“De rechtvaardige zal groeien als een palmboom.”
Psalm 92, 13
De dichter van Psalm 92 bejubelt de gerechtigheid van God. Die gerechtigheid wordt vooral zichtbaar in het verschillende lot, dat de Godvrezenden en de goddelozen krijgen toebedeeld. De goddelozen zullen uiteindelijk vergaan, al lijkt het er in het begin helemaal niet op. Dan is het toch net alsof het de goddelozen in alles voor de wind gaat, uiterlijk tenminste. Maar hoe lang duurt dat? Het oordeel van God blijft niet uit: de werkers der ongerechtigheid zullen worden uitgeroeid. Maar de rechtvaardige zal bloeien als een palmboom!
De dichter gebruikt hier een beeld, uit het leven gegrepen. De tegenstelling tussen de rechtvaardige en de goddeloze laat hij zien in de tegenstelling tussen het kruid dat vergaat en de palmboom, die sterk en fier ten hemel rijst.
Wie worden er bedoeld met de “rechtvaardigen”? We moeten daarbij niet denken aan het beeld, dat de Bijbel ons geeft van bijvoorbeeld Schriftgeleerden en Farizeeën. Nee, we moeten ons gewoon de gelovigen voorstellen zoals Abraham, mensen die vertrouwen op God. Het zijn de mensen, die met Paulus zeggen: “Het leven is mij Christus en het sterven gewin.” Mensen, die vasthouden aan Gods beloften van genade en heerlijkheid en eeuwig leven. Zulke mensen zullen groeien als een palmboom!
Het beeld van de palmboom wil ons enkele dingen duidelijk maken. In de eerste plaats, dat de gelovige GROEIT. Zijn geloof is aan ontwikkeling onderhevig, het wordt van stap tot stap sterker en dieper. Een gelovige staat niet stil, want stilstand is in feite achteruitgang. Nee, hij is progressief, vooruitgaand, hij GROEIT net als een palmboom.
Dat mag ons moed en vertrouwen geven! Als u denkt: wat ben ik toch een armzalige gelovige, houd dan voor ogen dat een gelovig mens mag groeien. Een Christen wordt niet compleet geboren. Hij leert uit ervaring, dag na dag, wat het betekent om Christen te zijn. Hij groeit er als ’t ware in! De palmboom is ook geen wonderboom die er ineens is. Nee, eerst is daar een klein stekje in de grond, dan een buigzame stengel, die zich langzamerhand gaat verharden tot een dikke stam, en pas daarna volgt de volle pracht van bloemen en bladeren en vruchten. Zo groeit ook de gelovige, vooral naar binnen. Aan de buitenkant blijft hij misschien dezelfde, net als die schubbige stam van de palmboom. Maar binnenin daar lopen de sappen, daar zit de levensgroei. Het is een geheimzinnig groei- en wordingsproces, daar binnen in die palmboom. We groeien naar binnen, het geloof wordt steeds dieper en inniger, maar we groeien ook naar buiten, en we groeien aan elkaar. Mensen hebben mensen nodig om te groeien. Er is een oud Arabisch spreekwoord dat zegt: de ene palm groeit aan de andere, door elkaar aan te zien, door zich naar elkaar voorover te buigen.
Een tweede lering, die de Psalmdichter ons voorhoudt in het beeld van de palmboom, is: je groeit niet uit je zelf, maar uit de bodem waarin je bent geplant. Een gelovige ontvangt de levenssappen uit de gemeenschap der gelovigen. Als ’t goed is, speelt de kerkgemeenschap daarin terdege mee! Geloven is het leven ontvangen en doorgeven, uit de handen van God door de handen van de gemeenschap in de handen van zusters en broeders en de kinderen en kindskinderen. Het is beweging van levende sappen van beneden naar boven en omgekeerd. Zo groeit de rechtvaardige!
En hij groeit uit de bodem, waarop hij staat, waarin hij geplant is. En voor een palmboom hoeft dat niet persé een rijke voedingsbodem te zijn. Het is juist kenmerkend voor de palm, dat hij tiert op schrale bodem. Ik heb gelezen dat hij juist daar het weligst groeit, waar haast heen plantenleven meer mogelijk is vanwege de felle gloed van de Oosterse zon. Dikwijls staat hij daar geurig en fris midden in de akeligste zandwoestijn, en dat gedurende alle jaargetijden! Daar kunnen we nog iets van leren! Het betekent voor ons immers, dat groei van de gelovige niet afhangt van gunstige omstandigheden. Je hebt van die gelovigen, die alleen stand houden als alles meezit. Dat zijn mooi-weer gelovigen. Bij één windstootje vallen ze om. Dat is natuurlijk nooit de bedoeling, geloof is juist een kracht van God tot behoud, om òp te staan en niet om om te vallen. De palmboom laat ons zien, dat de rechtvaardige groeit tegen de druk in, onder zeer slechte omstandigheden, midden in de woestenij van het leven. Maar wel onder de zon: de zon van de gerechtigheid, die Christus is.
De rechtvaardige zal groeien als een palmboom. Groeien uit de schrale grond, recht omhoog, en zó, dat alleen zijn kroon van takken is voorzien. Een geweldige, maar kale stam, en helemaal in het topje een dak van schaduwgevende bladeren. Er zijn geen lagere takken. Die laat hij onder het groeien vallen. Zou dit ook iets te betekenen hebben voor ons geloof? Ik denk van wel. Wij willen altijd graag alles vasthouden, bij het oude houden ook, wij kunnen niet loslaten! Maar wat leert ons de palmboom? Groeien is ook loslaten wat geweest is. Soms moet je oude principes laten varen, omdat je gegroeid bent in nieuwere betere ideeën. Dat loslaten van oude waarheden wordt soms van ons gevraagd ter wille van de groei, die we door moeten maken. Vergeet niet: als de palmboom de takken niet laat vallen, kan hij ook niet groeien. Laten we daarom niet te star vasthouden aan het oude! Wie weet wat voor geweldige bevrijding het is en ook verdieping, als je het eens met nieuwe dingen waagt. Wij moeten onze persoonlijke groei niet in de weg staan met het blijven vasthouden van al die oude takken. En we moeten daarmee ook de jongeren niet in hun groei beletten. Daar is een oud Oosters gebruik, waarop ik u graag nog wil wijzen. De rechtvaardige groeit als een palmboom. Maar om die groei te bevorderen legt men vaak op de kruin van de boom een zware steen, zo zwaar dat de stam die maar nauwelijks dragen kan. Dat deed een oude bevriende fruitkweker in Wilhelminadorp ook. Toen een mooi boompje achter ons nieuwe huis groter en groter werd (wat niet de bedoeling was), knipte hij de top er van af en legde er een steen op, zodat het boompje meer in de breedte zou gaan groeien. Merkwaardig hé? Wij zouden denken dat de groei daardoor wordt tegen gehouden. Maar de Oosterling weet beter. Door de druk van die steen zal de stam straks te steviger worden en ranker opschieten en flinker het geweld van de storm kunnen doorstaan. De toepassing ligt voor de hand. God legt de rechtvaardige ook wel eens een sten, een zware last, op in het leven. Het is een last, die zo drukt dat men het haast niet uit kan houden. Soms denk je dan: als ik daar nu eens van af was, dan zou ik God veel gemakkelijker kunnen dienen. Toch konden we die last wel eens nodig hebben om te kunnen groeien! Onze klok kan niet zonder gewichten lopen, je moet ze steeds weer opdraaien. Dat doe ik ook met mijn Franse Comtoise-klokken thuis. Zo moeten we het juk op, onze schouders wel eens omhoog schudden. Maar ook hier weer: zonder juk geen groei! Echte groei ontstaat pas tegen de druk in!
Tenslotte wordt het beeld compleet, als we kijken naar de overdadige kruin van de palmboom. Hij wordt de koning van de oase genoemd. De gezegende boom, de zuster van de mensen. Wel een bewijs, hoe zeer de bewoner van die verre landen met zijn palmboom is ingenomen, en de Israëliet evenzo. Het beeld van de palmboom wordt dan ook gebruikt voor iets dat heel mooie en sterk is, bijvoorbeeld voor de bruid in het Hooglied en bij feestelijke optochten, denk maar aan Palmpasen. Het straalt zuiverheid uit en blijheid, kracht en schoonheid. Nou, zó zal de rechtvaardige ook zijn, zegt onze Psalm. Ik wou maart, dat ik dat van mezelf ook kon zeggen! Blij, zuiver, sterk en mooi, onbuigzaam onder alle omstandigheden, fier als een koning en toch eenvoudig als een kind, eerlijk en oprecht, met het hart omhoog en het oog naar Boven gericht! Maar zo zijn we niet, of moeten we zeggen: nog niet? Er moet nog heel wat gegroeid worden, eer we echt gaan lijken op een palmboom. Gelovige mensen geremd door hun karakter, opvoeding, een verstarde blik, ballast van vroeger, ja zeg maar gerust: door de zon de, die ons op zo veel manieren parten speelt.
God zij dank, zijn er onder ons nog rechtvaardigen, die groeien als een palmboom. Soms ontmoet je een mens en je zegt bij je zelf: dat is een echte gelovige, zo zou ik ook willen wezen! Een boom herken je aan de vruchten. Nou, dat is bij een palmboom heel duidelijk. Volgens de biologen draagt zo’n boom wel meer dan honderdduizend bloesems. Uit die bloesems vormen zich dadels, een kostelijk en smakelijk voedsel, erg geliefde bij de Arabieren, het symbool van rijkdom en vruchtbaarheid! Maar de palm biedt nog meer: zijn hout, dat zo hard is dat het nog gebruikt wordt voor het vervaardigen van gereedschap en wapens. En dan zijn er de bladeren, die soms 5 meter lang en meer dan twee meter breed zijn. Zij worden gebruikt voor het bewaren van voedsel en allerlei vlechtwerk. Uit het sap van de boom bereidt men wijn en olie. Zo is alles aan de palmboom nuttig, en menig mens, ja hele volksstammen danken hun bestaan aan de palmboom. En hele groepen vogels vinden er een schuilplaats!
Nou, meer hoef ik u niet te zeggen. Het beeld van de palmboom spreekt voor zich zelf. Een gelovige moet overvloedig zijn in goede werken, zoals de apostel Paulus het meermalen zegt. Dat geldt voor de Christen, maar ook voor de Jood en de Moslim, de Boeddhist en Hindoestaan. Een gelovige is letterlijk voor alles bruikbaar. Alles wordt in zijn handen tot een zegen voor anderen. Gelovigen zijn het “zout der aarde”, zoals Jezus het noemt in de Bergrede. Ik weet wel, wij vinden dat van onszelf vaak niet. Het is soms om mismoedig van te worden. Er gaat blijkbaar niets van je uit, al je goede bedoelingen zijn gedoemd te mislukken, je werk wordt bij je handen afgebroken, men vindt u een lastpost, een betweter, en na uw dood zult u wel gauw vergeten zijn… zo denkt u, Toch zeg ik u: geef u niet over aan die gedachten, het lijkt allemaal maar zo, want al wat gedaan werd uit liefde tot Christus en de medemens, heeft zijn waarde en zal blijven bestaan tot in eeuwigheid. Ook al die schijnbaar zo tot mislukken gedoemde pogingen van u! Zij zijn o zo waardevol en misschien zal men nog jaren lang na uw dood daarvan speken! Denk maar aan Maria Magdalena, die de voeten van Jezus zalfde met kostbare olie (palmolie?), hoe Jezus toen zei: “Al waar dit Evangelie gepredikt zal worden over de gehele wereld, daar zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden over hetgeen zij gedaan heeft” (Matth.26, 13). Vrucht dragen zit niet altijd in grote spectaculaire dingen, het zijn de vele kleine dingen die het ‘m doen! Denk er aan: de honderdduizend kleine bloesempjes vormen tezamen de pracht van de palmboom!
Amen.
Ik zal mij even voorstellen: ik ben Ina de Ritter, 60 jaar, getrouwd met Dik, moeder van 4 kinderen en oma van 5 kleinkinderen.
Het is nu juni 2010 en Yce mag met pensioen, 9 jaren werken is heel lang en het wordt tijd dat Yce lekker gaat genieten van zijn oude dag en dat mag hij gezellig hier bij ons thuis.
Maandag 19 april zijn we 50 jaar getrouwd! Vijftig jaar huwelijk, een moment om bij stil te staan. Het is geen sinecure, al hoewel het gaat vanzelf. Het is in het licht van de huidige echtscheidingsproblematiek wel iets om trots op te zijn. Je hebt vijftig jaar je best gedaan om er iets moois van te maken, met ups en downs. Maar het meeste is je toch toegevallen: een cadeautje uit de hemel!
Na twee jaar vertrokken we naar Geleen, om onze intrek te nemen in een appartement boven het AMVJ-hostel. De AMVJ was een voor de oorlogse afsplitsing van het CJV. Heette het vroeger het Amsterdamse Jongelingen Verbond, nu is het meer bekend als de Algemene Jongelingen Vereniging. Uitgangspunt was de jonge mensen tot het Evangelie te brengen via gezelligheid en sport. Daartoe waren er in het land hostels opgericht om werkende jonge mensen, stagiaires en zo, een goede huisvesting te bieden. Zo was er een hostel in Geleen om de stagiaires bij de Staatsmijnen in onder te brengen. Vanwege de geestelijke inbreng werd de leiding van zo’n huis overgedragen aan een predikant. Ik functioneerde ook als zodanig: voor het geestelijk welzijn van de bewoners, voor de organisatie in het huis, de bezetting van de kamers, sport en cultuur en nog veel meer. Een soort vaderfiguur dus! Er was ook een moederfiguur in de persoon van het hoofd van de huishouding. We hadden een bloeiende volleybalvereniging, een bekende jazzsociëteit met onze eigen Circus Square Jazzband (zie de website). Pim Jacobs en het Trio Louis va Dijk waren geregeld bij ons te gast. De kleine Lucy, die niet kon slapen werd door Rita Reijs op schoot gewiegd. Afgelopen zondag zag ik haar nog terug in een programma van de VPRO, the First Lady of Jazz, die met haar 85 jaar nog de sterren van de hemel zingt! Ik was dus een dominee met Verlof-A en veel management. ’s Zondags ging ik uit om te preken in de omgeving, in onze eerste auto: een rode DKW-junior. Tilly haalde haar rijbewijs en daar heb ik, vooral het laatste halve jaar, veel plezier van!
In 1966 wilde ik wel weer eens naar een gewone Gemeente. Die kans bood zich, toen een hoorcommissie uit Waalwijk zich aandiende. In ons gastvrije huis werden ze heerlijk door Tilly verwend. Het klikte gelijk, en zo verhuisden we na enkele maanden naar Waalwijk. Alice was al in 1964 geboren en nu was Philippien onderweg. In het mooie grote huis te Waalwijk was ruimte genoeg voor drie kinderen, met een prachtige tuin om in te spelen. Ook de grote hal werd vaak als speelruimte gebruikt, zeker in januari, als Alice jarig was. Naast de kinderen om voor te zorgen hadden we een hond, een middenslagpoedel, die Philippien van haar oom in Laren (de beroemde Curlfinch=fokkerij) cadeau had gekregen. Hij heette Edgar en is 15 jaar geworden. Toen we naar Haarlem gingen brachten de verhuizers ook nog een rode kater voor ons mee! Toen waren we al weer 7 jaar verder, in 1973. Lucy moest naar de middelbare school en we vonden dat een mooie gelegenheid te verkassen. Haarlem lag dichter bij de familie. Tilly had een zus wonen in Santpoort en een zus in de Willem van de Bergh-Stichting te Noordwijk. Haar moeder, die na het overlijden van vader Hanschke alleen was achtergebleven in Apeldoorn, voelde er ook wel voor om naar Haarlem te verhuizen. Dat was best heel erg gezellig! Elke zaterdag reden we naar Noordwijk om de zus daar op te halen, om ze bij ons thuis lekker te verwennen en te laten schommelen in de achtertuin. Een dag in de week ging ik naar Tilburg, naar de Theologische Universiteit voor de doctoraalstudie. Nadat ik afgestudeerd was ben ik nog twee jaar naar Utrecht gegaan om de Leergang Pastoraal-klinische vorming te gaan doen, waarmee ik evt. geestelijk verzorger in een zieken- of verpleeghuis kon gaan worden.
De advertentie is zorgvuldig langs de zwarte randjes uitgeknipt. En weer lees ik de berichtgeving van zijn overlijden als was het niet in 1997, maar afgelopen dagen gebeurd. Zo sterk kan een geliefd mens doorademen bij allen die op hem gesteld waren.
Dromen kunnen van heerlijk tot angstig zijn, soms ook zijn ze wonderlijk of warrig. Mijn droom hoort tot de laatste soort.
Wat vond u van de Bach-marathon op Classic FM?
Bij nieuw leven voor een oude hobby heb ik het niet over muziek, want dat is nooit weg geweest in mijn leven. Terwijl ik mij neerzet voor een schriftelijke ontboezeming, trekt de Bach-marathon op Classic FM aan mijn luisterend oor voorbij (gelukkig dat ik nog één goed functionerend oor heb!). Ter linker zijde van mij staat de oude Thorens-125, de Mercedes onder de platenspelers uit de jaren 60. Jaren lang heb ik zijn liefelijke geluid niet kunnen horen omdat hij mankerende was. Maar nu heeft onlangs een echte liefhebber van platenspelers, die ik toevallig (ach, wat heet “toevallig”?) bij de Kringloop ontmoette, hem weer in orde gemaakt. Een dagelijkse genot, een vreugde van tientallen jaren herkenning! Hij speelt als vanouds de sterren van de hemel! Trouwens, alles wat hier op de studeerkamer samen is gebracht, zijn herinneringen aan ver verleden tijden van muzikale rijkdom: de grote B&O boxen (DM 3) en de piepkleine tuner van Sony (ST-80W) en de vele duizenden platen, bandjes, cd’s en video’s. Dat is mijn domein, hier doe ik mijn inspiratie op, omringd door muziek en afgeladen boekenkasten.
Als invulling voor mijn dagje Emmen hebben lieve familieleden een uitstapje naar het nabij gelegen klooster in Ter Apel bedacht en achteraf kan ik zeggen: ik heb mezelf veel moois onthouden. Want mooi is het zeker en ook een beetje heilig.
Na de vier weken ziekenhuis ben ik drie weken thuis geweest om te herstellen. Toen vond men het vorige week nodig maar weer eens aan de dialyse te beginnen. Ik ben toen een paar dagen in het ziekenhuis geweest om “proef te draaien”. Dat ging allemaal goed en toen hebben ze de installatie thuis aangelegd en kon ik dus ‘s-nachts thuis dialyseren. Het mobiele team van het ziekenhuis stond ons hierin bij. ‘s-Morgens en ‘s-avonds kwam er een zuster om mij af te sluiten en weer aan te sluiten. Na enkele keren had Tilly dat ook geleerd en was ik dus niet meer afhankelijk van de komst van de zuster. Tegelijk bouwde de zuster ‘s-morgens het apparaat weer op, na eerst alle draden en leidingen te hebben verwijderd, want dat moest elke dag opnieuw gebeuren. Hygiëne gaat boven alles! Keer op keer de handen wassen met sterilon en heel voorzichtig omgaan met de aansluiting op de katheter. Ja, dat is allemaal een heel gedoe hoor! De bedoeling is, dat we dat zelf ook allemaal leren om onafhankelijk te worden. Anders kun je nooit eens ergens heen, om b.v. met vakantie te gaan!

Aly Brug had een interview met Marinus van den Berg, pastor in verpleeghuis Randerode te Rotterdam, over zijn zo juist verschenen boek
Na precies vier weken in het ziekenhuis gelegen te hebben ben ik maandag 25 januari weer thuis gekomen.
Kom, Kerstkind, met uw stralend licht
Augustinus pleit voor een zuiver oog in combinatie met een zuiver hart. Als het hart niet zuiver is, kan het oog ook niet zuiver zijn. Hoe gaan wij met elkaar om? Waarom doen wij de dingen, die we doen? Is het om bij anderen in een goed blaadje te komen? Om geprezen te worden? Nee toch? Het moet zijn om er God mee te eren. Alles moet komen uit het zuivere geweten, het oprechte hart.
De Bergrede gaat verder. Jezus spreekt over vervolging en gerechtigheid. “Gelukkig bent u, als ze u uitschelden en vervolgen en valselijk van allerlei kwaad betichten vanwege Mij. Wees blij en juich, want in de hemel wacht u een rijke beloning”. (Matth.5, 12).
Augustinus had net als iedere geestelijke vandaag in zijn werk veel te maken met ethische en zedelijke kwesties. Hij kreeg daarvoor veel inspiratie uit de Bergrede, de woorden van Jezus zoals die opgetekend staan in Matteüs 5 t/m 7. Hij schreef er een boek over: “De sermone Domini in monte”. Onlangs is hiervan een nieuwe vertaling verschenen: “Het huis op de rots”, verzorgd door Leo Wenneker en Hans van Reisen. Waar ik in de loop van mijn beschrijving Augustinus citeer is dit uit dit werk.
Dat Rome in 410 werd ingenomen en verwoest door de barbaren heeft een geweldige schok teweeg gebracht in de toenmalige wereld. Ook in het Afrika van Augustinus stond de wereld op zijn grondvesten te trillen. Men zag de vluchtelingen, aristocraten met de eerste namen van Rome, berooid en ontdaan uit de schepen komen; hoorde hen verhalen over de gruwelen in de stad, de verbrande paleizen, de rokende tuinen van Sallustius, de jacht op de rijken, het bloed op de marmeren fora en overal paniek. De “eeuwige stad” was tijdelijk gebleken, de wereld leek onthoofd.
Drie vrouwfiguren van hout, in onbestemde kleuren, staan in ware grootte op lage sokkels voor het Musée St.-Germain in Auxerre. De gezichten zijn langgerekt, evenals de neuzen; de monden daarentegen zijn smal en de kinnen wonderlijk rond ondanks het stugge materiaal waaruit ze geschapen zijn. Eigenlijk zijn ze alledrie mooi, maar de meest linkse oefent een onverklaarbare aantrekkingskracht op me uit. Ik draai om haar heen en maak nog eens een rondje. Het lange haar ligt in vloeiende lijn op haar rug, de rok reikt tot haar enkels en laat nog net de kleine voeten vrij. Ze steekt wat terughoudend de hand op halverwege haar borst. Spannend is het profiel in devote raadselachtigheid. Ik noem haar Anna, omdat een bijbelse naam haar wel toekomt.
Nu is Augustinus dus bisschop van Hippo Regius, een middelgrote stad aan de kust van de Middellandse Zee in Noord Afrika. Daar kreeg hij te maken met een doorsnee samenleving uit die tijd: veel arme mensen en slaven, weinig rijken en nog minder intellectuelen. Hij moest problemen oplossen, die de mensen bezig hielden, alledaagse kwesties zoals dronkenschap, ruzies, geweld, onrecht enzovoort. En elke zondag maar weer preken om de mensen te bemoedigen en aan te zetten tot goede Christelijke daden. Vooral op het punt van de moraal en de ethiek viel er nog veel bij te spijkeren. Geen enkele zonde was de Gemeente vreemd! In dit opzicht is er niet veel verschil met Gemeenten van onze tijd. Vloeken, zweren, stelen, bedriegen, handtastelijk worden, geld verkwisten en zich overgeven aan de zonden van wellust en vermaak waren de zaken, die Augustinus met zorg vervulde. Weinig sociaal gevoel en ook geen verantwoordelijkheid willen dragen kenmerkten de toenmalige samenleving. Drankzucht was net als vandaag ook toen een groot kwaad. Daar kwam bij de aard van de zuiderling, die van alles direct een feestje maakt.

Ambrosius was in die tijd het geweten van de orthodoxe kerk. En het was een woelige tijd: het Arianisme, dat de godheid van Jezus loochende, kwam tot bloei en de Goten stonden voor de deur. Het duurde niet lang, of Augustinus kwam onder de indruk van de grote welsprekendheid van de bisschop. Eerst ging het om hoe hij het zei, maar al gauw ook om wat hij zei. Hij werd weer catechumeen (doopleerling) in de kerk en toen kwam ook nog zijn moeder over naar Milaan: “Reeds was mijn moeder tot mij gekomen, sterk in haar vroomheid, over land en zee mij volgend en in alle gevaren zonder vrees in haar vertrouwen op U. Want gedurende de gevaren op zee troostte zij zelfs de zeelieden, door wie anders de op zee onervaren reizigers in hun angst plegen getroost te worden, en zij beloofde hun een behouden aankomst, omdat God haar dit in de droom beloofd had. En zij trof mij aan in ernstig gevaar, daar ik er aan wanhoopte de waarheid te vinden.”
Augustinus werd geboren in 354 in Noord-Afrika, dat indertijd door de Romeinen was bezet. Oorspronkelijk woonden daar Berbers, maar het was nu een Romeinse provincie geworden: Africa Proconsularis. Zijn vader, Patricius, was lid van het stadsbestuur van Thagaste, waar zij een landgoed bezaten. Heidendom en Christendom bestonden toen nog naast elkaar. Zo was vader Patricius een heiden en moeder Monica een oprecht Christen. De jonge Augustinus behoorde tot de kerk, hoewel hij niet gedoopt was. Dat stelde men namelijk zo lang mogelijk uit, omdat men geloofde dat met de Doop niet alleen de erfzonde werd afgewassen, maar ook alle zonden die men tijdens het leven beging. Hij werd door de godvruchtige Monica zo goed mogelijk Christelijk opgevoed. In het boek, dat hij over zijn leven geschreven heeft, de Confessiones (Belijdenissen) vertelt hij, hoe hij als jongen God aanriep om maar vooral geen slaag op school te krijgen.
Doopdienst.
Het verhaal, waarvan we uitgaan is heel eenvoudig. Naäman, generaal van de Syrische koning Aram, is melaats. Zijn lichaam was bedekt met zweren en de mensen gingen hem uit de weg. En dat voor een generaal! Sommige gevallen van melaatsheid zijn niet ongeneeslijk. Kennelijk was men ook bij Naäman al jaren bezig geweest hem van zijn ziekte af te helpen.
Toen ik op 24 mei in Kloetinge de dienst leidde, kon ik niet beseffen, dat dit -zoals het er nu uitziet- mijn laatste dienst zou worden. Wij stonden toen net voor de vakantie en waren vol goede moed! Dat het op de laatste dag van de vakantie (in het Zwarte Woud) mis zou gaan, had ik toen helemaal niet kunnen bedenken. Ik had trouwens helemaal geen idee, dat ik zo’n slecht hart had. Inmiddels ben ik daar wel achter gekomen! Weken lang heb ik moeten wachten op katheterisatie, maar nu gaat het toch binnenkort gebeuren (op 18 september). We hopen maar, dat zichtbaar zal worden waar het “hartfalen” vandaan komt. Ook, dat er dan iets aan gedaan kan worden!
‘Ben je morgenavond thuis?’ De stem wachtte en op mijn bevestigend antwoord vervolgde de spreker: ‘Ik heb die dag bezigheden in de St. Willibrordsabdij (Slangenburg) en wil na afloop jou opzoeken’ Zo geschiedde. Een hartelijk weerzien, bijpraten bij een glas wijn en omdat mijn gast in België woont stelde hij een tweede warme maaltijd zeer op prijs. Aangezien hij tijdig moest vertrekken rende ik voor een snelle maaltijd naar de afhaalchinees op loopafstand. Toen ik terug kwam had hij zich genoeglijk geïnstalleerd op de bank met Willem aan zijn zijde en dat is bijzonder, want Willem is schuw. Een boek over kloosterzusters lag losjes in zijn handen. In volle harmonie zaten wij aan de haastig gedekte tafel, boven de plastic schaaltjes filosofeerden er duchtig op los. Ondertussen keek mijn kloostervriend peinzend naar buiten en merkte op dat de luchten in het noorden zoveel helderder waren dan in het zuiden. Het begon te donkeren, ik stak een kaars aan. ‘Wat zou broeder Frans Huiting hier dolgraag bij willen zitten.’ Met zijn opmerking kon ik het alleen maar eens zijn.
Onlangs was ik een dagje in Alteveer, een rustig dorp dat behaaglijk tegen Hoogeveen aanleunt. En mooi dat het er was! Mijn vroegere collega woont daar met haar gezin op drieduizend vierkante meter grond en ziet uit over weilanden met roodbont vee, boerderijen en verre bosranden. De steeds weer veranderende luchten maken daar de schoonheid compleet. Er waren zeven zitplekken gecreëerd rond de woning, zo schoven we van de ene plek naar de andere terwijl we het gesprek gewoon voortzetten. Kira, de Mechelse herder, stoof om ons heen met een stuk hout in de bek. Later op de dag liepen we in snelle pas langs de woonplekken van de verschillende familieleden van mijn gastvrouw en toen rees in mij opnieuw het verlangen naar een grote familie op loopafstand. Hoewel… Een goede vriendin waarschuwt me regelmatig voor dit heimelijk verlangen. Ze is nummer vijf in de rij van vijftien spruiten. In haar herinnering was het jezelf redden en vooral niet zeuren. Ze sliepen op een zoldertje, ook al in de rij, wassen, kleden en ontbijten gebeurde in de chaos. Met een aantal broers en zusters is het huidige contact van redelijk tot goed, het merendeel van de vroegere huisgenoten ziet ze echter zelden of nooit. En mocht ik toch nog twijfelen over de vreugde van talrijke en nabije familieleden, mijn broer geeft mijn spinsels feilloos de genadeslag. ‘Familie en vis’, zo roept hij, ‘houdt men drie dagen fris.’ Maar dat verhindert hem niet om regelmatig vanuit Florida een uur met mij te bellen en ieder jaar de oversteek naar ons te doen.

Wat hoor ik nou toch over jou? Lig jij in het ziekenhuis? Dat is me toch ook wat! Ik had maandagavond en dinsdagavond en woensdagavond gebeld, steeds geen gehoor. Tilly zei eerst: Jo gaat vroeg naar bed. Dus ik wat vroeger bellen, maar niks hoor. Ik begreep toen dat er iets aan de hand moest zijn, want veel uit huis gaan is er bij jou al lang niet meer bij hè? Daarom Ina en Chiel gebeld, en toen hoorde ik het hele verhaal van die dikke hand en pols. Een mens kan toch soms wat mankeren hé? Dat kun jij er net niet bij hebben, maar ja, daar wordt niet naar gevraagd.
Hij was de hoeder van het ouderlijk huis. Als je bij hem kwam, dan was je thuis. Het was er altijd nog net als -zeg maar- 20 jaar geleden. Met het enige verschil, dat vader en moeder er nu niet meer bij waren. Toen, 20 jaar geleden, heb ik hen voor het eerst ontmoet, bij de kennismakingsronde als predikant van de Gemeente te Wilhelminadorp. Een hecht drietal, Brechtje, Johannes en Jo. Het was van meet af aan goed toeven daar. Aan het Zeeuws moest je even wennen, maar de hartelijkheid en warmte straalde je tegen. Af en toe met een kritische noot van vaders kant, als het over de kerk ging, maar dat werd direct door moeder Brechtje gecorrigeerd. En Jo? Die deed er het zwijgen toe. Hij dacht zo het zijne ervan, maar zei niets. Zo was hij. Hij had een hekel aan moeilijkheden. Een hard woord kwam niet van zijn lippen. Moeder overleed, de ziel van het gezin, en de beide mannen bleven achter. Maar gelukkig niet eenzaam en verloren. Zij gaven steun aan elkaar en het leven ging gewoon verder. Huishoudelijke taken werden meer en meer door Jo overgenomen. En dat kon hij goed! En dochter Ina hield een oogje in het zeil en sprong zo nodig bij, steeds meer en meer.
Chris in Bleiswijk gaat een rustige tijd tegemoet! Alles stopt! In de eerste plaats de school. Niet, dat hij het daar nu zo druk mee heeft, maar er gaan toch elke dag weer wat uurtjes in zitten. Dan komt het schaken op de schaakvereniging “De Drie Torens” de wekelijkse pianoles en de korfbal bij de Weidevogels op zaterdagochtend. Allemaal dingen, die onze Chris graag doet en waar hij ook succes mee heeft. Ja zeker, onze Chris is een druk baasje! Uit al die activiteiten vloeien nog eens extra bezigheden voort, zoals schaken op school en “voorspelen” op de Muziekschool. Op 27 mei nam hij deel aan het schoolschaaktoernooi Lansingerland en haalde hij met zijn team van De Poort de hoofdprijs binnen. In dat team speelde ook zijn grote zus Dieni. Hij was de sterspeler van het toernooi, omdat hij alle partijen wist te winnen! Ook met zijn korfbalploeg, Weidevogels E3, haalde hij de volle buit binnen: zij werden pas geleden kampioen! Op 11 juni mocht hij “voorspelen” op de Muziekschool. Hij had daarvoor het prachtige Ave Maria van Bach-Gounod ingestudeerd. Maar daar moest nog een partij bij. Men had gedacht aan een zangstem. De echtgenoot van de pianolerares kan mooi zingen, maar dorst het toch niet aan. Toen heeft de klarinetleraar het overgenomen. Het werd een groot succes. Alleen jammer, dat vader Bart er niet bij kon zijn. Die zat in het Zwarte Woud om zijn schoonmoeder te ondersteunen, daar zijn schoonvader al daar in het ziekenhuis was opgenomen.


In de tijd van de profeet Joël hadden dromen iets met God van doen. God gaf dromen aan uitverkoren mensen, zoals de profeten, om daarin Zijn Woorden te openbaren. Het was in het bijzonder weggelegd voor oudere mensen, Dat treft ons, die ook met de dag ouder worden. Hoe vaak zitten wij niet in onze stoel zo maar weg te domen? Denkend aan vroeger? Aan de tijd, toen je nog jong was en nog van alles kon? Toen ik nog in het Verpleeghuis werkte, hebben oudere mensen me vaak over zulke dromen verteld. Ik kon dat best begrijpen, zittend in een rolstoel, met mankerende benen. Gelukkig had ik nog wel een oor om te luisteren! Maar ik kon niet meer met de hond lopen, dat vond ik nog het ergste, en van lieverlee vielen er steeds meer functies van het lichaam uit. Je kunt er alleen maar van dromen, dat alles eens weer helemaal gaaf wordt!
Op de laatste dag van onze vakantie in het Zwarte Woud kon ik bij het opstaan bijna geen lucht meer krijgen. Daar had ik de laatste dagen al vaker last van, ’s nachts. Het was nu zo erg, dat mijn vrouw de Notarzt heeft opgebeld. Het was immers op zondag en de huisarts was niet te bereiken. Na slechts enkele minuten kwam er een ambulance aangereden en daarachter de dokter. Die besliste dat ik naar het ziekenhuis moest, 25 km verder op in Waldshut. Het lag daar op de grens met Zwitserland, vlak langs de Rijnoever. Mooi uitzicht en heel aardige mensen! Maar daar ging het natuurlijk niet om. Ik wilde weer graag ademhalen! Bij onderzoek bleek er heel wat aan de hand te zijn: veel te hoge bloeddruk, vocht achter de longen en een uit balans geraakt hart. Ik kreeg natuurlijk direct medicijnen toegediend via een infuus en zuurstof “uit de muur”. Ook werd ik op vochtbeperking gezet. Na enkele dagen kon ik weer lekker diep adem halen, een hele opluchting! Mijn vrouw was gebleven en een schoonzoon was overgekomen om mijn vrouw te ondersteunen. Ik wilde wel weer naar huis, maar het ziekenhuis wilde me niet zo maar laten gaan. Ik moest doorbehandeld worden in Rotterdam. Na heel veel heen en weer gebel werd besloten, dat ik vrijdags per ambulance naar het Zuiderziekenhuis zou worden vervoerd. De ambulanciers namen een rustige route. We staken eerst de Rijn over naar Zwitserland om daar over de autobaan naar Basel te rijden. Vandaar over de Franse autobaan noordwaarts, via Metz naar Luxemburg, waar goedkope benzine werd ingeslagen. Van Luxemburg door naar Brussel. Inmiddels was het namiddag geworden, spitstijd. U begrijpt wat dat betekent! Vreselijke drukte! En dat hield niet op, want toen kregen we Antwerpen nog. We waren tegen half tien uit Waldshut vertrokken en kwamen om half negen ’s avonds in Rotterdam aan. Wat een tocht! En dat alsmaar liggend op een smalle brancard in een ambulance! Gelukkig waren de ambulanciers aardige en spraakzame mensen: Martin en Dorothea. Zo kwam ik ook veel te weten over de Maltezers, die we eigenlijk in Nederland niet zo kennen. Zelf kende ik de wel uit de Kerkgeschiedenis. Ik wist, dat ze er al waren tijdens de Kruistochten, dat is dus zo’n 900 jaar geleden. Het was de orde van de Hospitaalridders. Zij bouwden o.a. een ziekenhuis in Jeruzalem en verzorgden de gewonden tijdens de Kruistochten. Dat zijn zij in de loop der eeuwen blijven doen. Het is uitgegroeid tot een wereldwijde organisatie, zoiets als het Rode Kruis. In
De zetel van de orde is nu in Rome en de twee gebouwen die de orde daar bezit (een paleis aan de Via Condotti, vlak bij de Spaanse trappen, en Villa Malta op de Aventijn) worden als extraterritoriaal beschouwd, net als andere diplomatieke vertegenwoordigingen.
De acht punten van het kruis stellen de acht grondbeginselen van het christendom voor. Dit zijn:

Het zijn beide centrale feestdagen, waarmee we het kerkelijk jaar afsluiten. Hemelvaart is de dag, waarin we in ’t bijzonder de zegen van de Heiland mogen ontvangen. “En het geschiedde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde.” (Luk.24, 51). Wie de Hemelvaart van Jezus viert, staat nog steeds onder die zegen van de scheidende Heer. Die hoort Zijn stem: “Mij is gegeven alle macht in hemel en op arde en zie, ik ben met u, al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.” (Matt. 28, 18-20).
De nacht was tobberig en doorwaakt, een opkomende hoofdpijn lag op de loer. Om dat voor te wezen stond ik vroeg op. Zitten op de bank met een kop warme thee in de nog duistere kamer en luisteren naar de eerste geluiden van een beginnende dag. Voor het huis van de buren stopte een auto, het licht van de grote koplampen leek uiteen te vallen in alle richtingen. Een helle bundel tekende op het plafond het voorraam van ons huis af in diagonalen en in rechten. Daartussen ontdekte ik het nep glas-in-lood in fijne lijntjes. Het geluid van de draaiende motor buiten stond haaks op het roerloze lichtspel boven me. Snelle voetstappen repten zich voorbij, stemmen, een portier werd dichtgeslagen, langzaam zette de auto zich in beweging. Sprakeloos keek ik naar de muur tegenover me. Was het plafond al het aanzien waard, voor mijn ogen voltrok zich nu een toverachtig spel op de lichte muur van schoonmetselwerk. De planten uit de vensterbank zagen er grotesk uit als was ik Kleinduimpje, staand aan de rand van een sprookjesbos. Het traag voorbij glijdende licht deed de planten in zelfde traagheid voorbij trekken op de muur. Alles werd gevat in de nu herkenbare lijnen van de raamkozijnen, die zich ook langzaam leken te verplaatsen. Wonderlijk was dat de ingelijste engel binnen buiten het bewegingsspel bleef en in het heldere stille licht me bemoedigend aan zag. De wit gevederde vleugels lieten zijn gezicht nu ternauwernood vrij. De auto reed weg, de betovering was verbroken, de kamer hulde zich weer in stilzwijgend donker. Toen pas drong tot me de door dat de mooiste momenten binnenshuis voor de bewoners ongezien blijven. Ik nam nog wat thee en vroeg me af waarom ik nooit eerder op de meest vroege momenten deze plek had opgezocht om naar de eerste geluiden te luisteren of een onverwacht lichtspel op plafond en muur in verwondering voorbij te zien glijden. In dit ogenschijnlijk gewone de schoonheid proeven en daarin worden opgenomen. Om daarna de voorbije betovering op te slaan op het netvlies van de ziel en te koesteren. In de schemer schonk ik het laatste restje thee uit de pot, knikte naar de engel en vroeg zacht: ‘Zag jij ook wat ik zag?’ Een voorbije lichtflits leek hem doen te bewegen in zacht beamen…