Want de mens gaat naar zijn eeuwig huis

Want de mens gaat naar zijn eeuwig huis

Prediker 12, 5

Moeten we wel over zulke ernstige dingen spreken? Ja wel, want zij behoren bij het leven. De Prediker heeft dat ook zo
ervaren. Hij weet, dat het leven aftakelt in de ouderdom, totdat de mens “naar zijn eeuwige huis gaat”.

Waarom zegt de dichter niet gewoon “totdat de mens sterft”? Zou hij soms iets vermoeden van wat er na het leven gebeurt, wat ons daar te wachten staat? Dat daar een eeuwig huis is? Ja, ik denk van wel. Dat het met dit leven niet is afgelopen, als je kaarsje is opgebrand. Gelukkig, ook in het Oude Testament heeft men daar al weet van! De mens gaat naar zijn eeuwig huis. Dat is niet alleen: dat de mens in een graf wordt gelegd. Maar: hij gaat ergens heen, waar een plek voor hem is, bij God. Het is een eeuwig huis. De mens gaat het eeuwige leven in. Ik weet, dat vandaag velen niet willen horen van de hemel en de eeuwigheid. Toch kan ik ’t als gelovige niet anders belijden: dat het eeuwige huis de hemel van God is. Hoe dat precies is, weet ik niet, maar ik geloof er in! En ik belijd het ook vandaag: Daar bij God is ook mijn eeuwig huis. Daar mag ik straks heen gaan.

Johannes de Heer heeft dat zo mooi verwoord:

Eens breek in mij het zilv’ren koord
Dan wordt mijn aardse zang verstoord,
Maar op volmaakter schoner wijs
Klinkt dan mijn lied in ’t paradijs.

Straks breekt de gulden lamp aan stuk,
Voorbij is dan al ’t aards geluk –
Maar halleluja! Dan begint
Eerst ’t ware leven voor Gods kind!

O, wat zal ’t zijn, volmaakt en rein
Voor eeuwig met de Heer te zijn.
Als ook mijn lied Hem hulde biedt.
Neen, zulk een sterven vrees ik niet!

Maar kunnen we dit zo wel zingen? Wie kan dat zeggen? Zijn we dan niet bang voor de dood? Zeg maar gerust: veel bang! De innerlijke onzekerheid, het schuldgevoel… Wie kan God recht in de ogen zien?

Bij een begrafenis hoor je nog wel eens van familie, dat de overledene zo’n goed en gelovig mens is geweest. Nee, kerkgang was er niet bij, daar niet van. Maar daar komt het toch niet op aan.

Enfin, u kent dat wel. We doen daar zelf ook wel aan mee. Dat sust onze gevoelens van angst en onzekerheid wat. We mogen er natuurlijk ook niet over oordelen. Het oordeel komt alleen God toe. Maar, als je zoiets hoort, vraag je je toch wel eens af: hoe moet dat nou? We trekken op zo’n manier toch wel een erg grote wissel op Gods genade!

Wie kan recht doen gelden op God’s eeuwig huis? Een vraag om mee bezig te zijn, voor je zelf, midden in de wintertijd. Wintertijd kan ook een tijd van bezinning zijn. Wie mag op God’s eeuwig huis rekenen?  Van de mens uit: zeer weinigen. Maar van God uit: Zeer velen. De mens, die met lege handen tot God komt en zegt “Heer, wees mij arme zondaar genadig…” Zou die niet op weg zijn naar het eeuwig huis ?  Ja toch?

Zulk een mens mag u wezen. Met vallen en opstaan, met de twijfels die nu en dan de kop op steken, maar ook met de zekerheid dat Gods genade u genoeg is.

Goede reis!

Amen.                             

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *