zwarte Woud) mis zou gaan, had ik toen helemaal niet kunnen bedenken. Ik had trouwens helemaal geen idee, dat ik zo’n slecht hart had. Inmiddels ben ik daar wel achter gekomen! Weken lang heb ik moeten wachten op katheterisatie, maar nu gaat het toch binnenkort gebeuren (op 18 september). We hopen maar, dat zichtbaar zal worden waar het “hartfalen” vandaan komt. Ook, dat er dan iets aan gedaan kan worden!

Op donderdag 10 september werd er aan de voordeur gebeld en een prachtige bos bloemen werd overhandigd. Op het kaartje stond, dat het kwam van de Protestantse Gemeente in Kloetinge, met hartelijke groeten en een beterschapwens voor mijn gezondheid. Wij werden er stil van, mijn vrouw en ik. Het is zo’n geweldig mooie bos met kleurrijke bloemen, dat in één klap de hele kamer werd opgefleurd. Een prachtige afsluiting van zoveel jaren dienstwerk. Het overzicht van de preekplaatsen geeft aan, dat ik in de loop der jaren 38 keer in Kloetinge heb gepreekt. Ik heb het altijd heel bijzonder gevonden, in die mooie oude kerk met dat prachtige orgel.

Vroeger preekte ik vanaf de kansel, de laatste jaren van achter de Avondmaalstafel, maar altijd met veel inspiratie vanwege die schitterende ambiance. Met dankbaarheid zien wij daar op terug. De bloemen, die nu onze woonkamer sieren, zijn even zoveel dierbare herinneringen aan al die mooie momenten, die we samen gehad hebben in Kloetinge’s kerk. Bedankt!

Bloemen van de Protestantse Gemeente Kloeting

Het misdrijf

Precies in het midden lag een blanke duif, tenminste de helft lag er nog, de andere helft was weg. Gewoon weg! Het liefst was ik onder een luide gil het huis weer ingestormd voor hulp. Gewapend met stoffer en blik naderde ik de duif schoorvoetend, zond een klein gebed omhoog en lei mijn gevoel stil. Heel voorzichtig veegde ik de halve duif op het blik.

Vanmorgen stond ik vroeg op, er was veel te doen. Allereerst wilde ik het gras maaien, want er werden in de namiddag fikse buien verwacht. Thee en een broodje, de krant kon wel wachten. Mijn ogen gleden over het grasveld, een misselijk makend gevoel viel rauw op mijn dak. Precies in het midden lag een blanke duif, tenminste de helft lag er nog, de andere helft was weg. Gewoon weg! Het liefst was ik onder een luide gil het huis weer ingestormd voor hulp. Gewapend met stoffer en blik naderde ik de duif schoorvoetend, zond een klein gebed omhoog en lei mijn gevoel stil. Heel voorzichtig veegde ik de halve duif op het blik. Ik moest steeds naar die ene poot kijken, zo slank en zo edel. Tussen het tuingereedschap vond ik een schepje. Het was slechts een halve duif, het graf hoefde niet zo diep. Met een brok in de keel liet ik de duif in het graf glijden en sloot het vervolgens in razende vaart. Mijn gevoel begon weer terug te komen, het karwei moest in haast geklaard. Tot slot harkte ik de plek mooi vlak, lei er witte viooltjes op en ook een paar kiezels, naar Joods gebruik. Want ja, de duif speelt door de hele bijbel heen een bijzondere rol. En toen was alle energie op. Ik nam een beker chocolademelk om bij te komen. Willem schoof naast me op de bank. ‘Heb jij dat gedaan van die duif?’, begon ik mijn speurderswerk. Willem kneep de groene ogen toe, zijn kop leek heen en weer te gaan in ontkenning. Ik wist genoeg: het was vast Minetje van hiernaast. Ik wandelde naar mijn lieve buurvrouw en vertelde over de moord. Haast plechtig besloot ik het verhaal en noemde de naam van de vermoedelijke dader: Minetje. Maar ach mijn buurvrouw was bedroefd, ze had net een zieke kip moeten begraven. Met die kip had ze een goede band. Het verhaal over de duif schoof naar de achtergrond. We hebben samen het graf van de kip op gepaste wijze verzorgd, daarna dronken we met waterige ogen chocolademelk. Vanuit de tuin staarde Minetje ons aan, ze zat precies op de plek van de moord. Daders keren altijd terug naar de plaats van het misdrijf, het was dus Minetje. Tevreden begon ze zich te wassen…

Aly Brug

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Dit geheim is groot

Ook in de intiemste vormen van de liefde, ontmoet de vrouw haar Heer en de man zijn uitverkorene als een open hof. Geloven is elkaar in vlees en bloed, sacrament van Christus zijn.

Efeziërs 5, 32a

Een huwelijkspreek.

Wij hebben daarnet gezongen: ’t Is alles een gelijkenis van meer dan aards geheimenis (Gez.479 uit het Liedboek der Kerken).

Ons leven is alleen maar antwoord, reactie op het spreken van God. God heeft het eerste woord! Ons leven is een gelijkenis van het wezen van God. Zo noemt de dichter het. Maar we begrijpen het niet, het is “een gelijkenis van meer dan aards geheimenis”. We mogen het leven koesteren als een geheim tussen God en mensen. Dat mag iemand, die gelooft, rust geven en zekerheid. Juist ook, als je de stap maakt om samen door het leven te gaan.

Wie niet gelooft of niet geloven kan, heeft daar moeite mee. Die leeft in onrust en angst. Je laat je dag bederven door een beetje regen (bij de was!) of omdat je een kopje gebroken hebt of iets anders, dat tegen zit. Zo iemand kan een leven lang tobben over een fout, die hij vroeger eens begaan heeft. Het leven wordt dan een en al onrust en onzekerheid. Het wordt bepaald door angsten en depressies. De keerzijde is dan: probeer er alles uit te halen, wat er nog in zit! Halen wat er te halen valt! Carpe diëm, pluk de dag! Laten we eten, drinken en vrolijk zijn!

Voor de Christen, die gelooft, verdwijnt dat alles naar de einder van Gods werkelijkheid. “Dit geheim is groot”. De apostel Paulus wist daar ook alles van. “’t Is alles een gelijkenis van meer dan aards geheimenis”. Hetzij dat we leven, hetzij dat we sterven, wij zijn van de Heer! Zo zit dat! De rest is humbug! Het is alles van U, o God, hetzij Paulus, Apollos of Cephas, hetzij Bleiswijk of Barendrecht of De Bilt, hetzij wereld, leven of dood, hetzij heden of toekomst, het is alles het Uwe, en U geeft het aan ons om er gelukkig en tevreden mee te zijn, en zó is het “van ons” geworden. Een geheimenis, omdat het van God komt en wij nooit kunnen begrijpen, waarom God het ons geeft. Een meer dan aards geheimenis, heel die genade en dat leven dat ons in Christus gegeven is. Hoe zouden we het dan ook kunnen terugprojecteren in iets van je zelf? Te veel eer!

Wij zijn niet bij machte om het leven van God uit ons zelf voort te brengen, we mogen het alleen maar weerspiegelen. Zo is het ook met jullie huwelijk, want het is alles een gelijkenis van meer dan aards geheimenis! Hetzij vreugde of verdriet, hetzij zonde of gerechtigheid, ook jullie liefde, wij weten dat God alle dingen doet medewerken ten goede, omdat Zijn Geest ons vervult. Dat is een ding, dat zeker is. Daarom wordt in de Hebreeënbrief het geloof ook genoemd: een zeker weten, de zekerheid van de dingen die men hoopt en het bewijs van de dingen die men niet ziet! Ja, dit geheim is groot! Het leven in geloof draagt in zich een groot geheim.

Je hoeft het leven niet zo ernstig te nemen, zo doodernstig, zodat je er kapot aan gaat. Dit is gebrek aan geloof! We hoeven ook niet zo nodig alles zelf te doen, omdat er anders niets van terecht komt. We mogen vertrouwen op Iemand anders, die in ons leven de antwoorden geeft en de actie onderneemt. Geloven is, dat je niet zo zwaar hoeft te tillen aan de levenswerkelijkheid. Geloven is prijsgeven van die hele dodelijke werkelijkheid. Het is zingen en springen voor Gods Aangezicht, gestorven en gekruisigd met Christus, leven in Hem alleen.

Gods liefde voor Zijn Zoon –
Uitgezet tegen de diepten van de zonde,
Tegen de einden der aarde,
Ontvangen als een bruid
Die zich ontsluit
Voor haar Geliefde.

Geloven is leven als antwoord, echo, verwondering en toewijding op het Hoge Woord, waardoor God schept en leven wekt en verwachting. Geloven is niet meer willen zijn dan wat je bent, zoals je geschapen bent: beeld en gelijkenis van Hem, God met ons, en wat meer is: mensen met God door het eeuwig verbond met de Zoon, in Wie Gods leven open bloeit voor mensen zoals wij zijn.

Geloven is: voor elkaar niet meer willen zijn dan je geschapen bent: jij een rib uit zijn lijf, jij een kop op haar leven! Geloven is een leven van liefde waarmee God Zichzelf liefheeft. Ja, als het om de liefde gaat, dan komt het aan op geloven, het er op wagen met die liefde van God, die alle hartstocht vervult en onenigheid versmaadt. Geloven wordt zo leven als antwoord, beeld en gelijkenis, sacrament en geheimenis, je leven feil hebben voor Gods zaak. Geloven is getrouwd zijn, elkaar met trouw omringen vanwege Gods trouw met ons. Geloven is gemeenschap hebben, gemeenschap zijn met Hem, Die zegt: Ik ben met jou, jij bent met Mij, een groot geheim: één lichaam en één Geest! Ik ben met jou en ga met jou een weg, die waarlijk tot het leven leidt. Ik leef met jou een liefde, die door hopen en geloven bewaard wordt en straks openbaar wordt in de eeuwigheid.

Geloven is er op vertrouwen, dat deze liefde, dit getrouwde leven, dit geheimenis, deze gemeenschap tot in alle gestalten dag en nacht kan worden vol gehouden; dat deze liefde als een Hooglied doorzingt tot in de hartstocht van onze sexualiteit. Ook daar immers, in de intiemste vormen van de liefde, ontmoet de vrouw haar Heer en de man zijn uitverkorene als een open hof. Geloven is elkaar in vlees en bloed, sacrament van Christus zijn. Dit geheim is groot! Het is werkelijk een Hooglied.

Nu zijn er mensen, die bij het zingen van dit hartstochtelijke Hooglied innerlijk zitten te protesteren van: ja maar, dat gaat zo maar niet, denk eens aan de zonden, de gebreken, de wellust, het pad dat niet over rozen gaat, de schuld die nimmermeer vergaat, denk eens aan de haat die mannen en vrouwen elkaar toedragen soms ook in het huwelijk en vaak daarna in de scheiding. Ja, wilt u dan denken aan wat God niet meer gedenkt? Wilt u dan bij het oude stil blijven staan, wat God nieuw maakt? Wilt u dan op zonde en schuld hameren, waar God vergeving heeft gebracht?

Zo denkt men en zo spreekt men op een bruiloft niet. De bruid staat voor de bruidegom: heilig, onbesmet, zonder vlek of rimpel. En zo moge het altijd blijven! Natuurlijk neem je jouw oude zelf mee in het huwelijk, maar op dit moment maakt God alle dingen voor jullie nieuw, ook je zelf en de verhouding tot elkaar en elkaars familie. Laat het altijd nieuw blijven, ongerept, zonder vlek of rimpel. Dat kan alleen, als jullie leven in het grote Geheimenis van God en mens. Zing van Zijn Liefde en zoek Zijn kracht in de Bijbel, de kerkgang, in bidden en in smeken.

Dan wordt ook jullie huwelijk een groot geheimenis,
een gelijkenis van meer dan aards geheimenis!

Laat dan mijn hart U toebehoren
En laat mij door de wereld gaan
Met open ogen, open oren,
Om al Uw tekens te verstaan.
(Gez.479)

Amen.

In de schuilplaats des Allerhoogsten

Overal heerst onzekerheid en onrust. Maar God doet Petrus veilig wonen. Alles, ook dat uitzicht op zijn bittere lot, alles heeft hij in Gods hand gelegd. Dat mogen, ja, dat moeten ook wij doen! Want God waakt ook over ons. Wij mogen gerust slapen.

Wie in Gods schaduw overnacht,
zich met Zijn vleugels laat bedekken-
God zal hem in de morgen wekken,
in ’t morgenlicht, door ons verwacht.

Hij, die Gods vesting binnentreedt –
God zal zich over hem ontfermen,
hem zo behoeden en beschermen
dat hij zich altijd veilig weet.

Wat ons ook hindert of verwart,
God wil dat niets ons zal doen vrezen.
De dood zelfs moet Zijn dienaar wezen:
Hij legt ons dichter aan Gods hart
.

Enny IJskes-Kooger

“Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten,
Vernacht in de schaduw des Almachtigen.”
Ps.91, 1

“In vrede kan ik mij te ruste begeven
En aanstonds inslapen,
Want Gij alleen, o Here,
Doet mij veilig wonen.”
Ps.4, 9

“En Petrus sliep die nacht
Tussen twee soldaten.”
Handelingen 12, 6

David slaapt niet in vrede, omdat het leven zo zeker en veilig is en hij zich in deze veilige wereld een zeker en veilig huis heeft gebouwd.
Het lijkt er niet naar!
Maar hij slaapt rustig en in vrede, omdat God hem in deze onzekere en onveilige wereld zeker en veilig doet wonen. Omdat God het licht van Zijn aanschijn over hem verheft. Omdat God hem vreugde in het hart geeft.

En de apostel Petrus is net als koning David.
Herodes heeft Jakobus met het zwaard gedood. De Joodse elite vindt dat prachtig: weer zo’n lastpost van een ketter minder. Daarom durft Herodes nu verder te gaan en zet hij Petrus gevangen: de kopman van de Christelijke sekte. Hij zal morgen onthoofd worden.

Maar toen Herodes hem die dag liet halen, sliep Petrus tussen twee soldaten in, gebonden met zware ketenen. Hij sliep. Hoe is dat mogelijk? Petrus ligt daar rustig te slapen, in de gevangenis nota bene, met de marteldood voor ogen.

Zalige slaap! Slaap der rechtvaardigen! In vrede had hij zich neergelegd en zich aan de Heer toevertrouwd en zo was hij ingeslapen.
Overal heerst onzekerheid en onrust, ook daar in de gevangenis. Maar God doet hem veilig wonen. Alles, ook dat uitzicht op zijn bittere lot, alles heeft hij in Gods hand gelegd. Dat mogen, ja, dat moeten ook wij doen! Want God waakt ook over ons. Wij mogen gerust slapen.
Laten we elke avond maar in vertrouwen bidden:
“Laat mij slapend op U wachten, Heer, dan slaap ik gerust!”

De Kovel

Een kovel is een wijd kleed of mantel met een kap aan de rugzijde, gedragen door kloosterlingen tijdens het koorgebed. Het is een mantel die de hele wereld bestrijkt, een gebedsmantel, die de zoekende mens in staat stelt zijn oorspronkelijke eenheid terug te vinden. Men moet de kovel ontdekken, er zitten namelijk onvermoede plooien en zakken in.

Tijdschrift De Kovel‘Ben je morgenavond thuis?’ De stem wachtte en op mijn bevestigend antwoord vervolgde de spreker: ‘Ik heb die dag bezigheden in de St. Willibrordsabdij (Slangenburg) en wil na afloop  jou opzoeken’ Zo geschiedde. Een hartelijk weerzien, bijpraten bij een glas wijn en omdat mijn gast in België woont stelde hij een tweede warme maaltijd zeer op prijs. Aangezien hij tijdig moest vertrekken rende ik voor een snelle maaltijd naar de afhaalchinees op loopafstand. Toen ik terug kwam had hij zich genoeglijk geïnstalleerd op de bank met Willem aan zijn zijde en dat is bijzonder, want Willem is schuw. Een boek over kloosterzusters lag losjes in zijn handen. In volle harmonie zaten wij aan de haastig gedekte tafel, boven de plastic schaaltjes filosofeerden er duchtig op los. Ondertussen keek mijn kloostervriend peinzend naar buiten en merkte op dat de luchten in het noorden zoveel helderder waren dan in het zuiden. Het begon te donkeren, ik stak een kaars aan. ‘Wat zou broeder Frans Huiting hier dolgraag bij willen zitten.’ Met zijn opmerking kon ik het alleen maar eens zijn.

We belandden op het schrijversterrein en toen op het kersverse tijdschrift ‘De Kovel’. Het blad heeft de plaats ingenomen van het benedictijnse tijdschrift ‘Monastieke Informatie’. Met de woorden ‘graag je oordeel’ werd me de allereerste uitgave aangereikt. Na de koffie stond hij op. ‘Ik ben blij dat ik die extra kilometers heb gemaakt. Jou zien in je leefomgeving heeft een dimensie toegevoegd aan de vriendschap.’ Toen reed hij weg.

De rest van de avond heb vol aandacht zitten lezen in ‘De Kovel’. De naam is veelzeggend. Een kovel is een wijd kleed of mantel met een kap aan de rugzijde, gedragen door kloosterlingen tijdens het koorgebed. Dirk Hanssens osb, monnik in de benedictijner abdij ‘De Keizersberg’ in Leuven en hoofdredacteur schrijft onder meer: ‘De kovel is een mantel die de hele wereld bestrijkt. Een wereld als een grote ontmoetingsplaats. Het is een gebedsmantel, die de zoekende mens in staat stelt zijn oorspronkelijke eenheid terug te vinden.’ Fijntjes merkt hij op dat de lezer de kovel moet ontdekken, er zitten namelijk onvermoede plooien en zakken in. Ik bladerde verder. Mieke Pot vertelt over het leven dat zij gedurende twaalf jaar leidde als kartuizer kloosterzuster. Ze heeft thans in het Neuro Linguïstisch Programmeren (NLP) een stevig anker heeft gevonden. ‘De vorm is veranderd, de essentie blijft onveranderd.’ De Kruispunt-kloosterserie komt aan de orde, de fijnzinnige gebatikte kovels door de zusters van het Liobaklooster in Egmond en een lezenswaardig artikel van Charles van Leeuwen over Basilius de Grote.

De ‘Kovel’ is een monastiek tijdschrift voor Vlaanderen en Nederland (80 pg.), zij het dat de aandacht vooral uitgaat naar kloosters in Vlaanderen. Het is fraai uitgevoerd, verschijnt 5 maal per jaar en is verlucht met veel plaatjes. Voor de protestant, die een blik wil werpen over de kloostermuur, is het uitermate geschikt.

Aly Brug

Administratie ‘De Kovel’, Raadhuisstraat 26, 5056 HD Berkel-Enschot

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Het schip in de storm

Dit is misschien wel het moeilijkst te verteren stukje uit de Bijbel: een slapende Jezus, terwijl de discipelen in nood zijn. Hoe velen is dat zelfde al niet overkomen? De roepstem: Waar bent u nu? Waarom slaapt U, terwijl ik U zo nodig heb?

Mattheüs 8, 23
“En toen Hij in het schip ging, volgden Zijn discipelen Hem.”

De discipelen volgden Hem! Hebben wij dit wel goed verstaan? Jezus ging in een schip en de discipelen volgden Hem. Het is dus niet zo, dat wij in een schip gaan en Jezus bij ons uitnodigen! Nee, zo is het niet! Jezus gaat voorop en wij hebben maar te volgen!

“Toen Hij in het schip ging, volgden Zijn discipelen Hem.” In de Kerk moet dat niet anders zijn! De Kerk mag niet onze onderneming zijn, maar altijd in de eerste plaats zijn werk. Hij gaat daarin voorop en wij mogen Hem daarin volgen. Wij mogen er bij zijn, daar waar Hij is en waar Hij spreekt en handelt. Hij wil ons er wel bij hebben, om ons te gebruiken in Zijn dienst.

Hij ging in het schip en de discipelen volgden Hem. Dat is de grondregel van de Kerk, eigenlijk van heel onze handel en wandel. God roept mensen om er bij te zijn, in de Kerk. Vaak wordt voor de Kerk de afbeelding van een schip gebruikt. Dat is niet zo verwonderlijk, omdat de Kerk net als een schip altijd onderweg is. De Kerk staat midden in de wereld, hoort eigenlijk nergens thuis, omdat iedereen er zich thuis mag voelen. Mensen van alle rangen en standen, rassen en volken, zij horen allemaal thuis in de Kerk. En daarom is de Kerk als een schip, altijd op reis. Maar het is als de tegeltjeswijsheid: God heeft u geen voorspoedige reis beloofd. De reis kan alle kanten uitgaan: in voorspoed en tegenspoed. Dat zien wij hier ook bij Jezus, “En zie, er kwam een grote onstuimigheid op de zee.” Ja, zo iets kan gebeuren, zo iets gebeurt vaak ook in ons leven. Hoe gevaarlijk de wereld is, waarin de Kerk haar opdracht vervult, is niet altijd direct voelbaar. Er zijn ook stormen, die op grote afstand van ons verwijderd woeden: orkanen, aardbevingen, bosbranden, epidemieën enzovoort. En dat is op onze aardbol nooit anders geweest. Het is in onze wereld gevaarlijk. Mensen zijn gevaarlijk. Zij luisteren niet naar God en Zijn geboden. Satan heeft macht over hen en gebruikt mensen voor zijn dodelijke werk. Daarom is onze wereld zo gevaarlijk.

“Zodat de golven over het dek sloegen.” In deze gevaarlijke wereld met zijn grote onstuimigheid leeft ook de Kerk. Zij lijdt er onder, maar is er ook debet aan. We zouden dat graag anders hebben. De Kerk zou eigenlijk te midden van de gevaren en onstuimigheid een eiland van rust moeten zijn, een eiland van zaligheid en van vrede. Maar helaas, zo is het niet! Integendeel, alle dwalingen en leugens, alle goddeloosheid van de wereld treft ook de Kerk. Een dominee heeft daar onlangs een boek over geschreven met de aansprekende titel “Lijden aan de Kerk”. Soms is het zo erg, dat “de golven over het schip sloegen”. Alle nood, die de mensen overkomt en die ze ook zich zelf aanhalen, is ook de nood van Christenen, van de Gemeente van Christus, En dat is niet een nood, die alleen van buiten op haar afkomt, die dus anderen haar aandoen. Het zit ook binnen in de Kerk! De Kerk bestaat uit zondige mensen. Geen zonde is die mensen vreemd. Juist in de Kerk wordt die zonde pas goed duidelijk en zichtbaar. Daar wordt ons de spiegel voorgehouden: zó ben je nou! Geen wonder, dat het kwaad aan de Kerk op bijzondere wijze wordt gestraft. Veel Kerken leven daardoor in de verdrukking. En in ons eigen land: hoe moeten we de leegloop anders verstaan? Wij zijn er schuldig aan! Deemoed en schuldbelijdenis past ons meer dan ooit. Ook met Jezus aan boord kun je in stormen terecht komen, vergeet dat niet!

“Maar Hij sliep”. Dat is misschien wel het moeilijkst te verteren stukje uit de Bijbel: een slapende Jezus, terwijl de discipelen in nood zijn. Hoe velen is dat zelfde al niet overkomen? De roepstem: Waar bent u nu? Waarom slaapt U, terwijl ik U zo nodig heb? Die roepstem wordt overal gehoord. Toch is Hij in Kerk en wereld de enige redding. Alles kan gebeuren met de Kerk. Zij kan klein worden en machteloos, maar ondergaan kan zij niet. Want haar Heer is en blijft in haar midden. Wat de Kerk redt, zal dan ook nooit en te nimmer haar macht zijn, het grote getal van haar leden, hun werkkracht en enthousiasme, haar prachtige kathedralen en krachtige theologie. Wat de Kerk redt, is de hand van God, die in Jezus Christus wordt uitgestrekt naar de mensen. Alleen deze hand redt en behoedt de Kerk. Maar wat is het dan toch merkwaardig, dat daar staat “…en Hij sliep in het schip” ? Zo verborgen is dus Gods handelen, zo onzichtbaar, zo heel anders als het pronkzuchtige van mensen. En toch is Hij machtig bezig, al lijkt het dat Hij niets doet, dat Hij slaapt. Misschien moeten we het zo zien: als mens lijkt Jezus te slapen, maar Zijn godheid in Hem is wakker en waakzaam.

“En de discipelen kwamen tot Hem en maakten Hem wakker en zeiden: Here, help ons, wij vergaan.” Zeg nu niet te gauw: wat laf van ze! Het zou u ook zo maar kunnen overkomen. Als de zee rustig is, kan iedereen sturen, maar als het gaat stormen, staat wel eens de meest ervaren stuurman machteloos. In de Kerk is dat ook altijd zo geweest: in tijden van nood stroomden de Kerken vol. Denk maar aan de laatste oorlog! Juist daar, waar wij niet verder kunnen, begint Gods kracht en heerlijkheid. Ook in ons persoonlijke leven is dat zo. Je moet eerst zelf in een diep dal terecht komen om Gods heerlijkheid pas goed te ervaren. Zeg dan gerust: “Here, help ons, wij vergaan!”

En Jezus werd wakker. Hij laat Zich door ons wakker roepen! Hij zegt: “Waarom zijt gij bevreesd, kleingelovigen?” Niet bepaald verheffend voor die discipelen, maar wel heel raak. Waar Jezus wakker wordt en opstaat in de Kerk en in ons leven, daar wordt de mens heel erg klein en ook schuldbewust. Daar wordt ons gewezen op ons kleine geloof. Dat wij geen vertrouwen hebben in God, dat is ons grootste gebrek! Daar worden we gewaar, hoe bang we eigenlijk zijn! Waarom zijn we zo gauw uit het veld geslagen en moedeloos? Waarom niet eerder tot Jezus geroepen: “Heer, help me toch”? Jezus wijst ons terecht: “Waarom zijn jullie zo bang, kleingelovige mensen?Ik ben toch in jullie midden, op Mij kun je toch vertrouwen?”

“Toen stond Hij op en bestrafte de winden en de zee, en het werd volkomen stil.” Jezus laat zien Wie Hij is: de Machtige. Aan al het woeden van satan in deze wereld wordt een einde gemaakt! De dood heeft niet meer het laatste woord. Er straalt licht in de duisternis, alle dingen worden nieuw. Jezus staat op en bestraft de winden en de zee! “En het werd volkomen stil.” En van verwondering vroegen de mensen zich af: “Wie is toch Degene, Die dat gedaan heeft?”

Ook vandaag nog kan zo iets gebeuren. Sterker nog: het gebeurt. Het zijn allemaal getuigenissen van Hem, Die met de Kerk en ons persoonlijk bezig is. Het lijkt misschien dat Hij slaapt. We moeten Hem ook niet altijd wakker roepen, We mogen toch weten, dat Hij ons nabij is? Dat mag ons de zekerheid geven, dat we niet verloren gaan! Net als bij de discipelen.

Keren we nu weer terug naar het begin: “Toen Hij in het schip ging, volgden Zijn discipelen Hem.” Dat Hij voorop gaat en dat wij Hem volgen, dat is waar het op aan komt. Volgen is meer dan gewoon meegaan, het is in iemands voetsporen treden. Je komt op de weg, die Hij gegaan is. Niet altijd een gemakkelijke weg, soms ook een lijdensweg. Maar Hij leidt ons er doorheen, elke dag opnieuw. Dat heeft dit prachtige verhaal uit de Bijbel ons willen leren.

Jezus, ga ons voor
Op het levensspoor;
Doe ons als getrouwe leden
Volgen U op al Uw schreden;
Voer ons aan Uw hand
Tot in ’t Vaderland.

Richt ons leven lang,
Jezus, onze gang;
Voert Gij ons op ruwe wegen,
Geef ook daar Uw hulp en zegen;
En aan ’t eind der baan,
Laat ons binnen gaan.

Gezang 222 Herv. Bundel

Amen.

Doet wel degenen, die u haten

“Hebt uw vijanden lief, doet wel degenen, die u haten!” Hoe kun je nou “vijanden” lief krijgen? Jezus zegt: door ze wèl te doen! Laat u van de goede kant zien. Zet uw beste beentje vóór! Zó kan er weer een betere verstandhouding gaan ontstaan. U zult daar een goed gevoel bij krijgen. Elkaar weldoen werkt altijd naar twee kanten: naar de kant van de ontvanger en naar de kant van de schenker.

Lukas 6, 27
“Doet wel degenen, die u haten…”

Hoe moeten we met elkaar omgaan? Als je elkaar sympathiek vindt is dat niet zo moeilijk. Maar wat doe je met die mensen, die je niet zo liggen? Jezus is radicaal: “Hebt uw vijanden lief, doet wel degenen, die u haten!” Nou nou, daar zeg je zo wat! Wat kost dat een moeite! Kijk maar naar het TV-programma “Het familiediner”; hoe vaak heb ik het ook niet in mijn Gemeentewerk meegemaakt, dat families levenslang gebrouilleerd zijn, dat grootouders hun kleinkinderen niet meer mogen zien en dat kinderen worden doodgezwegen. Hoe vaak hoor je mensen ook niet zeggen: “Nou, kom me daar niet mee aan, die kan ik niet meer liefhebben, na alles wat hij (of zij) me aangedaan heeft. Dat kan God toch niet van me vragen?”

Wat moeten we daar nu mee? In ieder geval moeten we onderscheid maken tussen liefhebben en lief vinden. Als we onze “vijanden” lief zouden moeten vinden, dan zou God iets onnatuurlijks van ons vragen. Maar dat vraagt God niet van ons. We hoeven iemand, aan wie we een hekel hebben gekregen, niet bepaald lief te vinden, dat kan ook niet. Maar we mogen hem wel liefhebben, niet uit ons zelf, maar in Christus. Sterker nog: we moeten hem of haar liefhebben, met al zijn of haar fouten en gebreken er bij, omdat Jezus het van ons vraagt en Hij ons de kracht daartoe geeft. We mogen toch weten, dat Gods liefde ook naar die persoon uitgaat? Waarom wij met onze liefde dan niet? Wij mogen toch niet achterblijven?! Moeten we niet allemaal van Gods liefde leven?

Maar gemakkelijk is dat niet! Het zal ons moeite kosten om deze opdracht uit de Bijbel te vervullen, een opdracht nota bene van onze Heer Zelf. Het heeft God ook heel wat gekost om Zich te verzoenen met Zijn vijanden: het leven van Zijn eigen Zoon. Maar het moest zo gebeuren. Hij moest het wel doen, vóór ons, omdat wij mensen er niet toe in staat zijn. Daarom kunnen we ook altijd op Hem rekenen, als wij het ook proberen. Hij helpt ons om het mogelijk te maken. Hoe kun je nou “vijanden” lief krijgen? Jezus zegt: door ze wèl te doen! Laat u van de goede kant zien. Zet uw beste beentje vóór! Zó kan er weer een betere verstandhouding gaan ontstaan. Van lieverlede… geleidelijk aan. U zult daar een goed gevoel bij krijgen. Elkaar weldoen werkt altijd naar twee kanten: naar de kant van de ontvanger en naar de kant van de schenker. Dan zal er weer een stukje minder vijandschap zijn in de wereld. Er is al zo veel haat en nijd onder de mensen! Een gevolg van de zonde, die onder ons huist, waarmee satan ons in zijn machtige greep heeft. Eens zal daar een eind aan komen, vast en zeker. God zal daar voor zorgen. Maar voorlopig moeten ook wij daar nog hard aan werken!

“Zegent wie u vervolgen, zegent en vervloekt niet. Weest blijde met de blijden, weent met de wenenden. Weest onderling eensgezind, niet zinnende op hoge dingen, maar voegt u in het eenvoudige. Weest niet eigenwijs. Vergeldt niemand kwaad met kwaad; hebt het goede voor met alle mensen . Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen. Wreekt u zelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn, want er staat geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Here” (Deut. 32,35; hebr. 10,30).

Amen.

Familie en sneeuw

…en mocht ik toch nog twijfelen over de vreugde van talrijke en nabije familieleden, mijn broer geeft mijn spinsels feilloos de genadeslag. ‘Familie en vis’, zo roept hij, ‘houdt men drie dagen fris.’

Grote familieOnlangs was ik een dagje in Alteveer, een rustig dorp dat behaaglijk tegen Hoogeveen aanleunt. En mooi dat het er was! Mijn vroegere collega woont daar met haar gezin op drieduizend vierkante meter grond en ziet uit over weilanden met roodbont vee, boerderijen en verre bosranden. De steeds weer veranderende luchten maken daar de schoonheid compleet. Er waren zeven zitplekken gecreëerd rond de woning, zo schoven we van de ene plek naar de andere terwijl we het gesprek gewoon voortzetten. Kira, de Mechelse herder, stoof om ons heen met een stuk hout in de bek. Later op de dag liepen we in snelle pas langs de woonplekken van de verschillende familieleden van mijn gastvrouw en toen rees in mij opnieuw het verlangen naar een grote familie op loopafstand. Hoewel… Een goede vriendin waarschuwt me regelmatig voor dit heimelijk verlangen. Ze is nummer vijf in de rij van vijftien spruiten. In haar herinnering was het jezelf redden en vooral niet zeuren. Ze sliepen op een zoldertje, ook al in de rij, wassen, kleden en ontbijten gebeurde in de chaos. Met een aantal broers en zusters is het huidige contact van redelijk tot goed, het merendeel van de vroegere huisgenoten ziet ze echter zelden of nooit. En mocht ik toch nog twijfelen over de vreugde van talrijke en nabije familieleden, mijn broer geeft mijn spinsels feilloos de genadeslag. ‘Familie en vis’, zo roept hij, ‘houdt men drie dagen fris.’ Maar dat verhindert hem niet om regelmatig vanuit Florida een uur met mij te bellen en ieder jaar de oversteek naar ons te doen.

Terug naar Alteveer. Na de wandeling schoven we in de serre. Het landschap leek vanaf deze plek zo mogelijk nog mooier. Terwijl mijn gastvrouw de theespullen gereed maakte droomde ik verder. Hoe zou het hier zijn onder een met sterren bezaaide hemel? Hoe zou het zijn in de winter, wanneer de velden zich uitstrekten in eindeloze witheid en de boerderijen zich scherp aftekenden? Hoe zou het zijn om door het dak de sneeuwlaag boven je te kunnen zien? En hoe zou het zijn om dan te luisteren naar ‘Die Winterreise’ van Franz Schubert en je uitgetild weten boven alles?

Toen ik mijn dromen kenbaar maakte werd me glimlachend de thee aangereikt met de woorden: ‘Als het zo ver is moet je komen om te zien en vooral te voelen.’ En nu maar hopen dat het komende winter gaat sneeuwen.

Aly Brug

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

In memoriam René Vermeire

…Wij leerden René kennen in Zwolle, waar hij na zijn pensionering was neergestreken. Met schoonzus Ans heeft hij vele reisjes met de touringcar mogen maken, overal heen. Jaren achtereen zijn zij gaan langlaufen in het besneeuwde Oostenrijk.  Dat was zijn lust en zijn leven! Hij was een echte levensgenieter, een blijleven. Hij straalde van nature gezelligheid uit en maakte met iedereen snel contact.

René VermeireOp vrijdag 21 augustus 2009 namen wij afscheid van René, die in de loop van twintig jaar een goede vriend was geworden. Wij leerden elkaar goed kennen in 1989, toen we samen op vakantie waren in Wallis. Voordien hadden we elkaar al eens ontmoet bij de zuster van mijn vrouw in Zwolle, Ans Molenaar. Ans en René waren elkaar tegengekomen in een rouwverwerkinggroep van de kerk, toen hun echtgenoten beide in 1987 overleden waren. Wij waren al gauw met René vertrouwd en hij werd ook in onze familie warm onthaald. Na die eerste vakantie in St. Romain (Wallis) zijn we nog dikwijls samen op reis gegaan. Het was altijd erg gezellig; met een glaasje Obstler en een lekker wijntje uit de streek was het met René overal goed toeven. Na het nuttigen van enig geestrijk vocht kwamen de verhalen los. Als goedgemutste Vlaming, getogen in Hulst, kon hij smakelijk vertellen over allerlei belevenissen in zijn jeugd en zijn latere leven in Bleiswijk, Achterveld en ’t Harde. Hij was op kostschool opgeleid tot onderwijzer. Zijn eerste standplaats kreeg hij in Bleiswijk, waar hij ook zijn vrouw Sjaan mocht ontmoeten. Daar in Bleiswijk weten ouderen nog te vertellen hoe streng meester Vermeire was geweest! Van echtpaar werden zij een uitdijend gezin. Het was een promotie, toen hij in Achterveld verbonden werd aan een Huishoudschool. Hij vertelde, dat hij daar ook vriendschap had gesloten met de plaatselijke bakker, die hij op de vrije zaterdag dikwijls ging helpen in de bakkerij. Ook functioneerde hij als een journalist voor het plaatselijke nieuws in het streekblad. Het waren goede jaren, daar in Achterveld. Maar toen hij hoofd van de school kon worden in ’t Harde nam hij dat aanbod natuurlijk met beide handen aan. Het gezin was inmiddels uitgegroeid tot 8 personen, met studerende kinderen, waardoor inkomensverbetering natuurlijk welkom was. In ’t Harde had hij veel kinderen van officieren uit de kazerne op zijn school. Een gevleugelde uitspraak was steevast: “U bent wel de baas in kazerne, maar hier op school ben ik de baas!”

Wij leerden René kennen in Zwolle, waar hij na zijn pensionering was neergestreken. Met schoonzus Ans heeft hij vele reisjes met de touringcar mogen maken, overal heen. Jaren achtereen zijn zij gaan langlaufen in het besneeuwde Oostenrijk.  Dat was zijn lust en zijn leven! Hij was een echte levensgenieter, een blijleven. Hij straalde van nature gezelligheid uit en maakte met iedereen snel contact. De laatste jaren zijn wij weer samen op vakantie gegaan, naar het land van Bach en Luther rond Suhl, het Erzgebirge met uitstapjes naar Dresden en Prag, Waldeck met een bezoek aan Arolsen (de stad van koningin Emma) en Kassel, See in Tirol bij Landeck, de Harz met Goslar en tenslotte het Zwarte Woud. De laatste twee jaren is ook de oudste zus van mijn vrouw, die weduwe geworden was, mee geweest. Het waren allemaal onvergetelijke vakanties. René zat dan steevast voorin, naast de bestuurder, als copiloot, maar vanwege zijn slechte nachtrust vielen zijn ogen dikwijls dicht.

Ook zijn we nog eens samen naar Hulst geweest. Wat heeft hij daarvan genoten! Zeker ook, toen we op bezoek waren bij een nichtje van hem, die hij sinds zijn jonge jaren niet meer had gezien. Verschillende keren hebben we ook samen de familie in München bezocht, om in de binnenstad een glaasje te drinken op de Domplatz en onder leiding van neef Eelco mooie tochtjes te maken door het wonderschone Beierse land.

De laatste jaren ging het lopen steeds moeilijker. Dat was voor hem heel erg. Hij wilde nog zo graag overal heen en overal bij zijn. Tijdens de laatste vakantie escaleerde dit, zodat zijn linkerbeen werd ingezwachteld en tenslotte, na terugkomst in Zeist, moest worden afgezet. Toen ook het andere been ziek werd zagen de artsen geen kans meer hem te genezen. In een hospice in De Bilt mocht hij zijn laatste levensdagen doorbrengen, liefderijk verzorgd en bijgestaan door Ans, die twintig jaar lief en leed met hem had gedeeld.

De uitvaartdienst werd gehouden in de magistrale St. Jozefkerk in Zeist, waarna hij is bijgezet in het familiegraf in Zwolle. Bij het heengaan van de kist met René uit de kerk sprak de pastoor deze gedenkwaardige woorden (de zogenaamde absoute):

Afscheid nemen is loslaten
En toch nog iets van die persoon in je houden,
Wetend dat je iemand niet vast kunt blijven houden.
Afscheid nemen is ook dankbaar zijn
Dat je zo rijk bent die persoon gekend te hebben,
Dat je hart er vol van is.
Afscheid nemen is dag zeggen
En proberen alleen verder te gaan
Met de steun die je gekregen hebt,
Wetend dat God met je gaat.
Daarom willen wij voor hem
een laatste teken stellen
en daarmee uitdrukking geven
aan ons geloof
dat dit niet het einde is.

Wij besprenkelen hem met gewijd water,
Dat ons herinnert aan zijn doopsel.
Toen klonk zijn doopnaam René Joannes
En is hij op bijzondere wijze kind van God geworden.
Dat de Eeuwige hem nu mag opnemen
voor altijd als Zijn geliefde kind.

We eren zijn lichaam met wierook,
Waarin Gods levensadem en Heilige Geest heeft gewoond,
En ik teken hem met het kruis van Christus,
Dat symbool staat voor ons geloof in licht en eeuwig leven,
God van aarde, lucht, licht en vuur,
Aan U vertrouwen wij het lichaam toe van deze lieve man.
Ga lichtend voor hem uit als een vuurzuil in de nacht.
Beziel ons die achterblijven
Met een geest van liefde, warmte en nabijheid,
En schenk ons de kracht van Uw Zoon,
Die leeft bij U en bij ons voor altijd.
René, ga in vrede, leef in het licht, rust in God,
In de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.

Amen.

…meer foto’s.

Hoe lang nog?

Je wordt er moedeloos onder en vraagt steeds maar weer “Hoe lang nog?” Daar komen ook nog bij je eigen tekortkomingen, de schuld die je meedraagt, de duivel die je in zijn greep heeft. En de laatste vijand, satans grootste wapen: de dood, die aan alle levenskansen radicaal een einde maakt.

Psalm 13

“Hoe lang, Heere, zult Gij mij voortdurend vergeten?
Hoe lang zult Gij uw aangezicht voor mij verbergen?
Hoe lang zal ik plannen koesteren in mijn ziel des nachts?
Kommer in mijn hart des daags?
Hoe lang zal mijn vijand over mij triomferen?
Aanschouw, antwoord mij, Heere, mijn God:
Doe mijn ogen lichten, opdat ik niet in de dood ontslape;
opdat mijn vijand niet zegge: ik heb hem overmocht;
mijn tegenstanders juichen, wanneer ik wankel.
Maar ik vertrouw op Uwe goedgunstigheid,
Mijn hart zal juichen over Uw heil;
Ik zal de Heere zingen,
Omdat Hij aan mij welgedaan zal hebben.”

Een mens heeft dikwijls veel te zuchten en te klagen, ook als hij of zij een gelovig mens is. Hierin zijn alle mensen gelijk. Daarom is de klacht in onze Psalm ook heel begrijpelijk. Het is een verzuchting die wij ook zelf dikwijls slaken. De Psalmdichter weet te leven in een vijandige wereld. Twee maal heeft hij het over zijn vijanden en eenmaal over zijn tegenstanders. Wie dat zijn, wordt niet direct duidelijk. Ik denk, dat u mag invullen wie en wat u zelf als “vijandig” ervaart. Er zit nogal eens wat “tegen”. Niet alleen mensen, maar ook omstandigheden, zoals de gezondheid of een verlies, verdriet. Mensen kunnen ons treiteren, dwars liggen, waardoor je onzeker wordt en teruggeworpen. Erger nog is, wanneer er ziekte gekomen is in je leven, waar niet meer tegen te vechten is. Allerlei handicaps kunnen je leven verzuren. Relatieproblemen. Of een groot verlies, als je partner overlijdt of één van de kinderen of kleinkinderen.

Je wordt er moedeloos onder en vraagt steeds maar weer “Hoe lang nog?” Daar komen ook nog bij je eigen tekortkomingen, de schuld die je meedraagt, de duivel die je in zijn greep heeft. En de laatste vijand, satans grootste wapen: de dood, die aan alle levenskansen radicaal een einde maakt.

Dat alles kan in onze Psalm ingevuld worden bij de woorden “Vijanden” en “Tegenstanders”. Daarom zijn de Psalmen ook tijdloos en actueel voor alle tijden, ook voor de onze. En ze zijn voor alle mensen, toen en nu, gelijk! Het leed waaraan de dichter denkt bestaat al lang. Roept hij niet uit “Hoe lang nog?”

Het duurt al zo lang. Komt er dan nooit een einde aan? Zou God hem misschien vergeten zijn? Een verschrikkelijke gedachte! “Hoe lang zult Gij uw aangezicht voor mij verbergen?” En we weten: in de Bijbel is Gods Aangezicht God Zelf. De mens hier heeft dus het gevoel, dat hij God kwijt is. Kent u dat gevoel ook?

Ik weet, dat er mensen zijn, die daaronder vreselijk lijden. Het is inderdaad het ergste, wat een mens overkomen kan. Het is dan van binnen net een dor en dood huis. Het licht is gedoofd, je gevoel verlamd, alle blijdschap is weg. Dat zijn verschrikkelijke tijden voor een gelovig mens, die anders zo innig met zijn God kon leven. “Hoe lang nog?” God geeft geen antwoord, Hij is zo ver weg!

Toch blijft onze dichter roepen: “Aanschouw, antwoord mij, Heere, mijn God!”

Hij haalt God hel dicht naar zich toe, hij zegt: mijn God. Als hij maar even naar mij wil omzien, dan zal het weer goed worden! Wat een geloofsvertrouwen! Later in de Psalm spreekt hij dit vertrouwen opnieuw uit:

Maar ik vertrouw op Uw goedgunstigheid,
Mijn hart zal juichen over Uw heil;
Ik zal de Heere zingen,
Omdat Hij aan mij welgedaan zal hebben.

Laat ons daarin zijn voorbeeld navolgen! Al schijnt alles ons tegen te zitten, al wankelt onze ziel, al hebben we in ons leven nog zo fel te lijden, al zijn we levensmoe en moedeloos, laat nooit het vertrouwen los! Het geloof, de zekerheid dat wij en God in de hemel hebben, Die op ons neerziet, Die we aan mogen roepen, tot Wie we mogen klagen… Die ons heil is en daarom ook ons heil bewerken zal. Hoe kan de dichter zo’n vertrouwen hebben, temidden van al zijn tegenstanders en vijanden? Je zou zeggen: het leven moet er toch ook een beetje naar zijn? Hij kan het, omdat hij vasthoudt aan Gods goedgunstigheid. Wat is dat precies? Het Hebreeuwse woord, dat daar achter zit, betekent zo veel als “trouw”. God blijft trouw aan Zijn beloften, Die Gij in Zijn verbond gegeven heeft, Hij zal die stellig vervullen! Op die verbondstrouw van Zijn God waagt de dichter het met al zijn kracht! Op grond van die trouw is de biddende dichter overtuigd, dat het heil ook eenmaal voor hem dagen zal. Ook wij mogen daarvan overtuigd zijn: dat die trouw van God ons allen geldt, en dat het heil daarom eens ten volle ons deel zal zijn, als wij het met Hem gewaagd hebben!

Gods goedgunstigheid is ons betoond in Jezus Christus. Het is Zijn genade “waarin wij staan en roemen in de hoop op de heerlijkheid Gods” (Rom.5,2). Wij mogen klagen tot God, maar laten we ook niet vergeten te roemen tot God! De lof te zingen van Hem, Die zoveel uitreddingen gedaan heeft, ook in ons leven! Laat ons toch wat meer de lof des Heren zingen! Al kunnen we het misschien niet meer zo met onze lippen, als we ’t dan maar met ons hart doen! Zingen, tegen de druk in, is het beste van God gegeven genademiddel om het vertrouwen weer te voeden.

Hoe lang nog?

Het ligt alles in Gods hand…

Amen.

Herinneringen aan een oude vriend

God is voor mijn oude vriend Jo ook zo’n herder geweest, en daarom had Jo -denk ik- ook iets van een herder. Altijd zorgend. God heeft hem door duistere dalen heengeholpen. En God heeft voor hem de tafel aangericht. En zo kon ook Jo altijd gastvrij uitdelen. Hoeveel kopjes koffie zal hij niet hebben geschonken en hoeveel glaasjes zal hij niet hebben gevuld, tot aan de rand, want -zo zei hij- het bovenste is ook betaald…

Barendrecht, 9.10.98

Beste Jo,

Jo OreelWat hoor ik nou toch over jou? Lig jij in het ziekenhuis? Dat is me toch ook wat! Ik had maandagavond en dinsdagavond en woensdagavond gebeld, steeds geen gehoor. Tilly zei eerst: Jo gaat vroeg naar bed. Dus ik wat vroeger bellen, maar niks hoor. Ik begreep toen dat er iets aan de hand moest zijn, want veel uit huis gaan is er bij jou al lang niet meer bij hè? Daarom Ina en Chiel gebeld, en toen hoorde ik het hele verhaal van die dikke hand en pols. Een mens kan toch soms wat mankeren hé? Dat kun jij er net niet bij hebben, maar ja, daar wordt niet naar gevraagd.

Hoe gaat het nu met je? Zijn ze er al achter hoe ’t komt en wat ’t is? Heeft het iets met de medicijnen te maken soms? Het zal toch geen reuma zijn? Wel goed natuurlijk, dat de doktoren je weer eens goed nakijken en de medicijnen op elkaar afstemmen.

Wij zijn weer tien dagen thuis, na drie mooie weken in het zonnige zuiden. Ja, want toen scheen de zon nog, gelukkig. We zijn met Adrie en Lucy en de beide kinderen Lois en Robin eerst twee weken in zuid Zwitserland geweest, in het Molenhuis boven Sion waar wij al jaar en dag naar toe gaan, en daarna nog vier dagen in het Zwarte Woud, in een hotel. We hebben erg genoten, vooral van de kleine mannen, dat begrijp je. Loisje is al een hele meid, ze wordt volgende week (de 14e) 3 jaar. En Robin is 10 maanden, kruipt over de vloer, pakt van alles, richt zich op en gaat al staan en het zal niet lang duren of hij loopt. En dat terwijl hij op 2 december pas 1 jaar oud wordt!

Bij Alice en de kleine mannen gaat het ook prima. Salim is in juli 6 geworden en is nu naar de “grote school” gegaan. Hij doet erg z’n best om woordjes te “ontcijferen”, zittend achter het oude bureau van Alice. Verder kijkt hij graag naar Walt Disney films. Zo langzamerhand heeft hij de hele collectie (mede door Opa bij elkaar gespaard). Het zijn ook zulke leuke broertjes, ze spelen veel samen, met het ridderkasteel, de vele auto’s van Chadi en de robots van Salim. Die kinderen hebben wat een speelgoed! Wij speelden vroeger met afgebrande luciferhoutjes en oude luciferdoosjes!

Philippien belde eergisteren enthousiast op: Dieni loopt! Nou, dat is me wat! Ze zat er al weken tegen aan, maar dorst steeds niet stapjes “los” te doen, en nu is het dan toch eindelijk zo ver! Echt een feest. Het is zo’n schat van een meisje. Wij zien haar ook elke week, want we moeten verschillende dagen in de week oppassen, en dan poetst Tilly gelijk even het huis! Ze zijn verhuisd van Zoetermeer naar Bleiswijk en hebben nu een eigen woning met een grote zolderruimte voor Bart z’n spullen (computer en zo) en een leuke tuin voor Dieni (en de was). Bart heeft het goed geschoten in Woerden, hij werkt daar bij een software-bedrijf. Hij is daar ongediplomeerd binnen gekomen en haalt nu het ene diploma na het andere. Leuk he?

Met Majid gaat het ook goed. Hij heeft weliswaar geen vaste baan, maar kan toch aardig wat bijschnabbelen. En hij zorgt goed voor de kinderen, is een echte vader.

Zo, nu weet je weer wat over ons leven. Wij hebben het best druk met al die kleine mannen, maar daarvoor zijn we ook naar hier gekomen, ja toch? Het wonen in Barendrecht bevalt ons goed. Natuurlijk, het heeft ook zijn schaduwkanten. En soms denken we met heimwee aan ons mooie huis in Wilhelminadorp. Maar ja, niets op aarde is blijvend, alles vergaat, ook de mens die we zelf zijn. Het komt er op aan om van elke dag iets te maken en de toekomst vrijuit in de ogen te zien. “Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand.”

Daar mag jij ook op vertrouwen, Jo. We hopen, dat je weer gauw thuis zult mogen komen, in je eigen zo vertrouwde omgeving. Zodra we in de buurt komen, zoeken we je op. Volgend jaar mag ik weer in Wilhelminadorp komen preken, dan kunnen we elkaar weer regelmatiger zien, gelukkig.

Heel veel groeten en sterkte van Tilly en mij,

Flip.

 

Crematie Jo Oreel op Vrijdag 6 November 1998

Een innemende vriend is van ons heengegaan.

Hij had de harten van velen gestolen. Hij was jullie broer en zwager, jullie oom, jullie vriend. Hij was gewoon “Jo”, zoals we hem allemaal gekend hebben. Je kon altijd bij hem terecht en hij was nooit te beroerd om iets voor je te doen, iets aan je te geven. Hij kon eigenlijk alles missen. Voor zichzelf was hij niet veeleisend, integendeel, hij gaf liever weg. Zo’n man was hij!

We zullen hem daarom allemaal erg missen. Want zulke mensen zijn er niet veel. Je komt ze maar zelden tegen. We zullen hem missen, zijn vriendelijk gezicht, zijn zorgende handen, zijn warmte en meeleven.

Johannes OreelHij was de hoeder van het ouderlijk huis. Als je bij hem kwam, dan was je thuis. Het was er altijd nog net als -zeg maar- 20 jaar geleden. Met het enige verschil, dat vader en moeder er nu niet meer bij waren. Toen, 20 jaar geleden, heb ik hen voor het eerst ontmoet, bij de kennismakingsronde als predikant van de Gemeente te Wilhelminadorp. Een hecht drietal, Brechtje, Johannes en Jo. Het was van meet af aan goed toeven daar. Aan het Zeeuws moest je even wennen, maar de hartelijkheid en warmte straalde je tegen. Af en toe met een kritische noot van vaders kant, als het over de kerk ging, maar dat werd direct door moeder Brechtje gecorrigeerd. En Jo? Die deed er het zwijgen toe. Hij dacht zo het zijne ervan, maar zei niets. Zo was hij. Hij had een hekel aan moeilijkheden. Een hard woord kwam niet van zijn lippen. Moeder overleed, de ziel van het gezin, en de beide mannen bleven achter. Maar gelukkig niet eenzaam en verloren. Zij gaven steun aan elkaar en het leven ging gewoon verder. Huishoudelijke taken werden meer en meer door Jo overgenomen. En dat kon hij goed! En dochter Ina hield een oogje in het zeil en sprong zo nodig bij, steeds meer en meer.

Jo ging niet veel uit. Je moest hem eigenlijk het huis uittrekken. Na het overlijden van vader werd het er niet beter op. “Wat zou ik ergens anders doen? Laat mij maar thuis blijven! Daar heb ik m’n aard.” En dat had hij. De auto kwam nauwelijks meer van stal. Maar in de tuin was hij dikwijls te vinden. Hoe vaak heeft de telefoon bij ons niet geklonken: “Daar staat weer wat gereed”. En dan wist je wat je te doen stond: gauw naar Westhavendijk 80. Boontjes, sla, komkommers, kolen, wortelen en die lekkere zelfgemaakte zuurkool, alles stond op gezette tijden “gereed”. En onze vrieskast was welhaast te klein om het alles te bevatten. Maar wat was het gezellig! Wat was het leven toen goed.

Voor Jo, voor Vader, voor ons en vele anderen.

De laatste jaren had Jo geen lucht meer. Hij moest de tuin afbouwen, hoe erg hij het ook vond. En de pas nieuwe auto bleef op z’n plek. En Jo kwam aan de zuurstof. Een triest beeld voor wie hem opzocht. Maar hij sloeg er zich dapper doorheen, blij dat hij nog “thuis” kon blijven. Hij kreeg veel medicijnen, die nu en dan in het ziekenhuis moesten worden bijgesteld. Tot enkele weken geleden er weer een ziekenhuisopname kwam, die geen thuiskomst heeft gebracht. Tenminste niet naar de Westhavendijk. Ik geloof wel: een andere Thuiskomst, die bij God in Zijn hemelrijk. En ik denk, dat Jo daar ook vertrouwen in had. Je hoeft geen kerkmens te zijn om toch vertrouwen te hebben op de God van het Leven, die je Thuis haalt.

En daarom lees ik voor u de woorden van Psalm 23:

De Here is mijn herder, mij ontbreekt niets;
Hij doet mij nederliggen in grazige weiden;
Hij voert mij aan rustige wateren;
Hij verkwikt mijn ziel.
Hij leidt mij in de rechte sporen
om zijns naams wil.
Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis, ik vrees geen kwaad,
want Gij zijt bij mij;
uw stok en uw staf, die vertroosten mij.
Gij richt voor mij een dis aan
voor de ogen van wie mij benauwen;
Gij zalft mijn hoofd met olie,
mijn beker vloeit over.
Ja, heil en goedertierenheid zullen mij volgen
al de dagen van mijn leven;
ik zal in het huis des heren verblijven
tot in lengte van dagen.”

God is voor Jo ook zo’n herder geweest, en daarom had Jo -denk ik- ook iets van een herder. Altijd zorgend. God heeft hem door duistere dalen heengeholpen. Ik denk aan het verlies van zijn werk, het verlies van zijn ouders, en tenslotte het verlies van zijn gezondheid. En God heeft voor hem de tafel aangericht. En zo kon ook Jo altijd gastvrij uitdelen. Hoeveel kopjes koffie zal hij niet hebben geschonken en hoeveel glaasjes zal hij niet hebben gevuld, tot aan de rand, want -zo zei hij- het bovenste is ook betaald.

In zovele herinneringen blijven we met Jo verbonden. Het was goed om hem als broer en oom en vriend te hebben. We hebben van hem kunnen leren en wat belangrijker is: van hem kunnen houden. En wat in liefde met elkaar is verbonden, vergaat nimmermeer. Zo zegt de apostel Paulus het in 1 Korinthe 13. Dat is ook onze eigen ervaring.

Ons leven gaat verder. Maar het zal toch anders zijn, zonder Jo. Het ouderlijk huis is er niet meer. De neven en nichten worden op 1 januari niet meer verwacht, om het Nieuwjaarscadeautje in ontvangst te nemen. Er is geen koffieuurtje meer op zondagochtend bij Jo. En er komt geen telefoontje meer met het zo vertrouwde geluid “Met Jo”.

We zijn dankbaar voor alles wat we in Jo hebben mogen ontvangen, en zijn naam zal nog dikwijls genoemd worden, dat is zeker.

Ondertussen mogen ook wij vol vertrouwen verder leven, want

“Waar de weg mij brengen moge,
aan des Vaders trouwe hand,
loop ik met gesloten ogen
naar het onbekende land.”

Gez.293 vs.4

Gebed 

In de stilte van dit afscheidsuur komen wij tot U, o God, om Jo Oreel aan U toe te vertrouwen. Wij bidden U of U verder voor hem zorgen wilt in het nieuwe leven dat hem wacht. En wij danken U voor alles, wat U ons in hem geschonken hebt. Zijn vriendschap en trouw in zovele dingen, zijn zorgzaamheid en hartelijkheid, te veel om op te noemen. Dank U, Vader, daarvoor. En wilt U nu met ons meegaan en ons begeleiden in de dingen die komen gaan. Geef ons uw kracht in het verlies, dat we te dragen hebben. En laat ons leven veilig bij U geborgen wezen.

Amen.

Gezegende zondag

Koffie, weerzien met goede bekenden, wandelen met zuster Paulino door de kloostertuin en de zondagsrust binnen laten komen. Bijpraten. Zelden is het kloosterkerkhof zo kleurig als nu, petunia’s in diverse kleuren voeren de boventoon.

‘Zullen we zondag naar de zusters gaan?’ De stem voor de telefoon klinkt uitnodigend en omdat ik de franciscanessen een warm hart toedraag stem ik zonder nadenken toe.

De St. Nicolaasstichting in Denekamp ziet er op de zondag heel anders uit dan op een doordeweekse dag, zo ontdek ik. De bedrijvigheid op het kloosterterrein heeft nu plaats gemaakt voor de ingetogen kerkgang van kloosterzusters en kerkgangers uit de omgeving. Zuster Marie-José wandelt ons tegemoet, reikt de kerkboeken aan en dan is het in de sfeervolle kapel op adem komen en ons openstellen voor de Geest. Dit keer zal de Latijnse mis worden gevolgd en dat geeft iets extra’s. Liederen van Oosterhuis, lezingen uit Jesaja en Lucas. In de verkondiging citeert de priester Augustinus: ‘Men kan binnen de kerk zijn, maar buiten de kerk leven, men kan buiten de kerk leven, maar binnen de kerk zijn.’ Woorden om over na te denken. Brood en Wijn, een groot goed om mee te mogen vieren.

Koffie, weerzien met goede bekenden, wandelen met zuster Paulino door de kloostertuin en de zondagsrust binnen laten komen. Bijpraten. Zelden is het kloosterkerkhof zo kleurig als nu, petunia’s in diverse kleuren voeren de boventoon. Zachtjes lees ik de woorden op het in 2002 ingezegende gedenkteken van alle overleden zusters van de Nederlandse Provincie:

Jezus Christus gisteren en heden 
Begin en Einde
Alfa en Omega 
aan Hem behoren wij toe
in tijd en eeuwigheid. Amen.

De middagmaaltijd is een waar feest. ‘Hoe krijgen de zusters die peertjes toch zo rood?’, vraag ik en proef bedachtzaam. Mijn reisgenote vertelt dat ze straks haar eigen Kruisweg loopt, ik mag mee. Ze wandelt eerst naar het Heilig Hart beeld van Jezus, steekt een noveenkaars aan en legt haar hand op de voeten van Jezus en bidt. Haar overgave is sacraal, ik voel me haast een indringer. Rituelen die zich herhalen bij de Lourdesgrot en de Franciscuskapel. Dwalen door de tuin, genieten van de eerste herfstsferen, spreken zonder woorden. Op een bank zit een zuster verdiept in haar boek op een bank, de wind wiegt haar sluier speels heen en weer. De koopzondag in de nabije omgeving staat haaks op de zondag in deze communiteit. Rusteloosheid en armoe van shoppend publiek tegenover de overgave en rijkdom van de zusters. Tijdens de terugtocht kleurt de hemel prachtig, vlakken lopen in elkaar over en mengen zich tot niet te benoemen tinten. Zacht zeg ik: ‘Dank voor deze gezegende zondag.’

Aly Brug

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Het drukke leven van een kleinzoon

Chris in Bleiswijk gaat een rustige vakantietijd tegemoet! Alles stopt! In de eerste plaats de school. Niet, dat hij het daar nu zo druk mee heeft, maar er gaan toch elke dag weer wat uurtjes in zitten. Dan komt het schaken op de schaakvereniging “De Drie Torens”, pianoles en de korfbal bij de Weidevogels. Allemaal dingen, die onze Chris graag doet en waar hij ook succes mee heeft.

Olijke ChrisChris in Bleiswijk gaat een rustige tijd tegemoet! Alles stopt! In de eerste plaats de school. Niet, dat hij het daar nu zo druk mee heeft, maar er gaan toch elke dag weer wat uurtjes in zitten. Dan komt het schaken op de schaakvereniging “De Drie Torens” de wekelijkse pianoles en de korfbal bij de Weidevogels op zaterdagochtend. Allemaal dingen, die onze Chris graag doet en waar hij ook succes mee heeft. Ja zeker, onze Chris is een druk baasje! Uit al die activiteiten vloeien nog eens extra bezigheden voort, zoals schaken op school en “voorspelen” op de Muziekschool.  Op 27 mei nam hij deel aan het schoolschaaktoernooi Lansingerland en haalde hij met zijn team van De Poort de hoofdprijs binnen. In dat team speelde ook zijn grote zus Dieni. Hij was de sterspeler van het toernooi, omdat hij alle partijen wist te winnen! Ook met zijn korfbalploeg, Weidevogels E3, haalde hij de volle buit binnen: zij werden pas geleden kampioen! Op 11 juni mocht hij “voorspelen” op de Muziekschool. Hij had daarvoor het prachtige Ave Maria van Bach-Gounod ingestudeerd. Maar daar moest nog een partij bij. Men had gedacht aan een zangstem. De echtgenoot van de pianolerares kan mooi zingen, maar dorst het toch niet aan. Toen heeft de klarinetleraar het overgenomen. Het werd een groot succes. Alleen jammer, dat vader Bart er niet bij kon zijn. Die zat in het Zwarte Woud om zijn schoonmoeder te ondersteunen, daar zijn schoonvader al daar in het ziekenhuis was opgenomen.

De komende tijd heeft hij dus even rust. Alleen de pianostudie, elke dag een half uur, gaat door. Maar dat doet hij met zijn vader (Bart). En dat vindt hij niet erg. Dat is alleen maar leuk!

P.S. Oma en Opa zijn erg trots op je!

Chris als voetballer  Chris achter de computer

Op de top

Zo lang als wij neef Eelco kennen (en dat is van zijn geboorte af!), wilde hij al hoger op, als er bergen in de buurt waren. Zaten wij (de hele familie) lekker onder aan de berg te zonnen, was hij nergens meer te vinden. Ja, eindelijk zagen we hem: een kleine stip helemaal boven op de berg!

Ik kreeg een mailtje met foto van onze neef uit München. Hij had de top bereikt! Wel te verstaan: die van de Mont Blanc. Een felicitatie waard hoor!
Zo lang als wij neef Eelco kennen (en dat is van zijn geboorte af!), wilde hij al hoger op, als er bergen in de buurt waren. Zaten wij (de hele familie) lekker onder aan de berg te zonnen, was hij nergens meer te vinden. Ja, eindelijk zagen we hem: een kleine stip helemaal boven op de berg!

Dat blijft dus voor hem een gedenkwaardige dag, die 31e juli 2009. Helemaal op de top van de Mont Blanc. Daar kon hij vroeger alleen maar van dromen. Fijn (voor ons allemaal), dat hij ook weer heelhuids is weergekeerd. Want dat is toch niet vanzelfsprekend. Ik las dit weekend in de krant, dat twee mensen, een Belg en een Zwitser, waren omgekomen bij de beklimming van de Italiaanse kant van de Mont Blanc.

 

Eelco (rechts) op de top van de Mont Blanc (31 juli 2009)

Zij bevonden zich op een hoogte van ongeveer 4400 meter, toen een van de twee ten val kwam en de ander meesleurde. De mannen maakten een val van 500 meter. Elk jaar komen daar tientallen alpinisten om het leven. Waarom ze het dan toch doen? Het schijnt een kick te geven, waar je nooit meer vanaf komt. Je moet er wel heel wat voor hebben, want – zo schrijft Eelco- de terugreis naar München duurde net zo lang als de beklimming van de Mont Blanc: 12 uur treinen, eerst in een boemeltje van Chamonix naar Martigny, daarna naar Geneve, Neuchatel, Zürich, Friedrichshafen, Ulm. om tenslotte in  München aan te komen! Ik wou dat ik dat allemaal nog kon!

Bericht van Ds. Kroes

Op de laatste dag van onze vakantie in het Zwart Woud kreeg ik het zo benauwd, dat de Notarzt er aan te pas moest komen en ik stante pede werd opgenomen in het ziekenhuis te Waldshut, op de grens van Zwitserland. Ik bleek een veel te hoge bloeddruk te hebben en veel vocht achter de longen. De dokter sprak van “onbalans” van het hart…

Op de laatste dag van onze vakantie in het Zwart Woud kreeg ik het zo benauwd, dat de Notarzt er aan te pas moest komen en ik stante pede werd opgenomen in het ziekenhuis te Waldshut, op de grens van Zwitserland. Ik bleek een veel te hoge bloeddruk te hebben en veel vocht achter de longen. De dokter sprak van “onbalans” van het hart. Na een week mocht ik naar huis, maar niet met de eigen auto. Nee, ik moest vervoerd worden per ambulance. Dat werd een lange reis dwars door Europa tot Rotterdam, waar ik ’s avonds werd opgenomen in het ziekenhuis. Daar heb ik een week gelegen. Toen mocht ik naar huis met vochtbeperking en medicijnen. Al met al een hele toestand! Ik bleek “hartfalen” te hebben, een gevolg van het hartinfarct van 6 jaar geleden. Hoe erg het is, zijn ze nog aan ’t onderzoeken. Ik ben twee keer door de scan geweest. Nucleair onderzoek noemen ze dat. De uitslag ervan krijg ik pas te horen, als de cardioloog terug is van vakantie. Voor ons betekent dat in spanning afwachten. Ik houd me in ieder geval erg rustig. Trouwens: elke inspanning is me te veel. Ik zak zo door m’n knieën. het lijkt wel of alle kracht uit m’n lichaam verdwenen is. Ja, zegt de hartfalen-verpleegkundige dan, dat is geen wonder, want als het motortje niet goed werkt…

In ieder geval zal het zo zijn, dat ik voortaan rustig aan zal moeten doen. Bovendien staan mij (als dat nog mogelijk is!) twee knieoperaties en nierdialyse te wachten. Het is daarom beter dat ik verder geen verplichtingen meer aanga. Daarom heb ik de 49 preekbeurten, die nog in mijn agenda open stonden, aan de verschillende Gemeenten teruggegeven, met pijn in het hart. Ik heb me zelf wijs gemaakt, dat het er toch eens van moest komen. Het is geen schande om met 75 jaar te stoppen.

Op mijn website zal ik D.V. nog wel eens een preek en meditatie plaatsen. Ik heb nu 49 jaar vanaf de kansel het Woord mogen verkondigen, mogen daar “digitaal” nog een paar jaartjes bijkomen! God zegene u allen!

Uw ouden zullen dromen dromen

Bij het ouder worden droomt een mens weg naar vroeger. Je stond in het leven met alle krachten, die eindeloos leken. Echt een mooie droom! Wat is daarvan nu nog over? Ons leven nu is onwerkelijker dan de werkelijkheid van toen. Alles vervaagt. Je hebt “geen poot” meer om op te staan. De verwachtingen van toen, ze zijn vervlogen. Wat er over blijft zijn dromen vol leegte. Er zit geen inhoud meer in!

Joël 2, 28

Oude fotoIn de tijd van de profeet Joël hadden dromen iets met God van doen. God gaf dromen aan uitverkoren mensen, zoals de profeten, om daarin Zijn Woorden te openbaren. Het was in het bijzonder weggelegd voor oudere mensen, Dat treft ons, die ook met de dag ouder worden. Hoe vaak zitten wij niet in onze stoel zo maar weg te domen? Denkend aan vroeger? Aan de tijd, toen je nog jong was en nog van alles kon? Toen ik nog in het Verpleeghuis werkte, hebben oudere mensen me vaak over zulke dromen verteld. Ik kon dat best begrijpen, zittend in een rolstoel, met mankerende benen. Gelukkig had ik nog wel een oor om te luisteren! Maar ik kon niet meer met de hond lopen, dat vond ik nog het ergste, en van lieverlee vielen er steeds meer functies van het lichaam uit. Je kunt er alleen maar van dromen, dat alles eens weer helemaal gaaf wordt!

Van een penvriendin kreeg ik een gedichtje toegestuurd:

Soms is vroeger echt een droom
En een droom echter als vroeger.
Het leven nu onwerkelijker dan
De werkelijkheid van toen en
Dromen vol leegte nu werkelijkheid.

Bij het ouder worden droomt een mens weg naar vroeger. Wat was het toen allemaal mooi! En gezellig, je was vol goede moed. Je stond in het leven met alle krachten, die eindeloos leken. Echt een mooie droom! Misschien wel echter dan het in werkelijkheid was! Wat is daarvan nu nog over? Ons leven nu is onwerkelijker dan de werkelijkheid van toen. Alles vervaagt. Je hebt “geen poot” meer om op te staan. De verwachtingen van toen, ze zijn vervlogen. Wat er over blijft zijn dromen vol leegte. Er zit geen inhoud meer in!

Nee, zegt God tot Joël: je hebt nog wat te verwachten, heel veel zelfs: “Uw ouden zullen dromen dromen…” Reken maar! Het mooiste van je leven moet nog komen! Droom er maar al vast van! Gelukkig maar, dat we dat mogen weten!

Roepen tot God (Psalm 4)

Het leven kan zo wreed zijn, zo meedogenloos hard, het breekt onze mooiste dromen en plannen stuk. Het knakt de sterkste gezondheid, het rooft ons de dierbaarste geliefden. In de plaats daarvan krijgen we een zwaar kruis te dragen.

Bij mijn roepen antwoord mij,
O God mijner gerechtigheid.
In de benauwdheid hebt Gij mij ruimte gemaakt,
Wees mij genadig en hoor mijn gebed.

O mannen. Hoe lang zal mijn eer tot schande zijn,
Daar gij ijdelheid liefhebt, leugen zoekt.
Weet toch, dat de Heere Zijn goedgunstigheid aan mij
Wonderlijk bewezen heeft;
De Heere hoort, als ik tot Hem roep.
Weest verschrikt en zondigt niet,
Spreekt in uw hart op uw leger en weest stil.
Brengt offers der gerechtigheid,
En vertrouwt op de Heere.

Velen zeggen: wie zal ons het goede doen zien?
Verhef over ons het licht Uws Aanschijns, o Heere!
Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven,
Meer dan wanneer hun koren en hun most veelvuldig waren.
In vrede zal ik en nederliggen en slapen,
Want Gij alleen zijt de Heere,
Gij zult mij veilig doen wonen.

In deze psalm is een koning aan het woord en wel: een zeer teleurgestelde koning. Volgens het opschrift is het koning David. De koning heeft te lijden onder de verguizing van zijn volk. Hij is bij zijn onderdanen tot schande geworden. In vertwijfeling vraagt hij zich af, hoe lang dat nog zal duren.

Tegenover de koning staan mensen, die volgens de koning “de ijdelheid liefhebben en de leugen zoeken”. Dat zijn dus mensen, die met allerlei intriges proberen de koning van de troon te stoten. Waarom zij dat doen? Omdat zij teleurgesteld zijn in de koning. Zij hadden van hem meer verwacht, namelijk het goede. Velen zeggen daarom: “Wie zal ons het goede doen zien?” Wat zij daarmee bedoelen wordt duidelijk in het volgende vers: “Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan wanneer hun koren en hun most veelvuldig waren.”

Het “goede” bestond dus volgens die mannen uit overvloed van most en koren.

Wanneer er eenmaal materiële overvloed zou zijn, dan zou het “heil” er zijn en de koning zou een echte “heilskoning” zijn geweest, een “messiaanse” koning!

Het ging die mannen niet zo zeer om de geestelijke zegeningen van de Messias, de gemeenschap met God, de vergeving van de zonden, Gods koningschap, maar veeleer om het aardse en stoffelijke welzijn. Het was hun te doen om er zelf beter van te worden, eten, drinken en vrolijk zijn!

Nu waren die mensen teleurgesteld, want de koning had niet gebracht, wat zij verwacht en gehoopt hadden. Daarom haalden zij zijn naam door het slijk.

Dit moet voor de koning vreselijk geweest zijn! Begrijpt zijn volk er dan niets van? “Weet toch, dat de Heere Zijn goedgunstigheid aan mij wonderlijk bewezen heeft.” Met “goedgunstigheid” bedoelt hij: Gods trouw, dat Hij niet laat varen het werk van Zijn handen. Heeft de koning die trouw niet meermalen gemerkt, in zijn regering en ook in zijn persoonlijke leven? “Wonderlijk” zegt hij. Ja, het is een wonder, ook als wij zelf in ons leven terugkijken. Daarom kan hij ook bidden: “De Heere hoort, als ik tot Hem roep.”

De psalm begint ook met dit bidden: “Bij mijn roepen antwoord mij, o God mijner gerechtigheid. In de benauwdheid hebt Gij mij ruimte gemaakt, wees mij genadig en hoor mijn gebed.”  Hij vraagt om antwoord, wetend dat God hem nooit in de steek zal laten (dat is Zijn goedgunstigheid!). De koning wil, dat zijn volk dit ook weet en dat het zich meer tot God zal wenden. Het volk moet zich minder met aardse zaken bezig houden, maar veel meer met God. Het is daarom, dat hij zich in het tweede gedeelte van de psalm richt tot het volk:

“Weest verschrikt en zondigt niet, brengt offers der gerechtigheid en vertrouwt op de Heere.” De koning weet waarover hij spreekt. Hij zelf heeft Gods genade mogen ervaren: “Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven….. In vrede zal ik en nederliggen en slapen, want Gij alleen zijt de Here, Gij zult mij veilig doen wonen.”

Het is een psalm voor u en voor mij. Zijn ook wij niet vaak teleurgesteld? Je had van het leven zo veel verwacht! Het zou ons “het goede” doen zien, het geluk, welvaart, voorspoed… Hoe vaak hebben wij ’t elkaar niet toegewenst, als er weer een nieuw jaar begon? Maar het leven heeft dit dikwijls niet gebracht! En zo werden we teleurgesteld. Het leven kan zo wreed zijn, zo meedogenloos hard, het breekt onze mooiste dromen en plannen stuk. Het knakt de sterkste gezondheid, het rooft ons de dierbaarste geliefden. In de plaats daarvan krijgen we een zwaar kruis te dragen.

Ga met uw teleurstelling niet naar mensen, zij kunnen het toch niet helemaal invoelen, wat u doormaakt. Ga er mee tot God: spreekt in uw hart op uw leger (=bed) en weest stil. Ga er mee in de stilte, lig er desnoods maar eens een nacht over wakker en denk na over al de zegeningen, die u van Godswege óók ontvangen mocht. Ik wens u toe, dat het dan ook in u gaat zingen, net als bij koning David:

Vertrouw op Hem. O volk in smart,
Stort voor Hem uit uw ganse hart;
God is een toevlucht ’t allen tijde!

Met de Maltezers dwars door Europa

We waren tegen half tien uit Waldshut vertrokken en kwamen om half negen ’s avonds in Rotterdam aan. Wat een tocht! En dat alsmaar liggend op een smalle brancard in een ambulance! Gelukkig waren de ambulanciers aardige en spraakzame mensen: Martin en Dorothea. Zo kwam ik ook veel te weten over de Maltezers, die we eigenlijk in Nederland niet zo kennen.

Flip en Tilly in het ziekenhuis in WalshutOp de laatste dag van onze vakantie in het Zwarte Woud kon ik bij het opstaan bijna geen lucht meer krijgen. Daar had ik de laatste dagen al vaker last van, ’s nachts. Het was nu zo erg, dat mijn vrouw de Notarzt heeft opgebeld. Het was immers op zondag en de huisarts was niet te bereiken. Na slechts enkele minuten kwam er een ambulance aangereden en daarachter de dokter. Die besliste dat ik naar het ziekenhuis moest, 25 km verder op in Waldshut. Het lag daar op de grens met Zwitserland, vlak langs de Rijnoever. Mooi uitzicht en heel aardige mensen! Maar daar ging het natuurlijk niet om. Ik wilde weer graag ademhalen! Bij onderzoek bleek er heel wat aan de hand te zijn: veel te hoge bloeddruk, vocht achter de longen en een uit balans geraakt hart. Ik kreeg natuurlijk direct medicijnen toegediend via een infuus en zuurstof “uit de muur”. Ook werd ik op vochtbeperking gezet. Na enkele dagen kon ik weer lekker diep adem halen, een hele opluchting! Mijn vrouw was gebleven en een schoonzoon was overgekomen om mijn vrouw te ondersteunen. Ik wilde wel weer naar huis, maar het ziekenhuis wilde me niet zo maar laten gaan. Ik moest doorbehandeld worden in Rotterdam. Na heel veel heen en weer gebel werd besloten, dat ik vrijdags per ambulance naar het Zuiderziekenhuis zou worden vervoerd. De ambulanciers namen een rustige route. We staken eerst de Rijn over naar Zwitserland om daar over de autobaan naar Basel te rijden. Vandaar over de Franse autobaan noordwaarts, via Metz naar Luxemburg, waar goedkope benzine werd ingeslagen. Van Luxemburg door naar Brussel. Inmiddels was het namiddag geworden, spitstijd. U begrijpt wat dat betekent! Vreselijke drukte! En dat hield niet op, want toen kregen we Antwerpen nog. We waren tegen half tien uit Waldshut vertrokken en kwamen om half negen ’s avonds in Rotterdam aan. Wat een tocht! En dat alsmaar liggend op een smalle brancard in een ambulance! Gelukkig waren de ambulanciers aardige en spraakzame mensen: Martin en Dorothea. Zo kwam ik ook veel te weten over de Maltezers, die we eigenlijk in Nederland niet zo kennen. Zelf kende ik de wel uit de Kerkgeschiedenis. Ik wist, dat ze er al waren tijdens de Kruistochten, dat is dus zo’n 900 jaar geleden. Het was de orde van de Hospitaalridders. Zij bouwden o.a. een ziekenhuis in Jeruzalem en verzorgden de gewonden tijdens de Kruistochten. Dat zijn zij in de loop der eeuwen blijven doen. Het is uitgegroeid tot een wereldwijde organisatie, zoiets als het Rode Kruis. In Wikipedia lees ik het volgende:

Maltezer ambulanceDe zetel van de orde is nu in Rome en de twee gebouwen die de orde daar bezit (een paleis aan de Via Condotti, vlak bij de Spaanse trappen, en Villa Malta op de Aventijn) worden als extraterritoriaal beschouwd, net als andere diplomatieke vertegenwoordigingen.

De orde verbindt duizenden katholieke leden, Europese edelen, priesters en tegenwoordig vooral niet adellijke leden, in het streven om goede daden te verrichten. Daarnaast kent de orde ook veel pracht en praal die in schitterende ordetekens, uniformen en plechtigheden tot uitdrukking komen. Dat het kruis van de orde door een koningskroon wordt gedekt is niet onomstreden. Alleen een orde de onder bescherming of bestuur van een koning staat kan een kroon dragen. Men ziet de kroon ook wel als een verwijzing naar de souvereine status van de orde.

Vooral in Duitsland is de Maltezer Hilfs- en Rettungsdienst bekend. Zij verzorgen hulpbehoevende en stervende mensen, beheren zieken- en bejaardentehuizen, zijn sterk in de eerste hulp bij ongelukken, bij rampen en de opvang van asielzoekers. Er worden veel vrijwilligers ingeschakeld, vooral voor de hulp aan ouderen en de maaltijdverzorging. Ook voor gehandicapten verzorgen zij het transport, o.a. met een ambulancedienst. De ANWB-alarmcentrale in München maakt ook graag van hun diensten gebruik. Zo kwam ik bij Martin en Dorothea in hun gele ambulance met het rode Maltezerkruis terecht. Ik wens ze allemaal een behouden vaart toe!

Maltezer kruisDe acht punten van het kruis stellen de acht grondbeginselen van het christendom voor. Dit zijn:

Gezegend zijn de armen van geest, want de overvloed van het Koninkrijk is van hen.
Gezegend zijn de zachtmoedigen want zij zullen de aarde beërven.
Gezegend zijn degenen die in de rouw zijn want, zij zullen getroost worden.
Gezegend zijn diegenen die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid, want zij zullen vervuld worden.
Gezegend zijn de barmhartigen, want zij ontvangen de genade.
Gezegend zijn de zuiveren van hart, want zij zijn (één) met God.
Gezegend zijn de vredelievenden, want zij zullen God’s kinderen genoemd worden.
Gezegend zijn diegenen die vervolgd worden voor hun rechtschapenheid, want van hen is het Hemelse Koninkrijk.

Ook stellen de acht punten de acht landen van waaruit de ridders van Malta afkomstig zijn voor. Dit zijn Allemange (Duitsland), Aragon (in Noord-Spanje), Auvergne (centraal in Frankrijk), Engeland, Frankrijk, Italië, Provence (in het zuiden van Frankrijk) en Portugal.
De vier zijden van het kruis stellen de vier Kardinale deugden (of hoofddeugden) voor. Dit zijn standvastigheid, gerechtigheid, gematigdheid en volharding. Later werden er nog meer deugden toegevoegd, maar deze werden niet verwerkt in het kruis.

P.S. Bij thuiskomst uit Holland heeft Dorothea de ambulance een verdiende wasbeurt gegeven. Haar zoon, Casey, heeft haar daarbij geholpen, geweldig hoor! Een nieuwe generatie Maltesers dient zich aan! HULDE!

Casey, zoon van Dorothea, wast bij thuiskomst de Maltezer ambulance

 

Het lied van de herder

Veel mensen verkeren in de waan juist dan gelukkig te zijn, als zij zo min mogelijk merken van Gods bemoeienis…

Psalm 23

Schaap in gras aan het waterDe Heere is mijn herder, ik zal geen gebrek hebben,
Hij doet mij nederliggen in grasrijke weiden.
Hij voert mij aan wateren der rust,
Hij geeft mij verkwikking,
Hij leidt mij in rechte sporen
Ter wille van Zijn naam.
Zelfs wanneer ik ga in een donker dal,
Zal ik geen onheil vrezen,
Omdat Gij bij mij zijt;
Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij.

Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht
Tegenover mijn tegenstanders;
Gij maakt mijn hoofd vet met olie.
Mijn beker stroomt over.
Voorzeker achtervolgen mij geluk
En goedgunstigheid
Al de dagen van mijn leven.
En ik woon in des Heren huis
Tot in lengte van dagen.

Bekend is deze psalm, bekend is ook het beeld van de Herder: God, Die de mensen hoedt en verzorgt zoals een herder zijn schapen weide geeft. Hij doet ze neerliggen in grazige weiden.

Dit doet heel veel denken aan wat Jezus gezegd heeft over de goede Herder in Johannes 10. En ook aan wat Hij Zelf gedaan heeft: de goede Herder zet Zijn leven in voor zijn schapen. Hij kent zijn schapen bij name, en de schapen horen naar zijn stem en hij voert ze naar buiten. Wanneer hij zijn eigen schapen allemaal naar buiten heeft gebracht, gaat hij voor ze uit en de schapen volgen hem, omdat zijn zijn stem kennen. (Joh. 10, 3 en 4).

Naast het beeld van de herder, vinden we in onze psalm ook nog de beelden van de gids en de gastheer. “Hij leidt mij in de rechte sporen, ter wille van zijn naam. Zelfs wanneer ik ga in een donker dal, ik vrees geen kwaad, omdat Gij bij mij zijt; Uw stok en Uw staf die vertroosten mij.” Met dat donkere dal wordt heel concreet het doodsdal bedoeld. De Oude Vertaling spreekt dan ook van “dal der schaduwe des doods”. Hij is een goede Gids, Die mij zelfs door de dood heen bij mijn bestemming brengt! Het leven haat dikwijls langs veel kromme sporen, toch gaat het naar Zijn doel, om Zijns naams wil.

“De Heer is mijn Herder, ‘k heb al wat mij lust…”

Toch ligt hier voor ons een moeilijkheid! Als God onze Herder is, dat heeft men toch niet alles wat men lust! Ik bedoel: dan gaat het toch niet alles van een leien dakje. Dat bewijst het leven van alle dag wel zonneklaar. Maar dat bedoelt de dichter ook niet, denk ik. Als God zijn herder is, dan heeft hij al wat hij nodig heeft. Immers: heeft hij niet eigenlijk maar één ding nodig: GOD? En aan die God mag hij zich volledig toevertrouwen!

Dat geldt ook voor ons. En dan ontvangen we de belofte van het tweede deel van de psalm:

“Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn tegenstanders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker vloeit over.”

God overlaadt ons als een goede Gastheer met weldaden. De Psalmdichter getuigt hier van een rijk leven met zijn God. De grazige weiden, waar de Herder mij brengt, en de maaltijd, waarmee de Gastheer mij verzorgt, getuigen van Gods nimmer aflatende zorg voor ons. Als de mens dat ervaart, dan voelt hij zich gelukkig en vredig en rustig. Hij voert mij aan wateren der rust, Hij geeft mij verkwikking. Heil en goedertierenheid zullen mij volgen al de dagen van mijn leven! Ik woon in het huis van de Heer tot in lengte van dagen!

Water is heel belangrijk voor het leven van de mens. Voor de dorstige ziel is er water. “Kom tot de bron van het levende water en Ik zal u water putten. Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien.” (Joh. 7, 38).

In al deze teksten spreekt Jezus van de Geest als het levende water. Water en geest staan borg voor het echte leven uit God en tot God. Is dit ook niet de rijkdom van de Heilige Doop? Rust en verkwikking, waar onze Psalm heenleidt, mogen we nog ervaren in de kerk en de kerkdienst:

“Hoe lieflijk, hoe vol heilgenot
O Heer der legerscharen, God,
Zijn mij Uw huis en tempelzangen!”

Psalm 84, 1

Wat jammer toch, dat dit vandaag nog door zo weinig mensen beseft wordt! In het jachtige rusteloze leven heeft de mens juist zo’n plekje van rust en vrede nodig, als een soort voorbode van de hemelse zaligheid,. God wil ons daartoe het onderpand geven in Woord en sacrament, als een voorschot. De Psalmdichter kende dat: “Ik zal in het huis van de Heer verblijven tot in lengte van dagen.” Hij hield van zijn kerk (de tempel), waar God woont en Zijn heil toebereidt voor degenen, die Hem liefhebben. “Voorzeker achtervolgen mij geluk en goedgunstigheid”. Het is één en hetzelfde gebeuren: geluk en goedgunstigheid, het één hoort bij het ander. God is trouw aan wat Hij ook aan ons is begonnen. Dat is Zijn goedgunstigheid, waaruit het geluk van de mens voortvloeit.

Ik weet wel, voor veel mensen is dat tegenwoordig anders. Zij verkeren in de waan juist dan gelukkig te zijn, als zij zo min mogelijk merken van Gods bemoeienis. Zij hebben God voor hun leven niet nodig. Nu is het maar de vraag of je dan ook echt gelukkig bent. Je kunt je wel gelukkig voelen natuurlijk. Een mens is al gauw gelukkig, bij een beetje liefde en gezelligheid. Maar als ’t dan tegen zit, raken we de kluts kwijt en is het geluk verdwenen. Is dat dan geluk? Nee toch! Eigenlijk niet. Het heeft geen houvast, geen wortels, het beklijft niet. Maar geluk tegen de druk in, wat we normaliter “ongeluk” zouden noemen, dat is pas echt geluk! Een mens, die gehandicapt is, wordt vaak “ongelukkig” genoemd. “Ze hebben een ongelukkig kind” zeggen we dan, of: “hij loopt ongelukkig”. Maar zit het wel in je gezondheid of materiële welvaart of je gelukkig bent? De dichter weet wel beter: “Heil en goedertierenheid zullen mij volgen al de dagen van mijn leven…” dat is: in voor- en tegenspoed, in ziekte en gezondheid, in rijkdom en armoede! Wie Gods trouw kent, die heeft geluk. Kennen in de Bijbel betekent: uit ervaring kennen, in de omgang met iemand anders kennis opdoen. Zoals van een jongen en een meisje gezegd wordt, als ze verkering hebben: zij (of hij) heeft kennis. Zo is ook het kennen van God. Hij heeft omgang met ons en wij hebben omgang met Hem. Wie dat beleeft, die heeft geluk! Maar dat betekent ook dat je bedacht moet zijn op het omgekeerde: veel mensen zijn diep ongelukkig, ook al lijken ze van buiten heel voorspoedig en gelukkig.

Daarom: houdt goede moed en bidt of God u in Zijn spoor mag houden en waarachtig geluk mag geven. We zeggen wel eens: “In moeilijkheden en tegenslag leer je je echte vrienden kennen”. Nou, dat geldt zeker voor God en de mens die Hem vertrouwt.

God kent alleen het naaste pad,
Dat uitloopt op de hemelstad;
Hij weet, wanneer in ons gemoed
Of smart of blijdschap voorveel doet.

Komt treên wij dan bemoedigd voort
In vast vertrouwen op Zijn Woord!
Hoe moeilijk ons de weg ook schijnt,
Het eind zal zeker zalig zijn!

Gezang 196, 4 en 9 (Oude Bundel)

Gebroken armen

Ik kijk vol eerbied naar een klein Christusbeeld en zie hoe de beide armen op schouderhoogte omwikkeld zijn met rode tape. Onder de tape zit lijm en de half geopende lade moet voor druk zorgen. Maar juist die afgebroken armen zetten me aan het denken ‘Waar zag ik dit eerder?’

Bij het zien van het kleine, geschonden beeld voel ik vaag herkenning. Dan verflauwt het. Op een later tijdstip zal ik er over nadenken, nu concentreer ik me op het buitengebeuren. We zijn in de kamer van broeder Mattheus en hij nodigt me uit plaats te nemen op een sierlijk stoeltje naast de half geopende lade van een kast. ‘Niet tegen de lade komen hoor, want daar ligt Jezus te drogen.’ Ik kijk vol eerbied naar een klein Christusbeeld en zie hoe de beide armen op schouderhoogte omwikkeld zijn met rode tape. Onder de tape zit lijm en de half geopende lade moet voor druk zorgen. Maar juist die afgebroken armen zetten me aan het denken ‘Waar zag ik dit eerder?’ Ik laat het gesprek kabbelen, richt mijn aandacht op een paar prachtige bij elkaar geschikte vazen. Werk van Mattheus’ handen, handen die ik meerdere malen bewonderd heb tijdens het draaien van kunstzinnig aardewerk in zijn vertrouwde pottenbakkerij in de tuin van de Sint Paulusabdij.

Ondertussen houden me de gebroken armen bezig, spelen krijgertje door mijn hoofd, dan opeens begint het te dagen. Een vakantie in België, een bezoek aan het kerkje van Waha. Juist ja, ik ben er en slaak een denkbeeldige kreet. Daar hing een indringend Christusbeeld zonder armen. Er onder stond: Je n’ai plus d’autres mains que les tiennes. (Ik heb geen andere handen dan de uwe) Het raakte me diep vanwege de eenvoud waarin een levensopdracht zat verpakt, een opdracht die allesbehalve eenvoudig was.

Eigenlijk moeten die armen er helemaal niet meer aangelijmd worden. Het beeld wordt veel sprekender zonder armen, misschien wil het zelfs wel graag de armen kwijt. Ik word onrustig. ‘Stoot tegen de lade, zodat de armen ontwricht raken’, fluistert mijn ene helft. ‘Stiekemerd’, roept de andere helft, ‘leg broeder Mattheus liever uit dat de armen er af moeten.’

En of het circus in mijn hoofd al niet groot genoeg is komen ook nog de eerste versregels van een bekend lied naar boven. Zachtjes zoemt door mijn hoofd: Neem mijn handen, maak ze sterk, trouw en vaardig tot uw werk.

De Engelse dichteres Frances Ridley Havergal bedacht deze woorden, zij had het begrepen.

Broeder Mattheus en de anderen keuvelen geanimeerd verder, ze hebben geen idee waar ik mee worstel. Soms moet een mens alleen strijden…

Aly Brug.

(eerder gepubliceerd in het Centraal Weekblad)

 

De lofzang klimt uit Sions zalen

Wie God vindt, dat wil eigenlijk zeggen: wie door God gevonden is, wie zich door God heeft laten vinden… wie eens ervaren heeft dat Hij een “Hoorder der gebeden” is, die kan toch niet anders dan een blij mens zijn?!

Psalm 65
“De lofzang klimt uit Sions zalen, tot U met stil ontzag”

Zo luidt het bekende begin van Psalm 65 in de oude berijming.

De Psalmdichter dankt. Waarvoor? Voor heel veel! Vooral, dat er nu regen gekomen was, na een lange periode van droogte. Droogte betekende hongersnood. En elke rechtgeaarde Israëliet wist, dat Gods hand daarin voelbaar was, want God zegent niet alleen, maar moet ook soms straffen. Daarom belijdt de dichter: “een stroom van ongerechtigheden had d’overhand op mij”. Maar nu had God Zijn hand opgeheven en de droogte weggenomen. Een milde regen was neergedaald, en er staat er een goede oogst op het veld. Daarvoor wil de dichter God danken. Hij trekt op naar Jeruzalem, naar de tempel. Hij zal daar de geloften, aan God gedaan (om Hem te dienen, als de nood voorbij was!), inlossen.

“De lofzang klimt uit Sions zalen, tot U met stil ontzag.
Daar zal men U, o God betalen, geloften dag aan dag!”

Zo zingend komen de pelgrims Jeruzalem binnen. Overal staan er al mensen, die zingen:

“Welzalig hij, die Gij verkiest en doet naderen om te wonen in Uw voorhoven!”

Hierna zingen alle mensen samen een loflied ter ere van God. Zij beginnen met “stilheid”. “U komt stilheid toe, een lofzang, o God in Sion” (vers 2). Je kunt nog zulke mooie woorden hebben, maar stilheid moet er ook bij. Stille persoonlijke overgave aan de Heer. Als dat ontbreekt, is elke lied, hoe mooi ook, dood.

“Hoorder van het gebed, tot U komt al wat leeft” (vers 3). Wat een geweldige naam: Hoorder van het gebed! Het is een naam met een belofte voor al die mensen die op Hem vertrouwen en tot Hem bidden. God is een hoorder van het gebed voor iedereen, die tot Hem roept, voor “al wat leeft”. “Bidt en gij zult ontvangen, zoekt en gij zult vinden, klopt en u zal open gedaan worden.”  Nog mogen wij leven onder deze hoopvolle belofte!

“Ongerechtigheden hadden d’ overhand over mij” (vs.4). Letterlijk staat er: zaken van zonden waren sterker dan ik – zij waren mij boven het hoofd gegroeid! De zonde is zo sterk, wij weten het. We kunnen er niet tegen op. Niet zo verwonderlijk dus, dat de dichter, die God eerst aanroept als “Hoorder der gebeden”, nu denkt aan zijn eigen positie als zondig mens. Tegenover God zijn wij zulke kleine nietige mensjes! De dichter gaat zijn eigen zonden niet uit de weg, hij verontschuldigt zich ook niet. Hij staat eerlijk tegenover God en belijd Hem zijn zonden. Maar dan spreekt hij ook al snel over vergeving:

“Onze overtredingen, Gij verzoent ze”. Wat heeft die man een geloof in zijn God! Hij twijfelt er niet aan, of God vergeeft. Dat is vanzelfsprekend! Een andere God kent hij niet. Aan de ene kant zijn verschrikkelijke zonde, aan de andere kant Gods royale vergeving. Wat een wonder, dat die twee dingen samen kunnen gaan! Zonde-besef en genade-besef, wat hebben we dat beide nodig!

Dan volgt vanaf vers 6 een lofzang van de hele Gemeente. Zij zingen van de geduchte daden van God en van Zijn heil. “Met geduchte daden antwoordt Gij ons in gerechtigheid, o God van ons heil”. Misschien mist u hierin het woordje “liefde”. De Israëliet kende dat wel, maar niet zoals wij. Bij ons wordt liefde gauw sentimenteel. De Israëliet geloofde in een heilige liefdevolle God, die de mens soms doet boeten en tegelijkertijd ook zijn schuld vergeeft. Dat is wel wat anders dan ons spreken over God in de zin van “God is liefde”. Nee, de Bijbel spreekt over God, Die ons liefheeft, opdat wij Hem zouden vrezen.

“Gij, Die de bergen vastzet door Uw kracht, met sterkte omgord; Die het bruisen der zeeën doet bedaren…” We denken aan Jezus, Die de storm op het meer stilt.

“Daarom vrezen zij, die de einden der aarde bewonen.” Daarmee worden alle mensen op aarde bedoeld. Zij vrezen voor de tekenen van God, zoals storm en onweer, droogte, kometen, aardbevingen.

“Waar de morgen gloort en de avond daalt -dat wil zeggen: in oost en in west – overal brengt Gij gejuich.”

Tenslotte volgt er een gedeelte, dat handelt over Gods zegeningen in de natuur, over de regen en de plantengroei. Pas nu komt hij daartoe, terwijl dat toch de aanleiding was van deze psalm. Maar eerst moest hij schuld belijden en God loven als “Hoorder der gebeden”.

“Gij bezoekt het land en verleent het overvloed, Gij maakt het zeer rijk. De beek Gods (het regenwater!) is vol water. Gij bereidt hun koren. Ja, zo bereidt Gij alles” (vs.10). God is een God van overvloed. Hij staakt nooit. Beseffen wij dat eigenlijk wel? Wie, die hier in welvaart leven? Begrijpen we eigenlijk nog wel, dat we alles uit de hand van God ontvangen?

“Gij kroont het jaar van Uw goedheid” (vs.12). Dat is de tijd waarin wij leven: het jaar van Gods goedheid!

“De dreven der steppe druipen, de heuvelen omgorden zich met gejuich; de landouwen zijn bekleed met kudden, de dalen tooien zich met koren: zij jubelen elkaar toe, ook zingen zij” (vs. 13 en 14). Hoort u het? Wat een blijdschap klinkt er op uit deze woorden! Echte blijdschap is een groot goed. Het is nog maar zeldzaam in onze tijd. Blijdschap gaat gepaard met tevredenheid en stil geluk. Dan worden de kleine dingen groot, je ziet alles met de ogen van de zorgende God. Echte vreugde is er ook alleen in gemeenschap met Hem. Hij is de Vader, Die voor ons zorgt. Echte blijdschap ontvang je van Hem, als je op Hem vertrouwt. Hoeveel mensen lopen vandaag niet chagrijnig rond, ook Christenen, die beter zouden moeten weten. Soms lijkt het wel alsof in de Bijbel staat: het Koninkrijk van God is somberheid en droefgeestigheid. Helemaal fout! De blijdschap moet van ons afstralen!

“De lofzang klimt uit Sions zalen…” Maar die lofzang was er niet zo maar. Dit “Hosanna” is heen gegaan door een chaos van bittere levenservaringen. De Psalmdichter heeft een strijd achter zich, strijd om zijn bestaan tegen de grote droogte. Soms kan het in ons leven ook heel “droog” zijn. In die strijd had de dichter God gevonden als zijn grote Hulp. En wie God vindt, dat wil eigenlijk zeggen: wie door God gevonden is, wie zich door God heeft laten vinden… wie eens ervaren heeft dat Hij een “Hoorder der gebeden” is, die kan toch niet anders dan een blij mens zijn?!

Laten we daarom besluiten met het Psalmvers nog eens te horen, maar dan in de nieuwe Psalmberijming:

De stilte zingt U toe o Here,
In Uw verheven oord.
Daar zal men tot Uw lof inkeren,
Gij, Die het bidden hoort.
Daar zal men, Heer, tot U zich wenden,
Tot U komt al wat leeft,
Tot U, o Redder uit ellende,
Die alle schuld vergeeft.

Wonderlijk gevoel

Werd het stallicht misschien feller, of zat het in het ontbreken van de zacht spuitende stralen in de melkemmers? De spiritualiteit leek zich terug te trekken. De koeien waren verzadigd, ik trok de stop uit de opening en schrobde het overgebleven water door het gat naar buiten.

Misschien ligt mijn eerste spirituele ontmoeting wel in de vroege jeugd. Haarscherp kan ik die momenten terug halen, niet alleen in geluiden en geuren, maar meer nog in het voelen, het zijn. Het zijn dat geen gedachten toelaat. Verkeren in het niets.

Die stille uren op de stal, koeien in touwen gebonden, die zich in verschillende ritmen te goed deden aan het hooi. Hooi, dat nog de geur van de zomer in zich leek te hebben, het geluid van het melken. Vanaf drie plekken waren de stralen in verschillend ritme te horen. Dat had te maken met de hand van de melker. Ik hield het meest van mijn vaders ritme. Rustig en krachtig. Was het ritme van mijn opa traag en ongelijk, mijn broer molk snel en wild. Hij had er geen zin in. Ondertussen liep ik rondjes en schoof met een hooivork het hooi onder het bereik van de koeien. Het spaarzame, wat gelige licht, verhoogde de sfeer in even die afgezonderde wereld. En steeds weer herkende ik het gevoel van voorgaande keren: leger en leger worden, in automatisch handelen. Het was heel vredig en mocht eindeloos duren.

Na het melken kregen de koeien water. Omdat er geen vaste drinkbakken waren werd het water door de goot geleid door middel van een lange buis, die kunstig aan de kraan werd gehangen. Ondertussen veegde ik het hooi uit de goot, maakte van ander hooi een stop en duwde die in de opening waar straks overtollig water zou uitstromen. Glanzende koeienhalzen, voorover gebogen in luid en gretig slurpen. Niet alleen de geluiden waren nu anders, maar ook de sfeer werd aangetast. Werd het stallicht misschien feller, of zat het in het ontbreken van de zacht spuitende stralen in de melkemmers? De spiritualiteit leek zich terug te trekken. De koeien waren verzadigd, ik trok de stop uit de opening en schrobde het overgebleven water door het gat naar buiten. De koeien kregen hooi en mijn vader deed in ieder opengesperde koeienbek een veekoek. Het genot van de dieren nam ook bezit van mij en steeds probeerde ik hun gevoelens te raden. Mogelijk was dit weer een andere vorm van spiritualiteit. Ik veegde nog wat, leunde op de bezem en voelde me rijk. Dat wonderlijke gevoel, van gisteren, eergisteren en daarvoor, ik had het opnieuw doorgemaakt…

Aly Brug

(eerder gepubliceerd in het Centraal Weekblad)

Vrees niet

“Vrees niet, Ik de heer grijp uw rechterhand vast, die tot u zeg: vrees niet, Ik help u!” Dan zeg ik tegen de Heer: Gij hebt het Zelf beloofd en dus is het waar, ook voor mij, ik geloof Heer, kom mijn ongeloof te hulp!”

“Vrees niet, want ik ben met u”
Jesaja 41, 10

Pinksteren is het feest van de Heilige Geest en van ons. Van de Heilige Geest, omdat wij gedenken, hoe Deze op die eerste gedenkwaardige Pinksterdag is uitgestort. Van ons, omdat die Heilige Geest voor ons gekomen is als Helper en Trooster. Wij geloven, dat die Heilige Geest aan mensen geloof en aan die mensen het Evangelie uitlegt en zo die mensen tot Kerk en Gemeente maakt. Het eerste wat wij geloven van de Heilige Geest is: dat Hij de Heer Zelf is. Dat Hij kracht naar ons toe is, een helpende en zegenende hand. Door de Heilige Geest blijft de Heer Jezus onder ons en hoeven we niet bedroefd te zijn om Zijn heengaan met Hemelvaart. “Ik zal u niet als wezen achterlaten, Ik kom tot u. Nog een korte tijd en de wereld ziet Mij niet meer, maar gij ziet Mij, want Ik leef en gij zult leven” (Joh.14, 18).

De Heilige Geest brengt mensen tot geloof. Wat houdt dat nu precies in? Ik denk, dat het alles te maken heeft met “vertrouwen”. Geloven is vertrouwen hebben in God. De Geest schenkt vertrouwen en wekt ook vertrouwen. Het is zo een dubbele beweging! Van God uit: “Wees maar niet bedroefd, want Ik blijf bij jullie, vertrouw daar maar op!” Maar ook van ons uit: “Wij geloven Uw Woord en vertrouwen er op, dat U ons nabij wilt zijn!”

Eens kreeg ik van een mevrouw een doos met oude boeken op het gebied van Kerk en theologie. Daar was ook het bekende juweeltje van Dr. Buskes bij: “Ziekentroost”. Ik bezat het nog niet en was er daarom erg blij mee. Toen ik er laatst in las, werd ik getroffen door wat de oude meester over het vertrouwen schreef. Mag ik het u doorgeven? Ik moet het u wel doorgeven, want voor in het boekje had iemand met beverige hand geschreven: “Na gebruik gelieve u dit boekje door te geven aan een zieke of eenzame”. Dat doe ik dan ook bij deze met het allergrootste plezier, want beter dan Buskes kan ik het toch niet zeggen! Hieronder volgt dus een hoofdstukje uit de Ziekentroost. Ik hoop, dat u er veel aan mag hebben en zo een gezegend Pinksteren mag beleven!

Vertrouwen

Ik roem in God, ik prijs ’t onfeilbaar Woord,
Ik heb het zelf uit Zijn mond gehoord.
Ik roem in God, door gene vrees gestoord (Ps.56, 5).

De nieuwe Psalmberijming zegt hetzelfde op een andere wijze:

God is mijn deel, mijn vreugd, mijn levenslicht,
Ik prijs Zijn Woord, dat mij heeft opgericht.
Dit Woord houdt stand, dit is mijn toeverzicht.

Het woord “onfeilbaar” is wat negatief. Het zegt wat Gods Woord niet is: feilbaar. De nieuwe berijming zegt het positief: Gods Woord houdt stand. Het woord “onfeilbaar” spreekt bovendien meer tot het verstand dan tot het hart. Ik zou liever zingen “ik roem in God, ik prijs ’t betrouwbaar Woord!”

Echt vertrouwen is Gods vertrouwen en dat Godsvertrouwen is een werkelijkheid in uw leven, als God Zijn betrouwbaar Woord tot u spreekt en u zich zelf op dat betrouwbare Woord verlaat, zodat u dit Woord vasthoudt en door dit Woord vastgehouden wordt.

Een eenvoudige vrouw op Texel, die jaren lang ziek was en het daarmee moeilijk had en daarom nogal eens twijfelde, zei eens tegen mij:

“Als ik het kwijt raak, lees ik Jesaja 41, 10 en 13. Ik lees die woorden hardop:
Vrees niet, want Ik ben uw God, Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met mijn heilrijke rechterhand, Ik de heer grijp uw rechterhand vast, die tot u zeg: vrees niet, Ik help u!
Dan leg ik mijn vinger bij die woorden en zeg ik tegen de Heer: Gij hebt het Zelf beloofd en dus is het waar, ook voor mij, ik geloof Heer, kom mijn ongeloof te hulp!”

Er was eens een kleine jongen, die voor zijn moeder op zolder iets moest halen. Na het avondeten had vader uit de kinderbijbel voorgelezen en het slot was: God is overal en dus hoeven we nooit bang te zijn. De kleine jongen ging naar boven, maar kwam niet terug. Toen moeder ging kijken, zat hij halverwege op de zoldertrap. Hij durfde niet verder naar boven, omdat het donker en ruw weer was. De pannen rammelden op het dak. Hij durfde ook niet naar beneden, omdat hij zijn opdracht niet had vervuld. Moeder zei: nu hebben we dat mooie verhaal uit de Bijbel gelezen, je hoeft toch niet bang te zijn, God is overal! De kleine jongen zei: dat weet ik ook wel, maar ik had toch liever dat Hij mij een handje gaf!

Aan een God op bergen en in dalen, een God van overal en nergens, hebt u niets. U kunt niet op Hem vertrouwen. U hebt een God nodig precies daar, waar u het moeilijk hebt, halverwege op de zoldertrap, als niet vooruit en niet achteruit kunt. Als de mensen dan zeggen: je hoeft niet bang te zijn, God is overal, denkt u bij u zelf: het zal wel waar wezen, maar ik had toch liever, dat Hij bij mij was en mij een handje gaf.

Hier hebt u Gods belofte: “Ik de Heer grijp uw rechterhand vast, zie niet angstig rond, Ik help u!”

Op deze belofte en op God, die in deze belofte u Zijn hulp toezegt en uw hand vastgrijpt, moogt u vertrouwen. Geen vraagteken er achter, maar een uitroepteken er voor: !Vertrouwen!

Pinksteren
Het is niet waar, dat Gij ons hebt verlaten,
Gij zijt niet ver van ons vandaan gegaan,
En zelfs voor ons, die U zo vaak vergaten
Blijft elke dag U hart wijd open staan.

Het is niet waar, dat wij Uw hand niet voelen,
En dat wij tastend door het donker gaan;
Gij weet nog vóór ons spreken ons bedoelen,
Als wij alleen zijn, komt Gij baast ons staan.

Ons leven is toch veilig in Uw handen?
Het is toch waar, dat Gij nog wond’ren doet?
Ook in ons hart kunt Gij Uw vlam doen branden,
Luid roept in ons de stem, heer, van Uw bloed.

Door onze handen zegent Gij de mensen,
Door onze mond spreekt Gij Uw troostend Woord,
Door onze daad doorbreekt Gij alle grenzen,
Door ons gebed trekt G’ overwinnend voort!

Nel Benschop
(uit “Een boom in de wind”)

Doe mij recht

De dichter is zich ook bewust van zijn onzekere toestand: “Ziel, wat zijt gij onrustig in mij?” Zo wendt hij zich tot God, Die zijn enige toevlucht is. Hij pakt de citer en zingt een lied tot God.

“Doe mij recht, o God, en voer mijn rechtsgeding”
Psalm 43, 1

In deze Psalm blijkt duidelijk, waarom de mens in deze wereld een advocaat nodig heeft. Om zich heen ziet de Psalmdichter bedrog en onrecht, want de vijand onderdrukt zijn volk. Wie kan hulp bieden?

Het voelt alsof God hem verlaten heeft. En toch weet hij, dat er niemand is dan God alleen, die hem helpen kan en voor hem pleiten wil. In de duisternis is licht nodig. Tegenover het onrecht moet er waarheid komen. Vandaar dat hij gaat bidden: dat God hem begeleiden wil met Zijn licht en waarheid. Maar hij is zich ook bewust van zijn onzekere toestand: “Ziel, wat zijt gij onrustig in mij?” Zo wendt hij zich tot God, Die zijn enige toevlucht is. Hij pakt de citer en zingt een lied tot God. Hij weet dat God hem verlossen zal!

Wij weten, dat God dit ook gedaan heeft, door Jezus Christus. De Ene, Die helpen kan en wil, die licht en waarheid kan schenken, heeft het ook gedaan en zal het altijd blijven doen, voor ons. Laten we op Hem vertrouwen! Zoals Hans Bouma dichtte:

Leven als de bomen

   
Leven als de bomen,
Trouw en aardsgezind,
Bij het water wonen,
Leven van de wind.

Hemelhoog geloven,
Leven uit één stuk,
Ademnood te boven,
Onverdeeld geluk.

Leven als de bomen,
God heeft hen geplant,
Leven om te loven,
Leven uit Gods hand.

Op de lente hopen,
Weten van de herfst,
Dromen van de zomer,
Leven dat niet sterft.

Toevlucht voor de vogels,
Schaduw, onderdak,
Huis van mededogen,
Liefde wijdvertakt.

Leven als de bomen,
Zingen voor je God,
Levenslang geloven,
Vast voet aan grond.

Naaktslak

De naaktslak mist een huis, zo mijmerde ik achter de koffie, en moet op riskante plekken geholpen worden om te overleven. Evenals mensen die voor korte of langere tijd letterlijk of figuurlijk geen dak boven zich weten. En als dan een medemens oprechte aandacht heeft voor de ontheemde, weet heeft van het gevaar en hulp biedt, dan is overleven mogelijk. Hulp, zoals die tedere duw tegen het weke slakkenlijf…

Ze lag bewegingsloos in het midden van een grijze betontegel. Ik kon haar nog net ontwijken en staarde griezelend naar het weke lichtbruine lijf. Was het achterste deel, de staart, mooi glad, het voorste deel dat wordt geduid als mantelschild toonde daarentegen fraaie ribbels. Fijntjes waren de twee voelers op de kop, op de top wist ik de minuscule ogen. Het had de laatste dagen flink geregend, geen wonder dat de naaktslak zich goed voelde in deze vochtigheid en op onderzoek uitging. Heel langzaam gleed ze verder en naderde de bemoste gleuf tussen twee betontegels. ‘Opletten straks bij terugkomst’, nam ik me voor want er overheen fietsen was voor de slak rampzalig en voor mij onverteerbaar. Ik reed weg en vroeg me af waarom de Schepper voor deze forse slakken geen huis op de rug had ontworpen. Misschien was zo’n schelp te zwaar voor het weke lijf.

Had ik bij terugkomst enkele kilometers afgelegd, de naaktslak was slechts een paar tegels verder. In alle kwetsbaarheid wachtte ze af wat er zou gebeuren. Ik zette de fiets tegen de  schuur, stapte over de slak heen en plukte twee bladeren van een hosta, groot genoeg om de slak met het ene blad op het andere blad te schuiven. Bij de eerste aanraking trok ze zich samen tot een halve bol. Nu pas zag ik de oranje dwarsgestreepte rand van de bleke voetzool en de ademopeningen vlak achter de kop. Met ingehouden adem begon ik aan de verhuizing van de slak door zachtjes het blad voor de weke bol te houden en met het andere blad voorzichtig te duwen. Het lukte en al hield de slak zich dood, ze was het niet. Behoedzaam zocht ik een plek in de tuin, niet te kwetsbaar en met veel plantengroei in een vochtige omgeving en even later lag de opgerolde slak bij te komen in de bermrand naast de sloot.

De naaktslak mist een huis, zo mijmerde ik achter de koffie, en moet op riskante plekken geholpen worden om te overleven. Evenals mensen die voor korte of langere tijd letterlijk of figuurlijk geen dak boven zich weten. En als dan een medemens oprechte aandacht heeft voor de ontheemde, weet heeft van het gevaar en hulp biedt, dan is overleven mogelijk. Hulp, zoals die tedere duw tegen het weke slakkenlijf…

Aly Brug

(eerder gepubliceerd in het Centraal Weekblad)

Toen keerden zij terug naar Jeruzalem

De Geest komt niet tot het individu, dat zich in hoogmoed van de anderen afzondert, de egoïst die alleen maar met zichzelf bezig is. Maar de Geest komt tot hen, die zich samen verbonden voelen en zich verantwoordelijk weten voor een heilige taak.

Handelingen 1, 12a

Toen keerden zij terug naar Jeruzalem. Het zijn de 11 discipelen, nadat zij op de Olijfberg hadden gestaan en de afscheidswoorden van de Heer hadden gehoord. Toen hadden zij de Heer naar de hemel zien gaan.

Dat was een mooi moment geweest in hun leven, het mooiste, dat zij ooit hadden meegemaakt. De Meester, Die op Golgota nog zo was vernederd, was nu door de Vader verheerlijkt en opgenomen in heerlijkheid. In de heerlijkheid, Die Hij vóór de wereld al bezat Een geweldige ervaring voor de discipelen, die eigenlijk al alle moed en hoop verloren hadden. Dat kunnen we ons toch indenken. Wat een verheven moment! En toen keerden zij terug naar Jeruzalem!

Er ligt een tegenstelling tussen die twee plaatsen: de Olijfberg en Jeruzalem. De berg van de verheerlijking en de stad, die de profeten doodt en kruisigt die tot haar gezonden zijn. Hadden zij niet liever die stad vermeden? De stad, waaraan zij zulke droeve herinneringen bewaarden? Zouden ze niet liever de stilte van het Judeese berglandschap opgezocht hebben om daar wat na te genieten van die heerlijke Hemelvaartgebeurtenis?

Natuurlijk had Hij daar wel over gesproken tijdens Zijn leven. Dat Zijn Koninkrijk zou beginnen in de Godsstad Jeruzalem. Maar dat zou een Jeruzalem zijn, dat overwonnen was, een hemelse stad. Maar nu moeten zij terug naar dat aardse Jeruzalem, dat nog vol is van strijd en verzet tegen het Evangelie. En zij moeten daar maar afwachten de tijden en gelegenheden, waarover alleen de Vader de beschikking heeft. Het moet voor die discipelen wel een heel moeilijke gang geweest zijn, terug naar Jeruzalem. Bijna net zo moeilijk als enkele maanden geleden, toen de Heer tot hen zei: “Zie, wij gaan op naar Jeruzalem en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden aan de overpriesters en de Schriftgeleerden en zij zullen Hem ter dood brengen” (Matth. 20,18).

Wij kunnen ons dat alles vandaag ook nog indenken, hoewel wij met onze Hemelvaartsbeleving maar een zwak aftreksel hebben van wat zij toen beleefd hebben. Wij geloven in de Hemelvaart van onze Heer en Hemelvaart wordt wel eens terecht de hoogste Christelijke feestdag genoemd. “God heeft Hem bovenmate verhoogd en de naam boven alle naam gegeven” zegt Paulus in Philippenzen 2. We zijn daar echt blij om en we zouden zoiets voor onszelf ook wel willen meemaken. Misschien hebben wij ook wel eens zulke verheven momenten in ons leven meegemaakt, waarin je je al in de hemel waande. Maar dan moest je weer terug, naar de harde werkelijkheid van elke dag, naar een wereld die niet op geloof berekend is. Je hoort daar wel eens van, als iemand op de rand van de dood gelegen heeft en toen door reanimatie weer terug moest, het harde leven in. He was er zo mooi, zo prachtig licht, aan die andere kant van de tunnel. Maar dan moet je weer terug naar het profeten-dodend Jeruzalem!

Die terugkeer van de discipelen is een daad van gehoorzaamheid. De Heer had het hun immers bevolen. De wereld, ja zelfs Gods eigen volk, laat God los. Maar God laat die wereld en Zijn volk niet los! Al worden zij ontrouw, God blijft trouw. Het is daarom, dat zij weer terug moeten, de discipelen. Want God wil het wonder doen, dat Hij uit deze kring van zwakke mannen, die allemaal van Golgota waren weggevlucht, een gemeenschap sticht om Zijn Naam en Evangelie over heel de wereld uit te dragen.

Zij moeten terug gaan naar Jeruzalem om de strijd aan te gaan. Maar niet als wanhopige en machteloze mensen, maar als mannen die zich gesterkt en aangespoord weten door hun Heer in de hemel. Had Jezus hun bij Zijn heengaan niet beloofd, dat zij kracht van Boven zouden ontvangen? “Gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt en gij zult Mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria tot het uiterste der aarde” (Handelingen 1, 8). En dat geeft hen moed om weer terug te gaan, hoe moeilijk het ook is. Het is geen blinde gehoorzaamheid, er zit verrouwen in: zij mogen daar wachten op de vervulling van de belofte van de Heiland. Er wacht hun wel een ontzaggelijke arbeid, waar zij zich veel te gering voor vinden. Maar zij hoeven niet te vertrouwen op eigen kracht, zij mogen rekenen op de grote Bijstand, de Trooster, de Geest van Hierboven.

En precies zo ligt dat ook voor ons, die Hemelvaart gevierd hebben. Net als de discipelen zouden ook wij wel eens de neiging hebben om de wereld te ontvluchten, om je in je geloof terug te trekken en je af te zonderen van ’t o zo zondige en ongelovige Jeruzalem. Maar wij moeten terug, de wereld in. Wij krijgen die opdracht van God. Maar God helpt ons ook daarbij: wij krijgen de hulp van de Heilige Geest. Het is genade van God, dat die Geest komt. Volgende week zondag gedenken wij dat weer: de uitstorting van de Heilige Geest. Wij mogen ons er nu al op voorbereiden. In onze tekst zien wij dat ook gebeuren. In de eerste plaats is er het vertrouwend wachten van de discipelen. Wachten en tegelijk al getuige zijn! Die taak is ook ons opgedragen. Het betekent, dat wij Zijn Woord bewaren, het blijde Evangelie steeds weer bekend maken. Laten zien, dat je Hem toebehoort. “Dat ik Jezus toebehoor, dankbaar is mijn hart er voor!”

Van Jezus getuigen is geen eenvoudige opgave. Dat kan veel strijd en moeite kosten. Het heeft zelfs honderdduizenden het leven gekost. Het is vaak vechten tegen de bierkaai. Het is de haat van de wereld over je heen laten komen en toch ongebroken blijven. Maar wij mogen op Gods bijstand rekenen, en dat maakt het verschil. Het is afzien van je zelf en opzien tot de Ander! Laten we de anderen tonen welke kracht er in het geloof zit. Maar dan moet je er ook zelf voor open staan en het voeden. Uit ons zelf kunnen we het niet, we zijn niet sterk in het geloof. Wij blijven zwakke, zondige en twijfelachtige mensen. Net als de discipelen trouwens. Ook Paulus wist dat van zich zelf. Maar de Heer spreekt ons aan om ons telkens opnieuw moed te geven: “Gij zult kracht ontvangen, als de Heilige Geest over u komt!” Op Hem en Zijn Woord mogen we vertrouwen, want Hij is gisteen en vandaag en tot in eeuwigheid Dezelfde. Van Hem gaat de kracht uit, die wij vanuit onszelf niet kunnen opbrengen.

Vertrouwend wachten op de Heilige Geest is dan ook in die kracht geloven, dat die ook in je zelf komt! Maar dat kun je niet alleen. Het is daarom nodig, dat je niet op je zelf blijft staan. Daarom staat er in onze tekst: “Zij waren eendrachtig bijeen”. De elf discipelen en de vrouwen en Maria, de moeder van Jezus, en zijn broers, die tijdens Zijn aardse leven niet in Hem hadden geloofd. Er wordt zelfs gesproken over 120 personen! Dat is een hele Gemeente! Eendrachtig bijeen wachten zij op de Heilige Geest. De Geest komt niet tot het individu, dat zich in hoogmoed van de anderen afzondert, de egoïst die alleen maar met zich zelf bezig is. Maar de Geest komt tot hen, die zich samen verbonden voelen en zich verantwoordelijk weten voor een heilige taak. Deze taak: het Evangelie uit te dragen! Ons is een machtig goed toevertrouwd. Wij weten, dat Christus leeft, dat Hij verheerlijkt is, dat Hem macht is gegeven, alle macht in hemel en op aarde. Wij weten ook, dat Hij ons vasthoudt, Dat alles kunnen wij alleen voelen en uitdragen, als wij ons met anderen verbonden weten in een heilig werk. Wij geloven in de gemeenschap der heiligen, één heilige algemene Christelijke Kerk!

Daarom waren zij allen eendrachtig bijeen. Dat betekent niet, dat zij het in alle opzichten met elkaar eens waren. Er zullen ook toen al verschillen in opvattingen geweest zijn. Maar dat geeft niet, je kunt toch samen eendrachtig wachten op de Heilige Geest.

Tenslotte staat er nog, dat zij volhardden in het gebed. Het is niet maar afwachten met de armen over elkaar. Nee, het is werkzaam afwachten, met de handen in elkaar, volhardend in gebed en smeking. Wat zullen die discipelen daar in de Opperzaal gebeden en gesmeekt hebben? Ik denk in de eerste plaats dit: Dat de wrok jegens het profeten-dodend Jeruzalem, de haat tegen hun vijanden, die hun Heer aan het kruis hebben genageld, van hen weggenomen mocht worden. Die afkeer en haat was in de dagen na de kruisiging tot angst geworden, doodsangst. Zij baden, denk ik, vooral om van die angst verlost te worden. Zij zullen gesmeekt hebben om een ontvankelijke geest, de geest van Christus, die voor Zijn vijanden bad: “Vader, vergeef het hun”. Alleen, wanneer we zo’n geest hebben, een geest van vergeving en boetedoening, zal de Heilige Geest in ons kunnen komen.

We moeten terug naar Jeruzalem! De wereld in, vol vertrouwen in de macht van de Heer, ook in ons eigen leven. Wachtend en biddend en eendrachtig bijeen.

Amen.

Tijd van God en tijd van mensen

Hij komt om u, Hij komt tot u, vandaag en morgen en al de dagen van uw leven. Als er iets van de toch zo onzekere tijd en toekomst van ons kleine mensjes gezegd kan worden, dan is het toch wel dit: dat Hij komt, om ons komt en op ons toekomt!

Vandaag wil ik uw aandacht vragen voor twee uitspraken in Openbaring:

“Ik ben de alpha en de omega, zegt de Here God, Die is en Die was en Die komt, de Almachtige.”
“Wees niet bevreesd, Ik ben de Eerste en de Laatste, en de Levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden.”
(Openbaring 1, 8 en 18).

Een troostrijk woord voor ons mensen, die zo veel last hebben van tijdgebrek! We horen in die twee teksten, dat onze tijd is ingebed in Gods tijd, dat onze tijd in de eeuwigheid is opgenomen.

God noemt Zich Zelf hier “Die is en Die was en Die komt”. Hij is er dus altijd geweest en zal er ook altijd zijn! Dit is zeker ook bedoeld voor ons persoonlijke leven. “In uw leven was Ik en ben Ik en zal Ik zijn”. In het verleden is er heel wat in ons leven geweest, maar we horen nu dat God er ook was. Ondanks alles en door alles heen heeft God ons bewaard, van dag tot dag. Maar Hij was er niet alleen in uw verleden, ook vandaag is Hij bij u, en daarom kunt u elke nieuwe dag aan. Hij komt om u, Hij komt tot u, vandaag en morgen en al de dagen van uw leven. Als er IETS van de toch zo onzekere tijd en toekomst van ons kleine mensjes gezegd kan worden, dan is het toch wel dit: dat Hij komt, om ons komt en op ons toekomt! Dat is het enige, wat als een paal boven water vast staat!

Maar, als Gods tijd zó ons leven omspant, dan kunnen we ook met een gerust hart terugdenken aan het verleden en tegelijk ook vol vertrouwen uitzien naar de toekomst. Elke dag is een “dag des Heren”.

Niet wij maken de tijd, dat zouden we wel willen! Maar Hij doet het. “Wees dan niet bevreesd, Ik ben de Eerste en de Laatste!” Bij Hem zijn wij veilig, altijd. Hij is in al ons jagen om de tijd ons enige rustpunt. Daar kunnen we gerust op zijn. Laat Hem dan ook Zijn rust geven in uw leven!

Zondagavondzang

We scharen ons rondom het orgel en zingen uit volle borst ‘Klein vogelijn op groene tak’. Aandachtig luisterende kinderen met bleke gezichtjes. Zondagavondzang op deze manier, zou het nog bestaan? Of is ook dit schone ritueel overgenomen door de wereld van overdadigheid en perfectie in de zin van grote groepen geschoolde stemmen, chic in de kleding, arriverend in luxe reisbussen.

En dan sta ik opeens stil, midden in de kamer met de stofdoek in de hand, roerloos luisterend naar de radio. Mooi en gedragen zingen sonore mannenstemmen ‘Wij knielen voor uw zetel neer, wij, Heer, en al uw leden’. Een film trekt voorbij. Zondagavond. De kinderzaal in een ziekenhuis, een kleuter die langzaam herstelt. Verpleegsters in grijsblauwe jurken met wit gesteven boorden en schorten en kapjes op de hoofden staan bij de zaaldeur en zingen met toewijding ‘Wij knielen voor uw zetel neer, wij, Heer, en al uw leden’. De kleuter herkent de melodie van voorgaande zondagavonden en luistert stilletjes. Zo mooi!

Jaren later. Zondagavond in een ander ziekenhuis. Diaconessen zwaaien hier de scepter. Mijn weekenddienst op het laboratorium zit er bijna op. Dit rustige moment geeft gelegenheid om mee te zingen op de kinderafdeling. Twee verpleegkundigen rollen het orgeltje tot aan de ingang, zuster Wolly neemt plaats op de orgelkruk. Zuster Wolly is lang en dun, ze is plaatsvervangend hoofd van de röntgenkamer en loopt altijd in het wit. Dit in tegenstelling tot haar medezusters diaconessen, die op zondag in deftig zwart gekleed gaan. Zangbundels worden uitgedeeld. We scharen ons rondom het orgel en zingen uit volle borst ‘Klein vogelijn op groene tak’. Aandachtig luisterende kinderen met bleke gezichtjes.

Twee liederen, verschillend van inhoud, maar gezongen vanuit dezelfde roerselen. Patiënten meevoeren naar de rust van het zondagavonduur het ziekzijn vergetend en als werkenden samen de weekenddienst afsluiten. Verbondenheid in meerdere opzichten.

Zondagavondzang op deze manier, zou het nog bestaan? Of is ook dit schone ritueel overgenomen door de wereld van overdadigheid en perfectie in de zin van grote groepen geschoolde stemmen, chic in de kleding, arriverend in luxe reisbussen. Onder de armen dikke muziekmappen en een heus programma, waarin geen plaats is voor ‘Wij knielen voor uw zetel neer’ of ‘Klein vogelijn’.

De mannenstemmen zwijgen, ik pak het Liedboek voor de Kerken en zoek het lied op. Het staat gerangschikt bij de liederen voor Hemelvaart. Nu pas lees ik heel bewust de tekst. Is de toon bij aanvang ernstig, al snel wordt deze lovend en gaat tenslotte in juichen over. Waarom wordt dit lied niet vaker in de kerken gezongen? Zoals op Hemelvaartsdag… en dan vooral lovend en juichend…

Aly Brug

(reeds eerder gepubliceerd in het Centraal Weekblad)

Hemelvaart en Pinksteren

Het is de Geest, Die u en mij opwekt uit de dood, het sterfelijke bestaan. Wat hebben we die Geest nodig! Geest maakt ten dode opgeschreven mensen tot kinderen van God! Deze Geest van God wil voor ons mensen een troost zijn, een Bijstand. “De Geest helpt ons in onze zwakheid; wij weten immers niet wat we in ons gebed tegen God moeten zeggen, maar de Geest zelf pleit voor ons met woordloze zuchten.”

Bomen en duiven.Het zijn beide centrale feestdagen, waarmee we het kerkelijk jaar afsluiten. Hemelvaart is de dag, waarin we in ’t bijzonder de zegen van de Heiland mogen ontvangen. “En het geschiedde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde.” (Luk.24, 51). Wie de Hemelvaart van Jezus viert, staat nog steeds onder die zegen van de scheidende Heer. Die hoort Zijn stem: “Mij is gegeven alle macht in hemel en op arde en zie, ik ben met u, al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.” (Matt. 28, 18-20).

Hemelvaart betekent, dat we onder een open hemel leven, waar Jezus is, Die ons zegent en voor ons bidt en voor ons opkomt. Hij zegt: “Ik ben met u…” Zijn wij ook met Hem?

Pinksteren is de verjaardag van de kerk. Met de uitstorting van de Geest is het begonnen, heel lang geleden. Door de Geest is de kerk met vallen en opstaan blijven bestaan. Van die Geest moet de kerk het nog hebben! En ieder van ons persoonlijk ook! “De Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen van God zijn”, zo zegt de apostel Paulus het in Rom. 8, 16. De Geest is het levensprincipe ten voeten uit, dat het sterfelijke “ik” (ik, ellendig mens!) levend maakt. Het is de Geest, Die u en mij opwekt uit de dood, het sterfelijke bestaan. Wat hebben we die Geest nodig! Geest maakt ten dode opgeschreven mensen tot kinderen van God! Tegenover die barre dood en het verschrikkelijke lijden in de wereld, waardoor een jonge moeder aan haar gezin wordt ontrukt en acht onschuldige mensen in de feestroes van Koninginnedag de dood vinden, tegenover al die ellende stelt God Zijn antwoord: de gave van de Geest, scheppingsgave van nieuw leven, handgeld van het heerlijke eeuwige leven dat ons wacht. De dood zal er dan niet meer zijn, geen tranen, geen verdriet, geen pijn meer, geen ontluisterd lichaam en geen tanende geest. Deze Geest van God wil voor ons mensen een troost zijn, een Bijstand. “De Geest helpt ons in onze zwakheid; wij weten immers niet wat we in ons gebed tegen God moeten zeggen, maar de Geest zelf pleit voor ons met woordloze zuchten.” (Rom. 8, 26).

Juist in het intiemste van ons leven, de persoonlijke omgang met God in het gebed, is de geest onze pleitbezorger. In ons stamelend gebed, waarin we dikwijls de woorden niet eens kunnen vinden, bidt de Geest voor ons. Zo hebben we een Helper groot van kracht! Dat mogen we met Pinksteren dan ook echt gaan vieren: Vaste rots van mijn behoud!

Mijn oog is op U

“Ik leer en onderwijs u aangaande de weg, die gij moet gaan; Ik raad u; Mijn oog is op u!” (vers 8). Deze woorden krijgen de diepste betekenis, wanneer wij daarbij aan de Heer zelf denken. Wanneer we de woorden uit Gods mond horen, dan gaan ze nog veel sterker spreken dan wanneer het alleen woorden zijn uit de mond van de dichter, zelfs al zou deze koning David zelf geweest zijn.

“Ik leer en onderwijs u aangaande de weg, die gij moet gaan; Ik raad u; Mijn oog is op u!” (vers 8). Deze woorden krijgen de diepste betekenis, wanneer wij daarbij aan de Heer zelf denken. Wanneer we de woorden uit Gods mond horen, dan gaan ze nog veel sterker spreken dan wanneer het alleen woorden zijn uit de mond van de dichter, zelfs al zou deze koning David zelf geweest zijn. We kunnen gerust aannemen, dat David hier de woorden van God Zelf herhaalt, woorden die hem persoonlijk tot zo diepe troost zijn geweest.

Laten we even terugdenken aan de levensgeschiedenis van David: heel die droevige periode in zijn leven, toen hij Bathseba aan haar wettige man ontnomen had. Hij was op een verschrikkelijke dwaalweg geraakt, en wat zou er van hem terecht zijn gekomen, als de Here zich niet over hem ontfermd had? God wil immers zijn knecht (en ieder van ons!) op de rechte weg zien. “Mijn oog is op u!” En nu neemt Hij zelf ter hand, wat David niet tot stand kon brengen. Hij doet zijn hart nog verder open… Hij vergeeft! En juist daarmee komt David weer op de juiste weg… Om het dogmatisch uit te drukken: de rechtvaardigmaking gaat hier hand in hand met de heiligmaking. “Ik leer en onderwijs u aangaande de weg, die gij gaan moet; Ik raad u; Mijn oog is op u!” Die genade geeft God ook aan ons, gelooft u dat maar. En weest er gelukkig om!

Galblaas

‘Een reden dat een duif het symbool is van de Heilige Geest ligt in het biologische feit dat de vogel geen galblaas heeft. Gal wordt gezien als het kwaad (gal spuwen); een duif is dus een vogel zonder Kwaad.’ Ik verbaasde me hardop over deze wonderlijke ‘nalatigheid’ van de natuur. Maar een collega achter de balie wist zeker dat de vogel wel degelijk een galblaas had. Zij kan het weten, haar man geeft biologieles.

Op gezette tijden geef ik mezelf een cadeautje. Na moeilijke klussen is dat verdiend. Zo ging ik onlangs over tot de aanschaf van het lijvige boek Ikonen – Lexicon van Karen Braamhorst.

Vooraf was ik bevangen door twijfel over de inhoud van het boek. Op een stil moment had ik het boek in het Ikonenmuseum te Kampen uit de kast genomen voor wat zelfstudie. Dat is vrijwilligers toegestaan. Tot mijn grote verbazing las ik bij het woordje ‘Duif’: ‘Christelijk symbool van de Heilige Geest, door de woorden van Johannes de Doper: Ik zag dat de Geest van God als een duif uit de hemel neerkwam en op hem bleef (Joh. 1:32).’ Tot zover was het voor mij te vatten. Ik las verder. ‘Een reden dat een duif het symbool is van de Heilige Geest ligt in het biologische feit dat de vogel geen galblaas heeft. Gal wordt gezien als het kwaad (gal spuwen); een duif is dus een vogel zonder Kwaad.’

Ik verbaasde me hardop over deze wonderlijke ‘nalatigheid’ van de natuur. Maar een collega achter de balie wist zeker dat de vogel wel degelijk een galblaas had. Zij kan het weten, haar man geeft biologieles. Wat wantrouwig stelde ik de voorgenomen aanschaf uit en raadpleegde eerst internet. Genoeg informatie over de duif, maar over het ontbreken van een galblaas werd niet gerept.

Nu staat er in onze boekenkast een twintigdelige encyclopedie, die zelden meer wordt geraadpleegd. De anatomie van de duif is niet aan mode onderhevig, bedacht ik, een reden om hier in te snuffelen. En wat las ik? Ja juist: Karin Braamhorst had het bij het rechte eind! ‘Galblaas, een bij vele gewervelde dieren voorkomend orgaan, dat is aangesloten op de galwegen. Echter niet bij een aantal vogels (duiven, papegaaien, struisvogels) en zoogdieren (sommige knaagdieren, walvisachtigen, olifanten, paarden, kamelen).’ En al verontrust me het feit dat ook olifanten, paarden en kamelen het zonder galblaas moeten stellen, mijn vertrouwen in Braamhorst steeg per minuut. Diezelfde dag nog liep ik in versnelde pas naar de kleine boekhandel schuin tegenover het museum en vroeg buiten adem naar het geesteskind van genoemde schrijfster. De eigenaar had het boek in voorraad, het was zo begreep ik, nauwelijks aan te slepen. Zielsvergenoegd liep ik even later op straat. Maar eerst bracht ik nog een bezoekje aan het museum. En daar heb ik de collega, die mij zo deed twijfelen, verheugd toegeroepen: ‘Het is allemaal dik in orde hoor met Karin Braamhorst. De duif moet het stellen zonder galblaas!’

Aly Brug

De Kananese vrouw

De Kananese vrouw is verworpen door God, zij is maar een hond! Wat erg. Daar staat ze nu: verbijsterd, diepongelukkig, vernederd, afgewezen, verworpen. Zij zou het kunnen uitschreeuwen, net als Jezus aan het kruis: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?”

Mattheüs 15, 21-28

In onze Schriftlezing staat de aanvechting van het geloof centraal. Veel mensen herkennen dat in hun leven. Het is een grote beproeving, door allerlei oorzaken: ziekte, teleurstelling, tegenslag, twijfel, ruzie, eenzaamheid en verlatenheid. Hier, in onze tekst, is het de ziekte van een dochter, die de vrouw tot Jezus doet komen. “Heb medelijden met mij, Heer, Zoon van David, mijn dochter is deerlijk bezeten”.

Maarten Luther zag in deze vrouw een voorbeeld, hoe het geloof de aanvechting kan overwinnen. Die vrouw staat hier voor al die mensen, die in hun aanvechting God toch niet loslaten. “Want”, zo zei Luther, “zoals het deze vrouw gebeurt, zó zal het gaan met allen, die in het geloof volharden.” Ja, dat is mooi gezegd. Maar we weten allemaal ook, dat het niet zo maar gaat! Het moet vaak door veel beproevingen heen! Het leven is soms een kruis, dat moeilijk te dragen is. En kruisdrager te zijn is een hard bedrijf, waar menig mens onder bezwijkt.

Onze vrouw stond er middenin. Haar kind was ziek, zelfs “deerlijk bezeten”. Heel ernstig. Wat moeten we daar onder verstaan? Dat zij zwakzinnig was? Ja, misschien wel dubbel gehandicapt, met epileptische toevallen. We weten het niet precies. Het was voor de moeder een vreselijk kruis, een grote zorg, zoals ouders dat ook vandaag nog meemaken. En wat doe je dan al niet om je kind te helpen? Je bent er altijd op gespitst of er niet ergens een dokter is of een nieuw medicijn of een alternatieve geneeswijze, waardoor er misschien nog hoop is voor je kind.

De vrouw had van Jezus gehoord, hoewel de Heer Zich verborgen had in een huis, zoals Marcus in hoofdstuk 7 vertelt. Hij was dus eigenlijk niet te spreken. Hij had geen spreekuur, zeg maar. Toch had de vrouw al van Hem gehoord en dat Hij daar was. En voor een moeder, die opkomt voor haar kind, telt een spreekuur niet! Opeens staat zij daar voor Hem en schreeuwt het uit: “Heb medelijden met mij, Heer, Zoon van David, mijn dochter is deerlijk bezeten!” Zij heeft over Jezus gehoord, wie Hij is en wat Hij kan. Maar wat heb ik daar aan, als het aan mij niet gebeurt? Ik heb die Jezus nodig, mij moet Hij helpen! Geloven is een persoonlijk iets, het raakt mij in hart en nieren. Mij persoonlijk, in mijn nood en aanvechting, in mijn twijfel en hoop.

Dan staat zij daar en zij schreeuwt het uit alsof ze zeggen wil: “Hier ben ik dan, Heer, help mij toch, U kunt toch zo veel? Ik heb U nu zo nodig!” Het gaat om Hem en om mij in het geloof. “Mijn Heer en mijn God!” Als je dat niet kunt zeggen, blijf je toch een buitenstaander en zal het geloof je niet veel te bieden hebben. Alleen in persoonlijke ontmoeting met de Heer wordt geloof zichtbaar. Maar het gaat wel door de aanvechting heen! Dat laat het vervolg van onze geschiedenis duidelijk zien. De aanvechting komt niet alleen van buiten af, zoals ziekte en tegenslag. Maar soms gaat het dieper en komt die aanvechting van binnenuit, uit je zelf, uit je wantrouwen en ongeloof. Misschien zelfs vanuit de Heer Zelf, Die niet naar je luistert. Die vrouw moest dat ook ervaren. Daar staat: “Hij echter antwoordde haar geen woord”. Wat erg zeg! Het geloof van die vrouw wordt wel op de proef gesteld. Maar zij geeft niet op! Zij klampt zich aan Jezus vast en blijft roepen. Het irriteert ook de discipelen. Zij zeggen tegen Jezus: “Stuur dat mens toch weg, want zij roept ons na!”

“Hij echter antwoordde en zei: Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis van Israël”. Begrijpt u dat nou? Waarom laat de Heer zo’n arme vrouw nou in de kou staan? Dat doe je toch niet! Waarom voelen zo veel mensen zich van God en mens verlaten? Hoe komt het toch, dat God vaak zo ver weg lijkt? Waarom hoort hij dat schreeuwen en om hulp roepen van arme mensen niet? De vrouw had nog zo geroepen: “Zoon van David”. Zij wist, wie Hij was: de Messias, volgens de oude profeten “Zoon van David” genoemd. Zij is maar een heidense vrouw, dat weet zij maar al te goed, toch komt zij tot Hem, omdat Hij de Messias is! Ook dat weet zij. Hij zal het Koninkrijk van God brengen, dat in de Messiaanse tijd niet alleen Israël zou omvatten, maar dat ook vanuit Israël tot de heidenen zou komen. Hier staat een heidense vrouw, die zich daarvan heel goed bewust was. Dat betekent toch ook, dat de God van Israël er voor haar was? Zij had dat, denk ik, beter begrepen dan de discipelen, die alleen maar dachten dat Israël was uitverkoren en de heidenen verworpen. Daardoor stond die vrouw er bij de discipelen slecht op: zij was maar een heidense vrouw! Ach, die mannenbroeders hadden beter moeten weten! Maar is het niet vaak in de kerk nog zo? Kerkmensen denken het soms beter te weten dan God Zelf! In ieder geval is dit al de eerste aanvechting, waartegen die vrouw moet opboksen: het vooroordeel van de mensen, dat zij tegen heeft.

Dan volgt al snel de tweede aanvechting. Jezus geeft “niet thuis”. Hij antwoordt niet. Het zwijgen van God is de grote aanvechting van iedereen, die bidt. Ook in de Psalmen horen we dit: “Tot U roep ik, Here, mijn rots, wend U niet zwijgend van mij af…” (Ps.28) en Psalm 83: “O God, houd U niet stil, zwijg niet en blijf niet werkeloos, o God!” Het zwijgen van God is iets vreselijks. Je kunt het niet verdragen. Zoals het horen en verhoren van God voor ons redding betekent, zo is het zwijgen van God voor ons verwerping. De mens voelt zich dan buiten gesloten. Dat is het ook ergste tussen mensen die om elkaar geven, als er soms gezwegen moet worden, als men soms in een ruzie dagen lang geen woord tegen elkaar zegt. Dit stommetje spelen is moordend, is de dood zelf, elkaar doodzwijgen De dichter van Psalm 28 zegt het heel duidelijk: “Als U blijft zwijgen, o God, word ik als iemand die in de groeve neerdaalt, dan ben ik dood.”

Wat moet die vrouw zich ellendig gevoeld hebben! Buiten gesloten door de mensen en nu ook door Hem, de Zoon van David, op Wie ze zo gerekend had! De kerkvader Augustinus tekent hierbij aan: “Zo handelt God met allen, die tot Hem komen, niet opdat de barmhartigheid wordt genegeerd, maar opdat het verlangen wordt vermeerderd!” We zien dat ook bij de vrouw. Zij laat zich niet wegsturen, zij blijft roepen en vragen! In haar isolement, in die grote aanvechting van haar geloof, blijft ze toch de Heer zoeken. De volhouder wint! Daar gaat het om in het geloof! Dat wil de Evangelist Mattheüs ons hier leren.

Eerst zegt Jezus nog “nee”. Nadat Hij gezwegen heeft komt de afwijzing: “Nee!”. Dat is de derde beproeving en aanvechting van het geloof van de vrouw. Jij bent Mij niet waard! Jij bent maar een zondige heidense vrouw, wat denk je wel! Er zijn mensen, die het juist met deze laatste aanvechting heel moeilijk hebben. Ze weten het immers zelf ook maar al te goed, hoe en wat ze zijn: zondige mensen. Zij ervaren hun schuld als onoverbrugbaar. Gelukkig is God bij machte die schuld toch te overbruggen. God kent u dieper dan u zich zelf kent, niets blijft voor Hem verborgen, daarom weet Hij er ook raad mee. Hij kan het overbruggen, het wegdoen.

Dat mocht de Kananese vrouw ervaren. Zij had een ontmoeting met Jezus. Maar Jezus zei “nee”. Toch laat de vrouw zich niet afschrikken. Des te sterker wordt haar verlangen naar Hem. Zij loopt niet meer achter Hem aan, maar werpt zich voor Zijn voeten! Alles, wat zij nog te zeggen heeft is één lange schreeuw: “Heer, help mij toch!” Hoe groter de nood, hoe korter het gebed. Dan is er alleen nog maar die ene kreet, recht uit het hart: “Here, help mij!” Dat is het antwoord van het geloof op het “nee” van Jezus.

Nu komt het ergste nog. De vrouw moet door de diepste diepte van de beproeving heen. Jezus antwoordde en zeide:  “Het is niet goed het brood van de kinderen te nemen en het de honden toe te werpen…” Het brood, misschien wordt hiermee het levensbrood bedoeld. Na deze geschiedenis verhaalt de Evangelist immers de tweede wonderbare spijziging. Het levensbrood is niet voor de honden, maar voor de kinderen! Hiermee wordt de vrouw gelijkgesteld aan die schurftige straathonden, die elke dag moeten vechten om iets te eten te krijgen. Het is je reinste discriminatie! Zij is verworpen door God, zij is maar een hond! Wat erg. Daar staat ze nu: verbijsterd, diepongelukkig, vernederd, afgewezen, verworpen. Zij zou het kunnen uitschreeuwen, net als Jezus aan het kruis: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?”

Maar dan gebeurt het wonder. Juist in die verlating blijkt Gods liefde het dichts nabij. De vrouw krijgt de kracht om in die diepte van de verlating en aanvechting overeind te blijven en God te houden aan Zijn Woord. Zij vangt Jezus in Zijn eigen woorden: “Zeker, Here, maar ook de honden eten van de kruimels…” In dit “Ja, Heer, maar toch…” ligt de grote kracht van haar geloof  Zij buigt zich onder Gods oordeel, zij wordt niet boos en gaat niet met God de discussie aan, nee, zij geeft zich over: “Zeker, Heer, maar toch…”  Maar zij laat Hem niet los! Zij blijft “ja” zeggen tegen het “nee” van Jezus. En toch, en toch… In alle beproeving blijft het geloof overeind. Daarin ligt tenslotte de verhoring van het gebed. Nooit kan het geloof te veel verwachten (gez.291).

“O vrouw, groot is uw geloof, u geschiede gelijk gij wenst.”

En haar dochter was genezen van dat ogenblik af.

Amen.

Invoelend bidden

Van veel belang is het leren van die dubbele gebedsconcentratie: op God èn de ander. Dat vraagt om de weg van het innerlijk gebed, het altijd durende gebed, het beseffen van de inwoning van de Heilige Geest, die altijd in je bidt. Dan kun je biddend luisteren en luisterend bidden. Als je het innerlijk gebed hebt geleerd, dan leidt dat niet af om met volle aandacht naar de ander te luisteren.

Gebed en pastoraat zijn nauw met elkaar verbonden.

Hoe haakt je bidden zo goed mogelijk in op wat er met de hulvrager aan de hand is; op wat hij/zij zegt of ook niet zegt? Hoe ga je met de innerlijke problemen om? Die problematiek is zelden religieus, maar psychologisch (of psychiatrisch) van aard. Dat de pastorale psychologie sinds ongeveer 40 jaar sterk opkwam, is een gelukkige zaak; noodzakelijk voor pastoraat in onze moderne maatschappij.

We weten sinds Freud, dat er in een mens zeer veel kan spoken. We hebben onze wonden opgelopen, trauma’s. In de pastorale psychologie leren we hiermee enigszins om te gaan. Met je bidden probeer je dan zo goed mogelijk daarop in te gaan.

Heeft bidden ook met psychologie te maken? Het zal ook om een zekere tact van bidden gaan.

Er is een stap verder: leren invoelen, wat er in die ander leeft. Dat heet “empathie”. Bij de gebedsconcentratie op God èn op die ander kan een weg van empathie gevonden worden.

Dat is leren invoelen wat in het innerlijk spookt, te keer gaat, schreeuwt, de pijn van de wonden. Je bidt dan niet je eigen verhaal of jouw antwoorden in gebed verpakt, maar je bidt vanuit het hart van die ander.

Dit alles kan ik ook meer “geestelijk” zeggen: door Gods Geest zijn er ingevingen. Hij leert je aanvoelen, invoelen. Er zijn de charismata met woorden van kennis en wijsheid (1 Kor.12:8 “Want de een wordt door den Geest gegeven met wijsheid te spreken, en den ander met kennis te spreken krachtens denzelfden Geest…”). Soms voel je dan ook dingen, die niet in het gesprek aan de orde kwamen. Juist dat raken van diepere knelpunten kan heel bevrijdend werken. Zo ben je op een diepere laag samen voor God.

Van veel belang is het leren van die dubbele gebedsconcentratie: op God èn de ander. Dat vraagt om de weg van het innerlijk gebed, het altijd durende gebed, het beseffen van de inwoning van de Heilige Geest, die altijd in je bidt. Dan kun je biddend luisteren en luisterend bidden. Als je het innerlijk gebed hebt geleerd, dan leidt dat niet af om met volle aandacht naar de ander te luisteren. En zo van het gesprek naar het gebed. In een tijd, waarin de innerlijke problematiek in onze maatschappij toeneemt, zie ik het als een duidelijke roeping van de Kerk om zich te richten op innerlijke genezing.

Wi, Verhoef.

(samenvatting van een lezing, die ds.Verhoef gehouden heeft voor de Emeriti-Kring Rotterdam e.o.)

De betovering

Een helle bundel tekende op het plafond het voorraam van ons huis af in diagonalen en in rechten. Daartussen ontdekte ik het nep glas-in-lood in fijne lijntjes. Het geluid van de draaiende motor buiten stond haaks op het roerloze lichtspel boven me. Snelle voetstappen repten zich voorbij, stemmen, een portier werd dichtgeslagen, langzaam zette de auto zich in beweging. Sprakeloos keek ik naar de muur tegenover me.

Licht en schaduwDe nacht was tobberig en doorwaakt, een opkomende hoofdpijn lag op de loer. Om dat voor te wezen stond ik vroeg op. Zitten op de bank met een kop warme thee in de nog duistere kamer en luisteren naar de eerste geluiden van een beginnende dag. Voor het huis van de buren stopte een auto, het licht van de grote koplampen leek uiteen te vallen in alle richtingen. Een helle bundel tekende op het plafond het voorraam van ons huis af in diagonalen en in rechten. Daartussen ontdekte ik het nep glas-in-lood in fijne lijntjes. Het geluid van de draaiende motor buiten stond haaks op het roerloze lichtspel boven me. Snelle voetstappen repten zich voorbij, stemmen, een portier werd dichtgeslagen, langzaam zette de auto zich in beweging. Sprakeloos keek ik naar de muur tegenover me. Was het plafond al het aanzien waard, voor mijn ogen voltrok zich nu een toverachtig spel op de lichte muur van schoonmetselwerk. De planten uit de vensterbank zagen er grotesk uit als was ik Kleinduimpje, staand aan de rand van een sprookjesbos. Het traag voorbij glijdende licht deed de planten in zelfde traagheid voorbij trekken op de muur. Alles werd gevat in de nu herkenbare lijnen van de raamkozijnen, die zich ook langzaam leken te verplaatsen. Wonderlijk was dat de ingelijste engel binnen buiten het bewegingsspel bleef en in het heldere stille licht me bemoedigend aan zag. De wit gevederde vleugels lieten zijn gezicht nu ternauwernood vrij. De auto reed weg, de betovering was verbroken, de kamer hulde zich weer in stilzwijgend donker. Toen pas drong tot me de door dat de mooiste momenten binnenshuis voor de bewoners ongezien blijven. Ik nam nog wat thee en vroeg me af waarom ik nooit eerder op de meest vroege momenten deze plek had opgezocht om naar de eerste geluiden te luisteren of een onverwacht lichtspel op plafond en muur in verwondering voorbij te zien glijden. In dit ogenschijnlijk gewone de schoonheid proeven en daarin worden opgenomen. Om daarna de voorbije betovering op te slaan op het netvlies van de ziel en te koesteren. In de schemer schonk ik het laatste restje thee uit de pot, knikte naar de engel en vroeg zacht: ‘Zag jij ook wat ik zag?’ Een voorbije lichtflits leek hem doen te bewegen in zacht beamen…

Aly Brug

(reeds eerder gepubliceerd in het Centraal Weekblad)