“Gij zijt rots en op deze rots zal ik Mijn Gemeente bouwen”, zegt Jezus. Hoe moeten we deze tekst verstaan? We zagen, dat Petrus een heel belangrijke functie vervulde in de oerkerk. Maar of dat ook betekent, dat hij de “rots” is van de Gemeente, het fundament, waarop de Gemeente gebouwd is? Of je daarmee ook mag zeggen dat zijn opvolgers (de bisschoppen van Rome) terecht dezelfde leidende positie in de kerk mogen claimen? Trouwens: zijn de bisschoppen van Rome wel de echte opvolgers van Petrus? Hiermee staat en valt het pausschap. Luther was het hier in ieder geval niet mee eens. Het was van het begin af aan het grootste struikelblok met de rooms-katholieke Kerk. Reformatorische theologen hebben dan ook wel eens die tekst uit Matth.16 onecht beschouwd. Het zou dan een latere toevoeging zijn geweest met de bedoeling om het ontstane overwicht van de bisschop van Rome te rechtvaardigen. Ook is wel gezegd, dat deze woorden van Jezus niet sloegen op de persoon van Petrus zelf, maar op het door hem getoonde geloof. Het woord van de Heer volgt immers op de geloofsbelijdenis van Petrus in Matth.16 vers 16. Het geloof in Jezus als de Christus is de rots, waarop de kerk gebouwd zal worden! En dit geloof is niet alleen voorbehouden aan Petrus. Hij is hier wel de eerste, die zijn geloof belijdt, maar hij doet dit namen de discipelen en de velen, die in hun voetsporen zouden gaan. De oude kerkvader Origenes lost het probleem van onze test op door onderscheid te maken tussen letter en geest. Letterlijk heeft Jezus tot Petrus gesproken, maar naar de geest is iedereen bedoeld, die net zo gelovig als Petrus zou zijn. Een andere kerkvader Cyprianus ziet in het woord van Jezus alle bisschoppen, ook die van andere plaatsen als Rome, aangesproken. Volgens Augustinus heeft Jezus met de rots niet Petrus, maar Zichzelf bedoeld, een uitleg die Luthers ook is gevolgd.
De Reformatoren zijn het in deze eens, dat het geloof van Petrus is gemeend en niet de persoon Petrus. De discussie heeft zich in de 19e eeuw toegespitst op de vraag naar de echtheid van de tekst. Alleen in de R.K. commentaren wordt de “opvolgingsgedachte” (Petrus-paus) als vanzelfsprekend aangenomen. En juist dat is voor Protestanten erg moeilijk zo maar aan te nemen! Persoonlijk lijkt het me toch toe, dat met “petra” de persoon Petrus zelf bedoeld werd en niet zijn geloof. Anders zou je het verband tussen de beide teksten vs.17 (waarin de persoon Petrus wordt aangesproken) en vs. 18 moeten loslaten. Maar dat in de persoon van Petrus ook zijn opvolgers de “rots-belofte” meekrijgen, dat geloof ik niet. Het apostelschap was eenmalig. Zoiets zou er nooit meer zijn! En Petrus was wel de eerste onder de apostelen, maar met zijn dood was ook dat afgelopen. De apostel geeft wel zijn boodschap door aan zijn opvolgers, maar hij kan nooit zijn bijzondere apostelschap doorgeven. Zijn opvolgers zijn kerkelijke ambtsdragers, door de apostelen ingesteld, maar toch van geheel andere orde, want de persoonlijke verbintenis met de opgestane Heer is er niet meer. De opvolgers mogen voortbouwen op het apostolische fundament, maar zij zijn niet zelf het fundament. Voortaan zullen de apostolische geschriften fundament zijn, waarop de kerk gebouwd wordt en daarmee is de bijzondere taak van Petrus vervuld. Petrus is voorbeeld en grondlegger geweest, onmisbaar voor de kerk, maar dat moet wel in tijd-volgorde gezien worden , dat wil dus zeggen: na zijn leven lag dat heel anders. Trouwens ook tijdens zijn leven kwam er al een ommekeer. Alleen in het allereerste begin was hij de onbetwiste leider van de Gemeente te Jeruzalem, maar al spoedig moet hij ondergeschikt worden aan Jakobus, de broer van Jezus (zie Gal.2, 9 en 12!~). Meerdere apostelen worden trouwens “zuilen, grondleggers, fundament” genoemd. In Galaten zijn dat ( Gal 2, 9): Jakobus, Petrus, Johannes. In 1 Kor.3 (10-17) is dat vooral Paulus. In Eph.2, 19-22 staat: apostelen en profeten; in 1 Petr.2, 4-8: Jezus en de gelovigen!
Wat betreft de bijzondere plaats van Rome en het daaruit voortgekomen pausschap moet nog gezegd worden, dat in Matth.16, 18 geen bepaalde Gemeente genoemd wordt en dat ook nergens verteld wordt, dat Petrus een bepaalde opvolger of Gemeente heeft aangewezen. Er is in het leven van Petrus helemaal geen uitgangspunt voor de zogenaamde “apostolische successie” en het pausschap. Alleen de historische rol van de Gemeente te Rome, die in de loop der eeuwen steeds belangrijker werd, kan die belangrijke positie van de bisschop van Rome als paus verklaren. Voor de eerste keer heeft waarschijnlijk bisschop Kallistus van Rome (ca 220 nC) het “gij zijt Petrus” op zich zelf betrokken en dat ging niet zonder weerstand van zijn collega’s zoals Tertullianus.
Beste ds. Kroes. Weer een voortreffelijke feiten. Is de Rooms-katholieke kerk, niet van het Keizerrijk overgebleven ? En wat, Openbaring 1 vers 7 schrijf,…ook zij die HEM hebben doorstoken?
En dat zij, hun bestaansrechten, te danken hebben, aan GODS WOORD!.
Hoewel, de dwaling van de RK, zo openbaar is geworden, kunnen wij ook zeggen, dat onze Christelijke kerkelijke erfgoed zoals, de Bijbel, en de feestdagen aan de RK te danken hebben ???. de groeten. fred.