Ik heb mijn zoon tot U gebracht

Het is steeds weer teleurstellend bij je zelf te moeten ontdekken, dat je niet bent die je eigenlijk zou moeten zijn. Dat je moet erkennen: “ik heb gefaald, ik heb de Heer verdriet gedaan, ik was een slechte discipel.”

Marcus 9, 17

Historische bijbel. Parijs, Raoulet d'Orléans (scribe), Jean Bondol (illuminators); 1372
 Niet alleen in Marcus, maar ook in Mattheüs en Lucas vinden we de genezing van de “bezeten knaap”. Maar in Marcus staat “ik heb mijn zoon tot U gebracht”, terwijl in de andere Evangeliën staat “ik heb mijn zoon tot Uw discipelen gebracht en zij hebben hem niet kunnen genezen”. Dat is toch wel opmerkelijk! Marcus laat de vader zeggen “ik heb mijn zoon tot U gebracht”, maar Jezus was er toch helemaal niet? Hij was toch nog boven op de berg om verheerlijkt te worden, samen met Mozes en Elia? Hoe komt de vader er dan op om te zeggen: “Ik heb mijn zoon tot U gebracht”? Waarschijnlijk omdat voor hem de discipelen en de Meester één waren. In het Joodse denken is dat ook zo. Zo Heer, zó knecht. De macht van de heer straalt af op zijn knechten. In ons geval is Jezus de heer en zijn de discipelen de knechten. Het had dus zo moeten zijn, dat wat Jezus kon de discipelen ook hadden moeten kunnen. Maar helaas, in de praktijk blijkt dat wel eens anders! In onze tekst blijkt de machteloosheid van de discipelen, en Jezus wordt daar op aangezien! In de praktijk van ons leven vandaag aan de dag nog is het niet anders. Waar Christenen het laten afweten, wordt de Heer er op aangekeken, Daardoor zijn veel mensen buiten de kerken komen te staan.

Wat was er gebeurd? Jezus was met drie discipelen, ik denk: Petrus, Jakobus en Johannes, een berg op gegaan. Opeens begon zijn lichaam licht uit te stralen en waren Mozes en Elia bij Hem. Petrus wilde al drie tenten voor hen gaan maken. En de stem van God klonk uit de hemel: “Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort naar Hem!”

De negen andere discipelen waren aan de voet van de berg achter gebleven. Toen kwam de vader van een zieke zoon bij hen. De jongen heeft een “stomme geest”, die hem overal neerwerpt, zelfs in het vuur en water. Wij zouden tegenwoordig zeggen, dat de jongen aan epilepsie lijdt. Maar de Evangelisten zien daar nog iets anders achter: de macht van de duivel. Ziekte is naar het gevoel van toen een gevolg van het bederf, waaraan satan en zijn trawanten de wereld en de mensen overgeeft. De Bijbel spreekt dan ook van “bezeten zijn”, dat is in bezit genomen zijn door duivelse machten. Als Jezus gevraagd wordt zo’n jongen te helpen en te genezen, dan wordt Hem dus gevraagd de macht van satan te weerstaan en zelfs te overwinnen!

Ook hier in onze tekst moeten we daar oog voor hebben. Het gaat hier om de grote strijd tussen Jezus en de satan. En als de discipelen de jongen niet kunnen genezen, dan lacht satan in zijn vuistje! En er zijn er nog meer, die dan lachen: de Schriftgeleerden! “Zie je wel”, hoor je ze zeggen, “die Jezus stelt ook niets voor! Zijn discipelen kunnen niet eens zo’n jongen beter maken!” Het fiasco van de discipelen is in het oog van de omstanders het fiasco van Jezus zelf.

En dan staat daar opeens Jezus Zelf in hun midden. Hij komt precies op tijd.

Nu zal echt blijken, wat de vader zei: “ik heb mijn jongen tot U gebracht!” Alle ogen zijn op Hem gevestigd. Wat doet Jezus? Twee dingen. Eerst horen we een klacht: “O ongelovig geslacht, hoe lang zal Ik nog bij u zijn? Hoe lang zal ik u nog verdragen?” Dan zegt Jezus kortweg: “Brengt hem tot Mij”. Maar zo gemakkelijk is Jezus nog niet van satan af. Als de jongen bij Hem wordt gebracht, gaat de duivelse macht tot een nieuwe aanval over. Jezus informeert naar de ziekte van de jongen. De Vader doet het relaas, zoals hij al zo vaak gedaan had, en eindigt hopeloos: “Indien u iets kunt doen…” De leerlingen hadden het niet gekund, zou de Meester het wel kunnen? “Indien U het kunt…” Jezus kijkt hem aan en antwoordt: “Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft.” Wat bedoelt Jezus daar nu mee? Wie moet hier geloven? De vader, de jongen of Jezus Zelf? Of de omstanders? De vader denkt, dat het voor hem geldt, en hij antwoordt: “Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp”. Natuurlijk, je wil het wel geloven, dat Jezus het wonder kan verrichten, maar je kunt het haast niet meer na zoveel teleurstellingen. Bij hoeveel “genezers” zal hij al niet geweest zijn? Steeds weer met hetzelfde resultaat: zijn jongen bleef ziek.

Dan gebeurt het wonder. Jezus neemt de vader en de jongen apart en spreekt bestraffend op de demon in, die ten slotte in een laatste verwoede aanval het lichaam van de jongen verlaat. De jongen ligt als dood op de grond, maar Jezus pakt zijn hand en doet hem opstaan.

Later vragen de discipelen aan Jezus: “Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen, die demon?” Jezus zegt dan: “Alleen door gebed laat zich dit soort machten uitdrijven.” Geen kennis of magische middelen zijn daarvoor nodig, alleen maar bidden. Bidden om kracht van Boven. Mensen staan machteloos tegenover de satan en zijn machten, zij zijn geheel en al op Gods reddende macht aangewezen!

Wat moeten we nou met zo’n tekst? Gebedsgenezing is erg “in” tegenwoordig. Er wordt veel over gediscussieerd in de media, maar ik denk ook bij u aan de koffietafel. Er worden frappante voorbeelden genoemd van mensen, die bijvoorbeeld in Leiderdorp geweest zijn bij Jan Zijlstra en genezen werden. Maar we weten ook, dat heel veel mensen na heel veel gebed met hun ziekte of handicap verder moesten. Het blijft een moeilijke discussie. Het één is net zo waar als het ander. We zouden God wel willen vragen: hoe zit dat nou?

In het verhaal van vandaag horen we in ieder geval twee dingen: dat Jezus macht heeft over demonen zoals ziekte en handicap en dat discipelen daar machteloos tegenover staan. We horen ook over het twijfelende geloof van de discipelen en van de vader en Jezus bemoediging en opwekking tot geloof en gebed. Het twijfelend geloof en de machteloosheid tegenover demonische machten hangen ten nauwste met elkaar samen, dat is ook duidelijk. Je kunt je afvragen: hebben de discipelen wel op Jezus vertrouwd, hebben zij wel gebeden, toen zij met de jongen bezig waren? En wij, wat doen wij? Hoe komt het dan dat zij de jongen niet konden helpen? En hoe komt het, dat wij ons vaak zo machteloos voelen? Zijn we niet te veel met ons zelf bezig, op eigen kracht bedoel ik, zonder Jezus er in te betrekken?

Stel je voor, dat Jezus niet gekomen was. Dan zou de vader opnieuw teleurgesteld naar huis zijn teruggekeerd, met zijn zoon overgeleverd aan een demonische macht. Iedereen, die het maar wilde horen, zou hij gezegd hebben: “ik ben er ook nog mee bij rabbi Jezus geweest, maar ook Hij kon geen redding brengen.” Hoe vaak gebeurt dit niet? Dat wij mensen een antireclame zijn voor het Evangelie?

Maar gelukkig kwam Jezus op tijd! En Hij nam de zaak in eigen hand. En wij maar vragen: “Waarom konden wij het niet?” Zijn wij dan bezorgd om Gods zaak, om de redding van een verloren mensenkind, of gaat het ons dan om onze machteloosheid, ons onvermogen, dus eigenlijk ons eigen belang? Christenen kunnen soms met alle goede bedoelingen toch een blokkade voor Jezus vormen. Net als bij de discipelen. Zij staan om de vader en de jongen heen en zullen best alles geprobeerd hebben om de jongen te genezen, maar het lukte niet. Te weinig gebed, te weinig geloof, te weinig vertrouwen, te veel het eigen ik. Het is net als bij Mozes, die met zijn staf op de rots sloeg en zei: “Zullen WIJ water uit de rots te voorschijn halen?” Hij dacht ook, dat hij het zelf kon. En u weet wel, hoe dat is afgelopen. Wat had Mozes dan moeten doen? Hij had God moeten aanroepen en om zijn macht moeten smeken. In plaats daarvan denkt hij: “Wij zullen wel eens even…”Niks daarvan Mozes! Wij zullen niets! De mens vermag niets, tenzij de Heer hem daartoe in staat stelt.

Wij zijn net als de discipelen falende gelovigen, die in gebreke blijven juist dat te doen wat nodig is: gebedskracht, geloofskracht, onderling dienstbetoon, zelfopoffering, Gods Naam groot maken in je leven. Wat brengen wij mensen daarvan terecht? Niet veel, integendeel, wij staan ons er wel eens op voor, we denken dat we iets “kunnen”, maar als ’t er op aan komt moeten wij vragen: “waarom hebben wij het niet gekund?”

De vader zei: “ik heb mijn zoon tot U gebracht”. Hij dacht, dat de discipelen wel hetzelfde zouden kunnen als de Meester. Wat een vergissing! Wat een misverstand! Hoe velen hebben dat niet moeten ervaren! Jezus’ volgelingen zijn helaas niet als de Heer Zelf. De kerken, die Hij gesticht heeft, vertonen op geen stukken na het beeld van de Meester! Waar vinden we geloofsvertrouwen, de kracht van het gebed, waar in een wereld vol ziekte en ellende klinkt ons lied: “Groter dan de Helper is de nood toch niet?” Waar wordt nog geleefd vanuit de zekerheid, dat er geen grenzen zijn aan Jezus’ macht? “O ongelovig geslacht, hoe lang zal ik nog bij u zijn, hoe lang zal ik u nog verdragen?” Het moet Jezus pijn hebben gedaan, dat Zijn mensen zó zijn, dat zelfs Zijn discipelen daar blijk van geven, dat zelfs zij het reddingswerk blokkeren!

Onze tekst laat ons wel duidelijk de zwakheid van Jezus’ volgelingen zien en de schade die zij daardoor berokkenen, Toch is dit niet het laatste woord. Want gelukkig, de Heer is er ook nog! Als wij het laten afweten, is Hij opeens daar als de Helpende. Hij Zelf heeft er zorg voor gedragen, dat de vader met zijn zieke kind niet hulpeloos is weggegaan. Gelukkig maar, dat Hij niet boven op de berg van de “verheerlijking” is gebleven. Dat was de plek waar Hij thuis hoorde. Maar Hij keerde terug tot de door satan bezochte mensenwereld! Gelukkig maar! Wij hebben een Heiland, die gekomen is en steeds weer komt om wat wij verknoeien goed (heel) te maken. Maar wij moeten er ook zelf ons best voor doen! De vader kwam bij de discipelen in het volste vertrouwen, dat zij hetzelfde konden doen als hun Meester. Hij dacht: Jezus en de discipelen, dat is toch hetzelfde! Zó wordt er ook tegen ons aangekeken, reken maar. De buitenwacht verwacht iets van ons. En de Heer verwacht iets van ons! Om te doen wat Hij deed. Wij hebben een buitengewone roeping: “Volg Mij!” Maar ook “Een ieder, die achter Mij wil komen, neme zijn kruis op zich en volge Mij!” In deze woorden horen we, dat het niet gemakkelijk is om Jezus te volgen. Je raakt je kruis daardoor niet kwijt, maar je moet het op je nemen en zó Jezus volgen. Tot die conclusie kwam ook Joni, een Amerikaans meisje dat door een duik in het zwembad haar nek gebroken had en daardoor totaal verlamd werd. Wat heeft zij gebeden om genezing! Totdat zij besefte, dat haar “kruis” in het spoor van Jezus gedragen moest worden en dan ook wel eens zeer betekenisvol kon zijn. Zij ging prachtige tekeningen maken met haar mond en kreeg media-aandacht, waardoor zij veel jonge mensen de weg naar het Evangelie heeft gewezen en gehandicapten heeft kunnen bemoedigen met hun kruis Jezus te volgen.

Dat de discipelen de jongen niet hebben kunnen helpen was ook voor hen een teleurstelling. Zij hebben het zich beslist aangetrokken. Het is steeds weer teleurstellend bij je zelf te moeten ontdekken, dat je niet bent die je eigenlijk zou moeten zijn. Dat je moet erkennen: “ik heb gefaald, ik heb de Heer verdriet gedaan, ik was een slechte discipel.” Ik geloofde wel, maar alstublieft Heer, kom mijn ongeloof te hulp!

“Waarom hebben wij hem niet kunnen uitdrijven?” Waarom staan wij zo machteloos in deze wereld? Een wereld, die redding nodig heeft en van ons zou mogen verwachten? “Dit soort kan door niets anders uitvaren dan door gebed.”

“Gebed” is, dat je heel dicht bij Jezus blijft, dat je de hulp van God zoekt.

Biddend mogen we alles van Hem verwachten.

Amen.

3 gedachten over “Ik heb mijn zoon tot U gebracht”

  1. Hallo Ds Kroes hier ben ik weer even. Wat een fijne preek,ik heb er wel wat aan hoor!Ik zelf zit in een situatie waar het geloof heel belangrijk is. En dat toch soms moeilijk is,maar ook ik kan zeggen Heer kom mijn ongeloof te hulp, en dat zal Hij dat met liefde doen! Dus heb ik dat bij deze gedaan AMEN
    Groetjes Thea van Wijk.

  2. Beste Thea, al is het geloof maar zo klein als een mosterdzaadje……..Je hoeft je zelf niet te overvragen en ook geen geweld aan te doen, gelukkig maar. “Mijn genade is u genoeg”, zei God tot Paulus. Zou dat voor u en mij niet gelden? Groeten, Ds.Kroes.

  3. Beste Ds. Kroes,
    IK kwam dit stukje van u tegen bij google toen ik zocht op: duivelse machten uitdrijven. Morgen 1 februari hopen we daar bij ons op de club bij stil te staan en daar bereidde ik me nu op voor, bedankt, het voorbeeld van de maanzieke knaap is geweldig. Ik zat er namelijk mee, welk bijbelgedeelte ik er bij moest zoeken. Maar nu ben ik eruit.
    gr. karin

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *