Willem

Willem kijkt me aan, onafgebroken. ‘Ga weg’, roep ik, ‘zo kan ik nooit spiritueel schrijven.’ Hij krijgt een duw, verliest zijn evenwicht, duikt naar beneden maar weet zijn val te breken en keurig op de poten terecht te komen. Ik zucht en maak een kop koffie. Nadenkend kijk ik naar buiten. Stille groenheid, zachte regen. Meditatief weer.

Vandaag tik ik mijn column beneden aan de grote huiskamertafel. Willem zit  naast me en volgt alles met zijn prachtige amandelvormige ogen. Van opzij gezien zijn dat net kleine bolletjes glas, zwemend naar teer groen. Willem is onze kat. Hij is rood met slechts een witte veeg op de onderbuik. Roerloos volgt hij mijn bewegingen en schuift steeds dichter naar me toe. Ik houd van Willem, hij kan heel aandoenlijk zijn. Dan maakt hij zijn voorpoten zo lang mogelijk, vlijt zijn lijf tegen het mijne, duwt zijn kop tegen mijn gezicht in een klein moment. Willem begrijpt niet waar ik mee bezig ben. Hij kijkt naar het snel op en neer gaan van mijn vingers, schuift weer dichterbij… En dan, een sprong naar het toetsenbord. Willem krijgt een duw en gaat beledigd achter de plant zitten, die op tafel staat. Rust. Niet lang. Geritsel. Willem probeert met een poot het bloemenkaartje uit de aarde te kloppen. Ik kijk toe. Jawel, het lukt, Galathea staat er op. Willem krijgt een tik, het kaartje wordt opnieuw in de aarde gestoken. Hoeveel zinnen heb ik nu eigenlijk getikt? Even lijkt het rustig. Dan zie ik opeens boven het scherm een kattenkop uitsteken. Hij kijkt me aan, onafgebroken. ‘Ga weg’, roep ik, ‘zo kan ik nooit spiritueel schrijven.’ Hij krijgt een duw, verliest zijn evenwicht, duikt naar beneden maar weet zijn val te breken en keurig op de poten terecht te komen. Ik zucht en maak een kop koffie. Nadenkend kijk ik naar buiten. Stille groenheid, zachte regen. Meditatief weer. Willem schuurt langs mijn benen en dat betekent dat mijn kleding vol met kattenhaar zit. ‘Houd op’, roep ik nijdig, ‘en vermaak je nu eens alleen.’ Ik zwaai met een potlood naar zijn kop. Maar van een potlood wordt Willem altijd opgewonden. Hij bijt links en rechts, de snorharen staan stijf in alle richtingen. ‘Ik breng je terug naar het asiel’, bries ik, ‘je wordt met de dag brutaler.’ En dan gebeurt waar ik al bang voor was, de beker met koffie valt om, een bruine rivier zoekt langzaam een weg. We rennen allebei, Willem naar een veilige plek onder de bank, ik naar de keuken voor een doek…

Aly Brug

(Eerder gepubliceerd in Centraal Weekblad.)

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *