Van Pasen tot Pinksteren

Er geen plek in heel Gods schepping (hemel en aarde) denkbaar is, waar God niet aanwezig zou zijn. Toch is de hemel de plaats, waar God de Heer in heerlijkheid troont.

Efeziers 4, 10
“Hij, die nedergedaald is, Hij is het ook, die is opgevaren ver boven alle hemelen, om alles tot volheid te brengen.”

Het oud-Hebreeuwse woord “Pascha”, waarvan ons “Pasen” is afgeleid, betekent eigenlijk “voor de dag komen”, “doorbreken”, “er uit komen”, “doorgaan”. Daarom heeft Pasen ook zoveel verwantschap met het openbreken der natuur in de lente, het leven dat doorbreekt door de dood heen. Israël mocht dit ook zo ervaren, lang geleden in Egypte toen de doodsengel “omging”, maar aan de deuren van de Israëlieten voorbij ging … de schaduwen van de dood gaan voorbij, ook aan ons, en het licht breekt door, een nieuwe morgen breekt aan.

Pascha brengt ons op weg van Gods ontferming, wij mogen doorgaan van genade tot genade, van kerstfeest tot goede vrijdag, van Paasfeest tot Hemelvaart en tenslotte tot Pinksteren … nee, nog verder tenslotte tot in de hemel!!

Op Hemelvaartsdag gaan we  met de opgestane Heer op weg de veertig dagen door… .naar de hemel. Gelooft u, dat er een hemel is? Niet die hemel van het uitspansel, waarin de wolken jagen..  maar de hemel van het nieuwe Jeruzalem, de stad met de paarlen poorten, waar de engelen geschaard staan om Gods troon. Het is de hemel, die God geschapen heeft. “In den beginne schiep God de hemel en de aarde”, zo begint de bijbel. We kunnen ons er geen voorstelling van vormen, er eigenlijk alleen maar in beelden over spreken. Hoe zal het zijn, die gemeenschap van engelen en de doden, van wie gezang 242 betuigt: “Zalig, die in Christus sterven, de doden, die de hemel erven, wien Hij een woning heeft bereid?”

God woont in de hemel, maar zó dat de hemel, “zelfs de hemelen der hemelen”, hem niet kunnen bevatten. Dat betekent voor ons, dat er geen plek in heel Gods schepping (hemel en aarde) denkbaar is, waar God niet aanwezig zou zijn. Zelfs de plaats van de schaduwe des doods, van het verderf, van Satan’s rijk, is voor hem niet toegesloten. We mogen hem dan ook hier op aarde heel dicht bij ons weten. Toch is de hemel de plaats, waar God de Heer in heerlijkheid troont. Naar die hemel nu is onze Heer Jezus “opgevaren.” Hij was in die hemel reeds geweest, Hij was er uit neergedaald, zo zegt onze tekst. Je zou zelfs kunnen zeggen, dat Hij er ook tijdens zijn omwandeling hier op aarde steeds gebleven is. Het contact met de hemel had Hij nodig voor zijn werk en met name in het bidden heeft Hij dit contact dagelijks gezocht. Maar Hij was niet meer direct in die goddelijke glorie en hemelse luister. Hij had zich “vernederd” om mens te worden, in de verdorven schepping in te gaan.

En wat gebeurde er toen?

Is Hij in die verdorven wereld ten onder gegaan? Ja en nee. Ja, omdat Hij die vreselijke kruisdood moest ondergaan. Nee, omdat Hij in die dood toch de hemel vasthield en omgekeerd ook door de hemel vastgehouden werd. Zo kon de diepste vernedering van de Zoon Gods tegelijk de hoogste verhoging worden. Maar niet alleen voor Hem!! Het was een doorbraak voor heel de zondige wereld, waartoe ook u en ik behoren. Jezus wierp in Zijn doodslijden de menselijke natuur niet af, integendeel, Hij hield die vast – samen met de hemel – en zo werden God en mens verzoend: voor de zondige mens was de hemel opengebroken.

In de hemelvaart: is ons de hemel geopend. “Ik ga heen tot Mijn Vader en Uw Vader, om u plaats te bereiden”. Paulus voegt er in onze tekst aan toe: “Om alles tot volheid te brengen”. Dat wil zeggen: om alles naar Gods wil te vervullen, zodat in de nieuwe wereld uiteindelijk God alles in allen zal zijn. Hemel en aarde zullen dan vervloeien… Jezus zal nogmaals de plaats van Zijn heerlijkheid verlaten en zich als rechter openbaren aan alle volken. En ik??

Ja, ik mag daar al van zingen:

‘k Zal eens myn Heiland in heerlykheid zien,
schitt ‘rend in schoonheid en pracht. _
Hem zal ‘k daar dankbaar myn hulde steeds bien,
dat Hy ’t voor my heefi volbracht.
Glorie, glorie voor my!
Jezus te zien en te gaan aan zyn zy,
o welk een glorie, ja glorie voor my!!

Voor myne schuld droeg Hy smaadheid en hoon,
stierf Hy aan ’t kruis zelfs voor 
En door gena wacht my boven een kroon.
Dat maakt my zalig en bly.
Glorie, glorie voor my!
Jezus te zien en te gaan aan zyn zy,
o welk een glorie, ja glorie voor my ! !

‘k Vind daar myn dierb ‘ren voor eeuwig dan weer
juub ‘lend in d ‘engelenrei.
O, welk een vreugd ‘ in die zalige sfeer,
’t is alles glorie voor my!!
Glorie, glorie voor my!
Jezus te zien en te gaan aan zyn zy,
O welk een glorie, ja glorie voor my!!

‘k Hoor dan het koor aan de zee van kristal:
’t bloed van het lam kocht ons vry.
Alles stemt mee in het ganse heelal.
O, welk een glorie voor my ya, voor my).
Glorie, glorie voor my!
Jezus te zien en te gaan aan zyn zy,
o welk een glorie, ja glorie voor my!!

Joh. de Heer 568

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *