Soppen bij Bach

Alles wordt streeploos en helder. Zelfs de geest.
Even later klonk Cantate 188. De tenor zong:
Ich habe meine Zuversicht
Auf den getreuen Gott gericht,
Da ruhet meine Hoffnung feste

Was de morgen kil en betrokken, in de middag daalde de regen onafgebroken neer in wisselende snelheid. De tuin in ging niet, hoewel het onkruid de grond uitschoot. Ik stond voor het raam en werd overvallen door een golf van somberheid. Een denkbeeldige schop hielp en zo stond ik iets later met de sopdoek voor de kast. En ja, soppen bij Bach, alles wordt streeploos en helder. Zelfs de geest. Even later klonk Cantate 188. De tenor zong:

Ich habe meine Zuversicht
Auf den getreuen Gott gericht,
Da ruhet meine Hoffnung feste

Ik zette de spullen van de bovenste plank op tafel. Een fonduestel, ooit van ons viertal gekregen. Zaterdagavond, langer opblijven, blije kindergezichten, ouders genietend. Met een vochtige doek haalde ik stofrestjes weg, zette het fonduestel terug; mijn kinderserviesje voelde als een dierbare vriendin. Kopjes van wit porselein met blauw bovenrandje, rode en gele bloempjes, op de achtergrond het dak van een huisje. Een grote barst liep door een gelijmd schoteltje, de rest was ongeschonden. Vriendinnetjes kregen limonade uit de theepot. Eindeloos ‘theedrinken’ met miniatuur koekjes. De alt zong:

Selber unser Kreuz und Pein
Muss zu unserm Besten sein
Und zu seines Namens preise.

Verloren gewaande kopjes van Chinees porselein doken op, ik zag de geefster er van. Juffrouw Snip, leidinggevende op ons lab. Ze stoorde zich niet aan de tijden van onze huwelijksreceptie maar stond een het eind van de morgen op de stoep en werd in koortsachtige opwinding ternauwernood opgemerkt. Zo schoof ze tussen de naaste familieleden en staat voor altijd in de fotoreportage. Voorzichtig zette ik een spin uit de kast en vroeg me af of Frieda Snip nog leefde. Ze kwam uit Indonesië en voelde zich vaak miskend. De kopjes waaruit mijn schoonouders altijd dronken wanneer ze op bezoek kwamen, gaven een trilling en toen zag ik plots de stenen puddingvorm, gekoesterd door mijn lief omdat hij altijd de staart van de vis kreeg. Zondag, smetteloos tafellinnen, dekschalen met gouden biesjes, blanke bloemkool, kruimige aardappelen, die speciale geur van vlees en jus. Mijn schoonmoeder glunderde, haar kookkunst was niet te overtreffen. De plank was klaar op een lange rij gloeilampen na. Grote fittingen, kleine fittingen, helder en mat glas. Waarom hadden we zo idioot ingeslagen? De plank er onder was aan de beurt, het koor zong:

Auf meinen lieben Gott
Trau ich in Angst und Not;
Er kann mich allzeit retten
Aus Trübsal, Angst und Nöten;
Mein Unglück kann er wenden,
Steht alls in seinen Händen.

Borden, dekschalen uit vervlogen tijden, kopjes genoeg om de halve straat uit te nodigen, mijn verloren gewaande mok met fijne tekening van een wroetend varken kwam in zicht; ik begon aardigheid in de klus te krijgen. Bekers uit Canada, bekers uit Tsjechië, onbekende bekers in smakeloosheid. In de hoek lag een verdwaald paaseitje, witte chocolade in paars papier.

Een zonnestraal drong binnen, de regen was voorbij. Ik wierp de sopdoek weg, schakelde de muziek uit en snelde gesterkt door Bach naar buiten. De bloemen lachten, het onkruid sidderde…

Aly Brug

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *