Hinkende mensen

Je weet wel wat het geloof leert, maar eigenlijk denk je er niet meer aan op een doordeweekse dag. Zo liggen leer en leven soms mijlenver uit elkaar! Geloven met de mond, maar de daden… ho maar!

Jacob worstelt met de engel. Rembrandt, 1660.Romeinen 6, 8
“Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven.”

In onze tekst klinkt het Paasgebeuren nog na, tegelijk voelen we er al iets van Pinksteren. Ik geloof in de opstanding van het vlees, dat is het lichaam, zo klinkt het in Apostolische Geloofsbelijdenis. Dat is Paasgeloof. “Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven”. De oude mens sterft en de nieuwe mens staat op. Zoals wij het met één van onze oude gezangen uitzingen:

“Leer mij daaglijks, leer mij duizendwerven,
In Uw kruisdood meegekruisigd sterven,
En herboren, opgestaan,
Achter U ten hemel gaan.”

Paasgeloof opent voor ons de hemel: wij gaan ten hemel in en erven Koninkrijken! Ons wacht het nieuwe leven, de Heilige Geest komt! Dat alles is als ’t waren één geweldig gebeuren: Pasen – Hemelvaart – Pinksteren. Zoals het voor de Heer ook één levenslijn was: van het kruis tot in de Hemel, zittende ter rechterhand van God, vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden. Daar hoort ook Goede Vrijdag bij, ja, ook het lijden:

“Leer mij daaglijks, leer mij duizendwerven,
In Uw kruisdood meegekruisigd sterven…”

Weten we eigenlijk wel, wat we daar zingen? Dat lijden en meegekruisigd sterven kun je toch alleen, als je terugziet op Pasen en uitziet naar Pinksteren. Alleen zó komt er vastheid en zekerheid in ons leven. Met de blik gericht op Pasen en Hemelvaart en Pinksteren, biddend wachtend op de komst van de Heilige Geest, wat de discipelen ook gedaan hebben na Pasen. Maar ja, daar moeten we wel ons best voor doen. Ik bedoel: je moet er wel aan denken en er mee bezig zijn. Het komt allemaal niet vanzelf! Leer en leven moeten in elkaar overgaan, een eenheid worden. Wat je in de kerk leert, moet in het leven van alle dag z’n uitwerking krijgen. Vaak is het niet zo bij ons Kerkmensen. Je weet wel wat het geloof leert, maar eigenlijk denk je er niet meer aan op een doordeweekse dag. Zo liggen leer en leven soms mijlenver uit elkaar! Geloven met de mond, maar de daden… ho maar! Ze zeiden vroeger al: als het erts blijft liggen naast de smeltkroes wordt het nooit tot zuiver goud, het wordt eigenlijk helemaal niets, niet eens doublee! Zo is het ook met ons geestelijk leven na Pasen: als wij niet gaan leven door het proces van de afsterving van de oude mens heen, wordt die nieuwe mens nooit geboren.

Dat zien we heel duidelijk bij Jacob in Genesis 32. We zien daar een man sterven en opstaan. Jacob, de “bedrieger”, zo heet hij toch? Maar als hij opstaat is hij een heel ander mens geworden, daarom geeft God hem een nieuwe naam: Israël, strijder Gods. De oude naam past niet meer bij hem in zijn nieuwe leven. Die geschiedenis van Jacob kan ons heel wat leren! Wij zouden dat ook wel willen, maar het lukt ons niet. Nou ging dat bij Jacob ook niet zo maar. Het is een hele lange weg van vallen en opstaan! En dat komt, omdat wij zo hardleers zijn. Op school kwam je wel eens goed weg, als je afkeek bij je buurman of buurvrouw. Je kreeg dan een hoger cijfer. Maar in het werkelijke leven is dat anders. Daar moet je op eigen benen staan en je eigen peultjes doppen. Daar wordt ook veel afgekeken. Mensen apen elkaar graag na. In het geloof is dat niet anders: napraterij, allemaal vrome woorden, maar als ’t er op aan komt, blijkt het niet echt je bezit te zijn, je gelooft er niet echt in en leeft er niet echt uit. In het geloof is er vaak geen vastigheid, zeker vertrouwen. Mensen zijn hardleers. En daarom duurt het vaak zo lang, voordat een mens tot bezinning komt en rust in God vindt, zoals Jacob dat uiteindelijk overkwam. Het moet voor God ook moeilijk zijn, om zulke hardleerse mensen tot de orde te roepen. Jacob was ook zo’n mens. “Hielelichter” heet hij, niet zo’n beste naam. De Bijbel verklaart het nog wel door te vertellen, dat, toen hij als tweeling geboren werd met zijn broer Esau, dat hij toen de hiel van zijn broer vasthield. Maar later blijkt, dat het hielelichten ook met zijn karakter te maken had. Als je iemand bij de hiel beetpakt, doe je dat met de bedoeling om hem te laten struikelen. Beentjeslichten noemen we dat. Het komt in de voetballerij nogal eens voor. En het wordt daar dan ook fiks bestraft! Nou, Jacob had daar ook best aanleg voor. Van onze aanleg hebben we soms veel last. Dat zal bij Jacob niet anders geweest zijn. Nou is het heel bijzonder, dat God ons nou juist op die zwakke punten, waar we zelf ook zo’n moeite mee hebben, aanpakt. Je zou kunnen zeggen, dat God van onze zwakheden een dankbaar gebruik maakt om ons her – op te voeden.

Jacob bedriegt zijn broer. En dat is nog tot daar aan toe. Esau is een beer van een kerel, die best voor zich zelf kan opkomen. Maar later ziet hij er ook niet tegen op om zijn oude blinde vader te bedriegen. Hij deinst er niet voor terug om voor dit doel een hele komedie op te zetten. En ’t hangt niet van hem af, dat het allemaal als een tragedie eindigt. Ja, wie in de wereld wil slagen, moet wel eens wat sjoemelen met z’n geweten! Dat was vroeger zo, dat is nog zo. Die slimme Jacob toch! Hij had alles mooi voor elkaar. Tenminste: dat dacht hij! Maar dan komt de eerste slag: Esau is vreselijk boos, als hij merkt dat hij bedrogen is, en Jacob moet vluchten. Op zijn vlucht slaapt hij onder de blote hemel en daar heeft hij een wonderlijk visioen. God spreekt met hem, en Hij is nog aardig ook! Hij geeft hem de belofte hem niet te zullen verlaten. Als dat geen geweldige troost was voor een man die vlucht voor z’n leven! Maar zou hij daardoor ook iets geleerd hebben? Is hij klein en beschaamd geworden onder de genade van God, Die niet boos op hem is? Welnee. Aan de buiten kant lijkt het wel zo, want hij richt nog een altaar op. Maar van binnen… hoor maar hoe hij tot God spreekt: “Als U mij bewaart en brood en vooruitgang geeft, dan zal ik U dienen.” Alles draait weer om z’n eigen “ik”. Spreekt hier een mens, die tot bekering gekomen is? Nee toch! Hij is een hardleerse man, en dat zal zo blijven, jaren lang. Hij krijgt nog veel te verwerken, maar zal toch steeds weer proberen zich zelf te handhaven. God krijgt geen vat op hem. Naar buiten wordt zijn leven een groot succes. En dan moet ik denken aan de tekst waar ik vorige week over gepreekt heb: “Wat baat het de mens, als hij de hele wereld wint, maar schade lijdt aan zijn ziel?”. Het ging Jacob in alles voor de wind, maar toch… arme Jacob!

Het is nu zo’n twintig jaar later. In zo’n lange tijd kan een mens heel wat leren, zou je zeggen. Maar Jakob heeft nog niet veel bijgeleerd. Tenminste niet datgene, wat God hem graag bij zou willen brengen. Bij ome Laban is ’t hem voor de wind gegaan, althans materieel. Maar luisteren naar God is er niet echt bij. ’t Is een man, die nooit stil wordt voor Gods Aangezicht. Altijd maar aan ’t werk en plannetjes smeden voor zichzelf. En nu zijn we twintig jaar verder en Jakob krijgt heimwee naar huis, naar z’n vaderland. Alles wordt bijeen gepakt en Jakob gaat op reis. “Ik vertrek”. ’t Is hem wel een beetje bang te moede en daar heeft hij ook alle redenen voor. Hoe zou ’t met Esau zijn? Nog steeds op wraak belust? Voor alle zekerheid komen daarom alle kostbaarheden en zijn vrouwen en kinderen, achteraan in de stoet. Maar er is ook nog iets anders, dat hem verontrust: de confrontatie met het verleden. Het verleden, dat als een schaduw met je mee trekt. Heeft u dat ook wel? Je denkt terug aan vroeger, aan je idealen, aan je verwachtingen, je tekortkomingen, en dan schrik je. Het verleden staat voor je op en het beschuldigt je: wat heb je er van gemaakt, van je leven? Het verleden grijpt ook Jakob aan: één aaneenschakeling van schulden en tekortkomingen.

Nu komt hij bij de beek Jabbok. Iedereen is er over, hij alleen blijft achter. Hij zoekt de eenzaamheid. En in die eenzame nacht, waarin een mens vecht met zichzelf, vindt de worsteling met God plaats. Hier maakt Jakob die geestelijke ervaring door, die duizenden na hem gemaakt hebben. Het lijkt alsof God geen aandacht voor hem heeft, alsof Hij verder wil gaan. “Laat Mij gaan Jakob, want de dageraad is gekomen.” Maar de dageraad kon voor Jakob niet het licht brengen, waarnaar hij verlangde: een genadige God, rust en zekerheid in zijn leven. Het is dezelfde worsteling, die Maarten Luther later zou doormaken, toen hij zichzelf afmatte in het verkrijgen van een genadige God. Er kunnen ogenblikken in ons leven zijn, waarin God doet alsof Hij met ons niets te maken heeft. Denk aan Jezus en de storm op zee. De discipelen waren in doodsangst, maar Jezus sliep. Jakob had aan zichzelf altijd genoeg gehad, net als wij, altijd met onszelf bezig. Het is de handhaving van de oude mens in je. En dan komt God en zegt: doe het dan maar met die oude mens, red je zelf dan maar!~Je kunt het toch zo goed? Je bent toch zo’n slimmerd, Jakob? Doe het maar zonder Mij! Maar dan blijkt, hoe hopeloos je er voor staat en dat het niet gaat zonder Hem.

“Willen jullie ook maar niet liever weggaan?” vraagt Jezus aan Zijn discipelen, als iedereen Hem verlaat. Willen jullie ook maar niet liever gaan? Want nu wordt het gevaarlijk om bij Jezus te zijn! En dan komt de bezinning, als Petrus in één grote schreeuw antwoordt: “Heer, tot Wie anders zullen wij heengaan?”

Het is een echo van Jakobs schreeuw: “Ik laat U niet gaan, tenzij Gij mij zegent!” Eindelijk inzicht: dat het leven zonder God niet kan. Hem nooit meer loslaten, al zou je ook met Hem moeten lijden en sterven! In Zijn dood vinden wij het leven. Zo werd het Pasen voor Jakob en het Pinksterfeest ligt voor hem in het verschiet. Hij krijgt een nieuwe naam en wordt een nieuwe mens. En de geschiedenis van Jakob eindigt zo mooi: “En de zon rees hem op, als hij door Pniël gegaan was.” Pniël: aangezicht van God, Jezus. Hij zei toch: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien?” Een mens mag voor Gods aangezicht verschijnen! Wat een wonder is dat!

Nu is de worsteling ten einde en de duisternis voorbij. Na die donkere nacht komt echt de dageraad, als voorbode van de nieuwe dag, voor hernieuwde mensen, die leven mogen met en voor God.

Jakob, een man die hinkend zijn weg gaat, zoals Paulus met een doorn in het vlees verder moest en zoals u en ik ieder met eigen gebreken verder moeten, hinkende mensen zijn wij, maar aan God hebben we genoeg.

U toch ook?

Amen.

2 gedachten over “Hinkende mensen”

  1. Wie was nu eigenlijk de bedrieger, Esau toch, want die had zijn eerstgeboorterecht verkocht om een bord soep, maar nu Jakob de eerstgeboortezegen terecht ontvangt, wordt Esau boos, want hij wil wel de voordelen van het eerstgeboorterecht, maar niet de God van de eertgeboorterechtzegen.
    Jakob is ook niet gestraft door God, want ná zijn worsteling met de Man God’s(Christus), zegt God over Jakob:
    “Je hebt je vorstelijk gedragen tegenover mensen en God en dáárom ontving hij de naam Israél.
    Esau komt niet voor in het geslachtsregister van Jezus Christus, maar Jakob wel….

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *