“Ga heen tot Mijn broeders en zeg tot hen: Ik vaar op tot Mijn Vader en tot uw Vader, tot Mijn God en tot uw God’ (Johannes 20:18, weergave 1530).
In deze christelijke broederschap heeft de ene broeder niet meer dan de andere. Het is echter wel waar dat ik en u dit niet zo kunnen vasthouden en geloven als de heilige Petrus, maar toch bezitten wij één en dezelfde schat. Twee mensen kunnen samen één portemonnee met geld hebben, hoewel de ene mens zwak is en de andere sterk. Het maakt evenwel geen verschil of de zwakke hand of de sterke hand de portemonnee vasthoudt. De huichelaars houden het voor hoogmoed als ik zeg dat ik de heilige Petrus gelijk ben en met hem hetzelfde geloof heb. Het is echter de ware nederigheid als ik mijzelf geen en Christus alle eer geef. Wat zij doen, is hoogmoed en ondankbaarheid, namelijk dat zij aan hun werken willen toeschrijven wat zij aan Christus moesten toeschrijven. Het is toch geen hoogmoed als ik aanneem wat mij geschonken wordt? Als ik een geschenk niet aanneem, maar het veracht, dat is veel eerder hoogmoed te noemen! Op die manier is het ook geen hoogmoed als een bedelaar een jas aanneemt van iemand die kleding genoeg heeft. Zo zegt Christus ook: “Vrees niet, gij kleine kudde, want het is uws Vaders welbehagen u het Koninkrijk te geven”. (Lukas 12:32). Hij wil het u geven! Houd de zak maar op en ontvang wat Hij u geven wil en graag geeft. Een bedelaar zal vast niet weglopen als men hem een stuk brood wil geven. Loopt hij echter wel weg, dan moet men niet zeggen dat hij dit uit nederigheid gedaan heeft.
Anhang zu den Predigten des Jahres 1530, vgl. WA 32, 550, 31 – 551, 9
Door lijden tot heerlijkheid
Altijd scherp ik u in en herinner u eraan dat de woorden van de Heilige Schrift, woorden van geloof, hoop en liefde zijn. Daardoor worden we in Christus onderwezen, zodat we niet in iedere angst en vrees vallen en ondergaan. Dit Woord immers – zoals de apostel in Romeinen 15:4 zegt – is tot onze lering en troost geschreven, opdat wij door geduld hoop zouden hebben. Het is echter heel moeilijk en een werk van Gods genade dat men gelooft. Dit betekent: dat God ons het hoofd opheft en ons kroont midden in de aanvallen van dood en hel, namelijk dán als de uitkomst verborgen is, en ons niets anders voor ogen staat dan uiterste wanhoop en een God Die niet schijnt te verlossen.
Op die manier worden wij onderwezen om tegen hoop op hoop te geloven (Romeinen 4:18). Deze wijsheid van het kruis is in onze dagen bovenmate zeer verborgen in een diep geheimenis. Toch is er geen andere weg naar de hemel dan door dit kruis van Christus! Daarom moeten wij op onze hoede zijn dat niet het leven van doen en laten, met haar werken, én het beschouwende leven met haar overdenkingen, ons zouden bekoren. Zowel het een als het ander is heel lieflijk en rustig – daarom echter ook gevaarlijk! Dit is dan ook de reden dat dit leven altijd door het kruis ingetoomd en door tegenheden verstoord moet worden. De weg van het kruis echter is aller-pijnlijkst. Zalig de mens die dit verstaat.
Operationes in Psalmos, 1519-1521, vgl. WA 5, 84, 34 – 85, 5, (volgens weergave W 2, 4, 318).
N.B. De afbeelding en de tekst zijn mij ter beschikking gesteld door dhr.H.C.van Woerden.
Hij schreef mij het volgende: “Mag ik mij even voorstellen: ik ben H. C. van Woerden (Lunteren) en besteed veel tijd aan het vertalen van Luther uit het oud-Duits. Bij voorkeur uit geschriften die nooit in het Nederlands verschenen zijn. Verder houd ik een distributielijst bij voor het mailen van Luthercitaten aan belangstellenden. Luther staat nu toch al sterk in de belangstelling wegens het opkomende herdenkingsjaar van de Reformatie in DV 2017.
Wilt u regelmatig een tekst van Luther ontvangen, ga dan naar http://www.maartenluther.com of stuur een bericht naar info@maartenluther.com
Van Maarten Luther zijn veel liederen opgenomen in het Liedboek der Kerken:

Voor Luther betekent de Doop het oude leven vaarwel zeggen en opstaan tot een nieuw leven. Hij gaat daarvoor uit van het Griekse woord “baptismos”, dat onderdompeling betekent. Het gaat terug tot de doop van Johannes de Doper, die de mensen (ook Jezus!) doopte in de Jordaan door ze volledig onder te dompelen en daarna uit het water op te trekken. Zo gaat het ook nog bij de Baptisten en in Pinksterkerken, waar ze in het kerkgebouw een bad hebben voor de doop. Zó ziet Paulus het ook in Romeinen 6: “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen” (vs.4). Voor Luther betekent de doop dan ook een dagelijks sterven aan de zonde en opstaan in de genade van God. “Die Sünde wird in der Taufe ganz vergeben, nicht so, dass sie nicht mehr da sei, sondern dass sie nicht zugerechnet wird.”. Ook als je de doop hebt ontvangen blijft een mens nog zondigen, maar het wordt hem door de genade van God niet meer toegerekend. Het verplicht ons wel om tegen de zonde te vechten! Want we zouden de doop eens kunnen verliezen! Het is een genade van God, maar een mens kan die genade wel verwerpen! Daarom zijn de zogenaamde Wederdopers, met wie Luther een hevige strijd gevoerd heeft, voorstander van de volwassenendoop. Volwassenen weten wat ze doen, juist als ze zich laten dopen! Zij weten, dat voor de Doop geloof nodig is. Had Jezus niet gezegd: wie gelooft en zich laat dopen, die zal behouden worden! Kinderen kunnen nog niet geloven. Daarom kunnen ze zich ook niet verantwoordelijk voelen voor hun doop. Is het dan een wonder, dat ze later die doop verwerpen? Maar zó mag het toch niet zijn, zegt Luther. Doop en geloof horen wel bij elkaar, natuurlijk, maar toch niet zó, dat het geloof van de mens de doop pas echt en waar maakt. Dan zou de doop afhankelijk worden van de mens. Dat riekt naar werkheiligheid! De doop wordt dan een prestatie van de mens! Nee, zegt Luther, de doop draagt wel het geloof van de mens, maar niet andersom, dat het geloof van de mens de doop pas waar maakt. Ook niet zoals in R.K.kerk, waar de erfzonde bij de doop zó wordt vergeven, dat de gedoopte niet meer een echte zondaar kan zijn. Wanneer hij zwaar zondigt, helpt de doop alleen niet meer, dan is daarbij ook het sacrament van de boete nodig,. als een soort plaatsvervanging en vernieuwing van de doop. Luther vindt, dat de doop op zo’n manier iets magisch krijgt. Nee, het is en blijft altijd een daad van God aan de mensen om hen te vernieuwen en in staat te stellen tegen de zonde te vechten. We mogen uitgaan van de goddelijke belofte: “Wie gelooft en zich laat dopen, die zal zalig worden, maar wie niet geloofd, zal veroordeeld worden” (Markus 16, 16). Doop en geloof horen dus bij elkaar, evenals ongeloof en veroordeling. Wanneer je na de doop in ongeloof vervalt, moet een mens boete doen. De boete is dan eigenlijk een vernieuwing van de doopgelofte.
Luther had een sterk Godsgeloof, dat is vertrouwen in God. In zijn wereld hoorde God er ook gewoon bij. Iedereen geloofde wel in God. Het kon gewoonweg niet bestaan, dat er aan het bestaan van God getwijfeld werd. Voor Godloochenaars was er in die wereld geen plaats.
In de kerk van toen (en nu nog in de Rooms-katholieke Kerk) kon je als monnik of priester niet getrouwd zijn. Je legde dan de kuisheidsgelofte af en was verplicht tot “celibaat” (ongetrouwd blijven). Zo is het ook met Luther gegaan.
Na de bekendwording van de 95 stellingen ging er heel wat gebeuren in het toenmalige Duitsland. Luther had twee brieven met de stellingen gestuurd naar aartsbisschop Albrecht van Mainz en de bisschop van Maagdenburg, om daarmee te protesteren tegen aflaathandel van Tetzel. Toen daar geen reactie op kwam, stuurde hij de stellingen ook naar een aantal vrienden en geleerden. Buiten hem om werden de stellingen toen in verschillende steden gedrukt, in aanplakbiljetten en vlugschriften, die veel aftrek vonden. Door de zo juist uitgevonden boekdrukkunst konden ze op die manier heel snel in Duitsland verspreid worden. Uiteraard werden de stellingen toen in het Duits vertaald (ze waren eerst in het Latijn opgesteld). Tenslotte moet Luther ze op 31 oktober 1517 aan de deur van de slotkerk te Wittenberg bevestigd hebben, om daarmee een dispuut op gang te brengen. Die datum is niet helemaal zeker, maar ligt wel voor de hand, omdat het de dag is vóór Allerheiligen. En op die dag werd er in Wittenberg al jaren lang een groot aflaatfeest gehouden, waarin de slotkerk met al zijn relikwieën centraal stond. Keurvorst Frederik van Saksen deed er alles aan om dit feest te promoten, omdat hij de inkomsten daarvan goed kon gebruiken voor zijn pas gestichte universiteit.
In de tijd van Luther werd de theologie beheerst door het zogenaamde Thomisme. Daarmee wordt de leer van Thomas van Aquino bedoeld.
Je zou kunnen zeggen, dat Luther leefde op een keerpunt van twee wereldbeelden: het oude middeleeuwse en het nieuwe tijdperk van humanisme en renaissance. In de “oude tijd” waren kerk en wereld een eenheid, bijeengehouden door de hogere “standen”, de vorsten en adel en de geestelijke hoogwaardigheidsbekleders: paus, kardinalen en bisschoppen. Het “gewone volk” had eigenlijk niets te vertellen. Dit wordt wel anders na de opkomst van de steden. Het begon in Italië, in de veertiende en vijftiende eeuw. De steden werden machtiger en machtiger en groeiden uit tot stadsstaten, die onderling de hegemonie bevochten. De Paus stond daar eigenlijk buiten. De steden werden gedomineerd door magistraten en gilden. Met de ridderschap was het ook afgedaan. In Duitsland is de oude structuur van aparte vorstendommen nog langer blijven bestaan. In de tijd van Luther waren er tal van zulke aparte staatjes. Dit “heilige roomse rijk der Duitse natie”, zoals het wel genoemd werd, is na de Napoleontische tijd ten onder gegaan. Eigenlijk heeft de Duitse eenheid pas na de eerste wereldoorlog gestalte gekregen. Wie postzegels verzamelt van Duitsland weet hoeveel albums je dan nodig hebt, al die aparte staatjes gaven eigen postzegels uit.
Maarten Luther deed in het klooster van Erfurt alles, wat van een monnik werd verlangd. Hij dacht daarmee de “gerechtigheid” van God te bereiken . In al die voorbeeldigheid werd hij al spoedig tot het priesterambt toegelaten(1507). Hij mocht ook veel studeren. Al gauw zien we hem ook al filosofische colleges geven. Hij was een knappe kop en werd door al zijn mede-broeders geëerd. In 1511 werd hij met een bijzondere opdracht namens het klooster naar Rome gestuurd. Veel kerkgebouwen heeft hij daar bezocht, maar de paus zelf heeft hij niet mogen ontmoeten. De prior van het klooster, Johannes von Staupitz, moedigde hem aan theologie te gaan studeren, Dat deed hij en al spoedig werd hem een professoraat in Wittenberg aangeboden. Hij werd daar ook met de prediking en zielzorg in de stadskerk belast en tenslotte ook tot districtsvicaris over elf kloosters beroepen. Hij was dus een druk bezet en veel gevraagd man. Eigenlijk rusteloos, want wat hij zocht vond hij niet: de genade van God. Hij wilde het allemaal nog te veel zelf doen. Hij dacht ook, dat het zó moest! Gelukkig had hij iemand naast zich, die hem een andere weg wees: de weg van Christus, de weg van Zijn kruis. Door de jonge Maarten aan te moedigen theologie te gaan studeren, bracht Von Staupitz hem in aanraking met de Heilige Schrift en met name met de Psalmen. Daar vond hij de werkelijke “gerechtigheid” van God, namelijk dat God genadig en barmhartig is en de zonden vergeeft. Niet de toornige en straffende God. zoals hij God voordien altijd gezien had. Vooral van Paulus, in de Romeinenbrief, heeft hij geleerd, dat het niet de prestatie van de mens is om gerechtigheid te vinden bij God, maar uitsluitend genade en niets dan genade!
Vijf honderd jaar geleden zat Luther in een klooster te Erfurt. Hij worstelde met veel problemen. Vooral de vraag, hoe een mens de genade van God kan ontvangen, hield hem bezig. Hij was monnik geworden, omdat dit in de Middeleeuwen als de koninklijke weg gold om in de hemel te komen. Dat was in het jaar 1505 gebeurd. Hij studeerde toen aan de universiteit van Erfurt. Hij was geleerd in de rechten (magister artium) en ging een mooie toekomst tegemoet. Maar opeens besloot hij in de orde van de Augustijner Eremieten te worden opgenomen. Waarom doet een mens zo iets? Waarom deed Luther dat, tegen de wil van zijn vader en al zijn vrienden?