Augustinus pleit voor een zuiver oog in combinatie met een zuiver hart. Als het hart niet zuiver is, kan het oog ook niet zuiver zijn. Hoe gaan wij met elkaar om? Waarom doen wij de dingen, die we doen? Is het om bij anderen in een goed blaadje te komen? Om geprezen te worden? Nee toch? Het moet zijn om er God mee te eren. Alles moet komen uit het zuivere geweten, het oprechte hart.
“Pas dus op”, zegt de Heer, “dat u uw gerechtigheid niet doet voor het oog van de mensen om door hen te worden gezien!” (Matth.6, 1). Dat wil dus zeggen: pas op, dat je niet zo leeft, dat je wilt dat de mensen je zien. Dat je geluk als ’t ware daarvan afhangt! Toch rijst hier ook een probleem. Want heeft Jezus niet eerder gezegd: “Laat zo uw licht schijnen, opdat zij uw goede werken zien”? Toch is dit niet met elkaar in tegenspraak. Want Jezus zegt niet, dat het “goed doen voor het oog van de mensen” fout is, maar “dat wij het doen om door hen te worden gezien”. Goede werken moeten gedaan worden om er “uw Vader in de hemel mee te verheerlijken”, maar niet voor eigen roem. Heeft Paulus niet gezegd: “Als ik nog de gunst van de mensen zocht, zou ik geen dienaar van Christus zijn”? Maar ergens anders heeft hij gezegd: “Zorg dat u bij allen met alles in de gunst staat. Ook ik tracht bij allen met alles in de gunst te staan.” Hij kan zo spreken, omdat hij zo graag de gunst van mensen wil winnen om de harten van die mensen te bekeren tot liefde voor God. Hij weet, dat, als de mensen een hekel aan je hebben, zij jou ook niet in het geloof zullen volgen. Maar als ze jou sympathiek vinden, zullen ze ook graag naar je luisteren en kun jij ze tot God brengen. Zo kan de apostel ergens anders, als hij een collecte gehouden heeft voor de armen in Jeruzalem, zeggen: “Niet dat het mij om uw giften te doen is, het is mij er om te doen dat het tegoed op uw rekening wordt bijgeschreven.”
Ook spreekt Jezus over schijnheiligheid. “Wanneer u dan een aalmoes geeft, loop er dan niet mee te koop zoals de schijnheiligen dat doen in de synagogen en op straat, om door de mensen geprezen te worden” (Matth.6,2). Het komt bij de schijnheiligen niet uit het hart, maar zij doen het voor zichzelf, om gezien en geprezen te worden. Zulke mensen zijn eigenlijk toneelspelers: zij willen schijnen te zijn, wat zij eigenlijk niet zijn. Zij bedriegen de mensen, om door hen geprezen te worden en daarmee succes te oogsten! Maar zulke mensen ontvangen geen loon van God, Die de harten van mensen doorgrondt, maar zij krijgen straf voor hun bedrog.”Zij hebben hun loon al van de mensen ontvangen”, zegt de Heer.
“Maar als u een aalmoes geeft, laat dan de linkerhand niet weten wat uw rechter doet.” (Matth.6, 3). Wat wordt hier met de “linker hand” bedoeld? Augustinus noemt eerst “de ongelovigen” en wijst dit af. Dan noemt hij “vijand” en wijst ook dit af. Vervolgens staat hij stil bij een mening van heel domme mensen, waar hij natuurlijk niets van wil hebben. Deze namelijk, dat “linkerhand” staat voor “vrouw”. Omdat vrouwen over ’t algemeen nogal zuinig zijn met het huishoudgeld, moet het voor hen verborgen blijven, wanneer mannen uit medelijden iets geven aan mensen in nood. Alsof alleen mannen Christenen zijn en het gebod van de barmhartigheid niet ook aan vrouwen is gegeven! Trouwens, wat een onzin is dat: wie is dan de linkerhand van wie? Is de man de linkerhand van de vrouw of de vrouw de linkerhand van de man? Allemaal onzin! Mannen en vrouwen behoren alles te delen en hun goede werken voor elkaar niet verborgen te houden, is het devies van de kerkvader. Om toch te weten te komen, wat Jezus met de linkerhand bedoelt, moeten we het geheel nog eens bekijken: “Pas op, dat u uw gerechtigheid niet doet voor het oog van de mensen om door hen gezien te worden. Anders wacht u geen loon bij uw Vader in de hemel. Wanneer u dus een aalmoes geeft, loop er dan niet mee te koop zoals de schijnheiligen dat doen in de synagogen en op straat, om door de mensen geprezen te worden.” Wij worden hier vergeleken met de schijnheiligen. Het geven van een aalmoes is daar een voorbeeld van. Bij de schijnheiligen weet de linkerhand echt wel wat de rechterhand doet. Hij doet het toch met opzet om er door geprezen te worden?! De linkerhand staat dus gelijk met het genoegen, dat een mens schept in de lofprijzing. Zo moet het bij u niet zijn! De rechterhand staat dan voor de bedoeling om de goddelijke geboden te vervullen. Zo moet het bij u wel zijn!
“Opdat uw aalmoes in het verborgene gebeurt.” (Matth.6, 4). Het verborgene, dat is het onzichtbare, het geweten. Velen geven uitwendig iets, maar niet van binnen uit: dat zijn mensen die uit gunstbejag of om iets anders van tijdelijke aard de schijn van barmhartigheid willen hooghouden. Zo werkt bij hen alleen de linkerhand!
Zo is het ook met het bidden. Het moet in het verborgene gebeuren! “Wanneer u bidt”, zegt de Heer, “wees dan niet als de schijnheiligen; zij staan graag in de synagogen en op de hoeken van de straten te bidden, om op te vallen bij de mensen” (Matth.6,5). Ook hier is het niet verkeerd op te vallen bij de mensen, maar het is verkeerd uw gebeden te verrichten met de bedoeling om op te vallen bij de mensen. En het is overbodig steeds maar weer hetzelfde te zeggen, omdat men voortaan maar één regel hoeft te onthouden, “Maar als u bidt, ga dan uw binnenkamer in” (Matth,6, 6). Wat is die binnenkamer anders dan het hart? “Doe dan de deur dicht en bid tot uw Vader in het verborgene”. De binnenkamer moet gesloten worden, anders dringt de buitenwereld naar binnen en wordt het weer een warboel. “En uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u lonen”.
Hoe moeten we dan bidden? “Gebruik bij het bidden geen omhaal van woorden zoals de heidenen, want die menen dat ze vanwege hun talrijke woorden verhoord zullen worden” (Matth.6, 7). Bidden is geen schouwspel! Dat is ook helemaal niet nodig, want “uw Vader weet wat u nodig hebt, voordat u het Hem vraagt”. Geen overvloed van woorden, maar daden! Een toegewijd hart, een aandachtige geest, een zuivere liefde en oprechte genegenheid, dat wil God van ons hebben. Waarom is dan nog een gebed nodig? Omdat het ons hart zuivert, verheldert en verruimt. Het gebed is nodig, omdat wij God zo gauw vergeten in ons leven. Bij het gebed keert het hart zich tot de Heer, Die altijd bereid is om te geven. Maar wij moeten wel openstaan voor wat Hij geeft! Daarom moeten wij bidden.
De Bergrede gaat verder. Jezus spreekt over vervolging en gerechtigheid. “Gelukkig bent u, als ze u uitschelden en vervolgen en valselijk van allerlei kwaad betichten vanwege Mij. Wees blij en juich, want in de hemel wacht u een rijke beloning”. (Matth.5, 12).
Augustinus had net als iedere geestelijke vandaag in zijn werk veel te maken met ethische en zedelijke kwesties. Hij kreeg daarvoor veel inspiratie uit de Bergrede, de woorden van Jezus zoals die opgetekend staan in Matteüs 5 t/m 7. Hij schreef er een boek over: “De sermone Domini in monte”. Onlangs is hiervan een nieuwe vertaling verschenen: “Het huis op de rots”, verzorgd door Leo Wenneker en Hans van Reisen. Waar ik in de loop van mijn beschrijving Augustinus citeer is dit uit dit werk.
Dat Rome in 410 werd ingenomen en verwoest door de barbaren heeft een geweldige schok teweeg gebracht in de toenmalige wereld. Ook in het Afrika van Augustinus stond de wereld op zijn grondvesten te trillen. Men zag de vluchtelingen, aristocraten met de eerste namen van Rome, berooid en ontdaan uit de schepen komen; hoorde hen verhalen over de gruwelen in de stad, de verbrande paleizen, de rokende tuinen van Sallustius, de jacht op de rijken, het bloed op de marmeren fora en overal paniek. De “eeuwige stad” was tijdelijk gebleken, de wereld leek onthoofd.
Nu is Augustinus dus bisschop van Hippo Regius, een middelgrote stad aan de kust van de Middellandse Zee in Noord Afrika. Daar kreeg hij te maken met een doorsnee samenleving uit die tijd: veel arme mensen en slaven, weinig rijken en nog minder intellectuelen. Hij moest problemen oplossen, die de mensen bezig hielden, alledaagse kwesties zoals dronkenschap, ruzies, geweld, onrecht enzovoort. En elke zondag maar weer preken om de mensen te bemoedigen en aan te zetten tot goede Christelijke daden. Vooral op het punt van de moraal en de ethiek viel er nog veel bij te spijkeren. Geen enkele zonde was de Gemeente vreemd! In dit opzicht is er niet veel verschil met Gemeenten van onze tijd. Vloeken, zweren, stelen, bedriegen, handtastelijk worden, geld verkwisten en zich overgeven aan de zonden van wellust en vermaak waren de zaken, die Augustinus met zorg vervulde. Weinig sociaal gevoel en ook geen verantwoordelijkheid willen dragen kenmerkten de toenmalige samenleving. Drankzucht was net als vandaag ook toen een groot kwaad. Daar kwam bij de aard van de zuiderling, die van alles direct een feestje maakt.

Ambrosius was in die tijd het geweten van de orthodoxe kerk. En het was een woelige tijd: het Arianisme, dat de godheid van Jezus loochende, kwam tot bloei en de Goten stonden voor de deur. Het duurde niet lang, of Augustinus kwam onder de indruk van de grote welsprekendheid van de bisschop. Eerst ging het om hoe hij het zei, maar al gauw ook om wat hij zei. Hij werd weer catechumeen (doopleerling) in de kerk en toen kwam ook nog zijn moeder over naar Milaan: “Reeds was mijn moeder tot mij gekomen, sterk in haar vroomheid, over land en zee mij volgend en in alle gevaren zonder vrees in haar vertrouwen op U. Want gedurende de gevaren op zee troostte zij zelfs de zeelieden, door wie anders de op zee onervaren reizigers in hun angst plegen getroost te worden, en zij beloofde hun een behouden aankomst, omdat God haar dit in de droom beloofd had. En zij trof mij aan in ernstig gevaar, daar ik er aan wanhoopte de waarheid te vinden.”
Augustinus werd geboren in 354 in Noord-Afrika, dat indertijd door de Romeinen was bezet. Oorspronkelijk woonden daar Berbers, maar het was nu een Romeinse provincie geworden: Africa Proconsularis. Zijn vader, Patricius, was lid van het stadsbestuur van Thagaste, waar zij een landgoed bezaten. Heidendom en Christendom bestonden toen nog naast elkaar. Zo was vader Patricius een heiden en moeder Monica een oprecht Christen. De jonge Augustinus behoorde tot de kerk, hoewel hij niet gedoopt was. Dat stelde men namelijk zo lang mogelijk uit, omdat men geloofde dat met de Doop niet alleen de erfzonde werd afgewassen, maar ook alle zonden die men tijdens het leven beging. Hij werd door de godvruchtige Monica zo goed mogelijk Christelijk opgevoed. In het boek, dat hij over zijn leven geschreven heeft, de Confessiones (Belijdenissen) vertelt hij, hoe hij als jongen God aanriep om maar vooral geen slaag op school te krijgen.