Leven van de Bijstand (Pinksteren)

Jezus heeft aan de mensen beloofd, dat Hij na Zijn dood de Trooster zou zenden, zodat zij niet als wezen achter zouden blijven. Zij zouden niet alleen zijn, verweesd, zonder vader en moeder, zonder iemand die voor hen zou zorgen. Nee, zegt Jezus, als Ik er straks niet meer zal zijn, dan zal HIJ er zijn, de Trooster, Die jullie in alles zal bijstaan, de GROTE BIJSTAND.

Jezus heeft aan de mensen beloofd, dat Hij na Zijn dood de Trooster zou zenden, zodat zij niet als wezen achter zouden blijven. Zij zouden niet alleen zijn, verweesd, zonder vader en moeder, zonder iemand die voor hen zou zorgen. Nee, zegt Jezus, als Ik er straks niet meer zal zijn, dan zal HIJ er zijn, de Trooster, Die jullie in alles zal bijstaan, de GROTE BIJSTAND. En DIE zal jullie alles leren en jullie te binnen brengen al wat Ik jullie gezegd heb. Hij geeft dus bijstand wel op een iets andere manier dan wij gewend zijn. Hij zal jullie leren en in herinnering brengen alles wat Ik gezegd heb. Leven van deze Bijstand zal dan ook betekenen: leven van Jezus, van wat Hij gezegd en gedaan heeft.

Eind van deze week is het Pinksteren. We herdenken het grote gebeuren in Jeruzalem van rond 33 n.C., dus zo’n 1982 jaar geleden: de uitstorting van de Heilige Geest, van die BIJSTAND, Die Jezus ons beloofd heeft. Het is een gebeurtenis, die ver achter ons ligt, maar toch nog zo heel actueel, met volop betekenis voor ons mensen van vandaag, voor mensen die het allemaal niet meer zo weten en ook niet meer zo zien voor de toekomst. Mensen, die er maar op los leven, ieder voor zich, dikwijls hulpeloos en hopeloos, omdat zij zo alleen staan in de wereld. Mensen, die al die geweldige problemen van vandaag niet meer aankunnen. De Heilige Geest is uitgestort, wij hebben een BIJSTAND en mogen leven van die BIJSTAND. Dat is toch maar een heel gelukkige boodschap voor al die mensen, van toen in Jeruzalem en van vandaag over heel de wereld. We hoeven het allemaal niet alleen te doen, we hoeven niet te versagen en te verpieteren en te verslappen en bij de pakken neer te zitten. Nee, we mogen leven VAN, van de BIJSTAND, de Geest van recht en waarheid en kracht. Hij blijft bij jullie en Hij zal IN jullie zijn. Jezus zegt het zo heel zeker, er is geen twijfel aan mogelijk. Die Geest, die Trooster, die BIJSTAND komt wis en zeker, daar mogen jullie vast en zeker op rekenen.

Hij is dan gekomen met Pinksteren. En wij mogen er deze week weer getuigen van zijn. Sterker nog: wij mogen er de bezitters van zijn! Christen-zijn vandaag is niet meer een hopeloos uitkijken van och-mocht-het-toch-eens-staan-te-gebeuren. Nee, Christen-zijn is de Heilige Geest in je hebben, leven van de BIJSTAND. Hij is als een onzichtbare antenne, die ons leven op God gericht houdt. Als een geheimzinnige kracht is het in ons werkzaam: het tilt ons boven ons zelf uit en drijft ons voort tot contact met de levende Heer. Leven van de BIJSTAND betekent, dat onze ogen geopend worden voor God, Die in de mens werkt, Die de mens wil helpen in zijn noden, Die verlossing zendt voor zijn zonden, Die de mens tegemoet komt in al zijn zwakheden en hem leidt op Zijn wegen van recht en waarheid. Wanneer David zijn psalmen zong in nood en vervolging, wanneer Rembrandt speelde met het licht op zijn schilderstukken, wanneer Bach zijn hemelse muziek toonzette, dan was het daar telkens de Heilige Geest als de grote BIJSTAND, Die bezig was de mens te laten zien, dat er nog een andere wereld is buiten die van ons, een bestaan zoveel hoger en anders en heiliger en eerlijker dan ons eigen menselijk bestaan. Allemaal werk van de BIJSTAND, inspiratie noemen we dat, inblazing. Deze bemoeienis in de vorm van troost en hulp van de BIJSTAND gaat maar door, zij loopt als een rode draad door de geschiedenis van mens en wereld heen, als het telkens weer aanflikkerende licht van een neon-reclame: BIJSTAND… BIJSTAND… BIJSTAND… Het zijn momenten, waarin plotseling de goddelijke majesteit en ontferming over ons mensen zichtbaar wordt. Dat Jezus gekomen is als de grote bevrijder en verzoener van de mensheid, en dat Hij ons de hartslag van Zijn Vader heeft laten voelen, en dat er nu uitkomst is voor iedereen die maar geloven wil, en dat we niet meer bang hoeven zijn, nergens voor, zelfs niet voor de dood. Dat alles laat ons de BIJSTAND zien en merken. Hij leert ons alles en brengt ons te binnen, waarvoor Jezus gekomen is en wat God van ons wil.

Hoe doet die BIJSTAND dat? Hoe brengt Hij ons dat alles te binnen? Ik dacht in de eerste plaats door ons op de Bijbel te wijzen, door ons vooral Jezus te laten zien en horen en lief te hebben. Dat wil voor vandaag zeggen: door ons te wijzen op het Pinksterverhaal, hoe onbegrijpelijk ook, met die windvlaag en die vurige tongen en al die vreemde talen, die toch voor de gelovigen verstaanbaar zijn. Wat die BIJSTAND dan van ons wil met dat oude Pinksterverhaal? Dat onze ogen er voor open gaan, dat de situatie van toen ook nog ONZE situatie is. Dat er door de wereld altijd nog een geluid als van een geweldige windvlaag gaat… als we maar wilden luisteren. De stormwind van God is niet uit geloeid. Overal, waar mensen elkaar liefhebben en helpen en vergeven, daar waait die wind. Laat hem ook in je eigen leven toe, als een verfrissende bergwind, die de donkere wolken in je leven verdrijft en de lucht opklaart. Ieder mens heeft z’n donkere wolken, hinderpalen die niet overwonnen kunnen worden. Is het soms een vervelende karaktereigenschap, waar je last van hebt, Gods Geest kan wat jij zelf niet kunt. Is het je trots: de stormwind van BIJSTAND kan die breken. Zijn het je driften en hartstochten, je lastige humeur of onzekerheid, laat de Geest daar iets aan doen! Leven van de BIJSTAND, dat is iets geweldigs, maar je moet die BIJSTAND dan ook wel de kans geven!

Precies zo is het ook met die vuurtongen. Ze zijn er, ze zweven boven onze hoofden en willen ons ook enthousiast maken voor het werk van Jezus. O, ziet u ze niet? Ik ook niet, en toch weet ik dat ze er zijn en dat ze zich op een ieder van ons neerzetten om ons te bewegen en te laten voelen: ook jij hoort er bij, ook jij bent een kind van God, ook jij mag van Hem getuigen en leven van de BIJSTAND. Die vuurvlammen zijn er, maar ze moeten ons persoonlijk eigendom worden door veel bidden en met elkaar spreken over de wonderen van God. En zo is het ook met het derde Pinksterwonder, die vreemde talen: iedereen hoorde hen in hun eigen taal spreken. En zij begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Heilige Geest hen gaf uit te spreken. Dat is het taalwonder van Pinksteren. De taal van de hoorder en de taal van de Heilige Geest, die twee horen bij elkaar. Een goed verstaander heeft een half woord nodig, dat wil zeggen: het zit ‘m eigenlijk niet zo zeer in woorden als wel, in het hart. Het goede verstaan van de Pinksterboodschap is een kwestie van daar binnen! En dan zijn er geen grenzen meer, want ook Jezus’ liefde is grenzeloos. En de Heilige Geest is internationaal, voor deze BIJSTAND bestaan er geen barrières van taal, volk, werelddeel, politieke ideologie. Slechts op één ding komt het aan: wordt de boodschap van het Evangelie gehoord en verkondigd in de taal van de Heilige Geest, die ons naar Jezus leidt, naar de Heiland der wereld?
U mag leven van de BIJSTAND. Zet de deur wagenwijd open!

Overweging 2e week van de vastentijd jaar B.

Juist op momenten dat we het niet meer zien zitten krijgen we soms steun uit een onverwachte hoek. We krijgen een inzicht, er gebeurd iets wat ons weer uitzicht geeft, of er komt iemand op ons pad, die ons weer de weg naar boven wijst.

In de lezingen en het evangelie van vandaag staat centraal, dat God ons tegemoet komt, en steunt op onze meest moeilijke momenten, en onder de meest moeilijke omstandigheden.

Juist op momenten dat we het niet meer zien zitten krijgen we soms steun uit een onverwachte hoek. We krijgen een inzicht, er gebeurt iets wat ons weer uitzicht geeft, of er komt iemand op ons pad, die ons weer de weg naar boven wijst.

In de eerste lezing krijgen we te maken met het verhaal van Abraham, die door God gevraagd wordt zijn zoon Izaak te offeren. Onze eerste reactie zal zijn, wat is dat voor een onmenselijke God, die een vader vraagt zijn zoon te offeren. Toch was het in vroegere godsdiensten gebruikelijk, dat er kinderoffers werden gebracht om de Goden goed te stemmen. We zien dit niet alleen, in godsdiensten, die destijds in het midden oosten bestonden, maar ook bv. bij de Inca’s in Zuid-Amerika en bij Afrikaanse volken. Het verschil is, dat de God van Israël, dit offer voorkomt en tegenhoudt. De verteller wil laten zien, dat het offeren van kinderen uit den boze is, ook al was het gangbaar in die tijd. Geprezen wordt het geloofsvertrouwen van Abraham, omdat hij erop vertrouwt dat God, in de toekomst van zijn zoon zal voorzien.

Toch zijn dergelijke verhalen, voor onze moderne westerse maatschappij moeilijk te begrijpen. Maar toch gebeuren ook in de huidige maatschappij, nog de vreselijkste dingen, die voor ons onbegrijpelijk zijn. Kijk maar naar de onthoofdingen, verbrandingen en verkrachtingen in verschillende gebieden in het midden oosten en Afrika door extremistische islamitische groeperingen.

Dit gebeurd op basis van passages, die in de koran staan. Maar ze worden helemaal uit hun verband gehaald, of op een totaal verkeerde wijze geïnterpreteerd. Dergelijke passages staan ook in de Bijbel, en in naam van het christelijke geloof, zijn ook de vreselijkste dingen gebeurd in het verleden, denk aan de heksenverbrandingen, de inquisitie en de vele martelaren die gestorven zijn.

Het woord martelaar heeft echter nogal wisselende betekenissen, vooral in de huidige tijd. Iemand die zich opblaast, en vele slachtoffers maakt, wordt door bepaalde groeperingen ook als martelaar gezien. Het is voor ons heel raar, dat er in andere culturen en religies, heel anders naar dezelfde feiten wordt gekeken.

Ik heb recent op TV een aantal afleveringen gezien van “Onze man in Iran”. Hierin vertelt een westerse journalist, die verliefd geworden is op een Iranese vrouw, en al jaren in Iran woont, over zijn leven daar.
Hij vertelde zowel over de positieve als de negatieve gewoonten en vrijheden daar. De mensen zijn erg gastvrij en familiebanden zijn erg belangrijk. Ook is er tot op zekere hoogte, veel meer vrijheid dan we in het westen zouden denken. Mensen benaderen elkaar veel formeler en zijn lang niet zo direct als wij Hollanders gewend zijn. Veel moet tussen de regels doorgelezen worden. Er komen ook negatieve zaken aan de orde, zoals het verhaal van een vrouw, die met zoutzuur verminkt was, omdat ze een huwelijksaanzoek had afgewezen. Onbegrijpelijk voor ons, maar voor Iraniër is onze seksuele vrijheid en de westerse kledingsstijl onbegrijpelijk.

Wat me echter het meest bij is gebleven, is het verhaal van een vrouw wier vader op jonge leeftijd was gesneuveld in de Iran Irak oorlog. Hij was een held voor haar en in hun huis, was een grote plaquette aangebracht, waar hij nog dagelijks geëerd werd. Ze hoopte, dat zij ook zo mocht sterven, terwijl uit het verdere gesprek bleek dat ze hele moderne ideeën had, over meer rechten voor vrouwen, studeren en noodzakelijke maatschappelijke veranderingen.

In hetzelfde programma kwam een man aan het woord, wiens zoon pas gestorven was in Syrië. Hij zei geen verdriet te ervaren, alleen maar trots dat zijn zoon als martelaar gestorven was. Zoiets kunnen wij ons amper voorstellen. Toch is dit waarschijnlijk zijn manier om het verdriet te verwerken, en draagbaar te maken. Ieder mens heeft zijn of haar manier om verdriet en tegenslagen te verwerken. Vaak doen mannen het, weer op een heel andere manier dan vrouwen. Verdriet b.v. het verlies van een kind kan tot toenadering of verwijdering van partners leiden.

Een aantal jaren geleden beschreef een vrouw, het verdriet over het verliezen van haar zoon, en de verwijdering, die dat had gegeven tussen haar man en haar. Zij wilde praten over haar verdriet en hij kon dat niet. De vrouw zocht daarom contact met lotgenoten, om haar verdriet te kunnen delen en te rouwen. Uiteindelijk ging ze zelf ouders helpen, die hun kind verloren hadden en dat bracht de echtelieden ook weer tot elkaar. Hun beider leven was rijker geworden ondanks hun grote verlies.

Dat is iets dat Jezus ons in het evangelie ook duidelijk wil maken. Voor het verhaal van de gedaanteverandering en de verheerlijking, staat in het Marcusevangelie, het verhaal over het lijden dat Jezus zal moeten ondergaan. God laat aan Jezus zien, dat hij zijn beminde zoon is en roept Petrus, Jacobus en Johannes op naar Hem te luisteren.
Dit is de 2e keer in het Marcus evangelie, dat Jezus direct door zijn Vader toegesproken en bemoedigd wordt. Het gebeurde bij zijn doop, toen de Heilige Geest in de vorm van een duif op Hem nederdaalde, en dezelfde woorden sprak. Jezus stond toen aan het begin van zijn openbare leven en de uitvoering van zijn roeping. Vandaag klinkt Gods stem opnieuw, maar nu na de aankondiging van zijn lijden. God wil zijn Zoon bemoedigen en Hem een hart onder de riem steken, zodat Hij de kracht krijgt, om ook het laatste moeilijke deel van zijn weg te gaan. In tegenstelling tot bij zijn doop, waar deze mystieke ervaring alleen voor Jezus waarneembaar was, zijn nu 3 van zijn apostelen getuigen.

Jezus weet dat ook zij een heel zwaar leven zullen krijgen, enkel omdat ze zijn volgelingen zijn en Zijn heilswerk moeten voortzetten. Deze enorme topervaring moet ook hen bemoedigen, en hen later helpen om alle tegenwerking van de gevestigde orde te weerstaan. Dit wordt nog versterkt door de aanwezigheid van Moses en Elia. Beide zijn belangrijke profeten uit de Joodse geschiedenis. Ze hebben alle twee te maken gehad, met grote radeloosheid en diepe wanhoop in hun persoonlijke leven. Maar ze hebben beide ook doorgezet, hun crisissen overwonnen en hun door God gegeven taak volbracht.

Zo hebben ook wij allemaal een opdracht en zullen er pieken en dalen in ons leven voorkomen. Mooie momenten of de herinneringen daaraan, kunnen ons de kracht geven om door te gaan. Zware en donkere omstandigheden kunnen ons ook weer dichter tot God brengen. In deze tijd is het soms moeilijk om vast te houden aan ons geloof. In de wereld gebeurt een hoop ellende, die door veel mensen toegeschreven wordt aan godsdiensten. Kerken gaan dicht, er treedt vergrijzing op, en vele denken God niet meer nodig te hebben.

Toch is het belangrijk dat we God blijven ontmoeten, in de natuur, in het gebed, of in de omgang met anderen, zoals in deze gemeenschap. God werkt door mensen, via zijn schepping en in de stilte van ons hart. We mogen ook best onze twijfels hebben, want zonder twijfel is groei van ons geloof niet mogelijk.
Groei, is iets negatiefs, een donkere tijd, of een moeilijke situatie omzetten in iets positiefs, zoals het eerder genoemde echtpaar, dat hun zoon verloor. Of zoals het verhaal, dat een gehandicapte vrouw mij vertelde tijdens een bedevaart in Lourdes. Ze moest heel het jaar sparen om mee te kunnen gaan, maar ze zei dat ze daar de kracht en inspiratie kreeg om er weer tegenaan te kunnen. God geeft ons kracht, om uitzichtloze situaties om te buigen in nieuwe kansen. Als er een deur gesloten wordt, gaat er ergens weer een venster open. Laten we in deze vastentijd hier af en toe eens bij stilstaan.

Amen.

Peter Carpay

Hebben wij de kerk nog nodig?

Hebben wij de kerk nog nodig? Ogen, handen, voeten, wij kunnen toch niet zonder elkaar, en met elkaar zonder de Heer. Je bent er niet alleen met je ouders, je kinderen, goede buren en collega’s. Het leven zelf leert je, dat je ondanks al die lieve helpende begrijpende mensen toch voor de beslissingen in je leven en de verantwoordelijkheid voor je leven alleen staat, helemaal alleen voor die Ander, die jou het leven gegeven heeft: de Here God.

Het is begrijpelijk, dat de mensen van deze tijd zich deze vraag stellen. Zij zijn immers in vele opzichten in staat hun eigen peultjes te doppen. Daar hebben zij niemand anders voor nodig! En zeker niet de kerk! De welvaart en voortschrijdende techniek geeft de mens van de twintigste eeuw een grote onafhankelijkheid en mondigheid. Tegenover veel heilige huisjes van vroeger zijn we daardoor vrijer komen te staan. We maken ons er niet meer zo druk over. Het geldt voor de kerk, maar ook voor de politiek, de regels van fatsoen en relaties. Daar wandelen we allemaal wat vrijer doorheen. We laten in vele opzichten de banden van vroeger los, zonder losbandig te worden. Voor veel mensen betekent deze vernieuwde vrijheid en onafhankelijkheid een probleem. het is ook een probleem om tussen het vrij zijn en de bandeloosheid de juiste middenweg te vinden.

Zo is het ook met onze vraag naar de kerk, of zij nog wel nodig is. In vroegere jaren zou zo’n vraag niet bij de mensen zijn opgekomen. Het sprak toen vanzelf, dat je de kerk nodig had, al was het alleen maar om het contact met je medeburgers, of de geldelijke steun van de diaconie.

De kerk gaf je ook het gevoel ergens bij te horen. De kerk was immers ingeweven in het hele maatschappelijke patroon. Staat, volkskerk en maatschappij waren niet gescheiden te denken, zij hoorden bij elkaar en hadden elkaar nodig. Tegenwoordig is dat heel anders. De meeste mensen gaan op zondag niet meer naar de kerk, en ze durven er nog eerlijk en open voor uit te komen ook! Hoe vaak hoor je het niet, dat de kerk de mensen niets meer zegt.

”Wat heb ik er aan? Het doet me niets, ik heb wel wat anders en beters te doen op mijn vrije dag!” Mensen hebben het gevoel, dat de kerk een vastgeroest instituut geworden is, dat ter wille van een kleine en steeds kleiner wordende groep standvastig in stand wordt gehouden. Het is een instelling uit de verleden tijd, iets, dat in de huidige wereld niet meer past.

Ach, die mensen hebben nog niet eens zo erg ongelijk. De tijden zijn ook sterk veranderd. De individuele vrijheid van de moderne mens is ongekend groot en zijn ontwikkeling idem dito. Dan is het toch niet meer interessant om naar de kerk te gaan en daar je mond te moeten houden, behalve wanneer er gezongen wordt, vaak ook nog liederen uit de oude draaidoos, met een tekst en een melodie die nauwelijks iets met het ritme en de behoeften van het huidige leven te maken hebben. De tijden zijn veranderd en het leven van de mensen is veranderd. En de kerk heeft zich bij deze verandering amper aangesloten. De kerk is min of meer hetzelfde gebleven als zij eeuwen lang geweest is. Ja, en dan krijg je botsingen en een sterk gevoel elkaar niet meer nodig te hebben. Natuurlijk, mensen zijn in wezen ook niet veranderd, maar wel is hun leven veranderd, omdat de maatschappelijke verhoudingen anders zijn komen te liggen en de behoeften en belangstelling van de mens daardoor ook anders zijn gericht. En als de kerk geen wegen vindt om daarbij aan te sluiten, krijg je onherroepelijk kortsluitingen.

Toch wil ik een lans breken voor de kerk, niet om haar coûte que coûte te verdedigen, maar om haar recht te doen. In de eerste plaats moeten we zien, dat de kerk een bijzonder lichaam is, waar maar niet alles mee kan gebeuren wat mensen graag zouden willen. De kerk kan ook niet klakkeloos veranderen op de manier van ”Zo de wind waait, waait mijn rokje”. De kerk is immers wel VOOR de mensen, maar niet VAN de mensen! De kerk is van God, een vrucht van Zijn Heilige Geest en omdat Hij de Stichter is van de kerk en haar zijn opdrachten geeft, en haar ook elke keer weer levensvatbaar maakt, zal de kerk zich in de kern van de zaak ook nooit kunnen veranderen. Tenzij natuurlijk God Zelf de kerk opheft en haar overbodig maakt!

Dat wil overigens niet zeggen, dat de kerk naar buiten altijd hetzelfde moet zijn. Nee, de kerk zal juist moeten proberen naar buiten allerlei manieren te vinden om de mensen te bereiken en aansluiting te vinden bij de huidige wereld. Het is toch haar opdracht de mensen te vertellen van God en daarmee gelukkig te maken. En dat zal zij nu eens zus dan weer zo moeten doen. Vroeger – en nog wel vaak – met een orgel in een kerkgebouw, nu misschien met bandje op de markt. Vroeger met een dominee in een zwarte toga en de Bijbel onder zijn arm; nu misschien met een Evangelist in een spijkerbroek en geruit overhemd. Dat kan allemaal en dat moet zelfs allemaal, wil de Blijde Boodschap in deze tijd nog gehoor kunnen vinden. Het komt op de boodschap aan, niet op de manier, waarop je die brengt! De kerk heeft de opdracht en volmacht van God gekregen om die boodschap door te geven en daaraan een verstaanbare vorm te geven. Dat is HET principe van het kerk-zijn. Het is goed om dat eerst even duidelijk te stellen. Want de mensen stellen zich er van alles bij voor, wanneer zij het over de kerk hebben. Kerkgebouw, kerkdienst, kerkmensen, kerkbestuur, kerkorganisatie enz. het heet allemaal ”kerk”.
En dan spreken we nog niet eens van de tientallen verschillende kerken en kerkgemeenschappen, kerkjes, genootschappen, sekten enz. Dat is allemaal heel verwarrend!

Het beste is om van de Bijbel uit te gaan en te kijken hoe daar het begrip kerk is ontstaan. In het Oude Testament wordt gesproken over de ”kahal”, de volksvergadering, dat is eigenlijk het oerbegin van de kerk. Het volk Israël was immers Gods volk, en als er belangrijke besluiten genomen moesten worden, dan kwam het volk bijeen en sprak als het ware in de volksvergadering met God. Zo gebeurde dat bv. bij Mozes in de tent der samenkomst, tijdens de moeilijkheden rondom de twee tafels der geboden gedurende de tocht door de woestijn.

In het Nieuwe Testament komt precies hetzelfde woord voor in het Griekse ekklesia, wat ook betekent ”vergadering, bijeengeroepenen, samenkomst, gemeente” : de door God als Zijn volk bijeengeroepenen.

Vanuit dit begrip van samen-zijn spreken de Protestanten ook liever van Gemeente dan van Kerk. Het woord ”Kerk” is veel later ontstaan, toen de Christenen in het Romeinse Rijk bij elkaar kwamen in liefdemaaltijden, diensten enz., die zij ”kuriake” noemden, wat betekent ”van de Heer”.

Ook de zondag is ”kuriake” = ”van de Heer”, en later is dit woord overgegaan op de gebouwen, waar zij samenkwamen en op de hele organisatie van de Christenen. Toen de Christenen niet meer vervolgd werden in het Romeinse Rijk, integendeel de Christelijke godsdienst zelfs staatsgodsdienst werd, is de kerk een machtig orgaan geworden. Zij heeft daardoor ook veel kenmerken van de wereldlijke macht gekregen: rijkdom, macht, politieke invloed, pracht en praal. De Rooms- Katholieke kerk bouwde machtige muren om zich heen om haar positie te kunnen handhaven tegen allerlei invloeden van buiten. Het Vaticaan is nog een aparte staat binnen Italië met eigen geld en eigen postzegels. E toen kwam de Reformatie. De Hervormers keerden terug tot de Bijbelse motieven en zo ook tot het oorspronkelijke kerkbegrip en de Gemeenteorganisatie van het vroege Christendom. De Kerk is de gemeenschap van de mensen, die door het geloof in Jezus Christus Gods kinderen zijn. De Heer Zelf is het Hoofd van deze gemeenschap, zoals we het in de 1 Korinthe-brief lezen. Lichaam en Hoofd en lidmaten, die allemaal bij elkaar horen en elkaar niet kunnen missen. ”Want wij kunnen de kerk niet bewaren, onze voorouders konden dat ook niet, en onze kinderen na ons zullen dat ook niet kunnen”.

Gods Zoon heeft het gedaan! – Hij doet het nog en Hij zal het doen. Hij Die zegt: ”k ben met u tot aan het einde van de wereld”, ”want Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in eeuwigheid”(vgl Hebreeën 13:8). En Hij heet ook ”Die was, Die is, en Die zijn zal”(Openbaring 1:4 en Exodus 3:14).

Ja, zo heet deze Mens, zo heet geen ander mens, en zo zal niemand heten. Want u en ik waren duizend jaar geleden niets en toch is de kerk zonder ons bewaard gebleven. Niemand heeft het gedaan dan Hij Die heet ‘Gisteren en heden Dezelfde’. (…) Wat wij nu over de kerk zeggen, dat hebben onze voorouders ook al moeten zeggen, zoals de Psalmen en de Schrift getuigen. En onze kinderen na ons zullen het ook meemaken dat zij met ons én met de hele kerk zullen zingen: ”Was de HEERE niet met ons geweest – laat Israël nu zeggen – was de Heere niet met ons geweest, toen de mensen tegen ons opkwamen, dan hadden zij ons levend verslonden” enzovoort. (vgl. Psalm 124:1 vv). (aldus Maarten Luther).

De reformatoren gaven de Kerk een hoofdletter en dat zullen wij nu ook maar gaan doen! Deze Kerk geeft de Heer ook de middelen om te bestaan: Gods Woord en de sacramenten van Doop en Avondmaal. Rondom deze drie middelen wordt de Kerk zichtbaar, anders zouden we hem niet kunnen zien, want je kunt nu eenmaal niet aan iemand zien of hij gelooft of niet. Zo is de Heer altijd in de Kerk op Z’n post. Hij maakt de Kerk tot een gebeuren, een activiteit, een beweging. Het zijn niet de mensen in de Kerk, maar het is de Heer Zelf als Hoofd van de Kerk, die via de Kerk aan de mensen Zijn boodschap doorgeeft.

Als je de Kerk zo bekijkt, dan komt onze vraag, of we de Kerk nog nodig hebben, in een heel ander licht te staan. Dan heet het niet meer, of we de Kerk nog nodig hebben, maar of we de Heer, of we God nog nodig hebben. Hij is toch de Helper, Die troost, als we in de put zitten, niet soms? Hij is de God, Die met ons de verantwoordelijkheid voor ons geluk met Zich meedraagt. Hij is de Zaligmaker, Die vrede geeft, waar ruzie is, en wat is er een ruzie in deze wereld! Hij is een Heiland, die leven geeft, waar leven verloren dreigt te geraken.

Of wij deze God nog nodig hebben? ”Indien de voet zou zeggen: omdat ik niet de hand ben, behoor ik niet tot het lichaam, behoort hij daarom niet tot het lichaam? En indien het oor zou zeggen: omdat ik niet het oog ben, behoor ik niet tot het lichaam, behoort hij daarom niet tot het lichaam? En het oog kan niet zegen tot de hand: ik heb u niet nodig, of ook het hoofd tot de voeten: ik heb u niet nodig.”

Hebben wij de kerk nog nodig? Ogen, handen, voeten, wij kunnen toch niet zonder elkaar, en met elkaar zonder de Heer. Je bent er niet alleen met je ouders, je kinderen, goede buren en collega’s. Het leven zelf leert je, dat je ondanks al die lieve helpende begrijpende mensen toch voor de beslissingen in je leven en de verantwoordelijkheid voor je leven alleen staat, helemaal alleen voor die Ander, die jou het leven gegeven heeft: de Here God. En als je dat een keer ervaren hebt, en je ziet in de Kerk de gemeenschap van ogen en handen, van leden die elkaar nodig hebben, dan antwoordt je niet meer botweg op onze vraag: NEE. Maar dan probeer je JA te zeggen. Ja, ik hoor er bij, ik heb God nodig, ik heb ook de Kerk nodig, want de Kerk is Gods gemeenschap, en die kan ik niet missen in mijn leven. En dan probeer je om van die Kerk iets te maken, de dingen te veranderen, die je in de Kerk niet aanstaan. Je probeert de Kerk leefbaar te maken, voor de mensen in deze tijd.

Ja, zegt u misschien, maar je kun het toch ook zonder de Kerk geloven. Natuurlijk, God openbaart Zich aan de mensen langs velerlei wegen. De Geest waait waarheen Hij wil. Toch moeten we oppassen met het geloof, dat meent de Kerk niet nodig te hebben. Je hoort het zo vaak ook van jonge mensen: ”Ik geloof wel hoor, maar naar de Kerk ga ik niet”. De vraag voor mij is dan altijd: wat en waarin geloof je dan? In iets, dat je leven bestuurt? In een hogere macht? In de God van de Bijbel? In Jezus Christus de Heer? Maar hoe kun je dan op je ééntje geloven? Zonder ook de gemeenschap met andere gelovigen te beleven, zonder ook je geloof te voeden met de heilsmiddelen van de Kerk? Heb je dat dan niet nodig: het Woord, de sacramenten, en vooral genadeverkondiging en zegen? Ik heb iemand eens horen zeggen: ik kan alles in de Kerk missen, maar de zegen van God moet ik mee naar huis nemen!

Geloven op je ééntje is een heel eenzaam en wankel geloof, een geloof met veel twijfels ook. Dat wil God niet van ons. Hij wil, dat wij ons geloof beleven en versterken onder elkaar en met elkaars hulp. Daarvoor is de Kerk er.

Hierbij wil ik het laten. Denk er eens over na en heb het er over, als je bij elkaar zit op de koffie of zo. Schaam je niet voor het Evangelie, want het Evangelie is een kracht van God voor iedereen die gelooft.

Einde Nederland zingt

De uitzending was doorspekt met schitterende liederen en mooie muzikale begeleiding. Heel aansprekend was het laatste lied, begeleid door een mondfluitiist. We zullen dit programma, dat meen ik in 1981 begon, missen.

Nederland zingtDat was wel even schrikken, toen ik vanmorgen hoorde, dat het de laatste uitzending van “Nederland Zingt Op Zondag” was.Toen ik vorige week onderstaand stukje schreef, kon ik dat nog niet bevroeden! Ik vind het heel jammer, en velen met mij! Van de laatste uitzending hadden ze wel iets bijzonders en moois gemaakt.De drie presentatoren, Arie v.d.veer, Wigle Tamboer en Arjan Lock, kwamen aangereden op hun kenmerkende oranje fietsen naar één van de prachtige kerken, waaraan Nederland zo rijk is. Daar werden ze geïntervieuwd door Petra, één van de Eo-medewerksters. Natuurlijk werd er gevraagd naar bijzondere momenten in hun uitzendingen en herinneringen, die hen zouden bijblijven. Als slot kregen ze alle drie het woord om in een soort meditatie hun gevoelens weer te geven. Ds.v.d.Veer gebruikte het beeld van het “halve glas”. Zijn glas was half vol, omdat je weet wat je gehad hebt en niet weet wat er nog komt. Ook, omdat in de teleurstellingen van het leven God ver weg was en nu (nu het beter gaat) gelukkig weer dichterbij is gekomen. Wij hebben allemaal zo’n half glas! De honderden uitzendingen hebben dat wel duidelijk gemaakt. Het ging er niet om God bij de mensen te brengen, maar de mensen dichter bij God! De presentatoren spraken niet zo zeer over God, maar de mensen kwamen er mee vanuit hun belevenissen. En daarom was het zo’n zinvol pogramma, niet alleen voor gelovigen, maar zeker ook voor mensen, die gewoonlijk niet zo veel met het geloof te maken hadden.
De uitzending was doorspekt met schitterende liederen en mooie muzikale begeleiding. Heel aansprekend was het laatste lied, begeleid door een mondfluitiist. We zullen dit programma, dat meen ik in 1981 begon, missen. Ook de mooie natuuropnames en schitterende shots in de vele kerkjuwelen van ons land.Dank aan de presentatoren en de cameramensen en allen, die dit klassieke programma mogelijk hebben gemaakt!

Nederland zingt

Een van de mooiste TV-programma’s vind ik het EO-programma “Nederland zingt op zondag”. Het wordt opgenomen op een mooie locatie in ons land.

Nederland zingtEen van de mooiste TV-programma’s vind ik het EO-programma “Nederland zingt op zondag”. Het wordt opgenomen op een mooie locatie in ons land. Het kwam deze zomer uit diverse boerenbedrijven. Zo kwam het van een zorgboerderij uit het Twentse land, waar gehandicapte mensen een mooie dagbesteding vonden. En uit een groot akkerlandbedrijf, waar je een rijdende machine het onkruid zag wieden. En op de laatste zondag zag je prachtige kersen hangen in en boomgaard, die de boer drie jaar geleden had aangeplant, in het Schouwse van Zeeland. Opmerkelijk was, dat al die boerderijen er iets naast hadden, om aan de kost te komen. Ik noemde al de zorgboerderij, een andere boerderij had er een Christelijke camping naast, en ik noemde ook al de kersen om aan de toeristen te verkopen. Een van de boeren had vijf zonen, die flink hielpen om al het werk te doen, want als er iets duidelijk werd, is dat er heel veel werk is op zo’n boerenbedrijf. Tussen de liederen door sprak ds.Arie v.d. Veer en zijn kompanen met de mensen en gasten op het bedrijf. Na een korte meditatie en een door de boer(in) opgegeven lied vertrok de dominee weer op zijn markante rode fiets.
Wat het programma zo mooi maakt zijn de beelden van de natuur. Je ziet de koeien op de wei, en in de (mega)stal, grazend en slurpend van het voer. Dan denk je bij je zelf: wat is ons land toch mooi! Trouwens, over mooi gesproken, heb je de eerste uitzending van Ral a Way in ons eigen land ook al gezien?

Een ezel en de vrede

De ezel kom je nogal eens tegen in de Bijbel. Zij zijn vaak tekenend voor de vrede van God, die eens de hele aarde zal omvatten. Ook wij hopen er dan bij te zijn, of niet soms?

De ezel kom je nogal eens tegen in de Bijbel. Zij zijn vaak tekenend voor de vrede van God, die eens de hele aarde zal omvatten. Ook wij hopen er dan bij te zijn, of niet soms? De ezel: het lastdier van mensen en koningen, van de grote Koning, die het Vrederijk binnenrijdt.

“Dan ruist op alle bergen vrede, heil, op der heuv’len top. Hij zal geweldenaars vertreden, maar armen richt Hij op” (Psalm 72). Heel de natuur is handwijzer voor de vrede! Dat de bergen vrede dragen (Ps.72), niet maar bij wijze van spreken, maar heel werkelijk, zo werkelijk als de zon schijnt over ons land. We denken ook aan die bergen in Syrië en Israël (Palestina), de bergen in Afrikaanse landen, overal waar geen vrede is.

“Zie, uw Koning komt tot u, Hij is rechtvaardig en zegevierend, nederig, en rijdende op een ezel” (Zacharia 9, 9). Dat zo ook heel werkelijk de heuvels, waar nu oorlogstuig het stof van de aarde omwoelt, tot vredige rust zullen komen: dat de heuvels gerechtigheid dragen! Dat mensen op ezels rijden in plaats van in tanks. En dat het leed, door al dat oorlogstuig aangebracht, zal zijn goedgemaakt: dat de armen en misdeelden en door oorlogsgeweld getroffenen tot hun recht gekomen zullen zijn. De Bijbel is altijd heel concreet bij onze vredesgedachten en vredespogingen. Wij ontkomen er niet aan, wij moeten ons er druk over maken, steeds weer opnieuw. De Golanheuvels en het Judese bergland, Palestijnen en Joden, Syrië en Afghanistan en overal, waar onvrede is in de wereld, Semieten en Anti-Semieten, Islamieten en Christenen en Joden, maar ook u en ik, zullen wij en zij meer vrede gaan dragen? Ik weet het niet, natuurlijk hoop ik het wel en ik bid er voor. Wat zou het fijn zijn, wanneer er bij ons in de huiskamers en in de slaapkamers en op het werk vrede was. Wat heerlijk zou het zijn, wanneer in deze weken de vredesonderhandelingen in Israël en Syrië en de Oekraïne en waar ook ter wereld eens heel werkelijk die vrededragende bergen en heilig recht dragende heuvels tot resultaat zouden hebben. Laten we daarom bidden. Laten we ook bidden om persoonlijke vrede, in onze ziel, in ons huisgezin, in ons werk.

Ondertussen denk ik aan de ezel, die zo maar met Jezus op de rug Jeruzalem binnenreed. Een dier voor nederige koningen, ja, voor DE KONING op weg naar Golgotha … GOLGOTHA: die alle bergen en heuvels in zich bergt, waar werkelijk vrede is gebracht aan een wereld, verloren in schuld … Vandaar ruist op alle bergen vrede, HEIL op der heuv’len top.

Sterfelijkheid doet onvergankelijkheid aan

Door mijn handicap kan ik niet meer naar de kerk gaan, heel jammer. Maar ik put inspiratie en geestelijke verdieping uit al het moois, dat Nederland-2 mij biedt. Graag doe ik onderstaand hiervan verslag.
Het begon gisteren tegen negenen met “Het hoge woord voor de zondag”, dat dit keer kwam van schrijver Jan Siebelink.

Door mijn handicap kan ik niet meer naar de kerk gaan, heel jammer. Maar ik put inspiratie en geestelijke verdieping uit al het moois, dat Nederland-2 mij biedt. Graag doe ik onderstaand hiervan verslag.
Het begon gisteren tegen negenen met “Het hoge woord voor de zondag”, dat dit keer kwam van schrijver Jan Siebelink. Hij werd getroffen door een woord van Paulus uit 1 Korintiërs 15, 53:

“Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke onsterfelijkheid aandoen”.

Deze tekst is hem bij gebleven uit zijn jeugd, het was een vaste uitspraak van zijn vader. Hiermee werd diens geloof bevestigd in een tijd, waarin alles heel moeilijk was. Het was bittere armoede in een dagelijkse strijd met de elementen op die kleine kwekerij, waar Jan Siebelink met zijn broers is opgegroeid. Hij heeft daar in 2004 verslag van gedaan in zijn meesterlijke boek “Knielen op een bed violen”, dat in 2005 terecht de AKO litteratuurprijs heeft ontvangen. De schrijver vertelde, hoe hij nog dagelijks het gezicht van zijn vader voor zich ziet en herinnerd wordt aan die Bijbeltekst. Naarmate hij ouder wordt voelt hij zich meer en meer verweesd en krijgt die tekst grotere betekenis.

Hierna heb ik gekeken naar “Nederland zingt op zondag”. Het gesprek was met Arno, die in zijn jonge jaren aan drugs verslaafd was geraakt. Toen hij het helemaal niet meer zag zitten en zelfs er aan dacht zich om te brengen, kreeg hij een ernstig auto-ongeluk. Vrienden van hem namen hem mee naar de kerk en het doen van een “alfacursus”. Daardoor kwam hij van lieverlede tot zich zelf. Belangrijk in dit proces was ook Jezus’ gelijkenis van de verloren zoon.

Toen kwam het geloofsgesprek van Leo Fijen. Dit keer met Michiel Peters, studentenpastor aan de Universiteit van Tilburg. Deze nog jonge man had al een rijk leven achter de rug: van goede Rooms-Katholieke huize, Russisch gestudeerd in Leiden, Theologie in Rome, voor de missie uitgezonden naar Siberië, en tenslotte in Tilburg terecht gekomen. Centraal in het gesprek stond de uitspraak “Het leven is de moeite waard!” Het, gaat altijd om te zoeken naar de zin van het leven. Marcus 10: 15 ” Ik verzeker jullie, wie het koninkrijk van God niet aanneemt als een kind, komt er beslist niet in… vader, kinderen of landerijen heeft achtergelaten omwille van Mij en omwille van de goede boodschap”, 30: “of hij krijgt nu in deze tijd een honderdvoud aan huizen, broers, zusters, moeders”.

Je moet je hart laten spreken. Iedereen heeft een hart, dat belangrijker is dan de 5 boxen, waarvan men tegenwoordige denkt dat men die nodig heeft om gelukkig te worden. Ik bedoel: geld, carrière, een huis, een vrouw, een auto. De aansluitende Eucharistieviering kwam uit de St.Martinus-kerk te Oedenrode, uit de Oda-parochie. In de dienst ging voor pastoor Vincent Blom, geassisteerd door een pater uit India. Het hoofdthema van de dienst was natuurlijk na carnaval de 40-dagen tijd (vasten) om te beginnen met de verzoeking in de woestijn (Mattheüs 4). Jezus werd hier voor een keuze gesteld door Satan. Opmerkelijk is dat hij in de drie keuzemogelijkheden steeds weer koos voor God. Dat moesten wij ook doen, zei de pastoor, in ons huidige leven, waarin wij vaak voor keuzes gesteld worden. Meer denken aan elkaar, vooral aan de minder bedeelde en zwakkere, maar aan barmhartigheid dan aan geld verdienen. Paus Franciscus geeft hiervoor het goede voorbeeld! Heel mooi vond ik het antwoord van de Gemeente na iedere voorbede: “Heer, onze God, wij bidden U, verhoor ons!” Wij konden het meezingen, want bij ons in de Protestantse Dorpskerk van Barendrecht zingen we het precies zo!

Toen was de ZVK aan de beurt, met een dienst uit Kiev in de Oekraïne. De dienst was doorspekt met beelden van het Maidanplein, waar de laatste drie maanden zoveel verschrikkelijke dingen zijn gebeurd. We zagen foto’s van de mensen, die zijn omgekomen en filmbeelden van de oproerpolitie en de branden in tenten en gebouwen.
De dominee preekte uit Marcus 4, 35-41:

35  Aan het eind van die dag, toen het avond was geworden, zei hij tegen hen: “Laten we het meer oversteken.”
36  Ze stuurden de menigte weg en namen hem mee in de boot waarin hij al zat, en voeren samen met de andere boten het meer op.
37  Er stak een hevige storm op en de golven beukten tegen de boot, zodat die vol water kwam te staan.
38  Maar hij lag achter in de boot op een kussen te slapen. Ze maakten hem wakker en zeiden: “Meester, kan het u niet schelen dat we vergaan?”
39  Toen hij wakker geworden was, sprak hij de wind bestraffend toe en zei tegen het meer: “Zwijg! Wees stil!” De wind ging liggen en het meer kwam helemaal tot rust.
40  Hij zei tegen hen: “Waarom hebben jullie zo weinig moed? Geloven jullie nog steeds niet?”
41  Ze werden bevangen door grote schrik en zeiden tegen elkaar: “Wie is hij toch, dat zelfs de wind en het meer hem gehoorzamen?”

Dat Jezus sliep betekent, dat Hij alles onder controle heeft. De mensen erkenden dat ook door te zeggen: ” Wie is Hij toch, dat zelfs de wind en het meer Hem gehoorzamen?” Dat moet ook ons troost geven! Wij leven in een angstige tijd. Elk uur kan er iets verschrikkelijks gebeuren, kijk maar naar de Krim! Zelf weet ik ook niet, waar en wanneer ik zal omkomen. Aldus de dominee. De dienst werd besloten met een volkslied, met steeds weer het mooie refrein “Eer aan Jezus, klinkt het lied langs de oever van de Dnepr!”.

Nieuwjaarsgedicht

Mijn vriendin Martie Genger stuurde mij een mooi gedicht:
De gelovige in mij.
“Ik heb de vaste grond gevonden…”
waarvan het psalmvers zegt.
Het troost zo onomwonden
“ja heus het komt terecht”.

Mijn vriendin Martie Genger stuurde mij een mooi gedicht:

De gelovige in mij.

 

“Ik heb de vaste grond gevonden…”
waarvan het psalmvers zegt.
Het troost zo onomwonden
“ja heus het komt terecht”.

Waarom dan al die moeite
al dat verdriet en pijn?
Waarom dan niet direct
ná mijn geboorte
bij U al in de Hemel zijn?
 
Waarom die lange omweg
door puinhoop, langs ravijn?
t’Verraad van valse vrienden,
hun schoonheid van de schijn?
 
“Heer neem mijn beide handen…”
dat is toch flauwekul?
Waarom toch al die moeite
en levenslang de sul
van wetten en geboden
en dansen op de hete plaat
want anders straf en het gevang
wat heeft dit al voor baat?
 
Ik hoor U God
in ’t zachte ruisen van muziek
die melodie van stilte,
die huivering
mijn huid geraakt.
 
Neem toch mijn beide handen
en zet mij maar op vaste grond
laat mij daar niet verzanden
U bent en was ten alle stond.
 
Wat kan mij dus gebeuren?
Wat maak ik mij nog druk?
Over wat en wie zal ik nog treuren?
Voor u kan ik niet stuk.
 
Al was ik wel of niet geboren
wat maakt het uit
je bent er tóch! en nooit verloren
en boven haat en boosheid uitverkoren
en van werelds kruis verlost.
 
Martie Genger

Omzien naar elkaar

Als er iemand is, die naar ons omziet, dan is dat toch God wel! Gelukkig maar! Leest u de hele psalm en u zult dat ontdekken. Ook daar is een mens, die zich door anderen in de steek gelaten voelt. In wat voor omstandigheden, dat weten we niet. Maar God heeft hem of haar er doorheen geholpen. Zijn nimmer aflatende troost was de dragende factor.

Onlangs ontving ik op mijn mail een verzoek om op het volgende te reageren:

“Op mijn zoektocht naar een goede manier van rouwen kwam ik uw site tegen. Vandaar dat ik u nu mail. Vanaf 2009 hebben we ieder jaar een familielid verloren. Mijn schoonzus is afgelopen september overleden. Ik dacht dat ik altijd op goede wijze gerouwd heb, maar na het laatste overlijden blijkt dat niet het geval .Ik ben Christen en aangesloten bij een kerkgemeenschap. Waar ik vooral  tegen aan loop, is dat er aandacht is tijdens het ziekbed en daarna tot en met de begrafenis. Daarna wordt het oorverdovend stil.  Er is heel veel aandacht voor jongeren in de kerk. Leuk, flitsend en snel. Toch ben ik ervan overtuigd, dat er hier iets mist. Jongeren leren niet om met verdriet en moeite om te gaan. Het wordt letterlijk op een gegeven moment dood gezwegen. De eerste week na het overlijden wordt er nog wel gevraagd hoe het gaat met de betreffende jongere. Maar in een groep zullen ze zich niet makkelijk uitspreken. Ik ben op zoek naar handvatten om dit structureel onder de aandacht te brengen Was het niet zo, dat de eerste Christenen bekend stonden om hun zorg voor de overledenen en de nabestaanden? Ik denk dat het goed is dat er hier meer collectief met rouw wordt omgegaan. Hoop van harte dat u mij enkele handvatten kan geven.”

Ik  heb hierop het volgende geschreven:

“Mijn excuses, dat het zo lang geduurd heeft, voordat ik u nu ga antwoorden. Dat komt ook, omdat ik er zelf een beetje moeite mee heb. Het probleem, waar u tegen aan loopt, is mij overbekend. Van verschillende zijden heb ik dit al in de loop van mijn pastorale werkzaamheid gehoord. Na het overlijden gaat men weer gauw over tot de orde van de dag. Bij de dood moet je niet te lang stil staan! U zou vinden, dat het juist wel moet. Dat het voor de getroffenen troost kan bieden. Zeker, wanneer je bedenkt, dat het verdriet na langere tijd juist toeneemt. In de Kerk wordt een keer per jaar, op “dodenzondag”, een herdenking van alle gestorvenen gehouden. Dan worden kaarsen aangestoken voor iedere overledene. Een mooie traditie, zeker. Maar tussentijds, wordt er dan naar de rouwenden omgezien? Ik denk met u: veel te weinig. Hoe kun je dit veranderen? In deze tijd, waarin alles draait om materiële zaken en gezondheid? Dat vraagt om een mentaliteits-omslag. En zeker bij jongeren is dit moeilijk te bereiken! Die hebben hele andere dingen aan hun hoofd. Ook wel begrijpelijk. Maar de ouderen moesten toch beter weten? Ze zijn er ook wel, die dit in zich hebben, gelukkig maar. Zo heb ik een lieve vrouw, die het allemaal bij houdt. Ieder, die troost en aandacht nodig heeft, weet zij te bereiken, elke week opnieuw. Het is een gave, van God gegeven, als je dat in je hebt. Heel veel mensen kunnen dit niet, ze worden er te moe van, het kost te veel tijd en dat (denken ze) hebben ze niet. Voor elkaar bidden is heel mooi, maar het is niet genoeg. Bidden moet ook handen en voeten krijgen in daadwerkelijk met elkaar meeleven. Af en toe een telefoontje, een bezoekje, even vragen hoe het er mee gaat. Is dat nou te veel? Ouderen, die alleen zijn overgebleven, voelen zich ook echt alleen gelaten door de kinderen. De overheid probeert hier verandering in aan te brengen, een goede zaak (ook al is het uit bezuinigingsoverweging ingegeven). Ik hoop, dat het bij de jongeren zal landen! De Kerken zullen hier het voortouw moeten nemen, dat is zeker. Een mooie nieuwe taak voor de Kerken, maar zoals u zegt eigenlijk al heel oud! We moeten weer leren elkaar recht in het hart te kijken en heel veel voor elkaar over te hebben, tijd en geld en heel veel aandacht. Ieder moet daarmee zelf beginnen, gij in uw klein hoekje en ik in het mijn. Zullen we dat dan maar doen? Ik wens u daarbij Gods onmisbare zegen toe. Met hartelijke groet, Ph.Kroes.”

Ik wil er hier op de site nog een verwijzing naar een Bijbeltekst aan toevoegen:

Psalm 94, 19: Toen ik door zorgen werd overstelpt, was uw troost de vreugde van mijn ziel.

Als er iemand is, die naar ons omziet, dan is dat toch God wel! Gelukkig maar! Leest u de hele psalm en u zult dat ontdekken. Ook daar is een mens, die zich door anderen in de steek gelaten voelt. In wat voor omstandigheden, dat weten we niet. Maar God heeft hem of haar er doorheen geholpen. Zijn nimmer aflatende troost was de dragende factor.

Ik hoop, dat u er ook iets aan heeft, aan die troost van God en aan bovenstaande briefwisseling. Mocht u er iets aan toe willen voegen, graag. U kunt hiervoor gebruik maken van uw reactie hieronder.

Naar de kerk op TV

Dat heb ik zondag gedaan, zelfs twee keer achter elkaar! Eerst was ik in de Eucharistieviering met de bisschop van Rotterdam, mgr. H. van den Hende, als voorganger. Daarna kwam er een dienst in het kader van de “Zendtijd der Kerken”, uit Assen, van de Chr. Gereformeerde Kerk, geleid door ds. S. Otten. Beide diensten spraken mij op de een of andere manier aan.

Dat heb ik zondag gedaan, zelfs twee keer achter elkaar! Eerst was ik in de Eucharistieviering met de bisschop van Rotterdam, mgr. H. van den Hende, als voorganger. Daarna kwam er een dienst in het kader van de “Zendtijd der Kerken”, uit Assen, van de Chr. Gereformeerde Kerk, geleid door ds. S. Otten. Beide diensten spraken mij op de een of andere manier aan. Bij de Rooms-Katholieken voel ik me thuis vanwege de mooie koorzang en oude gebeden. In het orthodoxe Protestantisme leef ik op met de vertrouwde liederen en natuurlijk een degelijke preek.

Mijn vrouw kwam net thuis uit onze PKN-Dorpskerk in Barendrecht.

Wij gingen aan de koffie en genoten ondertussen van de prachtige dienst! Ik zeg: “prachtig”, want zo voelde dat aan bij mij. Waarom prachtig? Omdat alles meewerkte van de dienst een feest te maken. In de eerste plaats natuurlijk het onderwerp: thuis komen. Dan de muziek: naast het orgel een keyboard en trompet (beide gespeeld door jonge mensen!). En niet te vergeten de liederen: oud en vertrouwd, maar ook nieuw en Evangelisch. Tenslotte de videobeelden van Assen en het mooie geheimzinnige Drenthe. We liepen over eeuwenoude karrensporen, over de heide, waar in het verleden menigeen de weg kwijt was geraakt! Er had nog een beamer en een gospelgroep bij gekund, maar dat dan voor de volgende keer! In het middelpunt van het geheel stond de predikant zelf met zijn persoonlijke en vriendelijke  uitstraling.

Het sprak me ook aan, dat de dominee aan het begin van de dienst een woord wijdde aan de synagogale achtergrond van het kerkgebouw. Hier ging vroeger de Joodse gemeenschap ter kerke. Het moet je toch een extra geestelijke impuls geven, als je in zo’n gebouw de Heer mag dienen! Ook de keuze van de liederen sprak me erg aan. In mijn ambtelijke bestaan (ik ben nu 53 jaar predikant) heb ik veel “Allemandiensten” georganiseerd, met koren en solozangers en natuurlijk schitterende praise-liederen, maar ook liederen uit de oude doos. We hadden in Haarlem soms Marco Bakker en Louis van Dijk! Onze vaste organist was Teke Bijlsma. Ja, dat waren me nog eens tijden. Daar kan ik nu nog van wegdromen!

Wat jammer toch, dat beide diensten niet vol gevuld waren! Waar blijven de Christenen van vandaag toch, als er zo iets moois te beleven valt. Zelf kan ik niet meer naar de kerk gaan vanwege mijn gezondheidsproblemen. Hopelijk komt daar nog eens een keer verandering in. Want wat is er mooier dan “thuis” te komen? Ds.Stoffer heeft daarover op indringende wijze gesproken. Ik kan het alleen maar beamen!

The Tree of Life

The Tree of Life is een film, waar heel veel over verteld kan worden. Met handvatten naar de huidige problematieken van geloof, milieu, autisme, huwelijksproblematiek en relatieproblemen, opvoeding, kinderen die elkaar pesten, machtsuitoefening en nog zo veel meer.

Van mijn vriendin Martie Genger uit Curacao kreeg ik het verzoek om eens naar de film “Tree of Life” te kijken. Deze film had haar zeer ontroerd. Leest u zelf maar :

“Heb je de film “Tree of Life” gezien van de regisseur Terrence Malick? Daar heeft hij vijf jaar over gedaan. Toen Iris en ik die hadden gezien waren wij dagen in de ban en Iris vooral lichamelijk van slag af. 
Ook mijn hart ‘liep nog dagenlang  met open mond’. Dat komt vooral omdat zij en ik nogal ontvankelijk zijn voor zeer bepaalde dingen. Dingen die met onnoemelijk en onbenoembaar te maken hebben.
Er zijn zeer veel mensen die de film in de kliko willen gooien, (misschien te dicht bij hun ID?) maar die vertaal ik dan als ‘zij die niet beter weten en destijds ook Jezus en ook nu nog steeds Jezus kruisigen’.
De film speelt zich af in de jaren ’50. Je zou die film 2x moeten zien met een zekere tussenruimte. Ik ervoer de film als ‘de zichtbaarheid/materie vertalen middels het onzichtbare, en vooral OOK vice versa’.

Ik heb haar het volgende geantwoord. Misschien dat het u ook inspireert om eens te gaan kijken!

Ik ben er echt voor gaan zitten. Want ik dacht, als die jullie zo ontroerd heeft, dan wil ik er ook geen beeld van missen! Twee keer heb ik de eerste helft gezien. De eerste keer, omdat de film niet ophield, voor wij naar bed wilden gaan. De tweede keer, omdat ik niet meer wist, hoe ik doorspoelen moest. Heel de ellende heb ik dus twee keer meegemaakt. Vreselijk! En dat alles onder Bijbels perspectief, onvoorstelbaar. Er werd duidelijk telkens verondersteld, dat God er de hand in had. Dat er een jongen het zwembad in gaat, vrolijk en blijk, om daar dood te moeten gaan. Dat een vader zijn jongens hard aanpakt en voor het geringste straft (te hard met de deur geslagen, 50 keer die deur zachtjes dicht moeten doen!). Dat een moeder (lijdend) toekijkt en niet durft in te grijpen, totdat ook haar het te machtig werd en zij met de vaatdoek in zijn gezicht sloeg. Dat de oudste zoon later in zijn hypermoderne kantoor (wat een bouwwerk!) terugblikt en droomt over de tijd van zijn jeugd. Dat de Schepper God tussendoor Zijn geweld laat zien in schitterende natuuropnamen! Wat een concept! Ik moet zeggen, dat hier mijn inbeeldingsvermogen te kort schiet.

De eerste reactie van Tilly (die maar een klein stukje van de film gezien heeft) was: dat is nou echt iets van (en voor?) psychisch gestoorde mensen! Ergens heeft zij daarmee wel gelijk. Want het is een verwrongen schepping, die ons tentoongesteld wordt. In het groot en in het klein. Zoals de ouders met de kinderen omgaan, ja beide ouders. Zoals de kinderen onderling en met vrienden met elkaar omgaan. Zoals het natuurgeweld exalteert. Heb ik ooit aan mijn lieve dochters en kleinkinderen gevraagd: geef mij een kus, en: houden jullie van mij? Ik hoefde dat toch niet, want ik kreeg een kus en ik wist dat zij van mij hielden (en houden).

Het ontroerende van de film is, dat er een totale ommekeer plaatsvindt. De vader, berooid van zijn macht in een goede baan, komt tot inkeer. Hij slaat zijn arm om de jongens heen en verzucht: ik schaam mij er voor, dat ik jullie zo hard behandeld heb jullie zijn toch het liefste , dat ik bezit. Zij vertrekken, uit armoede, uit hun mooie villa. Waarheen? Dat wordt niet verteld. Ik hoop, dat zij samen een nieuw leven zijn begonnen. In ieder geval laten de laatste beelden, van het hemelse paradijs, zien, dat alles weer goed gekomen is. De ouders lopen tezamen, gaan elkaar niet meer uit de weg, de kinderen zijn er weer, alle drie! De oudste zoon, als volwassene, begroet zijn  verloren broertje door de armen beschermend om hem heen te slaan. Er ging door hem heen: had ik dat toen ook maar gedaan!

Ja, het is een film, waar heel veel over verteld kan worden. Met handvatten naar de huidige problematieken van geloof, milieu, autisme, huwelijksproblematiek en relatieproblemen, opvoeding, kinderen die elkaar pesten, machtsuitoefening op bedrijven (zoals op het kantoor van de oudste zoon) en nog zo veel meer. Ik vind dat de hoofdrolspelers dat alles goed hebben neergezet. Van Brad Pitt kun je dat verwachten, maar van zulke jonge jongens? Geweldig! De film heeft mij opnieuw doen beseffen, hoe dankbaar ik mag zijn, dat mijn leven er toch anders heeft uitgezien, en er nog uitziet op mijn levensavond.

Ten hemel schreiend

Een gedicht van mijn vriendin Martie Genger uit Curaçao. Zij is een groot kunstenares en ook dichteres. Zoals velen vandaag worstelt zij met haar geloof. In dit gedicht wordt dat ook duidelijk.

Een gedicht van mijn vriendin Martie Genger uit Curaçao. Zij is een groot kunstenares en ook dichteres. Zoals velen vandaag worstelt zij met haar geloof. In onderstaand gedicht wordt dit ook duidelijk. Na het overlijden van haar man, enkele jaren geleden, las zij op mijn website de artikelen over rouwverwerking. Zo kwamen wij met elkaar in contact en proberen we elkaar geestelijk bij te staan en moed in te “schrijven”.

Vorig jaar publiceerde zij haar boek “Kind ook gij“.

Como Cerrar, How to deal (1981) door Martie Genger.

Collage met zink, wol, katoen en metaal. 177 x 177 cm.

Bron: http://www.curacao-art.com

Fotograaf: Hugo de Klerk

ten hemel schreiend

zo vaak heb ik gebeden

en ben door zoveel heen gegaan

maar heb voor niets gestreden

heb het voor niets gedaan

het al voor niets gedaan?

ik het gevaar nooit heb gemeden

al kwamen bommen naar beneden

en alles was aan het vergaan

bleef ik nochtans bestaan

doch het was voor niets geleden

was het voor niets gedaan?

heb ik mijn God niet goed beleden

was Hij niet met mij begaan?

en al dat leed dan in ‘t verleden

door zo velen aangedaan?

natuurlijk bent U nooit tevreden

al heeft U bij mijn wieg gestaan

wil nog niet zeggen, tot op heden

of ik mijn best deed in Uw naam

deed ik wel mijn best in Uw naam?

Martie Genger is geboren in Amsterdam en emigreerde in 1969 naar Curaçao en vertrok in 1983 naar Costa Rica, waarna zij met haar man en dochter in 1994 weer terugkeerden naar Curaçao. In beide landen heeft zij 10 solo en 33 groepsexposities in de Beeldende Kunst gehouden. Daarin heeft zij diverse eerste prijzen gewonnen. Ook schreef Martie honderden dikke brieven aan familie en vrienden in haar geboorteland, zowel brieven als essays. Zij is tevens bekend om haar ingezonden stukken in de lokale krant en een wekelijkse bijdrage in de bijlage daarvan.

Er bestaat nog een ander artikel op deze website geschreven door Martie Genger, zie ‘Door het bos de boom niet meer zien.

Reactie van de dichteres:

Bedankt dat je die moeite hebt genomen mijn gedicht te plaatsen op jullie site. Eenmaal een zieleherder, altijd een zieleherder toch? Bij jou klopt niemand aan in het luchtledige. Dat doet mij goed na zolang te zijn weggeweest uit het Algemeen Beschaafde. Misschien door de contradictie tussen Nederland (van toen) en het zuidelijk halfrond ik in die 44 jaar strijdlustiger ben dan wanneer ik… en hier komt nog een gedichtje…(geïnspireerd op de Gelijkenis van de twee zoons die alle drie een erfenis te besteden hadden).

was ik destijds niet weggegaan

maar blijvend in mijn straatje,

het stoepje schrobbend

de ramen kuisend

en helder op mijn baadje

zo zal ik op een dag

aan het einde van mijn dagen

steeds wonend in dat straatje

de oogst van een heel leven lang

aflezen aan mijn ramen kuis

en aan mijn helder baadje

Martie Genger

Terugblik op pasen

Wij hebben pas geleden Paasfeest gevierd. Hebben we ons ook afgevraagd waar dit feest vandaan kwam? Wie heeft ons het verhaal van Pasen het eerst verteld? Natuurlijk Lukas! Luistert u maar, hoe hij zijn Evangelieboek begint:

Lucas 1, 1-4

Wij hebben pas geleden Paasfeest gevierd. Hebben we ons ook afgevraagd waar dit feest vandaan kwam? Wie heeft ons het verhaal van Pasen het eerst verteld? Natuurlijk Lukas! Luistert u maar, hoe hij zijn Evangelieboek begint: “Aangezien velen getracht hebben een verhaal op te stellen over de zaken, die onder ons hun beslag hebben gekregen, gelijk ons hebben overgeleverd degenen, die van het begin aan ooggetuigen en dienaren van het woord geweest zijn, ben ook ik tot het besluit gekomen, na alles van meet aan nauwkeurig te hebben nagegaan, dit in geregelde orde voor u te boek te stellen, hoogedele Teofilus, opdat gij de betrouwbaarheid zoudt erkennen der zaken, waarvan gij onderricht zijt.” (Lucas 1, 1-4)

U ziet het, Lukas begint anders dan Johannes. Die vallen meer met de deur in huis, maar Lukas klopt beleefd en dient zich aan met een deftige inleiding van vier zinnen lang. Dat aankloppen is niet alleen beeldspraak. Er is echt een huis geweest, waar op een goede dag de bel ging. “Is meneer Teofilus thuis? Ik heb een pakje voor hem. Het is een kleine boekrol, die mijn meester, dokter Lukas, mij voor hem meegegeven heeft. Het is zijn uitdrukkelijke wens, dat deze rol aan heer Teofilus persoonlijk wordt overhandigd.” En zo is het gekomen, dat het Evangelie van Lukas is bewaard en tenslotte in de Bijbel is opgenomen.

Wie was die Teofilus eigenlijk? Wat voor soort man is hij, die we even later voorovergebogen over de rol van Lukas zien zitten als eerste van al die miljoenen die dit Evangelie gelezen hebben en nog lezen? Hij is een ontwikkeld man uit het grote Grieks-Romeinse keizerrijk, een man met een hoge positie, anders zou Lukas hem niet aangesproken hebben met “hoogedele Teofilus”.  Een topambtenaar, wonend in de keizerlijke residentie Caesarea, waar de Romeinse legioenen gelegerd waren en de schepen heen en weer voeren naar Rome. Er waren daar heel wat mensen, die al van Jezus gehoord hadden, want Philippus had daar gepreekt met zijn vier dochters, allemaal profetessen, en natuurlijk ook Lukas, in het gezelschap van de gevangen genomen Paulus. Velen wilden eens iets meer van Jezus weten, ook heidense Romeinen, zoals Teofilus. Die Teofilus is ook bij ons, springlevend, een modern mens, weetgierig, gehoord, maar had er zo zijn eigen gedachten over. Precies zoals wij vaak. “Allemaal mooi, die verhalen, maar wat heb ik daar aan?” Zijn we zo niet allemaal op zoek naar de “betrouwbaarheid van de leer waarin we onderwezen zijn”?  Op school, op catechisatie, in de kerk, door de praktijk van het leven zelf?

Aan die onzekerheid van ons wil Lukas wat gaan doen. Hij gaat bij ons zitten en vertelt maar, een uur, twee uur, drie uren lang. Hij vertelt over Jezus, hoe het geweest is, wat Hij gezegd en gedaan heeft. Vertellen, als maar weer vertellen over wat de ooggetuigen hebben gezien en gehoord, wat ze met Jezus hebben meegemaakt. Dat is de weg naar de zekerheid, ook voor u en mij, zo simpel: alleen maar luisteren, naar wat er gebeurd is, naar wat God gedaan heeft, vroeger in Israël, en later in Bethlehem, Galilea, op Golgotha, met Pasen. Ons geloof berust niet in de eerste plaats op leerstukken, maar op de daden van God die onder ons geschied zijn, of zoals Lukas het zegt: “die onder ons hun beslag hebben gekregen”.

We zullen altijd opnieuw weer moeten beginnen met luisteren, luisteren naar wat deze Lukas ons te vertellen heeft. Wie is die Lukas dan wel, dat hij zo met gezag kan spreken? Hij is een mens als wij, een medemens uit de heidense Romeinse wereld, tot geloof gekomen door de activiteit van Paulus. Hij is ook een secure onderzoeker, een arts die gewend is de dingen grondig te bekijken voordat hij zijn diagnose stelt. Lukas is een bestudeerd man, een geleerde, niet tevreden met wat “men” vertelt of met wat bij geruchte de ronde doet.  Nee, hij moet het zelf onderzocht hebben. Daarom gaat hij naar de bron om alles “nauwkeurig na te gaan” zoals hij aan Teofilus schrijft. En het komt daarom zo mooi uit, dat hij twee jaar lang bij die bron mag vertoeven, in Caesarea, in het gezelschap van Paulus, die daar gevangen zat. Wat een voorzienigheid van God! Uit de ellende van zijn dienstknecht Paulus wordt nu door toedoen van die andere dienstknecht Lukas iets moois geboren: het levensverhaal van Jezus!

Velen in Caesarea konden zich Jezus nog persoonlijk herinneren, wellicht was daar ook de oude moeder Maria bij, uit wier mond Lukas allerlei bijzonderheden optekent. We kennen allemaal het uitgebreide Kerstverhaal uit Lukas 2. Maar ook het Paasverhaal van Lukas kent vele bijzonderheden. Wat zal Lukas niet gelukkig zijn geweest, toen hij al die verhalen hoorde. Nu wist hij heel zeker, dat Jezus de Heiland was! En Teofilus? Met hem ging het evenzo! En al die anderen, die het Evangelie daarna gelezen hebben? Ze werden allemaal bevestigd in hun geloof, dat Jezus de Heer is, de Heiland der wereld. De mensen in Rwanda en Nicaragua en waar ook ter wereld, in de AZL’s en waar u ook maar woont. Allemaal luisteraars van Lukas: zij lezen zijn boek dat tot leidraad wordt van hun levensboek. Ook bij ons wordt weer een bladzijde toegevoegd aan ieders levensboek, weer mogen we horen en vieren wat Lukas ons heeft nagelaten. Laat het een mooie bladzijde worden, een onvergetelijke, waar we lang op kunnen teren. Dan hebben we echt dit jaar weer Paasfeest gevierd!

Amen.

Goede reis

Jezus vraagt ons aan het begin van het nieuwe jaar: ‘Ga je MET MIJ mee? KOM OP, sámen gaan we verder, de toekomst tegemoet…’

Een goede reis. Dat hebben de mensen Jozef en Maria vast toegewenst. Toen ze onderweg gingen. Van Nazareth naar Bethlehem, zo’n 160 kilometer. Goede reis Jozef, goede reis Maria.

Bij een reis kun je ook denken aan het leven, aan de levensreis die elk mens maakt. En onderweg gebeurt van alles. Er passeren mooie dingen, verdrietige dingen en soms ook wonderlijke dingen. Zoals Maria meemaakte:

Ik was thuis aan het werken,
het was als elke dag.
Maar toen: De deur ging open
en weet je wie ik zag?

Een engel uit de hemel
die binnen kwam bij mij.
Hij sprak: ik breng een boodschap,
die maakt jouw hart heel blij.

Jij zult een kindje krijgen,
o, uitverkoren vrouw.
Heer Jezus zal Hij heten.
Ja, dat gebeurt met jou.

En hoe dat zal geschieden?
Ik ben nog pas verloofd?
’t Is door de Geest des Heren!
En dat heb ik geloofd.

In Bethlehem was voor Jozef en Maria geen plaats. Behalve in de stal. Waar je onderweg al niet verzeild kunt raken. En Maria is inmiddels hoogzwanger.

Daar is Hij dan geboren.
Heer Jezus, o zo klein.
Ook ik mag het nu horen:
Mijn Redder wil Hij zijn.

Jezus, Zoon van God, komt op aarde. Hij gaat onderweg. Een levensreis maken. Van start tot finish. De hele tocht, met alles wat dan onderweg kan gebeuren. Jezus, onze reisgenoot, om ter plekke ook de Redder te zijn.

De Redder van de armen.

Onderweg zag hij namelijk hoe sommigen achterop raakten, door handicap of leefwijze. Ze zijn de kleinsten, en werden daarom maar al te vaak vergeten. Maar Jezus zoekt hen op. Dat begon al in de kerstnacht, in die stal. De mensen, die gewend waren de meeste aandachte te ontvangen, die het ook redelijk met zichtzelf hadden getroffen, namen het Jezus vaak kwalijk dat Hij hen voorbij ging. Maar dan zei Jezus: Ik ben gekomen om de verlorenen te zoeken en te redden. Die gezond zijn hebben Mij niet nodig, maar die ziek zijn.

De start van Jezus was bij de armsten. En onderweg bleef Hij solidair met hen. Gaf Jezus dan niet om de rijken en sterken? O zeker wel, maar Hij zei dan wel dat ze zich moesten bekeren en worden als een kind. En dat bleek vaak te moeilijk, en daar begon het verzet.

Zo ging Jezus zijn reis.

En aan de finish stond een kruis. Toen werd de Heiland onder de misdadigers gerekend. Iemand zei later: Daar is Jezus voor ons arm geworden opdat wij door zijn armoede rijk zouden worden.

Nog wil Jezus onze reisgenoot zijn. Ook in het nieuwe jaar! Een GOEDE REIS betekent onderweg zijn liefde en trouw kennen. Voor ons en onze kinderen en kleinkinderen, en wie weet: achterkleinkinderen! En wat daarbij ook moeilijk en verdrietig is, IETS is heel goed geworden. Door Jezus Christus, die onze reisgenoot is geworden, die voor ons goed deed, waar wij falen. En aan ’t eind van zijn reis gaf Hij zijn leven tot verzoening van onze schuld.

Jezus vraagt ons aan het begin van het nieuwe jaar: ‘Ga je MET MIJ mee? KOM OP, sámen gaan we verder, de toekomst tegemoet…’

Dan wordt het beslist een GOEDE REIS, onze gang door het nieuwe jaar. Onderweg komen we Pasen nog tegen en Hemelvaart en Pinksteren en dan is het weer opnieuw Kerstfeest, en is ’t jaar weer om. Als hij maar met ons meegaat, zal er weer van alle goeds te beleven zijn, in het jaar dat wacht, op onze levensreis. Zijn hulp is ons genoeg, voor een levensreis op aarde en nog veel verder. Tot in het Vaderhuis!

Wat er ook mag gebeuren
op heel die reis van mij.
Ook ik mag het nu weten:
Mijn Heiland is er bij!

En tot mijn kind zegt Jezus:
Jij komt er nu achteraan.
Maar ook jij bent gevonden
om eens voorop te gaan.

 

Leonardo

“Wat is dat eigenlijk, God”, vroeg zijn zoon. Leo Jacobs, de linkse actievoerder van weleer in Amsterdam, kwam eigenlijk woorden tekort en kon niet meer opbrengen dan: “Licht, God is voor mij Licht”. Leo en ik hebben elkaar nooit mogen ontmoeten, toch is er contact. Hoe is dat mogelijk? Omdat onze innerlijke zielen afgestemd zijn op God, zo stel ik me dat voor, en ik denk dat het met mijn vriend Leo hetzelfde geval is. Het is ook daarom, dat ik drie van zijn columns, waarin hij schrijft over zijn hartoperatie, overneem op mijn website.

Leo JacobsLeonardo. Zo noemt hij zich: Leonardo ofs (Orde van Franciscaanse Seculieren (O.F.S.), voorheen bekend als de Franciscaanse Lekenorde F.L.O., mijn vriend Leo Jacobs.

Leo Feijen schreef over hem naar aanleiding van zijn “geloofsgesprek” op zondag 6 mei 2012:

Zonder geloof
Leo Jacobs hield zichzelf jarenlang voor ongelovige, was actief in de linkse politiek en leefde zonder enig geloof in God. Dat was het beeld dat iedereen van hem had, dat was het imago dat hij ook graag koesterde.

Tot die gedenkwaardige dag in maart 1997, op een wintersportvakantie in Frankrijk. Daar werd hem in een flits duidelijk dat God wel bestaat. Hij mocht een onbeschrijflijke mystieke gelukservaring meemaken en was er behoorlijk van ondersteboven. Hij hield het aanvankelijk voor zichzelf. Het duurde een paar maanden voordat hij het opbiechtte aan zijn gezin.

Licht voor mij
‘Ik geloof in God’, zei hij tegen zijn gezin. En toen begon het kruisverhoor. ‘Wat is dat eigenlijk, God’, vroeg zijn zoon. Leo Jacobs, de linkse actievoerder van weleer in Amsterdam, kwam eigenlijk woorden tekort en kon niet meer opbrengen dan: ‘Licht, God is voor mij Licht’. Geen woorden, maar wel een diep weten. Dat was genoeg om zich verder op dat licht te richten. En zo kon het gebeuren dat Leo Jacobs op 65-jarige leeftijd gedoopt en gevormd werd. Bloednerveus was hij op de bewuste dag, nu al ruim tien jaar geleden. En tegen zijn gewoonte in droeg hij een formeel pak. Op de plaats van de stropdas hing een prachtig kruis.

Dat zei genoeg over de betekenis van dit plechtige moment: Leo Jacobs  koos voor Christus, voor de katholieke kerk en voor een ander leven. In het teken van het licht, in het teken van gebed. Van linkse actievoerder tot katholiek, van atheïst tot christen, van rebelse Amsterdammer tot gelovige parochiaan. Dat verhaal vertelt hij in het geloofsgesprek.”

Leo Jacobs: van provo tot gelovige Rooms Katholiek, heel bijzonder.

Hij woont in Amsterdam en in Frankrijk:. Zo komt hij aan de naam van zijn column in het Centraal Weekblad (Christelijk Weekblad): God in Frankrijk. Door het lezen van zijn interessante verhalen ben ik met mijn broeder in contact gekomen.

Wij hebben elkaar nooit mogen ontmoeten, toch is er contact. Hoe is dat mogelijk? Omdat onze innerlijke zielen afgestemd zijn op God, zo stel ik me dat voor, en ik denk dat het met Leo hetzelfde geval is. Het is ook daarom, dat ik drie van zijn columns, waarin hij schrijft over zijn hartoperatie, overneem op mijn website. Vele van mijn lezers zullen het Christelijk Weekblad niet lezen en er toch baat bij hebben kennis te nemen van Leo’s bevindingen.

HARTKLEP

“Was het toeval of een signaal van Hem?” Dat vroeg ik mij af toen ik na een sprintje van nog geen 10 meter om de metro lijn 51 te halen plotseling een gillende pijn op mijn borst kreeg.

Vanaf halte A.J. Ernststraat tot voorbij station Over-Amstel zat ik krimpend van de pijn te snakken naar adem. Om mij heen mede- passagiers, die zich wellicht afvroegen wanneer de reanimatie kon beginnen. Pas toen de halte Centraal Station naderde, was ik dermate hersteld, dat ik redelijk opgewekt de Sint Nicolaaskerk kon binnen stappen alwaar de Avond van de Martelaren plaatsvond. Niet de martelaren uit vervlogen tijden, maar christenen die in onze tijd hun geloof met de marteldood bekopen, maar dit terzijde. Ik wilde niet te laat komen want ik verwachtte een zeer volle kerk, en dat bleek juist. Bisschop Punt ging voor en begint altijd stipt op tijd. Goede redenen om even te sprinten.

De volgende dag toch maar het cardiologie centrum gebeld, waar ik al enige tijd onder controle ben voor nogal vage klachten. Tot nu toe was er nooit iets om zorgen over te maken en dus evenmin enige noodzaak tot een ingreep, afgezien van een licht pilletje tegen een verkeerd cholesterol. Nu, na een echo en een fietsproef bleek inmiddels een hartklep dermate verkalkt dat de cardioloog een open hartoperatie onvermijdelijk achtte. Ook reizen, zelfs per vliegtuig, werd ten stelligste ontraden. Reuze ongelegen, maar zo iets komt ALTIJD ongelegen. Zo moest ik zaken regelen met de verzekering vanwege een inbraak, maaien, dat soort dingen.

Materieel loopt er nu veel in het honderd en op die operatie verheug ik mij natuurlijk ook niet in het minst. Intussen ben ik geen urgent geval en is het dus lang wachten op een oproep door mijn buren, het VU- medisch centrum. Aanvankelijk baalde ik als een stekker, maar langzamerhand begin ik aan dat tergend lange wachten ook positieve aspecten te ontdekken. En nu doel ik niet op kleine maar bijzonder leuke bijkomstigheden, zoals de viering van Sacramentsdag in mijn parochiekerk, de Vredeskerk in de Amsterdamse Pijp. Tijdens die eucharistieviering gingen elf schattige kindertjes voor het eerst ter communie, merendeels in ouderwets witte jurkjes met bloemenkroontjes.

Dat had ik nooit eerder meegemaakt. Mijn eigen eerste communie beleefde ik toen ik al 63 jaar was, en die was anders. Maar ook dit terzijde. De goed gevulde kerk was versierd met ballonnetjes en na afloop vond een kleine processie plaats rondom kerk en aanpalende bebouwing*. Dolle pret hadden ook krijgertje spelende broertjes en zusjes van de prille communicantjes. Ik wist niet dat dit alles nog bestaat en ik had het niet graag willen missen. Zonder die naderende operatie had ik deze dag in Frankrijk gezeten en in mijn agrarische regio is de in de Pijp zo feestelijk overgeleverde traditie al lang uitgestorven. Every cloud has a silver lining, dacht ik dankbaar. Tohda raba, Abba !

Misschien mag die dankbaarheid zich trouwens uitstrekken tot alles wat mij overkomt, ook dat falen van die hartklep, die nu vervangen gaat worden door een stukje varken, koe of zelfs van een dode medemens. Eindelijk kan ik eens op een andere manier bezinnen op de vraag hoe helend, hoe louterend zachtaardig lijden kan zijn. Hoe goed het is in een alternatieve situatie geconfronteerd te mogen worden met onze sterfelijkheid. De betrekkelijkheid van het aardse bestaan krijgt een andere en nogal schokkende dimensie. Straks lig ik machteloos aan allerlei apparatuur, niet in staat tot praten of bewegen; overgeleverd aan een medisch team en hun gereedschap. Machteloos als een pasgeboren kind.

Is dat soms de kern van onze existentie? Zijn wij op vergelijkbare wijze overgeleverd aan Gods almacht? Maar hoe anders was de machteloosheid van de Verlosser, toen Hij aan dat kruis gespijkerd was; het lijkt een schaamteloze vergelijking maar ik bedoel het respectvol. Ook ik zal een tijd weg zijn van de wereld totdat de narcose is uitgewerkt, en dan ben ik weer terug, zij het dodelijk vermoeid en onder de pijnstillers. Maar met een nieuw leven. Met hernieuwde energie beginnen aan de eindsprint op dit ondermaanse. Is deze overweging nu te oneerbiedig? Had ik deze laatste twee alineae beter kunnen skippen? Is het verkeerd om ook maar in de verste verte een vergelijking te trekken tussen het vreselijk lijden door de Mensenzoon en mijn onbetekenende ongemakken?

NA DE OPERATIE

“Ga je nu straks loeien?” vragen sommige grappenmakers, wanneer zij horen dat op de plaats van mijn verkalkte aortaklep nu 23 mm koosjere koe zit. Die grap maak ik zelf trouwens ook wel eens.

Geloeid heb ik, toen ik ontwaakte uit de narcose want de pijn was hels ondanks de morfine; daarover later. Al maanden wist ik dat de open hartoperatie in het VU- medisch centrum er aan kwam en toen was het toch nog totaal onverwachts: op een donderdagachternamiddag omstreeks half vier werd ik gebeld of ik binnen een uur in het ziekenhuis kon arriveren. Dan zou ik de volgende dag om half acht ’s ochtends behandeld worden. Er was een patiënt uitgevallen wegens een plotselinge koortsaanval, en ik stond als invalpatiënt boven aan de urgentielijst. Ik was zelfs eerste keus; en ik mocht nee zeggen.

De verleiding was groot om dat te doen, ook al omdat ik juist die dagen een heel programma had van dingen die gedaan moesten worden. Hoe relatief dat “moesten” is, heb ik inmiddels onderkend. Eigenlijk denk ik dat ik werd gestuurd om te gaan, de afspraken de afspraken te laten en mij over te geven, aan God, het Lot, of de Geest, wat dan ook, en in elk geval aan de mensen van het VUmc, met vertrouwen in wat komen ging. Dit in flagrante tegenstelling tot mijn eerdere idee dat ik voor zo’n dure ingreep eigenlijk al wat oud was en nog steeds ben. Hoewel: is 77 jaar oud?

Het is weer actueel: moet de samenleving nog zo veel geld uitgeven om oudere medemensen langer te laten leven of de kwaliteit van hun bestaan op te leuken? Die vraag heb ik mijzelf gesteld en met anderen besproken. Nu weet ik: het is een absurde vraag. Dat zulks in onze samenleving aan de orde gesteld wordt geeft haarscherp aan hoezeer de moraal dreigt te verloederen. Niet in het minst door het verschrompelen van onze christelijke wortels. Afgezien van allerlei premies die ik al vele decennia afdraag (ik hoop dat Lans Bovenberg dit leest) – medische zorg mag nooit afhankelijk zijn van de kosten.

Ondanks die overval op donderdag was ik goed voorbereid op wat ging gebeuren, mede dank zij uitleg door mijn lieve cardioloog, mijn gave huisarts, de fantastische mensen van het VU-mc en zeker ook door de voorlichting van de Nederlandse Hartstichting, die op internet en in uiterst leesbare brochures precies vertelt wat er gebeurt bij de vervanging van een hartklep.

Van de operatie herinner ik mij gelukkig helemaal niets. Wel van wat daarna gebeurde: de pijn. Ondanks alle pijnstillers, die de schatten van het VUmc mij toedienden, heb ik even gedacht: “als ik dit had geweten – dan was ik misschien liever een paar jaar eerder dood gegaan en had ik het tot dat moment wel rustig aan gedaan”. Nu weet ik dat dit een heel verkeerde gedachte was en dat ik dankbaar moet zijn dat mij dit is overkomen. Dat geldt zelfs voor de helse pijn, die ik ondanks de morfine leed toen ik wakker werd uit de narcose.

Na een zware ingreep als een open hartoperatie ligt ook je emotionele huishouding volledig overhoop. Ook daarop was ik voorbereid door artsen en de Hartstichting maar zo iets wordt pas echt duidelijk wanneer je het zelf meemaakt. Het had iets van een bipolaire stoornis: plotselinge huilbuien zonder duidelijke reden en bot daar bovenop momenten van onmetelijke blijdschap. Beetje manisch depressief als het ware. Ook mijn Godsbesef kreeg een andere dimensie: Hij was dichterbij dan ooit. Veel van wat mij overkwam was geen pretje; noem het gerust lijden, maar achteraf vervulde en vervult juist dat lijden mij met dankbaarheid.

Na die donderdag, een week na de oproep, ontslagen te zijn wilde ik de zondag daarop eigenlijk graag weer naar de kerk, maar dat bleek een stukje zelfoverschatting, een eigenschap waar ik altijd al last van heb. De zondag daarop lukte het wel en na de eucharistieviering voelde ik mij zowel fysiek als spiritueel opnieuw weer een stuk beter. Een hostie heeft meer effect dan 100 pillen, leek het wel. Op de retorische vragen, waarmee ik mijn vorige column afsloot, heb ik terecht van geen van de 249.000 lezers van het CW antwoord gekregen. Ik eindig met een andere vraag: is het gek dat ik deze open hartoperatie heb ervaren als een Godsgeschenk?

TEKEN?

“Was ook dit een teken van God de Vader?” vroeg ik mij af op de avond van onze aankomst in Monviel. Want nog diezelfde avond belandde Tini in het ziekenhuis van Villeneuve-sur-Lot.

Wat is het eerste, wat je doet bij aankomst in de Aquitaine? Je gooit ramen en luiken open en dat deed Tini dus. Zij had niet gezien dat tijdens onze langdurige afwezigheid tussen een van die combinaties luiken- ramen een gigantisch nest frelons, hoornaars in het Nederlands, was gevestigd. Agressieve wezens, die de aanval onmiddellijk openden, zodat Tini een steek of tien opliep. Sterke vrouw, die zij is, had zij de tegenwoordigheid van geest het raam direct te sluiten, maar toen had zij al zo’n tien steken opgelopen, en zij voelde zich absoluut niet bien, heel beroerd dus.

Op het Franse boerenland ben je geneigd de pompiers, de brandweer te bellen. Niet doen, want die mogen alleen bloeddruk en saturatie, zuurstofgehalte meten en brengen je dan naar het ziekenhuis, bijna 40 kilometer verderop, waar de urgence, de eerste hulp nog beroerder functioneert dan in Nederland. Gewoon naar de dokter, ook niet naast de deur, en misschien ruk je hem weg van achter de TV, maar dat moet dan maar. Geluk bij een ongeluk: Tini bleek niet allergisch. Zij zag er enkele dagen niet uit, en moest wat pillen slikken, maar spoedig was zij weer de oude.

Wanneer het mij was overkomen, wel allergisch voor dit soort enge schepselen Gods en nog opgezadeld met een nauwelijks hersteld hartfunctioneren, dan was ik nu dood. Al twee keer ben ik na zo’n steek kantje boord geweest. Maar God laat mij nog even op het ondermaanse; mijn taak zit er nog niet op. Tot die taak behoorde ook de installatie van een nieuwe modem; de oude werkte niet meer waardoor wij verstoken waren van telefoon en internet. Dat is heel lastig op het Franse platteland. De installatie mislukte. Geen telefoon, geen internet.

De schoteltelevisie kon daardoor ook niet geactiveerd worden. Het leven wordt wel heel rustig zonder al deze communicatiemiddelen. Ik kreeg visioenen van een verblijf in een klooster van de Kartuizers, eigenlijk niet echt onaangenaam. Anderzijds is het problematisch, wanneer je voor een eenvoudig telefoongesprek bent aangewezen op de buurman, die bijna een kilometer verderop woont. En bij die buurman kregen wij na onmatig veel bellen de toezegging van de telefoonmaatschappij, dat een technicus zou komen om de verbinding te herstellen.

Dit is Frankrijk, en die technicus kwam weken later. Na zijn interventie deed internet het en de schoteltelevisie was inmiddels geactiveerd; de laatste afleveringen van Zomergasten met Jolanda Withuis en die over de Borgiafamilie hoefden wij niet te missen. De telefoon is echter nog steeds dood, nu al vier weken, en onze Nederlandse mobiele telefoon geeft geen toegang tot viercijferige alarm- en service- nummers. Daarvoor moeten wij de best ver weg wonende buren nog steeds lastig vallen. Is dit een klaagzang? Dat is niet de bedoeling; integendeel.

Het leven zonder TV, en dan vooral zonder de Nederlandse, onmatig op de verkiezingen gerichte televisie bleek heel verrijkend. En zonder telefoon grijpt men eerder naar een boek of naar een (Franse) krant. Die van heden, de dag dat ik dit stukje schrijf, opende niet met de crisis of de arbeidsconflicten in dit land of met Europa of met de topless foto’s van een prinses , maar met de klappen, die een 18-jarige Marokkaanse leerling van een technische school in Bordeaux zijn 36-jarige geschiedenisleraar toediende.

De les van de leraar ging over religie en democratie, o.m. in Marokko, maar dat schijnt niet eens de reden van de boosheid des tieners geweest te zijn. Deze heeft inmiddels zijn excuses aangeboden maar moet toch in februari volgend jaar voor de rechtbank verschijnen wegens openlijke geweldpleging tegen iemand in een publieke functie, bedreiging met doodslag en aantasting van persoonlijke integriteit. Het incident heeft veel commotie veroorzaakt, tot in regeringskringen, hoewel het niet uniek is. Een teken aan de wand?

Leo Jacobs

Wees in geen ding bezorgd

Paulus ontkent niet de redenen van onze bezorgdheid. Het is ook heel terecht, dat we soms, zelfs heel vaak, bezorgd zijn… Maar we moeten daaronder niet gebukt gaan, we hoeven er niet aan onderdoor te gaan. We mogen onder die zware last onze hoofden niet te laten hangen. We moeten ze bij God brengen: in gebed en smeking en dankzegging.

Filippensen 4:6

“Wees in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking en dankzegging bekend worden bij God.”

Bezorgd, wie is dat tegenwoordig niet?

Handen. Albrecht Durer.De tijd is er ook naar! Niet voor niets spreken we van ‘crisis’. We zijn bezorgd voor ons land, voor het milieu, voor de economie, de toekomst van onze kinderen, voor de stabiliteit van Europa en gaat u zo maar door. Ook in je persoonlijke leven kunnen er perioden van bezorgdheid zijn. Zo hebben wij een moeilijke tijd achter de rug. De peritoneale dialyse (via de buikwand) begon steeds slechter te werken, waardoor ik vermoeider en vermoeider werd. Er kwam niets meer uit mijn handen; ik lag maar te slapen in de stoel met de mooie naam ‘sta-op’. Aan de website werd niet veel meer gedaan, en mijn hobby’s van munten verzamelen en postzegelen lagen compleet stil. En wie maakte zich het meeste bezorgd? Natuurlijk, mijn lieve vrouw Tilly. De nefroloog in het Maasstad Ziekenhuis was dit natuurlijk ook niet ontgaan. Zij besloot aan deze vorm van dialyseren een eind te maken en over te gaan tot de hemodialyse. Dat is dialyseren via een shunt in de bovenarm. Het bloed wordt dan naar buiten gebracht in een machine, die het spoelt en weer terugbrengt in het lichaam. Daarvoor moet je 3 middagen opgenomen worden in het ziekenhuis. Dit is dus met mij gebeurd. Het plaatsen van de shunt was nog een hele toestand: het kostte drie operaties! Maar nu, na enkele maanden, krijgen we goede resultaten: ik ben 13 kilo afgevallen, minder moe en tot meer activiteit in staat. Onze bezorgdheid is dus behoorlijk afgenomen!

Maar bij Paulus was daar nog geen sprake van! In zijn tijd hadden de mensen grote zorgen. Daar was bijvoorbeeld de dreiging van het heidendom. Razzia’s en vervolging, onderdrukking en martelaarschap, uitholling van het nog zo jonge geloof, was aan de orde van de dag. Erger was nog het gevaar dat van binnenuit dreigde: terugval in de oude joodse godsdienst met zijn wettische karakter. Ook de vergeestelijking van het geloofsleven vormde een bedreiging: als je de geest maar hebt, dan kan je niets meer gebeuren, dan komt het er niet meer op aan hoe je leeft. En men leefde er in Korinthe dan ook behoorlijk op los! Paulus kende die zorg in de Gemeenten en hij was er voordurend op uit om tegengas te geven. Om de Gemeenten, die hij zelf gesticht had, op te bouwen en hun geloofsleven te verdiepen door ze op de liefde voor Christus te wijzen en op de liefde voor elkaar als zusters en broeders. Geen tweedracht alstublieft, geen geloof in mineur, maar saamhorigheid en blijdschap in de Heer.

“Wees in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking en dankzegging bekend worden bij God”.

Tegenover onze bezorgdheid stelt de apostel drie dingen: GEBED, SMEKING EN DANKZEGGING.

Hij ontkent niet de redenen van onze bezorgdheid. Het is ook heel terecht, dat we soms, zelfs heel vaak, bezorgd zijn. Het gaat met ons en met ons land en met het milieu en met de economie en met Europa de verkeerde kant op. Wij mogen wensen hebben voor een betere wereld, een betere toekomst, een eerlijker verdeling van arbeid, voedsel en inkomen. Maar we moeten daaronder niet gebukt gaan, we hoeven er niet aan onderdoor te gaan. We mogen onder die zware last onze hoofden niet te laten hangen. We moeten ze bij God brengen: in gebed en smeking en dankzegging.

Als we in de knoei zitten, lijkt God vaak zo ver weg. Maar Hij is het niet hoor, in tegendeel! Dan is Hij dichter bij dan ooit. WIJ ZIJN HET DIE VER VAN GOD ZIJN! Daarom zegt de apostel: bidden. Dat brengt de mens weer dicht bij God.

Smeking met dankzegging. Dat is de invulling van het bidden. Alle gebed is dankgebed. Beginnen met de dankzegging, dan valt al heel veel van je bezorgdheid weg. Want je beseft dan weer, hoe God altijd voor je gezorgd heeft. Zou Hij dan niet steeds weer opnieuw voor je zorgen? Het is als met

De droom, die geen bedrog is
Ik droomde eens en zie ik liep aan ’t strand bij lage tij.
Ik was daar niet alleen, want ook de Heer liep aan mijn zij.
Wij liepen saam het leven door en lieten in het zand
Een spoor van stappen, twee aan twee; ik liep aan ’s Heren hand.
Ik stopte en keek achter mij en zag mijn levensloop
In tijden van geluk en vreugd, van diepe smart en hoop.
Maar als ik goed het spoor bekeek, zag ik langs heel de baan,
Daar waar het juist het moeilijkst was, maar één paar stappen staan…
Ik zei toen: “Heer, waarom dan toch? Juist, toen ik u zo nodig had!
Juist toen ik zelf geen uitkomst zag op het zwaarste deel van het pad…”
De Heer keek toen vol liefd’ mij aan en antwoordde op mijn vragen:
“Mijn lieve kind, toen ’t moeilijk was, toen heb Ik jou gedragen”.

Had dit niet voorkomen kunnen worden?

Wij kunnen niet accepteren, dat veelal sterke en levenslustige mensen de dood worden ingedreven door een onstuitbare het leven verwoestende ziekte. Zeker, wanneer dit zulke goede lieve mensen treft. Maar Jezus benadert de dood van de andere kant, van het echte leven, het eeuwige leven!

Johannes 11, 17-27

Toen Jezus arriveerde, bleek Hem, dat Lazarus al drie dagen in het graf lag. Nu lag Bethanië in de buurt van Jeruzalem op een afstand van ongeveer twee kilometer. En vele Judeeërs waren naar Martha en Maria gekomen om haar te condoleren met haar broer.

Toen Martha hoorde: “Jezus komt er aan!” ging zij Hem tegemoet, maar Maria bleef bij de mensen zitten .Martha sprak Jezus aan: “Heer, als U hier geweest was, zou mijn broer wellicht niet gestorven zijn, maar ook nu weet ik, dat God U zal geven wat U Hem zou vragen”.

Daarop sprak Jezus: “Je broer zal opstaan“.  En Martha zei: “Ik weet wel, dat hij bij de opstanding op de laatste dag zal opstaan“.  Jezus sprak toen tot haar:  “Ik ben de opstanding en het leven.  Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al zou hij gestorven zijn. En iedereen, die in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven. Geloof je dit?“. Zij antwoordde Hem: “Ja, Heer, ik ben tot het geloof gekomen, dat U de Messias bent, de tot de wereld komende Zoon van God“.

In het gesprek tussen Jezus en Martha valt op, dat Martha het overlijden van haar broer totaal anders benadert dan Jezus. Voor Martha draait alles om het feit dat hij niet meer leeft. Lazarus is immers “biologisch” dood. Zij oppert de gedachte, dat dit misschien voorkomen had kunnen worden, als Jezus er maar eerder geweest was. Voor Jezus gaat het om de vraag, hoe het met Lazarus gesteld is, nu hij is gestorven. Hij wil Martha (en ons!) duidelijk maken, dat haar broer door te sterven zijn relatie met God niet kwijt is geraakt. Integendeel zelfs! Deze zekerheid mag voor haar (en ons!) van zoveel waarde zijn, dat zij zich niet meer krampachtig vastbijt in de vraag, hoe Lazarus de dood had kunnen ontlopen.

Wij voelen met Martha mee. Ook voor ons rijst dikwijls dier vraag, wanneer iemand van onze geliefden gestorven is. “Had dit niet voorkomen kunnen worden? Moest dat nou zo zijn?” Als de chirurg eerder had ingegrepen, of: als de ziekte vroeger was onderkend.  Wij kunnen het nu eenmaal niet accepteren, dat veelal sterke en levenslustige mensen de dood worden ingedreven door een onstuitbare het leven verwoestende ziekte. Zeker, wanneer dit zulke goede lieve mensen treft. Maar Jezus benadert de dood van de andere kant, van het echte leven, het eeuwige leven!  Lazarus lééft, ook al is hij gestorven. En een ieder, die in Jezus gelooft, zal zó leven. Daarin, in die relatie tussen God en mens, kan en mag de dood geen spelbreker zijn. Gelukkig niet!

Deze zekerheid heft het verdriet niet op, nee, wij blijven verdrietig om hen, die van ons heengingen. Maar het geeft ons wel troost. Dat God bij hen is en zij eeuwig bij God mogen zijn.

Halleluja! Zalig zijn de treurenden want zijn zullen vertroost worden!

Amen.

Vogelkooi

Er was eens een man, genaamd George Thomas. Hij was dominee in een kleine stad in Engeland. Op Paasmorgen ging hij naar de kerk met een oude, roestige vogelkooi en zette deze op de preekstoel. Vele wenkbrauwen werden gefronst.
Dominee Thomas begon te vertellen….

Op mijn mail ontving ik een bericht, dat aldus luidde:

sommige dingen moet je niet voor je zelf houden doe er je ding mee
mariska

Hierna volgde een illustratief verhaal. Misschien heeft u er ook iets aan: 
 
Een oude vogelkooi

Er was eens een man, genaamd George Thomas. Hij was dominee in een kleine stad in Engeland. Op Paasmorgen ging hij naar de kerk met een oude, roestige vogelkooi en zette deze op de preekstoel. Vele wenkbrauwen werden gefronst.

Dominee Thomas begon te vertellen.

Gemeente, ik liep gisteren in de stad, toen ik een kleine jongen zag met deze kooi in zijn handen.Op de bodem van de kooi zaten drie vogeltjes te bibberen van angst. Ik stopte en vroeg hem:”Wat heb je daar bij je, jongen?”

“Een paar oude vogels”, zei de jongen. “Wat ga je met ze doen?”, vroeg ik.”Ik neem ze mee naar huis en ga er plezier mee maken”, antwoordde hij. “Ik trek ze de veren uit en laat ze met elkaar vechten. Daar heb ik plezier in”. “En als je genoeg hebt van deze vogels, wat doe je dan met ze?”, vroeg ik hem. “O, we hebben een paar katten”, zei de jongen, “en die houden wel van een vogeltje”.

Ik was even sprakeloos en vroeg toen: “hoeveel wil je voor die vogels hebben?” Hij vroeg:” Waarom wilt u deze vogels hebben, meneer? Ze zijn oud en lelijk en zingen niet eens”. Opnieuw vroeg ik hem: “Hoeveel wil je er voor hebben?’ De jongen keek me aan en dacht vast: “Die is gek”, en zei: “Tien pond”.

Ik betaalde hem tien pond en in minder dan geen tijd was hij verdwenen. Ik ben toen naar het eind van de straat gewandeld, naar een plantsoen met bomen. Ik heb de kooi op de grond gezet en de vogels vrijgelaten. Daarom die lege vogelkooi op de preekstoel. Toen begon hij aan zijn preek.

Op een dag waren satan en Jezus aan het converseren. Satan was net terug van een bezoek aan de aarde en pochte: “Ik heb net de aarde en alle mensen gekocht. Ik heb een valstrik gezet die ze niet konden weerstaan, en ik heb ze allemaal”.

“Wat ben je van plan met ze te doen?”, vroeg Jezus

Satan antwoordde: “O, ik ga plezier met ze maken! Ik ga ze leren hoe ze kunnen trouwen en weer kunnen scheiden, hoe ze elkaar moeten haten, en hoe ze elkaar moeten misbruiken. Hoe ze kunnen roken en drinken, ik ga ze leren hoe ze wapens en bommen moeten maken en hoe ze elkaar moeten vermoorden. Dus ik heb echt veel plezier met ze!”

“En wat ga je met ze doen als je klaar bent met hun?”, vroeg Jezus.

“Oh, ik vermoord ze allemaal”, zei satan trots

“Hoeveel wil je voor hen hebben?”, vroeg Jezus

“Wat wil je met deze mensen”, vroeg satan. “Ze zijn slecht, waarom wil je ze hebben? Ze haten je en ze spugen je in het gezicht, ze vervloeken en vermoorden je! Je wilt deze mensen niet!”.

“Hoeveel”, vroeg Jezus weer.

satan keek Jezus aan en lachte.”Al je tranen en je bloed”, zei hij.

Jezus zei: “DEAL”, en Hij betaalde de prijs.

Toen pakte dominee Thomas de oude vogelkooi en liep de preekstoel af.

Is het niet erg eenvoudig om God de schuld te geven dat de wereld ten onder gaat? Is het niet droevig dat wij alles geloven wat de kranten schrijven en kwesties in de kiem smoren die de Bijbel stelt?

Is het niet droevig dat iedereen verwacht naar de hemel te gaan, terwijl ze niet eens in Christus geloven, nooit denken of spreken over hun geloof in God, of iets doen wat God van hen vraagt?

Is het niet beangstigend hoe sommigen zeggen:”Ik geloof in God”, en toch satan volgen? Terwijl satan wel degelijk in God gelooft.

Het is droevig dat je duizend grappen per e-mail kan versturen en iedereen neemt ze over, maar als je iets met betrekking tot God verstuurt, dan zullen maar weinig mensen het doorsturen.

Is het niet droevig hoe gemeenheid, grofheid, ordinaire dingen, onzedelijkheid en porno vrije doorgang krijgen, maar een gesprek over Jezus op school en op het werk wordt afgehouden?

Is het niet droevig dat iemand op zondag in vuur en vlam kan staan voor Christus, maar door de week een onzichtbare christen is?

Lach je nu?

Is het niet droevig, dat je dit verhaal niet naar iedereen in je adresboek durft te sturen, omdat je niet weet of hij of zij geloven, of hoe ze over je zullen denken, als je ze deze e-mail toestuurt.

Is het niet droevig dat je bezorgder bent over de vraag hoe mensen over je denken, dan hoe God over jou denkt?

Het is tijd, vrienden, dat we een keuze maken om Jezus te danken voor wat Hij voor ons heeft gedaan.

En weten wat we willen : the One who cares for you

or the one who wants to destroy you?

Licht in de nacht

Als wij Zijn lijden en sterven gedenken, zullen wij ook in eigen leven moed krijgen om te dragen en te dulden, ja, om in de bangste duisternis licht te zien, het licht van Pasen.

Johannes 13, 31
“Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt en God is in Hem verheerlijkt”

Zo spreekt de Heer in het Johannes-Evangelie, als Hij midden in het lijden staat. De poorten der hel kunnen Hem niet overweldigen, maar Hij moet er wel doorhéén… Goede Vrijdag… Stille zaterdag, om daarna in te gaan in de luister van Gods heerlijkheid… PASEN!

Die heerlijkheid houdt Hij al vast in Zijn lijden en die heerlijkheid houdt Hem vast, als Hij staat voor de dood. Daarom kan Hij zeggen: “Nu wordt de Zoon des mensen verheerlijkt”.

Al eerder, aan het begin van het Johannes-Evangelie, in hoofdstuk 3 vers 14, wijst de Heer op de verhoging van de Zoon des mensen. “En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder, die gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe”. Dat is dan ook de grote troost, die steeds weer opnieuw voor ons van het lijden en sterven van de Heer uitgaat: dat het voor ons is gebeurd, opdat wij eeuwig en gelukkig zouden leven. Daarom gedenken wij al deze dingen in de Lijdenstijd. Het mag ons vertrouwen geven, dat Hij alles voor ons, gelovigen, volbracht heeft. Dan kunnen wij daarin ook rust en vrede vinden in ons eigen leven, zeg maar: voor onze ziel, voor ons hart, dat dikwijls zo onrustig en angstig is. “Hart, onrustig, vol van zorgen, vleugellam geslagen ziel…”  (Ps.42).

Als wij Zijn lijden en sterven gedenken, zullen wij ook in eigen leven moed krijgen om te dragen en te dulden, ja, om in de bangste duisternis licht te zien, het licht van Pasen. Psalm 42 gaat verder: “Hoop op God en wees geborgen. Hij verheft wie nederviel”. Daarom wensen we elkaar een Gezegende Lijdenstijd toe!

Licht in de nacht

Nu dapper verder gaan, met opgeheven hoofd,
Met opgeheven hart en vol vertrouwen
Dat God je zorgen en je liefde zal aanschouwen
En in Zijn hart bewaart, zoals Hij heeft beloofd.

Probeer nu recht voortuit te kijken, naar dat punt,
Dat kruispunt, waar de Heer je wil ontmoeten
En je met uitgestoken hand wil groeten,
Je voort wil helpen, als jij haast niet verder kunt.

Want juist al laten alle mensen je alleen
En denk je dat je alles op moet geven,
Dan komt de Heer en schept je een nieuw leven
Waar je Zijn Zoon zult zien door duizend nachten heen…

(Nel Benschop, uit de bundel “Zo zag ik Hem”)

Mijn oog is op u

Je wilt je wel eens beteren gaan, je leven veranderen, maar je voelt je zo machteloos, zo alleen staan. “Ik wil wel” zeggen we dan. Maar heeft u ook wel eens gedacht aan “Wij willen wel en gaan samen aan het werk”? Je hoeft ’t niet alleen te doen: Hij staat naast ons en neemt ons bij de hand en leidt ons…

Psalm 32, 8
“Ik leer en onderwijs u aangaande de weg die gij moet gaan, ik raad u; mijn oog is op u.”

Beeld van engelWie geeft deze belofte? Dat is niet helemaal duidelijk.

Eerst spreekt de Psalmdichter de mens zalig, wiens zonden zijn vergeven. Dan deelt hij zijn eigen ervaring mee: toen hij zijn zonden verzweeg, drukte de hand van de Heer zwaar op hem; maar toen hij zijn zonden beleed, ontving hij vergeving en veranderde er alles in zijn leven. Vandaar zijn goede raad:

“Daarom bidden iedere vrome tot U, ten tijde dat Gij U laat vinden.”

Daarna richt hij zich rechtstreeks tot de Heer: “Gij zijt mij een verberging, Gij bewaart mij voor benauwdheid, Gij omringt mij met jubelzangen en bevrijding”. Hierna komt de belofte van onze tekst: “ik leer en onderwijs u aangaande de weg die gij moet gaan. Ik raad u; mijn oog is op u.”

Nogmaals: wie geeft deze belofte? Koning David? Hij heeft toch de meeste Psalmen geschreven. De traditie spreekt niet voor niets van de “Psalmen Davids”. Maar het slot van deze belofte dan? “Mijn oog is op u”. Dat krijgt pas een echt troostvolle betekenis, als we daarbij aan God Zelf denken! Wanneer God deze woorden gesproken heeft, wordt de zin ervan nog veel dieper dan wanneer het alleen woorden uit de mond van David zijn. Daarom kunnen we het beste aannemen, dat David hier de woorden van God herhaalt. Woorden die hij uit de mond van God gehoord heeft en die hem altijd zelf tot troost zijn geweest. We denken nog even aan de levensgeschiedenis van David. We denken aan heel die droeve periode in Davids leven, toen hij Bathseba, de vrouw van een ander, een ondergeschikte, tot vrouw had genomen. Hij was op een verschrikkelijke dwaalweg geraakt, het spoor helemaal bijster, en wat zou er van hem terecht zijn gekomen, als de Heer Zich niet over hem ontfermd had? God wil immers Zijn knecht op de rechte weg zien. Daarom vergeeft Hij en leidt Hij Zelf hem verder. In de dogmatiek heet dit: de rechtvaardigmaking gaat hand in hand met de heiligmaking. “Ik leer en onderwijs u aangaande de weg…” We hoeven onze weg niet zelf uit te zoeken en alleen te gaan. Dan zou het, denk ik, ook niks worden, dan ben je gauw van het goede pad af! God wil met ons gaan en ons leiden. Hij bevrijdt ons niet alleen van de schuld der zonde, maar leidt ons ook in alle gerechtigheid. Hij raadt ons, Zijn oog is op ons!

Heerlijke belofte!

Je wilt je wel eens beteren gaan, je leven veranderen, maar je voelt je zo machteloos, zo alleen staan. “Ik wil wel” zeggen we dan. Maar heeft u ook wel eens gedacht aan “Wij willen wel en gaan samen aan het werk”? Je hoeft ’t niet alleen te doen: Hij staat naast ons en neemt ons bij de hand en leidt ons… En je hoeft je ook niet alleen te voelen, want “Mijn oog is op u”. Hij ziet naar ons om, elk moment van de dag. En bij alles wat we doen, kunnen we bij Hem te rade gaan: “Ik leer en onderwijs u… Ik raad u… Mijn oog is op u!”

Amen.

Waar blijft de tijd?

Het leven is kort, wie weet hoe kort nog maar. Laat dan uw God tot Zijn recht komen door er voor Hem te zijn, elke dag, elk uur, elke minuut. Denken aan de tijd, is denken aan Hem.

Het nieuwe jaar is al een poosje voortgeschreden en we zijn al op weg naar Pasen. Hoe vaak hebben we in die tijd niet gezegd: “Waar blijft de tijd?”

“De tijd is kort”, we weten het wel, om met Paulus te spreken uit 1 Kor.7, 29. “Zie, Gij hebt mijn dagen als enige handbreedten gesteld, mijn levensduur is niets voor U!” Wij erkennen het met deze woorden uit Paslm39, 6. Soms lijkt de tijd een straf, als slag op slag je treft. Soms is de tijd ook een straf, voor de vijanden van God, zo zegt Psalm 81, 16: “Zij, die de Here haten… hun straftijd zou voor altijd duren”. Toch gaat het duren van de tijd ook gepaard met een belofte: “Voortaan zullen zo lang de aarde bestaat, zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht, niet ophouden” (Gen.8,21).Israël mocht uit deze belofte leven. Daarom werd de Nieuwjaardag met lofgezang en bazuingeschal gevierd. Lees Numeri 29,1:  “En in de zevende maand, op de eerste dag van de maand, zult gij een heilige samenkomst hebben, gij zult generlei slaafse arbeid verrichten, het zal een jubeldag voor u zijn”. Eigenlijk staat er “een dag van geklank” En wat voor een geklank! Luister maar naar Psalm 81, het begin:

“Jubelt God, onze sterkte,
Juicht ter ere van Jacobs God!
Heft een zang aan, laat de tamboerijn horen,
De liefelijke citer met de harp.
Blaast  de bazuin op de nieuwe maan,
Op volle maan voor onze feestdag!”

Zo feestelijk ging het er bij ons niet meer toe bij “het vieren van de tijd”, de overgang van het Oude naar het Nieuwe Jaar. De Oudejaarsklokken werden overstemd doorheidens vuurwerk en de Nieuwjaarsklokken luidden al lang niet meer!

“Ontwaakt gij die slaapt en staat op uit de doden en Christus zal over u lichten!” Een nieuwe dag breekt aan, een dag van feestgedruis. God geeft toch weer een nieuw jaar! Hij is er bij in onze tijd. Maar wij, zijn wij ook bij de tijd? Ik bedoel: in die zin, dat we de tijd ook gebruiken, “uitkopen” zegt Paulus in Efeze (5,16) en Kolossenzen (4, 5). Dat is de tijd gebruiken in dienst van de Heer. Tijd is altijd “tijd krijgen” van God, het is genadegave, elke dag opnieuw, elk uur, elke minuut, ook in het Nieuwe Jaar 2011.

Het leven is kort, wie weet hoe kort nog maar. Laat dan uw God tot Zijn recht komen door er voor Hem te zijn, elke dag, elk uur, elke minuut. Denken aan de tijd, is denken aan Hem. Oud en Nieuw is uitzien naar de eeuwigheid. Onze van God gekregen tijd staat in het teken van die eeuwigheid! Zo gaan we op naar Pasen om dat te gedenken. Hoe de Heer de lijdensweg is afgegaan om de tijd vol te maken. “De tijd is vervuld” door Hem (Markus1, 15). De tijd is vol gemaakt van Gods genade in Jezus Christus. 2011 mag van Godswege weer een jubeljaar wezen!, voor u en voor mij. Wat hebben we nog meer te wensen?

Blijf bij ons

Het enige wat we echt kunnen doen is bidden: “Heer, blijf bij ons…”. Want veel zal er van het afgelopen jaar niet overblijven. Dat is immers de tragiek van ons leven, dat alles zo vergankelijk is. Zo heb je het opgebouwd, zo is het ook weer afgebroken. De dichter van Psalm 90 spreekt niet voor niets over het leven als “het vlees, dat is als gras, dat verdort”.

Lukas 24, 29
“Blijf bij ons, want het is tegen de avond en de dag is reeds gedaald.”

Op het moment, dat ik dit schrijf, is het jaar 2010 bijna voorbij. Het is avond geworden in 2010, ja avond in het eerste decennium van de 21e eeuw. Weer een jaar voorbij, weer tien jaren voorbij. En we staan voor een nieuw jaar, sterker nog: voor een nieuw decennium. En we zijn het al binnen gegaan.

Het enige wat we echt kunnen doen is bidden: “Heer, blijf bij ons…”. Want veel zal er van het afgelopen jaar niet overblijven. Dat is immers de tragiek van ons leven, dat alles zo vergankelijk is. Zo heb je het opgebouwd, zo is het ook weer afgebroken. De dichter van Psalm 90 spreekt niet voor niets over het leven als “het vlees, dat is als gras, dat verdort”.

Het is avond geworden, en we zijn een nieuwe dag ingegaan, een nieuw jaar. Wat hebben we van het oude mee kunnen nemen in het nieuwe? Is het niet juist dat, waarvan de Bijbel spreekt, dat wat BLIJFT: het Woord van God? Het Woord van God, Die blijft zoals Hij is, Die met ons meegaat als een Gids in het dal van de schaduwen des doods (Ps.23). Hij blijft, en daarom mag het nieuwe jaar, wat we zojuist zijn binnen gegaan, ook weer een jaar van Zijn goedheid worden, een vreugdejaar! “Blijf bij ons Heer”, zo vroegen de Emmaüsgangers aan Jezus. “Ja, Ik kom en Ik blijf”, antwoordt de Heer. Daar zal wel eens om geworsteld moeten worden, zoals Jakob deed aan de Jabbok, toen hij God smeekte: “Ik laat U niet gaan, tenzij Gij me zegent”. Maar, dit is de zekerheid, als wij er om vechten: Hij zal ons zegenen! “Zie, Ik ben bij nu al de dagen…” Laten we daarop vertrouwen en zo vertrouwend het nieuwe jaar binnengaan en doorlopen. Droefheid en weemoed mogen bij een Christen nooit het laatste woord hebben, maar veeleer vertrouwen, vreugde, dankbaarheid. Dat zal onze kracht zijn ook in het nieuwe jaar 2011!

BLIJF BIJ ONS HEER, KOM SPOEDIG!

Een Gideonsbende

Zij die voorover liggend uit de rivier het water opslurpen, worden afgewezen. Gideon dacht vast, dat zij zo dorstig waren en daardoor alleen maar aan zich zelf zouden denken en de vijand rondom hen zouden vergeten. Maar zij, die met de hand het water opschepten en ondertussen loerend de vijand in de gaten hielden, worden aangenomen.

Richteren 7

Kent u deze geschiedenis nog?

Israël is blijkbaar God vergeten, want overal zijn beelden van Baäls en Astartes verrezen. Afgodendienst is in de plaats gekomen van het dienen van de God van Israël, Die het volk bevrijd had uit het slavenjuk van Egypte. Toen werd Gideon door God geroepen om het volk weer tot God terug te brengen en bij de les te houden. Er komt een bevrijdingsoorlog op gang!

In Richteren 7 vindt dan een selectie plaats, een test. 32.000 man komen op om in het leger van Gideon te gaan dienen. 70% van hen werden bij de eerste rond al weg geselecteerd. Dan krijgen we die heel merkwaardige proef van het water drinken: zij die voorover liggend uit de rivier het water opslurpen, worden afgewezen. Gideon dacht vast, dat zij zo dorstig waren en daardoor alleen maar aan zich zelf zouden denken en de vijand rondom hen zouden vergeten. Maar zij, die met de hand het water opschepten en ondertussen loerend de vijand in de gaten hielden, worden aangenomen. Dat zijn er slechts 300! Wat kan zo’n kleine groep nu beginnen tegenover een overmacht van vijanden? “Ik zal u verlossen”, zegt de Heer, “het is Mijn zaak , niet die van jullie”. Dat is het geheim van de Gideonsbende!

Vele Gemeenten lijken tegenwoordig ook wel op zo’n Gideonsbende. De getrouwen houden stand, terwijl aan alle kanten mensen, vooral ook jonge mensen, de Kerk verlaten. Toch vermag de kleiner wordende Gemeente veel, als zij maar een Gideonsbende is, op oorlogspad onder aanvoering van de Grote Veldheer. “Doet aan de wapenrusting van God als goede krijgsknechten van Jezus Christus”, zo roept Paulus de Gemeente toe. De selectie vindt als vanzelf plaats in onze houding tegenover Jezus, wat ook weer alles te maken heeft met onze houding tegenover onszelf en de naaste. Het moet een houding van zelfverloochening, “kruis dragen ” en “volgen” zijn, zegt Jezus. “Wie achter Mij wil komen, die verloochene zich zelf en neme zijn kruis op en volge Mij”. Er wacht ons een strijd, de goede strijd van het geloof. Bedenkt dan wel, wat God gezegd heeft:  “Het is Mijn zaak, niet die van jullie”. Hij alleen zal de overwinning schenken! Als wij een Gideonsbende zijn, dan valt de overwinning ons zeker ten deel.

“Wie stand houdt, ontvangt de kroon des eeuwigen levens!”

Dankbaar

Dankbaar voor de spelende kinderen op de straat en de speelplaats, en voor de najaarszon, spelend tussen de bomen en de huizen.

In Wilhelminadorp, waar ik predikant ben geweest van 1978 tot 1990, heeft in het verleden ds. Dankbaar gestaan (een dominee staat!), de latere professor Dankbaar. Zijn portret hangt nog in de consistorie van de kerk. Ik moest er dikwijls naar kijken en dan dacht ik: wat is dat toch een mooie naam, hoe toepasselijk voor het leven van een Christenmens. Ook erg toepasselijk op het mooie dorpje in de polder en de prachtige omgeving aan de rand van de Oosterschelde. Dankbaar hebben we te zijn voor elke dag, die God ons geeft, voor al de prachtige zonnige dagen, waarmee de herfst ons hart verblijdt. Dankbaar voor wat ons oog ziet: de schitterende kleuren in de natuur, en voor wat we ruiken mogen: de frisse, soms zwoele lucht van al die rottende bladeren op de grond. Dankbaar voor de spelende kinderen op de straat en de speelplaats, en voor de najaarszon, spelend tussen de bomen en de huizen. Dankbaar voor mensen, die ons helpen willen, voor de kracht die God ons geeft om te werken en ook om de pijn in je lichaam te verdragen, als je gebrekkig wordt. Dankbaar bovenal voor de blijde boodschap van het Evangelie: dat God met u is en dat u met en bij God mag leven.

De apostel Paulus roept dan ook met klem de Thessalonicenzen op om te danken: “Verblijdt u te allen tijde, bidt zonder ophouden, dankt voor alles, want dat is de wil van God en Christus Jezus ten opzichte van u” (5, 16-18). In alle omstandigheden God danken?

Kan een mens dit wel? Ook al is hij nog zo gelovig? Paulus gebruikt hier voor “danken” een woord, dat ook voor het Heilige Avondmaal wordt gebruikt: eucharizein, hetzelfde woord dat we ook bij de “eucharistie” in de Rooms-katholieke Kerk tegenkomen. Het woord betekent eigenlijk “dankzeggen” of “zegenen”. Het heeft ook te maken met “genade “. Als je dankt in deze zin, ben je altijd betrokken op de genade, die we van Christus hebben ontvangen. Alles staat dan in het licht van Gods genade! Dat is dan ook de grond van onze dankbaarheid. Daarom moeten we voor alles danken!

Doet u het ook?

In Godsnaam

Hoe zou die Naam van God eigenlijk zijn? Mensen zijn daar wel eens benieuwd naar: “Hoe zou God eigenlijk heten?” Alle mensen, en zelfs dieren, hebben een naam. Dan moet God toch ook wel een naam hebben?

Hoe vaak wordt dit niet gezegd! Meestal als een verzuchting van de mens, die het niet meer weet, of als aanmoediging van de mens, die tegen de klippen op verder moet en bij zichzelf zegt: “In Godsnaam. Vooruit dan maar!”

Hoe zou die Naam van God eigenlijk zijn? Mensen zijn daar wel eens benieuwd naar: “Hoe zou God eigenlijk heten?” Alle mensen, en zelfs dieren, hebben een naam. Dan moet God toch ook wel een naam hebben? Mozes wilde dat ook wel eens weten. U kent de geschiedenis van het brandende braambos wel. God heeft toen aan Mozes Zijn Naam genoemd: Jahweh. In het Hebreeuws houdt deze naam verband met een werkwoord, dat “zijn” betekent, maar dan een “zijn” dat voortdurend actief is, dus zoiets als “bezig zijn”. We zouden “Jahweh” dan ook kunnen vertalen met “Ik ben actief zoals Ik actief ben”. Of wellicht nog beter: “Ik doe worden zoals Ik doe worden. Ik ben altijd in de weer met het scheppen en ordenen en verzorgen van al het geschapene, zoals Ik  dat altijd gedaan heb”. Dat wil dus zeggen, dat “In de Naam van God” iets heel bijzonders van God wordt uitgesproken, namelijk dat Hij er bij betrokken is, bij de wereld, bij de mensen, bij de dingen, bij de gebeurtenissen, bij u in alles van uw leven, en wel op Zijn goddelijke wijze.

Het is voor ons niet altijd na te trekken en te begrijpen, het is vaak heel verborgen, zo is Gods bezigheid met ons mensen. In Gods Naam mogen ook wij bezig zijn, hoe zouden we anders?

Pinksteren, een mooi begin

Samen eten en samen bidden. Dat schept een geweldige band. Dat deed Christus ook met de zijnen, toen zij het laatste avondmaal hielden en toen hij ze opnieuw ontmoette na de opstanding. Samen eten en samen bidden, een prima begin!

Handelingen 2, 41-47 en 4, 32-37

Wanneer het pinksterfeest in Jeruzalem is gevierd, dan begint de geschiedenis van de kerk. Daarin-ontmoeten wij in de loop der eeuwen allerlei soorten mensen: vromen en ketters, monniken en keizers, kerkhervormers en kerkvervolgers, schilders en boeren, geleerden en eenvoudige mensen. Nu eens lijkt het kerkgeschiedenis-boek  op een oorlogsroman, dan op een bundel vrome overdenkingen, dan op een zwaarwichtig leerboek, dan op een fel protest. Maar het begin is als een idylle, zo mooi, dat het bijna helemaal apart staat en ternauwernood op een andere bladzijde uit de kerkgeschiedenis terug te vinden is. Zoals de allereerste christelijke gemeente er aanvankelijk uitgezien heeft, zo had het in de kerk eigenlijk altijd moeten blijven!

Hoe zag het er dan uit in die eerste dagen?

Om te beginnen was men elke dag eensgezind in de tempel. Er was dus gemeenschap.

Niet een lotsgemeenschap zoals soldaten in de kazerne of patiënten in een verpleeghuis of leerlingen in een klas, niet een belangengemeenschap zoals werknemers in een bedrijf, maar een geloofsgemeenschap. De eerste christenen werden samengebracht en bijeengehouden door het geloof en de overtuiging, dat zij zonder Christus en zonder elkaar niet echt konden leven en mens konden zijn. Natuurlijk hadden deze mensen allemaal ook hun hebbelijkheden en onhebbelijkheden net als wij, zij waren beslist geen heiligen! Maar dat stoorde niet, omdat iedereen dezelfde kant uitkeek naar Christus, met wie zij zich verbonden voelden doordat zij de gave van de heilige geest hadden ontvangen.

Zij hadden ook het onderwijs van de apostelen, levend onderricht, omdat de apostelen wisten waarover zij spraken en waarvan zij getuigden. zij hadden immers de Heer zelf nog gekend, zij waren ooggetuigen geweest, en een ooggetuige relaas klinkt wel wat anders dan een preek uit een boekje!

De eerste gemeenteleden lieten het niet alleen bij woorden: zij waren ook mensen van de daad. Alles was gemeenschappelijk bezit, niemand hoefde gebrek te lijden. Een prima begin!

Die ideale samenleving had twee uitgangspunten: men had de gewoonte om samen te eten en om samen te bidden. Bij het eten kwam niemand wat te kort… En bij het bidden werd aan elkaar gedacht. Dat zijn dingen, die we vandaag nog kunnen doen, ook in de gemeenschap van een verpleeghuis. Samen eten en samen bidden. Dat schept een geweldige band. Dat deed Christus ook met de zijnen, toen zij het laatste avondmaal hielden en toen hij ze opnieuw ontmoette na de opstanding. Samen eten en samen bidden, een prima begin!

Een voltooid leven

Toen ik als geestelijk verzorger in Zeeland eens les gaf aan ziekenverplegers over euthanasie, zei ik in m’n enthousiasme; “dat het toch erg is dat oude mensen door sondevoeding in leven gehouden werden, terwijl ze duidelijk aangaven door eten te weigeren dat ze dood wilden gaan…” Toen stond een jonge leerlinge op en antwoordde: “Maar dominee toch, hoe kunt u dat nou zeggen? Ik heb het wel meegemaakt, dat diezelfde mevrouw enkele maanden later weer in onze tuin rond liep, genietend van het leven, van elke dag die God haar nog gegeven had!”

Je hoort er de laatste tijd veel over spreken: het voltooide leven. En dat het mogelijk moet zijn, op hogere ouderdom na zo’n leven er een punt achter te zetten. Iemand heeft daar een boek over geschreven, het is besproken bij de Moraalridders. Tientallen artikelen over dit onderwerp krijg je te zien op Internet . Vele belangrijke Nederlanders hebben er een zegje over. Het is echt een hype. Het moet toch mogelijk zijn, als je 70 jaar of ouder bent, dat je de regie over je eigen leven, dus ook levenseinde, mag nemen?

O ja? Mogelijk zijn veel dingen. De mens staat wat dat aangaat voor niets! Maar of het ook altijd verantwoord is? Of alles wat KAN ook MOET gebeuren? Dat is de vraag. Dat hangt er van af, hoe je tegen het leven, en vooral tegen leven en dood aankijkt. Zo heb ik mensen gekend, die getekend waren door zwaar lichamelijk en/of geestelijk lijden, maar er toch niet aan dachten een eind aan het leven te maken. Toen ik als geestelijk verzorger in Zeeland eens les gaf aan ziekenverplegers over euthanasie. zei ik in m’n enthousiasme , dat het toch erg is dat oude mensen door sondevoeding in leven gehouden werden, terwijl ze duidelijk aangaven door eten te weigeren dat ze dood wilden gaan. Toen stond een jonge leerlinge op en antwoordde: “Maar dominee toch, hoe kunt u dat nou zeggen? Ik heb het wel meegemaakt, dat diezelfde mevrouw enkele maanden later weer in onze tuin rond liep, genietend van het leven, van elke dag die God haar nog gegeven had!”

Ja, wat is een voltooid leven? Hoe kijken we daar tegen aan? Maken wij dat uit, o is er Iemand Anders, die daarover beslist? Is een leven voltooid, wanneer het alles gebracht heeft, wat een mens zich wensen kan? Of moeten we het leven leggen langs een andere maatstaf? Bijvoorbeeld of het zinvol was, of er ook veel in te vinden was van God, van barmhartigheid, naastenliefde, dankbaarheid en geloof? Kan een leven ook tot voltooiing komen langs diepten van ellende en ravijnen vol verdriet? Ik denk van wel! Als ik kijk naar mijn eigen leven, hoe meer ik tot de overtuiging kom, dat heerlijkheid en lijden met elkaar verbonden zijn, dat je de volheid van het leven pas bereikt door het lijden heen! Geboren met een spina bifida was ik het zorgenkind van mijn ouders. Mijn vader had ruggenmergziekte.  Tegenwoordig zouden ze zeggen M.S.  Het was armoe troef. Er waren toen nog geen sociale voorzieningen. Mijn moeder voorzag in haar huishouden door pension te houden en een enkele kamer te verhuren.  En ik mocht haar daarbij helpen. Deze omstandigheden hebben mijn leven van jongs af aan getekend. Veel later kwam dit weer naar boven, toen ik voor het Kerkelijk  Examen tentamen deed bij prof.Hoekendijk. Deze vroeg mij, waarom ik dominee wilde worden. Ik antwoordde in mijn enthousiasme, dat ik mensen in hun noden wilde bijstaan. Hoekendijk: : “Ja, dat is heel mooi, maar vergeet nooit dat wij de lasten van anderen niet kunnen overnemen, dat kan er maar EEN, Hij is de atlas, Jezus Christus.” Er bestaat geen ongeschonden leven, daar kunnen wij zelf ook niet voor zorgen, we hebben er altijd die ATLAS bij nodig!

Hoe dikwijls moest ik dat niet ervaren in mijn werkzame leven in Dongen en Rijen, in Geleen en Waalwijk, in Haarlem en Goes en Wilhelminadorp, en tenslotte – in ruste – in Barendrecht. Rond m’n veertigste, ik was net als geestelijk verzorger in Goes begonnen, openbaarde zich bij mij Reumatoïde Arthritis. Ik kon voor m’n werk in het verpleeghuis gelijk de rolstoel in. Het was wel een handig ding, uit Italië afkomstig en elektrisch. Ik reed er mee door het hele huis en schoof zo aan bij de mensen aan tafel. Dat gaf goede contacten! Maar ik kon niet meer met mijn lieve hond lopen, dat vond ik nog het ergste. En die hond mij maar aankijken, alsof hij zeggen wou: gaan we nu nog?

Over veel dingen zou ik u nog kunnen vertellen, hoe een leven in al zijn onvoltooidheid toch trekken van voltooidheid kan krijgen. Ik zei het u al: door lijden heen tot heerlijkheid!  Toen ik 22 was, geschiedde er een wonder: ik ontmoette Tilly. En dit grote wonder van de liefde duurt nu al 54 jaar! Tilly en ik kregen drie welgeschapen dochters, waar de medische wetenschap in mijn jonge jaren mijn ouders beslist had verzekerd, dat ik vanwege de spina bifida geen kinderen kon verwekken. Ons nageslacht bestaat uit 7 gezonde kleinkinderen. Ben ik even blij dat ik niet in deze tijd geboren ben! Ik zou het niet overleefd hebben. Hebben kinderen met afwijkingen nog enige kans om tot ontplooiing te komen? Bij voorbaat wordt een geschonden leven al in de kiem gesmoord, ik vind dit verschrikkelijk!

Na m’n pensionering zijn we naar Barendrecht vertrokken. We wilden dicht bij de eerste kleinkinderen in Charlois gaan wonen. Al spoedig ging het met de gezondheid bergafwaarts. Had ik met de reuma en de rugpijn al niet genoeg te stellen, ik kreeg er ook nog een probleem met de nieren bij. En daarna  een breuk in e buik, wondroos in de rechterarm en een hartinfarct. Ik raakte een flink stuk van m’n hart kwijt en de pompfunctie van de linkerhart kamer was sterk verminderd, met als gevolg vochtophoping. Al met al een scala van ziekenhuisbezoeken! Gelukkig is het ziekenhuis in Rotterdam-Zuid hier niet ver vandaan. Ik rijd er op de scootmobiel naar toe. Vier jaar geleden, we aren bij onze jongste dochter in Bleiswijk, struikelde ik over een steentje in de tuin, waarna ik niet meer kon opstaan. Ik bleek de linker heup gebroken te hebben. Vijf weken in het verpleeghuis was het gevolg, maar het was in de 11-Ranken te Barendrecht goed toeven. De caravan werd van de hand gedaan: ik kon het trapje niet meer op! We gingen voortaan met vakantie in aangepaste hotels, tot ik vorig jaar in het Zwarte Woud heel erg ziek werd en in het ziekenhuis te Waldshut, op de grens van Zwitserland, belandde, wegens problemen met hart en nieren. Daarna nog een poos in het Maasstad-Ziekenhuis te Rotterdam, waar in de loop der volgende maanden twee stands werden geplaatst. Maar het probleem keerde terug: vochtophoping. Weer opgenomen, maar nu op de Nefroafdeling. Daar ben ik een maand geweest. Het overtollige vochtwas ik gauw kwijt, en toen heeft de nefroloog maar gelijk een katheter laten plaatsen voor buikdialyse. Veel ellende mee gemaakt in die maand en ook nog daarna. De wond lekte en ik liep er vier bacteriën op! Na herstel thuis opnieuw de dialyse gestart, maar nu thuis. Weer ging het mis! Al na de eerste dag kreeg ik een liesbreuk, waardoor de dialyse weer moest worden stil gelegd. En dan maar hopen, dat de nieren het nog even volhouden! Vorige week ben ik aan die breuk geopereerd. Het zal zeker nog een zestal weken duren eer ik weer aan de dialyse kan. Maar dan is er weer wat anders: een week geleden kreeg ik een hele dikke hand en zwelling in de polsen. Ik dacht aan opvlamming van de reuma, maar inmiddels heb ik in het ziekenhuis gehoord, dat het een aanval van jicht is. Ik had ook al langere tijd van die witte knobbeltjes op m’n handen en mijn duim zag er uit als een paddestoel, die op springen stond. Dat is ook gebeurd: er kwam allemaal wit kleverig vocht uit. Dat zijn urinezuurkristallen. Normaal scheiden de nieren die uit. En zo gaat het maar door in een onvoltooid geschonden leven. Mijn vrouw zegt dan: het is weer tobben, wat staat ons nu weer te wachten. Toch word ik binnenkort 76 en ben zeker nog niet levensmoe!

Dat bedoel ik nou! Wat is een “voltooid” leven? Is ook het geschonden leven niet te mooi om er voortijdig afscheid van te nemen? Eens komt de tijd, dat  dit gaat gebeuren, als God in Zijn goedheid het leven tot voltooiing brengt. Je kunt er eigenlijk alleen maar van zingen:

Als hier op aarde mijn werk is gedaan… (Joh.de Heer 319)

Psalm 138:4

Als ik, omringd door tegenspoed,
Bezwijken moet,
Schenkt Gij mij leven.
Is ‘t, dat mijns vijands gramschap brandt,
Uw rechterhand
Zal redding geven.
De Heer’ is zo getrouw als sterk,
Hij zal Zijn werk
Voor mij volenden,
Verlaat niet wat Uw hand begon,
O Levensbron,
Wil bijstand zenden.

Zoals een vogel

Zoals een vogel, vliegend in een oneindig heelal; Gelijk mijn ziel, zoekend in de morgen rust vindt; In de avond en de stilte van de nacht, Dan ervaar ik zijn kracht en wonderlijke macht; En zal ik opgaan, in een weten naar een eeuwig bestaan!

Ik vond bij de reacties op Troostwoorden uit de Bijbel dit mooie gedicht van Gerda.

Zoals een vogel, vliegend in een oneindig heelal
Gelijk mijn ziel, zoekend in de morgen rust vindt
In de avond en de stilte van de nacht,
Dan ervaar ik zijn kracht en wonderlijke macht
En zal ik opgaan, in een weten naar een eeuwig bestaan!

De wereldbol die alle mensen verbindt is een kunstwerk van Martie Genger uit Curacao.

De wereldbol die alle mensen verbindt: Martie Enger

Advent gebed

De treurnis, die wij in de wereld moeten meemaken, niet het laatste. Maar de hand van God, die ons vasthoudt en bewaart, die is het laatste! Dat te weten en te geloven, daarop te mogen rekenen en daarnaar uit te zien, dat is de vrede waar Paulus het over heeft in zijn Efeze-brief. Dat gaan we met Kerstmis vieren.

EngelKom, Kerstkind, met uw stralend licht
waardoor de nacht wordt stukgebroken
waarin de wereld licht verdoken
en ondergaat in zelfgericht.

Vertoon uw vriendelijk aangezicht
waar overal de haat blijft stoken,
nooit wordt vergeven, wel gewroken,
en ramp op ramp wordt aangericht.

Schijn met uw licht in onze nacht.
Verwin ons door uw liefdesmacht
en breek weer nieuwe verten open.

Verlosser, hoor naar onze klacht!
Zie, hoe mijn hart uw heil verwacht
en wil mij in uw lichtglans dopen.

Uit H.Muys: Als reukwerk voor Uw aangezicht (uitg.Kok, Kampen).

Ter overdenking

“Hij is onze vrede” (Efeze 2, 14)
Wat betekent dat: vrede hebben? Oorspronkelijk heeft “vrede”te maken met “omheinen”. De Duitsers kennen het nog in hun woord “einfriedigen”: omheinen, insluiten. Vrede hebben betekent dus: veilig omsloten zijn.

Daarbij kun je denken aan een stuk land, waar omheen een muur loopt, die het aan alle kanten veilig omringt, zodat indringers buiten gehouden worden. Als een mens vrede heeft, weet hij, dat hij een muur heeft, die hem beschermt. “Ik hoef dus niet bang te zijn”, denkt hij dan.

Het is al heel wat, wanneer een mens dat weten mag, want diezelfde mens is ook omgeven door angsten, zorgen en zonden. “Maar ik hoef toch niet bang te zijn, ik ben in veilige hoede, ik bezwijk niet, want ik wordt vastgehouden!” Zo mogen we ons zelf moed in spreken! Zo is ’t toch, niet waar? Maar kunnen we wel zo zijn, zo zeker en moedig? Zijn we dat ook wel? Of zitten we meer in een zee van onrust, van onbeantwoorde vragen, van allerlei drijfzand, waarop we ons nauwelijks staande kunnen houden? Zijn wij niet mensen met een te klein geloof en een te groot wantrouwen? Ja, zo zijn wij ook heel vaak: prijsgegeven aan innerlijke rust en vredeloosheid. Daar kunnen we het ook heel moeilijk mee hebben. Onze dagen zijn met zorgen vervuld, onze nachten zijn angstaanjagend, onze gedachten malen voort en voort. Wat zouden wij graag een muur hebben, die ons beschut! Bestaat zo’n muur wel voor ons?

“Hij is onze vrede!” zegt de Bijbel. Dat betekent: Ja, er is vrede, er is een veilige omheining voor u en voor mij! Niet, omdat u zo’n flinkerd bent, zo vastberaden en vol zelfvertrouwen, maar alleen omdat Hij er is voor ons, omdat Hij in deze wereld zonder vrede is gekomen voor ons. Daarom kan er vrede zijn voor u en mij, Want in Jezus Christus is openbaar geworden, dat de hele onvrede van deze wereld een begrenzing en een einde heeft, en wel in Gods liefde en barmhartigheid.

God heeft de wereld lief, de wereld met al zijn verschrikkingen, onvrede en dood. En Hij heeft om die wereld een muur gelegd, een muur van Zijn genade. Nu is die wereld van ons met al zijn vragen en raadselen, zijn ellende en verschrikkingen, omsloten door Gods hand. Daardoor is al die treurnis, die wij in de wereld moeten meemaken, niet het laatste. Maar de hand van God, die ons vasthoudt en bewaart, die is het laatste! Dat te weten en te geloven, daarop te mogen rekenen en daarnaar uit te zien, dat is de vrede waar Paulus het over heeft in zijn Efeze-brief. Dat gaan we straks met Kerstmis vieren. Daarop gaan we ons nu al in Advent voorbereiden.

“Hij is onze vrede!” Denk daar aan en vier het feest! Het gezegende vredefeest met Kerst, voor heel de wereld!

Zing van de vrede,
de schaduw valt snel;
speel hier beneden
Gods kinderspel.

Gabriél Smit.

(Foto gemaakt door Aly Brug)

Advent betekent verwachting

Ach, het gebed en de kerkdienst gaan nog wel door, hoewel…velen doen er niet meer aan. Het geloof is vaak als een nachtkaars, die bijna is opgebrand, net als bij Zacharias. Het leven is dikwijls ook zo hard, dat je alle geloof en hoop zou verliezen. Natuurlijk, je gaat nog wel Kerstfeest vieren, gewoonte getrouw, net als Zacharias zijn dienst vervult in de tempel. Maar of het iets aan je leven veranderen zal?

Zacharias en Elisabeth waren hun hele leven in verwachting geweest. Elke keer weer was er de vraag in hun ogen: “Zal ’t dit jaar komen, het kind? Zullen we eindelijk vader en moeder worden?”

Kinderloosheid is voor veel mensen een groot verdriet, waaraan door mensen met kinderen maar al te gemakkelijk voorbij gegaan wordt. Voor Zacharias en Elisabeth betekende het ook nog een onzekere toekomst. Want wie zal er nu voor hen zorgen op de oude dag? Het is een leven vol onvervuld verlangen. Maar zij waren er niet door verbitterd geraakt, en de kwetsende meewarigheid van familie en buren had hun levens niet verstard. Er was zelfs nog een gebed in hun hart gebleven.

En toen was daar opeens die engel bij Zacharias, toen hij als priester dienst deed in de tempel. “Wees niet bevreesd, want uw gebed is verhoord. Elisabeth, uw vrouw, is in blijde verwachting”. In hun oude bijna uitgebluste leven slaat deze boodschap als een bom in. We kunnen dat zo goed begrijpen. Ook de reactie van Zacharias: “Hoe kan dat nou? Ik ben al zo oud en mijn vrouw is ver op haar dagen”. We begrijpen dat wel. Toch, het was beter geweest, als hij maar niets gezegd had. Een mens spreekt vaak voor zijn beurt. Hadden we soms maar een slot op onze mond! In onze opvliegendheid zeggen we gauw te veel. Zeker tegenover God moest een mens er liever het zwijgen toe doen! Maar dat doet die mens niet, integendeel. Hij moet altijd z’n woordje doen. Zacharias ook. En daarom legt de Here God hem het zwijgen op. Hij is met stomheid geslagen.

Een rake typering ook voor uw en mijn geloofshouding. Ach, het gebed en de kerkdienst gaan nog wel door, hoewel…velen doen er niet meer aan. Het geloof is vaak als een nachtkaars, die bijna is opgebrand, net als bij Zacharias. Het leven is dikwijls ook zo hard, dat je alle geloof en hoop zou verliezen. Natuurlijk, je gaat nog wel Kerstfeest vieren, gewoonte getrouw, net als Zacharias zijn dienst vervult in de tempel. Maar of het iets aan je leven veranderen zal? Wat zou er immers nog te verwachten zijn?

Wie zo denkt, wordt met verstarring geslagen, die moet maar eens een poosje stom zijn! Een zinvol vonnis, een bevestiging van wat er eigenlijk al van binnen in ons is. Of eigenlijk: van wat er daar niet is! Onze geblokkeerdheid, onze hopeloosheid staat ons geloven en verwachten in de weg. Zo is er een grote stomheid over de mens van vandaag gekomen, zou ’t niet? Je merkt het overal rondom je heen.

Voor Zacharias werd het een zinvolle voorbereidingstijd op de geboorte van hun kind. Een tijd van bezinning, van beproeving ook, een tijd van inkeer, opnieuw hopen en verwachten. Hij moest weer ontdekken, dat God met hem is. Immanuël, God-met-ons. En dus is daar opeens die engel. Hij zegt, ook tot ons:“Wees nu eens een beetje stil en luister naar mij, houdt even jullie mond!”.
Gez.323: “God is in ons midden, laat nu alles zwijgen, alles in ons voor Hem neigen”.

En als ’t zwijgen voorbij is, komt het spreken, honderd uit. Zacharias mag instemmen met het koor der engelen om God de lof toe te zingen. Na ons zwijgen mogen ook wij het uitzingen, de komende weken, getuigenis van het vernieuwde weten: “U is heden de Heiland geboren, uw Zaligmaker !”

Amen.

Vertrouwen

De kleine jongen durfde niet verder naar boven, alleen de trap op, omdat het donker werd en de pannen rammelden op het dak. Hij durfde ook niet naar beneden, omdat hij zijn opdracht niet had vervuld. Moeder zei: nu hebben we dat mooie verhaal uit de bijbel gelezen, je hoeft niet bang te zijn, God is overal! De kleine jongen zei: dat weet ik ook wel, maar ik had toch liever, dat Hij mij een handje gaf!

Ik roem in God, ik prijs ’t onfeilbaar Woord.
Ik heb het zelf uit Zijne mond gehoord
Ik roem in God, door gene vrees gestoord

Aldus de oude Psalmberijming van Psalm 56 vers 5.
De nieuwe Psalmberijming zegt hetzelfde met andere woorden:

God is mijn deel, mijn vreugd, mijn levenslicht.
Ik prijs Zijn Woord, dat mij heeft opgericht.
Dit Woord houdt stand, dit is mijn toeverzicht.

Het woord “onfeilbaar” is wat negatief, omdat het zegt wat Gods Woord niet is: feilbaar. De nieuwe berijming zegt het positief: Gods Woord houdt stand. Het woord “onfeilbaar” spreekt bovendien meer tot het verstand dan tot het hart. Ik zou daarom ook liever zingen: “Ik roem in God, ik prijs het betrouwbaar Woord!”

Echt vertrouwen is Godsvertrouwen en dat Godsvertrouwen is een werkelijkheid in uw leven, als God Zijn betrouwbaar Woord tot u spreekt en u zich op dat Woord vol vertrouwen kunt verlaten. Dit Woord houdt u vast en u houdt het Woord vast!

Een eenvoudige vrouw op Texel, die jarenlang ziek was en het daarmee moeilijk had, waardoor zij nogal eens twijfelde, zei eens: “Als ik het geloof kwijt raak, lees ik Jesaja 41 vers 10 en 13: Vrees niet, want Ik ben met u; zie niet angstig rond, want Ik ben uw God, Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met Mijn heilrijke rechterhand, Ik de Heer grijp uw rechterhand vast, die tot u zegt: vrees niet, ik help u! Dan leg ik mijn vinger bij die woorden en zeg ik tegen de Heer: Gij hebt het Zelf beloofd en dus is het waar, ook voor mij, ik geloof Heer, kom mijn ongeloof te hulp!”

En er was eens een kleine jongen, die voor zijn moeder op zolder iets moest halen. Na het avondeten had vader uit de kinderbijbel voorgelezen en het slot was: God is overal en dus hoeven we nooit bang te zijn. De kleine jongen ging naar boven, maar kwam niet terug. Toen moeder ging kijken, zat hij halverwege de zoldertrap. Hij durfde niet verder naar boven, omdat het donker werd en het begon te stormen. De pannen rammelden op het dak. Hij durfde ook niet naar beneden, omdat hij zijn opdracht niet had vervuld. Moeder zei: nu hebben we dat mooie verhaal uit de bijbel gelezen, je hoeft niet bang te zijn, God is overal! De kleine jongen zei: dat weet ik ook wel, maar ik had toch liever, dat Hij mij een handje gaf!

Aan een God in bergen en in dalen. Een God van overal en nergens, hebt u niets. U kunt niet op Hem vertrouwen. U hebt een God nodig precies daar, waar u het moeilijk hebt, waar U Hem kunt gebruiken, halverwege op de zoldertrap, als u niet vóóruit en niet achteruit kunt. Als de mensen dan zeggen: je hoeft toch niet bang te zijn, God is overal, denkt u bij u zelf: het zal wel waar wezen, maar ik had toch liever dat Hij mij nu en hier Zijn hand gaf. Hier hebt u Zijn belofte: “Ik, de Heer, grijp uw rechterhand vast, zie niet angstig rond, Ik help u!”

Op deze belofte en op God, die in deze belofte u Zijn hulp toezegt en uw hand vastgrijpt, mag u vertrouwen. Geen vraagteken er achter, maar een uitroepteken:

Vertrouwen!

Van aangezicht tot aangezicht

“Gods vriend’lijk aangezicht”, kun je daarvan wel spreken?
Zo vriendelijk komt God dikwijls niet bij ons over, getuige alle ellende in de wereld en ook bij ons zelf. Waar blijft Gods vriend’lijk aangezicht? Toch is het goed te weten en te bedenken, dat God een aangezicht heeft.

Exodus 33, 11

“En de Here sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht,zoals iemand spreekt met zijn vriend”.

De oude psalm 97 klinkt ons nog vertrouwd in de oren:

Gods vriend’lijk aangezicht
heeft vrolijkheid en licht
voor all’ oprechte harten
ten troost verspreid in smarten.

“Gods vriend’lijk aangezicht”, kun je daarvan wel spreken?

Zo vriendelijk komt God dikwijls niet bij ons over, getuige alle ellende in de wereld en ook bij ons zelf. Waar blijft Gods vriend’lijk aangezicht? Toch is het goed te weten en te bedenken, dat God een aangezicht heeft. In de discussie tussen aartsbisschop Eijk en Jan Marijnussen deze week in het “Elfde uur” is dit aspect van God helemaal niet aan de orde gekomen, helaas!

God heeft een aangezicht! De Bijbel spreekt zo heel menselijk over God. Met “aangezicht” wordt God Zelf bedoeld, zoals Hij Zich naar de mensen toekeert. De God, Die met ons meegaat en ons aankijkt en ons vriendelijk (soms ook heel streng) toeknikt.

“Indien Uw aangezicht niet meegaan zal, doe ons van hier niet optrekken!” (Ex.33,15). Het is heel fijn voor ons om te horen van Gods aangezicht. Van de rijke jongeling in Marcus 10 staat geschreven, dat Jezus hem aanzag en hem lief kreeg. Daar is oogcontact tussen die twee, en zo ontstaat er een relatie: jij en ik, wij horen bij elkaar, wij samen… Zo ziet God ons ook aan. Hij kijkt niet langs ons heen, zoals mensen vaak doen. In Zijn aangezicht kunnen we lezen, hoe lief Hij ons heeft, maar ook: wat Hij van ons verwacht en wat Hij in ons leven afkeurt. Met Zijn aangezicht is Hij heel dicht nabij. We zouden Hem bijna kunnen aanraken, en we zouden dat misschien ook best graag willen. Maar het kan niet, heel jammer! Slechts van drie personen in de Bijbel wordt gezegd, dat zij God hebben aanschouwd “van aangezicht tot aangezicht”: Mozes, Elia en Jezus.

Mozes is heel in ’t bijzonder dicht bij God geweest. God sprak met hem zoals men spreekt met een vriend. Toch mocht ook hij Gods aangezicht niet zien, “want geen mens zal Mij zien en leven”(vs.20). Pas veel later zouden mensen Gods aangezicht leren kennen, van heel dicht nabij. “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Van nu aan kent gij Hem en hebt gij Hem gezien”(Joh.14).Jezus Zelf is “Gods vriend’lijk aangezicht”.

Dat Hij met ons mee mag gaan.

Amen.

Door het bos de boom niet meer zien

Ergens diep in een door de mens onbetreden woud, stond een boom. Een prachtige boom van wel vijfhonderd jaar oud. Het heeft geen zin zijn uiterlijk te beschrijven want er was daar niemand die dat kon. Zijn leven was qua geboorte gedoemd om op een plaats te leven en te sterven.

Ergens diep in een door de mens onbetreden woud, stond een boom. Een prachtige boom van wel vijfhonderd jaar oud. Het heeft geen zin zijn uiterlijk te beschrijven want er was daar niemand die dat kon. Zijn leven was qua geboorte gedoemd om op een plaats te leven en te sterven. De enigste richting die God hem vergunde te reizen, was hemelwaarts. Op deze reis ontmoette hij vele medepassagiers.

Maar allen stapten op een dag uit omdat hun eindpunt elders lag. Toch was hij nooit alleen. Er kwamen vogels van diverse pluimages in zijn armen nestellen. Zij vertrouwden hem hun eieren en kuikens toe als zij op voedsel uitgingen. Eekhoorntjes speelden diefje-met-verlos tussen zijn dichte bladerpracht. Slangen omarmden zijn stammen als kleurige sieraden. Geduldig verdroeg hij de krijsende apen, van de soort dat altijd in onmin met elkaar leeft en uitgerekend juist hij ze moest verduren. De kolibrie en de bijen liet hij drinken uit zijn bloesems die straks als rijpe vruchten zouden dienen voor alles wat honger en dorst had.

Zijn bast werd omhelsd door mossig gewas waarin Bromelia en Orchidee hun aanwezigheid als ‘symbiose-met-de-boom’ excuseerden. Omdat hij steeds dichter bij de hemel wilde komen, iets dat immers zijn reisdoel was, rekte en strekte hij dagelijks zo ver mogelijk uit naar de zon. Zo ver zijn wortels het toelieten stond hij op zijn tenen om het laatste straaltje te genieten alvorens de nacht hem rust zou brengen. Maar van die rust kwam niet veel. Ook in de nacht stoof, rende en kroop er van alles door zijn kruin, tussen zijn tenen, over zijn rug en in de holte van zijn oksels. Het friemelde en kriebelde dat het een oordeel was.

Omdat het medepassagiers waren kon de boom ze er moeilijk uitsmijten. “Ik ben geen pension” mopperde hij soms want hij werd er doodmoe van en hoopte eens een keer vrijaf te hebben van die levensreis. Maar dat is een loze wens en net zo onzinnig als het inhouden van je adem. Daarom zuchtte hij maar weer eens diep en nam een frisse douche van een net passerende tropische regenbui, die juist wat wilde gaan huishouden in het oerbos.

Hoopvol bleef zijn blik gericht naar de hemel die alsmaar onbereikbaar bleef. Hoe hard hij ook groeide en hoe verlangend zijn takken ernaar bleven reiken. De hemel kwam niet dichterbij. Die speelde ongenaakbaar God die kennelijk eens per vijf eeuwen audiëntie hield. Er waren dus ‘vele wachtende voor hem’.

De boom werd moedeloos. Hij begon te kankeren. “Kijk eens hoe die vogels mijn takken volschijten. Stank voor dank. En dan heb ik het niet eens over die rotrupsen die mijn bladeren opvreten. Heb ik soms voor niets vruchten doen ontstaan? Daar kunnen zij zich toch mee voeden? Maar nee hoor. En nu ik het er toch over heb, moet je die luizenbossen eens te keer zien gaan. Zij zuigen stiekem onder mijn blad alle sappen eruit. En dan heb ik het nog niet gehad over het houtrot die aan mijn hielen knaagt en hoopt dat ik op een dag op mijn bek val. Ben ik er soms om opgevreten te worden of hoe zit dat?” Zo jammerde al piepend en krakend die grote prachtige boom.

Zou daarom die boom zijn gestraft omdat hij had durven klagen tegen een hemel die daar doof en blind voor scheen te zijn? Was het daarom dat op een sombere dag de hemel open kliefde en een bliksemend flitsend zwaard hem in tweeën spleet? En alle vluchtelingen en ingezetenen die in zijn lommer zulk een gastvrij onthaal hadden genoten derwaarts moesten vluchten? Alleen ‘de uil die toch al in de olmen zat bij het vallen van de nacht’ bleef bij hem waken. Nou ja ‘waken’ was toch meer uit eigenbelang van die uil, want zeg nou zelf, waar vond je een grotere wond dan in het hart van deze stam? Daar is het veilig schuilen immers?

De boom verging. Verging van olm naar molm. Zijn bladeren waren al tot humus vergaan. Zijn kale kruin geneerde zich voor de zon. Maar de zon had zich van hem afgewend. De duisternis waar de termieten zo van houden graafden en vermaalden de laatste stuiptrekkingen van deze woudreus gelijk met de grond.

Het leven van deze prachtboom bleek een neerwaartse reis te zijn geweest. Zijn doel bleek niet het bereiken van de hemel edoch het wederkeren naar de aarde. Als eb en vloed. Maar van de zee wist de boom niets. Hij dacht dat hij de enigste was die zulk een lot moest ondergaan. En niemand maar dan ook niemand met rede begaafd, heeft hem ooit in zijn volle pracht gezien. Ook dat nog.

Eens op een dag ging een Indiaan op verkenningstocht. Hij zocht hout om houtskool van te branden. Hij was blij die dikke lelijke stronk te vinden die ooit zo ongezien en schitterend had gebloeid voor de wereld en voor God. Het duurde weken voor het hout was uitgesmeuld. De Indiaan had zijn stamgenoten erbij gehaald om de houtskool mee naar hun hutten te slepen. Aldaar aangekomen maakte zij er een vuur mee aan. Dat vuur laaide hoog op. De rook steeg en steeg. Hoger steeg de rook dan de takken ooit konden bereiken. Zo recht de hemel in.

En ik heb horen vertellen ‘tot voor de troon van God’.

Martie Genger

Met toestemming van de auteur geplaatst.

In de schuilplaats des Allerhoogsten

Overal heerst onzekerheid en onrust. Maar God doet Petrus veilig wonen. Alles, ook dat uitzicht op zijn bittere lot, alles heeft hij in Gods hand gelegd. Dat mogen, ja, dat moeten ook wij doen! Want God waakt ook over ons. Wij mogen gerust slapen.

Wie in Gods schaduw overnacht,
zich met Zijn vleugels laat bedekken-
God zal hem in de morgen wekken,
in ’t morgenlicht, door ons verwacht.

Hij, die Gods vesting binnentreedt –
God zal zich over hem ontfermen,
hem zo behoeden en beschermen
dat hij zich altijd veilig weet.

Wat ons ook hindert of verwart,
God wil dat niets ons zal doen vrezen.
De dood zelfs moet Zijn dienaar wezen:
Hij legt ons dichter aan Gods hart
.

Enny IJskes-Kooger

“Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten,
Vernacht in de schaduw des Almachtigen.”
Ps.91, 1

“In vrede kan ik mij te ruste begeven
En aanstonds inslapen,
Want Gij alleen, o Here,
Doet mij veilig wonen.”
Ps.4, 9

“En Petrus sliep die nacht
Tussen twee soldaten.”
Handelingen 12, 6

David slaapt niet in vrede, omdat het leven zo zeker en veilig is en hij zich in deze veilige wereld een zeker en veilig huis heeft gebouwd.
Het lijkt er niet naar!
Maar hij slaapt rustig en in vrede, omdat God hem in deze onzekere en onveilige wereld zeker en veilig doet wonen. Omdat God het licht van Zijn aanschijn over hem verheft. Omdat God hem vreugde in het hart geeft.

En de apostel Petrus is net als koning David.
Herodes heeft Jakobus met het zwaard gedood. De Joodse elite vindt dat prachtig: weer zo’n lastpost van een ketter minder. Daarom durft Herodes nu verder te gaan en zet hij Petrus gevangen: de kopman van de Christelijke sekte. Hij zal morgen onthoofd worden.

Maar toen Herodes hem die dag liet halen, sliep Petrus tussen twee soldaten in, gebonden met zware ketenen. Hij sliep. Hoe is dat mogelijk? Petrus ligt daar rustig te slapen, in de gevangenis nota bene, met de marteldood voor ogen.

Zalige slaap! Slaap der rechtvaardigen! In vrede had hij zich neergelegd en zich aan de Heer toevertrouwd en zo was hij ingeslapen.
Overal heerst onzekerheid en onrust, ook daar in de gevangenis. Maar God doet hem veilig wonen. Alles, ook dat uitzicht op zijn bittere lot, alles heeft hij in Gods hand gelegd. Dat mogen, ja, dat moeten ook wij doen! Want God waakt ook over ons. Wij mogen gerust slapen.
Laten we elke avond maar in vertrouwen bidden:
“Laat mij slapend op U wachten, Heer, dan slaap ik gerust!”

Doet wel degenen, die u haten

“Hebt uw vijanden lief, doet wel degenen, die u haten!” Hoe kun je nou “vijanden” lief krijgen? Jezus zegt: door ze wèl te doen! Laat u van de goede kant zien. Zet uw beste beentje vóór! Zó kan er weer een betere verstandhouding gaan ontstaan. U zult daar een goed gevoel bij krijgen. Elkaar weldoen werkt altijd naar twee kanten: naar de kant van de ontvanger en naar de kant van de schenker.

Lukas 6, 27
“Doet wel degenen, die u haten…”

Hoe moeten we met elkaar omgaan? Als je elkaar sympathiek vindt is dat niet zo moeilijk. Maar wat doe je met die mensen, die je niet zo liggen? Jezus is radicaal: “Hebt uw vijanden lief, doet wel degenen, die u haten!” Nou nou, daar zeg je zo wat! Wat kost dat een moeite! Kijk maar naar het TV-programma “Het familiediner”; hoe vaak heb ik het ook niet in mijn Gemeentewerk meegemaakt, dat families levenslang gebrouilleerd zijn, dat grootouders hun kleinkinderen niet meer mogen zien en dat kinderen worden doodgezwegen. Hoe vaak hoor je mensen ook niet zeggen: “Nou, kom me daar niet mee aan, die kan ik niet meer liefhebben, na alles wat hij (of zij) me aangedaan heeft. Dat kan God toch niet van me vragen?”

Wat moeten we daar nu mee? In ieder geval moeten we onderscheid maken tussen liefhebben en lief vinden. Als we onze “vijanden” lief zouden moeten vinden, dan zou God iets onnatuurlijks van ons vragen. Maar dat vraagt God niet van ons. We hoeven iemand, aan wie we een hekel hebben gekregen, niet bepaald lief te vinden, dat kan ook niet. Maar we mogen hem wel liefhebben, niet uit ons zelf, maar in Christus. Sterker nog: we moeten hem of haar liefhebben, met al zijn of haar fouten en gebreken er bij, omdat Jezus het van ons vraagt en Hij ons de kracht daartoe geeft. We mogen toch weten, dat Gods liefde ook naar die persoon uitgaat? Waarom wij met onze liefde dan niet? Wij mogen toch niet achterblijven?! Moeten we niet allemaal van Gods liefde leven?

Maar gemakkelijk is dat niet! Het zal ons moeite kosten om deze opdracht uit de Bijbel te vervullen, een opdracht nota bene van onze Heer Zelf. Het heeft God ook heel wat gekost om Zich te verzoenen met Zijn vijanden: het leven van Zijn eigen Zoon. Maar het moest zo gebeuren. Hij moest het wel doen, vóór ons, omdat wij mensen er niet toe in staat zijn. Daarom kunnen we ook altijd op Hem rekenen, als wij het ook proberen. Hij helpt ons om het mogelijk te maken. Hoe kun je nou “vijanden” lief krijgen? Jezus zegt: door ze wèl te doen! Laat u van de goede kant zien. Zet uw beste beentje vóór! Zó kan er weer een betere verstandhouding gaan ontstaan. Van lieverlede… geleidelijk aan. U zult daar een goed gevoel bij krijgen. Elkaar weldoen werkt altijd naar twee kanten: naar de kant van de ontvanger en naar de kant van de schenker. Dan zal er weer een stukje minder vijandschap zijn in de wereld. Er is al zo veel haat en nijd onder de mensen! Een gevolg van de zonde, die onder ons huist, waarmee satan ons in zijn machtige greep heeft. Eens zal daar een eind aan komen, vast en zeker. God zal daar voor zorgen. Maar voorlopig moeten ook wij daar nog hard aan werken!

“Zegent wie u vervolgen, zegent en vervloekt niet. Weest blijde met de blijden, weent met de wenenden. Weest onderling eensgezind, niet zinnende op hoge dingen, maar voegt u in het eenvoudige. Weest niet eigenwijs. Vergeldt niemand kwaad met kwaad; hebt het goede voor met alle mensen . Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen. Wreekt u zelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn, want er staat geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Here” (Deut. 32,35; hebr. 10,30).

Amen.

Uw ouden zullen dromen dromen

Bij het ouder worden droomt een mens weg naar vroeger. Je stond in het leven met alle krachten, die eindeloos leken. Echt een mooie droom! Wat is daarvan nu nog over? Ons leven nu is onwerkelijker dan de werkelijkheid van toen. Alles vervaagt. Je hebt “geen poot” meer om op te staan. De verwachtingen van toen, ze zijn vervlogen. Wat er over blijft zijn dromen vol leegte. Er zit geen inhoud meer in!

Joël 2, 28

Oude fotoIn de tijd van de profeet Joël hadden dromen iets met God van doen. God gaf dromen aan uitverkoren mensen, zoals de profeten, om daarin Zijn Woorden te openbaren. Het was in het bijzonder weggelegd voor oudere mensen, Dat treft ons, die ook met de dag ouder worden. Hoe vaak zitten wij niet in onze stoel zo maar weg te domen? Denkend aan vroeger? Aan de tijd, toen je nog jong was en nog van alles kon? Toen ik nog in het Verpleeghuis werkte, hebben oudere mensen me vaak over zulke dromen verteld. Ik kon dat best begrijpen, zittend in een rolstoel, met mankerende benen. Gelukkig had ik nog wel een oor om te luisteren! Maar ik kon niet meer met de hond lopen, dat vond ik nog het ergste, en van lieverlee vielen er steeds meer functies van het lichaam uit. Je kunt er alleen maar van dromen, dat alles eens weer helemaal gaaf wordt!

Van een penvriendin kreeg ik een gedichtje toegestuurd:

Soms is vroeger echt een droom
En een droom echter als vroeger.
Het leven nu onwerkelijker dan
De werkelijkheid van toen en
Dromen vol leegte nu werkelijkheid.

Bij het ouder worden droomt een mens weg naar vroeger. Wat was het toen allemaal mooi! En gezellig, je was vol goede moed. Je stond in het leven met alle krachten, die eindeloos leken. Echt een mooie droom! Misschien wel echter dan het in werkelijkheid was! Wat is daarvan nu nog over? Ons leven nu is onwerkelijker dan de werkelijkheid van toen. Alles vervaagt. Je hebt “geen poot” meer om op te staan. De verwachtingen van toen, ze zijn vervlogen. Wat er over blijft zijn dromen vol leegte. Er zit geen inhoud meer in!

Nee, zegt God tot Joël: je hebt nog wat te verwachten, heel veel zelfs: “Uw ouden zullen dromen dromen…” Reken maar! Het mooiste van je leven moet nog komen! Droom er maar al vast van! Gelukkig maar, dat we dat mogen weten!

Doe mij recht

De dichter is zich ook bewust van zijn onzekere toestand: “Ziel, wat zijt gij onrustig in mij?” Zo wendt hij zich tot God, Die zijn enige toevlucht is. Hij pakt de citer en zingt een lied tot God.

“Doe mij recht, o God, en voer mijn rechtsgeding”
Psalm 43, 1

In deze Psalm blijkt duidelijk, waarom de mens in deze wereld een advocaat nodig heeft. Om zich heen ziet de Psalmdichter bedrog en onrecht, want de vijand onderdrukt zijn volk. Wie kan hulp bieden?

Het voelt alsof God hem verlaten heeft. En toch weet hij, dat er niemand is dan God alleen, die hem helpen kan en voor hem pleiten wil. In de duisternis is licht nodig. Tegenover het onrecht moet er waarheid komen. Vandaar dat hij gaat bidden: dat God hem begeleiden wil met Zijn licht en waarheid. Maar hij is zich ook bewust van zijn onzekere toestand: “Ziel, wat zijt gij onrustig in mij?” Zo wendt hij zich tot God, Die zijn enige toevlucht is. Hij pakt de citer en zingt een lied tot God. Hij weet dat God hem verlossen zal!

Wij weten, dat God dit ook gedaan heeft, door Jezus Christus. De Ene, Die helpen kan en wil, die licht en waarheid kan schenken, heeft het ook gedaan en zal het altijd blijven doen, voor ons. Laten we op Hem vertrouwen! Zoals Hans Bouma dichtte:

Leven als de bomen

   
Leven als de bomen,
Trouw en aardsgezind,
Bij het water wonen,
Leven van de wind.

Hemelhoog geloven,
Leven uit één stuk,
Ademnood te boven,
Onverdeeld geluk.

Leven als de bomen,
God heeft hen geplant,
Leven om te loven,
Leven uit Gods hand.

Op de lente hopen,
Weten van de herfst,
Dromen van de zomer,
Leven dat niet sterft.

Toevlucht voor de vogels,
Schaduw, onderdak,
Huis van mededogen,
Liefde wijdvertakt.

Leven als de bomen,
Zingen voor je God,
Levenslang geloven,
Vast voet aan grond.

Tijd van God en tijd van mensen

Hij komt om u, Hij komt tot u, vandaag en morgen en al de dagen van uw leven. Als er iets van de toch zo onzekere tijd en toekomst van ons kleine mensjes gezegd kan worden, dan is het toch wel dit: dat Hij komt, om ons komt en op ons toekomt!

Vandaag wil ik uw aandacht vragen voor twee uitspraken in Openbaring:

“Ik ben de alpha en de omega, zegt de Here God, Die is en Die was en Die komt, de Almachtige.”
“Wees niet bevreesd, Ik ben de Eerste en de Laatste, en de Levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden.”
(Openbaring 1, 8 en 18).

Een troostrijk woord voor ons mensen, die zo veel last hebben van tijdgebrek! We horen in die twee teksten, dat onze tijd is ingebed in Gods tijd, dat onze tijd in de eeuwigheid is opgenomen.

God noemt Zich Zelf hier “Die is en Die was en Die komt”. Hij is er dus altijd geweest en zal er ook altijd zijn! Dit is zeker ook bedoeld voor ons persoonlijke leven. “In uw leven was Ik en ben Ik en zal Ik zijn”. In het verleden is er heel wat in ons leven geweest, maar we horen nu dat God er ook was. Ondanks alles en door alles heen heeft God ons bewaard, van dag tot dag. Maar Hij was er niet alleen in uw verleden, ook vandaag is Hij bij u, en daarom kunt u elke nieuwe dag aan. Hij komt om u, Hij komt tot u, vandaag en morgen en al de dagen van uw leven. Als er IETS van de toch zo onzekere tijd en toekomst van ons kleine mensjes gezegd kan worden, dan is het toch wel dit: dat Hij komt, om ons komt en op ons toekomt! Dat is het enige, wat als een paal boven water vast staat!

Maar, als Gods tijd zó ons leven omspant, dan kunnen we ook met een gerust hart terugdenken aan het verleden en tegelijk ook vol vertrouwen uitzien naar de toekomst. Elke dag is een “dag des Heren”.

Niet wij maken de tijd, dat zouden we wel willen! Maar Hij doet het. “Wees dan niet bevreesd, Ik ben de Eerste en de Laatste!” Bij Hem zijn wij veilig, altijd. Hij is in al ons jagen om de tijd ons enige rustpunt. Daar kunnen we gerust op zijn. Laat Hem dan ook Zijn rust geven in uw leven!

Hemelvaart en Pinksteren

Het is de Geest, Die u en mij opwekt uit de dood, het sterfelijke bestaan. Wat hebben we die Geest nodig! Geest maakt ten dode opgeschreven mensen tot kinderen van God! Deze Geest van God wil voor ons mensen een troost zijn, een Bijstand. “De Geest helpt ons in onze zwakheid; wij weten immers niet wat we in ons gebed tegen God moeten zeggen, maar de Geest zelf pleit voor ons met woordloze zuchten.”

Bomen en duiven.Het zijn beide centrale feestdagen, waarmee we het kerkelijk jaar afsluiten. Hemelvaart is de dag, waarin we in ’t bijzonder de zegen van de Heiland mogen ontvangen. “En het geschiedde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde.” (Luk.24, 51). Wie de Hemelvaart van Jezus viert, staat nog steeds onder die zegen van de scheidende Heer. Die hoort Zijn stem: “Mij is gegeven alle macht in hemel en op arde en zie, ik ben met u, al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.” (Matt. 28, 18-20).

Hemelvaart betekent, dat we onder een open hemel leven, waar Jezus is, Die ons zegent en voor ons bidt en voor ons opkomt. Hij zegt: “Ik ben met u…” Zijn wij ook met Hem?

Pinksteren is de verjaardag van de kerk. Met de uitstorting van de Geest is het begonnen, heel lang geleden. Door de Geest is de kerk met vallen en opstaan blijven bestaan. Van die Geest moet de kerk het nog hebben! En ieder van ons persoonlijk ook! “De Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen van God zijn”, zo zegt de apostel Paulus het in Rom. 8, 16. De Geest is het levensprincipe ten voeten uit, dat het sterfelijke “ik” (ik, ellendig mens!) levend maakt. Het is de Geest, Die u en mij opwekt uit de dood, het sterfelijke bestaan. Wat hebben we die Geest nodig! Geest maakt ten dode opgeschreven mensen tot kinderen van God! Tegenover die barre dood en het verschrikkelijke lijden in de wereld, waardoor een jonge moeder aan haar gezin wordt ontrukt en acht onschuldige mensen in de feestroes van Koninginnedag de dood vinden, tegenover al die ellende stelt God Zijn antwoord: de gave van de Geest, scheppingsgave van nieuw leven, handgeld van het heerlijke eeuwige leven dat ons wacht. De dood zal er dan niet meer zijn, geen tranen, geen verdriet, geen pijn meer, geen ontluisterd lichaam en geen tanende geest. Deze Geest van God wil voor ons mensen een troost zijn, een Bijstand. “De Geest helpt ons in onze zwakheid; wij weten immers niet wat we in ons gebed tegen God moeten zeggen, maar de Geest zelf pleit voor ons met woordloze zuchten.” (Rom. 8, 26).

Juist in het intiemste van ons leven, de persoonlijke omgang met God in het gebed, is de geest onze pleitbezorger. In ons stamelend gebed, waarin we dikwijls de woorden niet eens kunnen vinden, bidt de Geest voor ons. Zo hebben we een Helper groot van kracht! Dat mogen we met Pinksteren dan ook echt gaan vieren: Vaste rots van mijn behoud!

Mijn oog is op U

“Ik leer en onderwijs u aangaande de weg, die gij moet gaan; Ik raad u; Mijn oog is op u!” (vers 8). Deze woorden krijgen de diepste betekenis, wanneer wij daarbij aan de Heer zelf denken. Wanneer we de woorden uit Gods mond horen, dan gaan ze nog veel sterker spreken dan wanneer het alleen woorden zijn uit de mond van de dichter, zelfs al zou deze koning David zelf geweest zijn.

“Ik leer en onderwijs u aangaande de weg, die gij moet gaan; Ik raad u; Mijn oog is op u!” (vers 8). Deze woorden krijgen de diepste betekenis, wanneer wij daarbij aan de Heer zelf denken. Wanneer we de woorden uit Gods mond horen, dan gaan ze nog veel sterker spreken dan wanneer het alleen woorden zijn uit de mond van de dichter, zelfs al zou deze koning David zelf geweest zijn. We kunnen gerust aannemen, dat David hier de woorden van God Zelf herhaalt, woorden die hem persoonlijk tot zo diepe troost zijn geweest.

Laten we even terugdenken aan de levensgeschiedenis van David: heel die droevige periode in zijn leven, toen hij Bathseba aan haar wettige man ontnomen had. Hij was op een verschrikkelijke dwaalweg geraakt, en wat zou er van hem terecht zijn gekomen, als de Here zich niet over hem ontfermd had? God wil immers zijn knecht (en ieder van ons!) op de rechte weg zien. “Mijn oog is op u!” En nu neemt Hij zelf ter hand, wat David niet tot stand kon brengen. Hij doet zijn hart nog verder open… Hij vergeeft! En juist daarmee komt David weer op de juiste weg… Om het dogmatisch uit te drukken: de rechtvaardigmaking gaat hier hand in hand met de heiligmaking. “Ik leer en onderwijs u aangaande de weg, die gij gaan moet; Ik raad u; Mijn oog is op u!” Die genade geeft God ook aan ons, gelooft u dat maar. En weest er gelukkig om!

Invoelend bidden

Van veel belang is het leren van die dubbele gebedsconcentratie: op God èn de ander. Dat vraagt om de weg van het innerlijk gebed, het altijd durende gebed, het beseffen van de inwoning van de Heilige Geest, die altijd in je bidt. Dan kun je biddend luisteren en luisterend bidden. Als je het innerlijk gebed hebt geleerd, dan leidt dat niet af om met volle aandacht naar de ander te luisteren.

Gebed en pastoraat zijn nauw met elkaar verbonden.

Hoe haakt je bidden zo goed mogelijk in op wat er met de hulvrager aan de hand is; op wat hij/zij zegt of ook niet zegt? Hoe ga je met de innerlijke problemen om? Die problematiek is zelden religieus, maar psychologisch (of psychiatrisch) van aard. Dat de pastorale psychologie sinds ongeveer 40 jaar sterk opkwam, is een gelukkige zaak; noodzakelijk voor pastoraat in onze moderne maatschappij.

We weten sinds Freud, dat er in een mens zeer veel kan spoken. We hebben onze wonden opgelopen, trauma’s. In de pastorale psychologie leren we hiermee enigszins om te gaan. Met je bidden probeer je dan zo goed mogelijk daarop in te gaan.

Heeft bidden ook met psychologie te maken? Het zal ook om een zekere tact van bidden gaan.

Er is een stap verder: leren invoelen, wat er in die ander leeft. Dat heet “empathie”. Bij de gebedsconcentratie op God èn op die ander kan een weg van empathie gevonden worden.

Dat is leren invoelen wat in het innerlijk spookt, te keer gaat, schreeuwt, de pijn van de wonden. Je bidt dan niet je eigen verhaal of jouw antwoorden in gebed verpakt, maar je bidt vanuit het hart van die ander.

Dit alles kan ik ook meer “geestelijk” zeggen: door Gods Geest zijn er ingevingen. Hij leert je aanvoelen, invoelen. Er zijn de charismata met woorden van kennis en wijsheid (1 Kor.12:8 “Want de een wordt door den Geest gegeven met wijsheid te spreken, en den ander met kennis te spreken krachtens denzelfden Geest…”). Soms voel je dan ook dingen, die niet in het gesprek aan de orde kwamen. Juist dat raken van diepere knelpunten kan heel bevrijdend werken. Zo ben je op een diepere laag samen voor God.

Van veel belang is het leren van die dubbele gebedsconcentratie: op God èn de ander. Dat vraagt om de weg van het innerlijk gebed, het altijd durende gebed, het beseffen van de inwoning van de Heilige Geest, die altijd in je bidt. Dan kun je biddend luisteren en luisterend bidden. Als je het innerlijk gebed hebt geleerd, dan leidt dat niet af om met volle aandacht naar de ander te luisteren. En zo van het gesprek naar het gebed. In een tijd, waarin de innerlijke problematiek in onze maatschappij toeneemt, zie ik het als een duidelijke roeping van de Kerk om zich te richten op innerlijke genezing.

Wi, Verhoef.

(samenvatting van een lezing, die ds.Verhoef gehouden heeft voor de Emeriti-Kring Rotterdam e.o.)

Kindergebeden bij het eten

Ook ik mag bidden,

vragen steeds weer:

mag ik Uw kind zijn?
Zorg voor mij, Heer!

Gij zijt de Vader, Die ons voedt
Gij zijt de Herder, Die ons hoedt
Gij zijt de Gids, Die ons geleidt….
Blijf bij ons tot in eeuwigheid.


Zegen,Vader, deze spijs,
ons tot sterkte,
U tot prijs!


Heer, lof en dank
voor spijs en drank,
voor al het goed’,
dat Gij ons doet.


Voor al uw goede gaven, Heer,
zij U de dank en eer.
(kan ook als canon gezongen worden)


Voor het drinken en het eten
mogen wij U niet vergeten,
lieve Vader van de mensen,
Gij schenkt meer nog dan wij wensen. .


Dank U voor deze nieuwe morgen,
dank U voor deze nieuwe dag,
dank U dat ik met al mijn zorgen
bij U komen mag.
(kan ook gezongen worden,
zie Liedbundel voor de kinderen 10)


Handjes gevouwen
sluit d’oogjes nu,
Zacht klinkt ons bidden,
Heiland, tot U.


Lieve Heer Jezus,
zo bidden wij:
Zegen ons allen,
Wees ons nabij.
(kan ook gezongen worden,
zie Liedbundel voor de kinderen 12)


Bidden is spreken,
spreken met God,
Die je niet over-
laat aan je lot

Bidden is spreken,
zeggen aan Hem,
hoe erg verdrietig
of blij je bent.

Ook ik mag bidden,
vragen steeds weer:
mag ik Uw kind zijn?
Zorg voor mij, Heer!
(kan ook gezongen worden,
zie Liedbundel voor de kinderen 11)

Jong en oud

Eerst had God aan Petrus gevraagd: Hebt gij mij lief? En dat tot drie keer toe. Petrus had het daar moeilijk mee. “Gij weet dat ik U liefheb!” De Heer geeft hem dan een opdracht: “Weid Mijn lammeren, hoed mijn schapen”. Zo krijgt Petrus een nieuw leven! Volgen is in Jezus’ voetstappen gaan staan, doen wat Hij deed, maar ook ondergaan wat Hij moest ondergaan. Volgen van Jezus is inclusief lijden, onrecht verdragen, de dood ondergaan. Dat had je niet gedacht hé Petrus?

Johannes 21, 18

“Waarachtig, ik verzeker je: toen je jong was deed je zelf je gordel om en ging je waarheen je wilde, maar wanneer je oud wordt zal een ander je handen grijpen, je je gordel omdoen en je brengen waar je niet naartoe wilt.”

“Toen gij jonger waart, omgorddet gij u zelf en gij gingt, waar gij wildet, maar wanneer gij eenmaal oud wordt, zult gij uw handen uitstrekken en een ander zal u omgorden en  u brengen, waar gij niet wildet.”

De opgestane Heer spreekt dit geheimzinnige woord tot Petrus. Eerst had hij hem gevraagd: Hebt gij mij lief? En dat tot drie keer toe. Petrus had het daar moeilijk mee. “Gij weet dat ik U liefheb!” De Heer geeft hem dan een opdracht: “Weid Mijn lammeren, hoed mijn schapen”. Zo krijgt Petrus een nieuw leven! Een leven achter zijn Heer aan! Een apostolair en pastoraal leven. De gezondene wordt een herder! Zo gaat de boodschap van de Opgestane de wereld in. Tot twee keer roept de Heer dan ook nog Petrus toe: “Volg Mij!”

Daar komt het dus ook voor ons op aan: dat we Hem volgen. Volgen is meer dan “meegaan”. Ook dat zou Petrus nog leren. Volgen is in Jezus’ voetstappen gaan staan, doen wat Hij deed, maar ook ondergaan wat Hij moest ondergaan. Volgen van Jezus is inclusief lijden, onrecht verdragen, de dood ondergaan. Dat had je niet gedacht hé Petrus? Toen de Heer je van het viswater geroepen had en zei “Volg Mij”. Toen je met Hem was meegegaan een onzekere toekomst tegemoet. Jij dacht daarmee al heel wat gedaan te hebben. Je dacht ook dat je wel goed zat, bij zo’n “alleskunner” als Jezus. Dat was ten voeten uit het leven van de jonkheid. “Toen gij jonger waart, omgorddet gij u zelf en gij gingt, waar gij wildet.” Had Petrus niet gezegd: “Wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd… ik zal met U sterven, Heer…! Al zouden ook allen U verlaten, ik nooit!” Op de ene beslissende zin van zijn belijdenis na “Gij zijt de Christus” (Matth.16,16) beginnen al Petrus’ uitspraken met “ik, ik en nog eens ik”.

Petrus had het beslist niet slecht met zich zelf getroffen. De vitaliteit straalt er van af, tot in de hof van Jezus’ verhoor toe, als hij weer begint met “ik”: ik ken deze mens niet!”

Ja, Petrus ging met Jezus mee, maar ook van Jezus af! Zo gaat het vaak in het leven van jonge mensen. Tot je ouder wordt, zoals Jezus zegt: “wanneer gij eenmaal oud wordt, zult gij uw handen uitstrekken en een ander zal u omgorden en u brengen , waar gij niet wilt. Volg mij!” Dan, in de ouderdom, begint het echte volgen pas. Denk daaraan, Petrus! Eens zul je het gewaar worden. Dan komt het niet meer aan op jouw wil, op jouw initiatief, op jouw ik, maar op die Ander, Die jou opdrachten geeft, Die jou omgorden, toerusten, zal. Die jou ook brengen zal, waar je liever niet naar toe wilt: naar lijden, kruis en dood. Begrijp je, Petrus? Dat is pas echt “volgen”! Je krijgt dan je identiteit van Hem, niet meer van je zelf.

Niet alleen voor Petrus is dit afscheidswoord van de Heiland, het is ook tot ons gesproken. Jong zijn is o zo mooi. Petrus geeft ons daarvan voorbeelden te over. Was hij het ook niet, die voor Jezus in de bres sprong en het oor van de Romeinse soldaat Malchus afsloeg? Maar jong zijn is ook o zo gevaarlijk. De Prediker sprak daar al over: “Jeugd en jonkheid zijn ijdelheid (dus helemaal niets!)” Pred.11,10. Het grote gevaar zit in de ik-betrokkenheid, de vitaliteit die om het eigen ik draait. Je wilt en je doet en je slooft je uit , maar voor wie doe je ’t eigenlijk? Toch altijd voor je zelf het meest! Wij hebben net als Petrus van de opgestane Heer te leren, dat ons jonge leven oud moet worden, in die zin: dat we van ons zelf afkomen en Hem gaan toebehoren. Maar Hij brengt ons wel daar, waar we eigenlijk niet heen willen! Toch kunnen we ‘t, omdat Hij ons omgordt, Hij blijft bij ons, Hij ging ons er in vóór!

Petrus zal zijn leven eindigen aan het kruis in Rome, met zijn hoofd naar beneden. Maar zou hij niet juist in deze verschrikkelijke dood het leven gevonden hebben? Is dat niet het geheim van deze raadselachtige profetie van Jezus? Wie Hem volgt en zich zelf ten offer geeft, die komt misschien in allerlei doodsellende, maar ontvangt juist daarin de kroon des levens. Petrus houdt op met de heer te verloochenen, hij verloochent nu veeleer zich zelf. Hij houdt op zich zelf te omgorden, hij wordt omgord door een Ander, Die hem toerust tot zijn arbeid en hem brengt op een onbegaanbaar pad, maar Die daarop ook Zelf vóórgaat!

“Volg mij!” zegt Jezus ook tot u!

Het niet-te-geloven feest

Pasen, toch een feest? Laten we eerlijk zijn: van Jezus’ overwinning op de dood is niet veel te merken. De machten van de dood en de duisternis schijnen vandaag levendiger dan ooit. Oorlog, ziekte (aids!), hongersnood en epidemieën (vogelpest!), het zijn spookbeelden die alom rondwaren. Een feest? Ja, tóch! Omdat het ’t feest van de lévende Heer is.

Pasen. Het niet-te-geloven feest! Feest van het opengebroken graf, de voorbijgaande dood, de lévende Heer!

O Heer, wat een morgen,
toen Gij vol majesteit het graf verliet
dat uw gemarteld lichaam had geborgen
en eng’len juichten in een overwinningslied!
(Nel Benschop)

Maar eerlijk is eerlijk: niemand is er bij geweest, wij hebben er geen enkel bewijs voor dat het ook echt waar gebeurd is. Je moet het maar gelóven! Pasen, toch een feest? Laten we eerlijk zijn: van Jezus’ overwinning op de dood is niet veel te merken. De machten van de dood en de duisternis schijnen vandaag levendiger dan ooit. Oorlog, ziekte (aids!), hongersnood en epidemieën (vogelpest!), het zijn spookbeelden die alom rondwaren. Een feest? Ja, tóch! Omdat het ’t feest van de lévende Heer is. Niemand is er wel bij geweest, bij die opstanding, maar velen hebben later betuigd dat zij de Opgestane gezien hebben. En daar gaat ’t toch om: dat wij wéten mogen, dat de Heer lééft! Mensen hebben Zijn stem gehoord en herkend, en Hij opende hen de ogen en het hart, zodat zij gingen zien en verstaan en geloven, al wat er over Hem geschreven stond. Hij heeft met mensen gegeten, brood en vis. Hij heeft ze moed ingesproken: Ik ben met u tot aan de voleinding der wereld. Hij heeft ze ook een nieuwe taak gegeven: Weid mijn lammeren, hoed mijn schapen! En zó werd het feest Paasfeest! Tóch! Een niet te geloven feest voor allen, die het zeker geloven, ook voor u en voor mij!

En als u om u heen kijkt en u ziet zoveel verdriet en lijden en duisternis en dood, een onophoudelijke rij… en alle vreugde in je dreigt te verstommen -immers God is zo ver, zo onbereikbaar ver, zo onbegrijpelijk en ongrijpbaar- wil dan toch niet vergeten wat over Hem geschreven staat; let dan toch alstublieft op die vrouwen met hun van tranen versluierde ogen, die de lévende Heer mochten ontmoeten. “Rabboeni”, zei Maria Magdalena, dat is “mijn Meester”. Er was nieuw contact, het léven was door de duistere dood heen gebroken. Hij noemde haar eerst bij haar naam “Maria” en toen was de vonk overgesprongen. Nooit vergeten! Ook al is er niemand meer die u nog bij de voornaam kent, ook als wordt u door niemand meer begrepen – Hij vergeet nooit de naam van één  der Zijnen… Hij kent ze en koestert ze.

En zó mag het Paasfeest worden. Toch! Ja, tòch!

Wij hebben de opstanding niet gezien, maar de stem van de Opgestane klinkt ons tegen, en zó wordt de verwachting geboren in ons hart:

O Heer! Wat een morgen
wanneer Gij zegt: “De dood is er niet meer!”
en ik, voor eeuwig in uw hart geborgen,
zal ingaan tot de vreugde van mijn Heer!

 (Nel Benschop)

Gezegend Paasfeest!

Op weg naar pasen

De liefde van de Heer roept om wederliefde. Zo moet de liefde ook onder mensen beoefend worden: wederkerig. “Nee”, hoor ik u zeggen, “het kan hier niet allemaal van één kant komen!” En dan bedoelen we eigenlijk te zeggen, dat de liefde van onze kant wèl komt, maar die ander… die laat verstek gaan! Dat heb je in families, in gezinnen, tussen man en vrouw soms, ouders en kinderen, buren, volkeren, partijen, Gemeenteleden en ga zo maar door…

Wij zijn bijna aan het eind van de Lijdenstijd en gaan nu op naar Pasen.

De Lijdenstijd is een tijd van bezinning, van denken aan de Heer, Zijn lijden en sterven. Hij moest daarvoor opgaan naar Jeruzalem, wij mogen dankzij dat opgaan naar Pasen. Lijdenstijd is ook denken aan je naaste, aan de nood in de wereld en om je heen. Daar zit iets van zelfverloochening in, een pas op de plaats, even wat minder voor je zelf en wat meer voor de ander. Het is een extra aanmoediging om de grote liefde van de Heer door te laten werken in je leven. Dat heeft de Kerk ook altijd zo aangevoeld. Daarom is de Lijdenstijd ook sinds onheugelijke tijden in de Kerk als “vastentijd” gevierd.

Wie vast, verloochent zich zelf ter wille van de ander, en dan in de eerste plaats ter wille van de Grote Ander. De liefde van de Heer roept om wederliefde. Zo moet de liefde ook onder mensen beoefend worden: wederkerig. Het kan immers niet allemaal van één kant komen. “Nee”, hoor ik u zeggen, “het kan hier niet allemaal van één kant komen!” En dan bedoelen we eigenlijk te zeggen, dat de liefde van onze kant wel komt, maar die ander… die laat verstek gaan! Die geeft nooit iets terug. Er wordt altijd averechts gereageerd, stank voor dank!

Dat heb je in families, in gezinnen, tussen man en vrouw soms, ouders en kinderen, buren, volkeren, partijen, Gemeenteleden en ga zo maar door. Je zou het wel uit willen schreeuwen: “Hoor eens hier, het kan niet allemaal van één kant komen, hoor!”

In het lijden van de Heer komt het allemaal wel van één kant, van Gods kant. Daar is de liefde begonnen, voor mensen die alles altijd zo graag naar hun kunt willen halen. En zo moet het ook bij ons Christenen, willen we immers ons nog zo mogen noemen. Het moet niet alleen, het mág ook van één kant komen: van Jezus’ kant. Wij mogen leven in Christus! Zullen we daar eens aan denken? En dan in blijdschap opgaan naar het Paasfeest!

Lijden en leven

Soms is lijden zinvol, als je achterom kijkt en merkt dat je er door bent gegroeid. Maar meestal maakt het mensen kapot en ongelukkig, en daar zijn verder geen woorden voor. Er is vaak geen peil op te trekken en het is ook zo onrechtvaardig verdeeld… de een heeft zo veel meer te verduren dan een ander. Zo liggen toch de feiten?

We zijn nu midden in de “Lijdenstijd”, ook wel de “veertig dagen tijd ” genoemd, een tijd van inkeer en “vasten”. De vraag naar het lijden komt dan vanzelf op ons af. En wat hebben we daar een moeite mee! Toch zou ik durven beweren, dat lijden gewoon bij het leven hoort. We moeten er niet te veel achter zoeken! Er is geen mens en geen dier, die niet lijdt. Het overkomt ons, zo maar, zonder oorzaak of persoonlijke schuld. Soms veroorzaken wij het zelf, en dan zijn we er wel debet aan. Er is het zinloze lijden, dat ons zo veel zorgen baart. Soms is het zinvol, als je achterom kijkt en merkt dat je er door bent gegroeid. Maar meestal maakt het mensen kapot en ongelukkig, en daar zijn verder geen woorden voor. Er is vaak geen peil op te trekken en het is ook zo onrechtvaardig verdeeld… de een heeft zo veel meer te verduren dan een ander. Zo liggen toch de feiten? Het is harde werkelijkheid en laten we er alstublieft toch niet meer achter zoeken. Het is niet de schuld van God -wat een belediging trouwens om dat te denken: een God die mensen in het ongeluk stort! We moesten ons schamen! En het is zeker ook niet de straf van God – hoe kunnen we dat nou denken? En ’t is ook niet zo, dat God daar een bedoeling mee zou hebben, bijvoorbeeld om ons geloof op de proef te stellen…. Laten we toch voorzichtig zijn met God voor alles en nog wat in ons leven verantwoordelijk te maken. Lijden hoort gewoon bij het leven. Laten we dat nu eens accepteren en er niet meer achter zoeken.

Maar in die lijdenswerkelijkheid van ons leven kunnen we ondertussen wel iets anders doen – in plaats van piekeren en zoeken naar de schuldvraag en je aftobben met schuldgevoelens. We kunnen doen wat Jezus deed en wat Hij zei, bijvoorbeeld in Lukas 10: treden op slangen en schorpioenen, dat is: het lijden aanpakken en bestrijden, zorgen dat het mensen niet er onder krijgt. Lijdende mensen helpen en verzorgen, leed verzachten, wonden verbinden, hongerigen voeden en dorstigen te drinken geven, thuislozen huisvesten en naakten kleden… de 7 christelijke deugden, die al in de Middeleeuwen golden.

Ik heb ergens een joodse legende gelezen, die dat heel goed illustreert. Een vrome Jood, die in Lodz woonde, had ’t vreselijk arm. Hij werkte hard, maar wat hij ook deed, hij verdiende het zout in de pap niet. Hij voelde zich dood ongelukkig en vroeg zich af of God rechtvaardig was, of dat God hem soms wilde straffen. Zo bracht hij uren in gebed door en hoopte, dat de Almachtige -gezegend zij zijn naam – hem antwoorden zou.

Op een nacht droomde hij. Een engel zei tegen hem: “Ga naar Warschau. Onder de brug moet je gaan graven. Daar zul je een schat vinden, waar je je leven lang gelukkig door kunt leven. De Jood ging op reis en kwam bij de brug in Warschau. Toen hij druk aan het graven was en niets vond, kwam er een soldaat aanlopen, die zei: “Wat doe je daar?” De Jood vertelde hem zijn droom. “Merkwaardig”, zei de soldaat, “ik heb ook gedroomd. Ik moet naar Lodz gaan en daar in ’t huis van een arme Jood onder diens haard gaan graven. Daar zou ik een schat vinden, waardoor ik mijn leven lang gelukkig zou zijn, want die Jood is zo dom dat hij zijn geluk overal zoekt, behalve in zijn eigen huis.” Toen keerde de vrome Jood naar Lodz terug en begreep, dat God hem door die soldaat antwoord gegeven had. God wilde hem niet straffen om zijn schuld. God was ook niet iemand, die hem in willekeur een zwaar lot liet dragen. God wilde, dat hij op de plaats waar hij leefde, zijn geluk zou vinden.
Zou dat met ons zo ook niet het geval zijn ?

Voor u gevonden
in “Verzen van stilte en inkeer” (1927, J.Ploegsma – Zeist)

Die mijns harten vrede zijt,
En de eenig ware ruste,
Reine bron van klare lusten,
Zuivre zon van zaligheid-
Laat mij willen en niet willen,
Wat Gij wilt en niet en wilt,
Blijde gaande door het stille
Leven in Uw vree verstild.
Buiten U is niets dan strijd,
Niets dan moeiten, niets dan zorgen –
Laat mij, in Uw rust geborgen,
Slapen gaan in eeuwigheid.

Jacqueline E.van der Waals

Voor de kinderen – Onderduiken

In de oorlog (1940-1945) moesten veel mensen “onderduiken”. Dat wil zeggen: zij konden dan niet blijven wonen, waar zij woonden. Zij moesten ergens anders gaan wonen, bij mensen, waar ze zich konden verbergen. Waarom moesten ze dat doen? Omdat de Duitsers op hen loerden! De Duitsers hadden toen Nederland veroverd en iedereen moest doen wat zij zeiden.

JodensterIn de oorlog (1940-1945) moesten veel mensen “onderduiken”. Dat wil zeggen: zij konden dan niet blijven wonen, waar zij woonden. Zij moesten ergens anders gaan wonen, bij mensen, waar ze zich konden verbergen.

Waarom moesten ze dat doen? Omdat de Duitsers op hen loerden! De Duitsers hadden toen Nederland veroverd en iedereen moest doen wat zij zeiden. Deed je dat niet, dan liep je kans om gevangen genomen te worden en het land uitgezet te worden. Dan werd je weggevoerd naar een kamp, heel ver weg in Polen. Daar waren de mensen toen erg bang voor. Toch gingen er mensen in het “verzet”. Zij gingen samenspannen en boden aan de vijand op allerlei manieren weerstand. Zij bliezen bijvoorbeeld spoorwegen op of bruggen, pleegden aanslagen op hoge Duitsers en drukten valse identiteitspapieren en levensmiddelenbonnen. Had je het gevoel, dat je gauw opgepakt kon worden, dan moest je onderduiken.

Voor een grote groep van de Nederlandse bevolking had het ook nog een andere reden, dat ze moesten onderduiken. Omdat ze Jood waren. En alle Joden moesten volgens de Duitsers het land uit. Daarvoor moesten ze ook een grote gele ster dragen, de zogenaamde Jodenster, zodat ze goed herkenbaar waren. De meeste Joden deden dat. Ze konden gewoonweg niet geloven, dat de Duitsers zo slecht waren, dat hun leven gevaar liep. Gelukkig waren er ook Joden, die het wel begrepen en zorgden dat ze konden onderduiken.

Maar dat onderduiken was niet zo gemakkelijk! Dat betekende, dat je wanhopig moest zoeken om maar ergens gastvrijheid te vinden. En ondertussen moesten ze zich klaar maken om weggevoerd te worden naar Polen. Ze hadden de opdracht gekregen rugzakken te maken en daarin alles te doen, wat ze meenden in Polen nodig te kunnen hebben. De ouders grote rugzakken en de kinderen steeds kleinere, naarmate ze jonger werden. In een lange rijd stonden de rugzakken in de gang.

“Dit is het enige wat ons straks overblijft”, verzucht een vader, als hij al die rugzakken ziet, waarop in grote letters hun namen zijn geborduurd. De kinderen dansen om hem heen, voor hen is het net alsof ze met vakantie gaan.

En dan begint het grote zoeken…. De mensen waren bang. Als je iemand in huis nam en een ander kwam dat te weten, dan kon je verraden worden! Je zette dus eigenlijk je eigen leven op het spel. Er moest vaak heel wat voor gepraat worden, eer men bereid was iemand onderdak te verschaffen. Altijd allereerst het voedselprobleem: we hebben niet genoeg eten, we hebben onvoldoende etensbonnen. Dat kon gemakkelijk worden opgelost, want die bonnen drukten ze “in het verzet” zelf. Nog extra bonnen konden de mensen ook krijgen. Dan heb je de volgende problemen: de verwarming, een extra bed, te weinig ruimte, extra vitrage in het achterkamertje, anders kijken ze zo in…. Als dan eindelijk alle bezwaren zijn opgelost en je wacht op het definitieve “ja, ik doe het”, heb je grote kans een briefje te krijgen, waarin staat, dat ze er toch maar van afzien. En dan kun je weer opnieuw beginnen!

Toch waren er ook mensen, die altijd klaar stonden, die medelijden hadden. Waar er twee zijn, kunnen er ook wel drie onderdak. Een eenvoudig dorpsschildertje bijvoorbeeld had zich ontfermd over een joodse violist. Later komt hij vertellen, dat hij de ouders en een zus ook in huis heeft! Een week na de bevrijding van ons land kwamen met de eerste postbestellingen verlovingskaartjes van de violist en de schildersdochter. Een andere man had z’n zolder opgemeten en zei: “Als ’t moet, kan ik er wel zeven hebben.” Het werden er tien! Wat een organisatie was er nodig om daar genoeg voedsel en brandstof binnen te slepen, wat een zorgen iedere dag weer… En dat alles in het geheim!

Als je wilt weten, hoe dat was, moet je het Dagboek van Anne Frank maar eens lezen!

Lijdenstijds

De dichter van Psalm 73 heeft de innerlijke strijd achter zich. Het eind van alles is dat hij weer tot God gekomen is en dat hij zich schikt, nee, niet in zijn (nood)lot, maar in het welbehagen van God. Want dat heeft hij gemerkt: dat God met hem meevoelt. Daarom ook geeft hij zich aan Hem over, aan Zijn leiding: “Gij zult mij leiden door Uw raad”.
 

Psalm 73, 23-24
Nochtans zal ik bestendig bij U zijn,
Gij hebt mijn rechterhand gevat;
Gij zult mij leiden door Uw raad,
En daarna mij in heerlijkheid opnemen.

Hier spreekt een mens in nood. En hij ergert zich er vreselijk aan, ja hij komt in opstand tegen zijn lot. Zijn geloof raakt aan het wankelen en hij voelt zich van God verlaten. Dat is een verschrikkelijke ervaring. Misschien herkent u hiervan wel iets bij u zelf. Soms moet je door een geestelijke strijd heen. De dichter van Psalm 73 weet daar alles van! Uit eigen ervaring. En daarom is het goed naar deze man te luisteren.

Als hij onze tekst uitspreekt, heeft hij de innerlijke strijd al achter zich. Het eind van alles is toch, dat hij weer tot God gekomen is en dat hij zich schikt, nee, niet in zijn (nood)lot, maar in het welbehagen van God. Want dat heeft hij gemerkt: dat God met hem meevoelt. Daarom ook geeft hij zich aan Hem over, aan Zijn leiding: “Gij zult mij leiden door Uw raad”.
 
Is dat een soort berusting? Omdat hij tenslotte wel inziet, dat verzet en opstandigheid toch niet helpen? Nee, het is niet negatief, want dat zou berusting zijn: een valse overgave, uit onmacht. Het is juist heel positief. De dichter heeft iets gemerkt van Gods wijsheid, Zijn rechtvaardigheid, trouw en liefde. Hij gaat met ons Zijn heilsweg, ja, juist door moeiten en strijd heen. Nu is het maar goed, dat God hem bij de hand heeft gevat en hem is gaan leiden. Want anders zou hij deze weg niet gekozen hebben, maar -denk ik- een andere, prettiger weg. En dan was hij verkeerd uitgekomen!

Is het met ons anders? Ook nu weer zijn we de Lijdenstijd ingegaan. We denken aan het lijden van onze Heer, het lijden van zoveel mensen in de wereld, ook ons persoonlijke lijden. En wij mogen opnieuw ervaren, hoe God ook ons bij de hand heeft gevat om ons door al die ellende heen te lijden. Wij kunnen ons rustig, met alle pijn en zorg, toevertrouwen aan Zijn leiding. En als we aan Zijn hand gaan, zijn we ook altijd bij Hem en is Hij bij ons, In Zijn lijden en sterven heeft Christus ons dat laten zien. God zal ons niet loslaten, maar vasthouden en zegenen. Misschien wel het meest, als u het ’t moeilijkst hebt. Door Zijn bewarende leiding kan niets u scheiden van de liefde Gods, in Christus onze Heer.

Nu blijf ik bij U voor altijd,
God, Die mij troost, die bij mij zijt,
Mijn twijfel stilt en mijn verlangen,
Die mij in liefde houdt omvangen.
Gij neemt mij bij de rechterhand,
Gij zijt getrouw, Uw raad houdt stand,
Uw wijsheid is het die mij leidt
En eenmaal kroont met heerlijkheid.

(Ps.73, 9)

Niet bezorgd zijn

Bezorgd, wie is dat tegenwoordig niet? De tijd is er ook naar! Bezorgd voor je leven, bezorgd voor het milieu, bezorgd voor de politiek, bezorgd voor de economie, bezorgd voor de toekomst van je kinderen en kleinkinderen, en ga zo maar door. Als we in de knoei zitten, lijkt God vaak zo ver weg. Maar Hij is het niet, hoor, integendeel…

“Weest in geen ding bezorgd,
maar laten bij alles uw wensen
door gebed en smeking en dankzegging
bekend worden bij God.”

Filippenzen 4: 6

Bezorgd, wie is dat tegenwoordig niet? De tijd is er ook naar! Bezorgd voor je leven, bezorgd voor het milieu, bezorgd voor de politiek, bezorgd voor de economie, bezorgd voor de toekomst van je kinderen en kleinkinderen, en ga zo maar door.

Ook in Paulus’ tijd hadden de mensen grote zorgen. Daar was de dreiging van het heidendom: razzia’s en vervolging, onderdrukking en martelaarschap, uitholling van het nog zo jonge geloof. Erger nog was het gevaar, dat van binnen uit dreigde: terugval in de oude joodse godsdienst met zijn wettische karakter of  spirituele uitwassen van het geloof: als je de Geest maar hebt, dan zit ’t wel goed, dan kan je niets meer gebeuren, dan komt het er ook niet meer op aan, hoe je leeft. En zo werd het in Korinthe nogal eens een wilde boel!

Paulus kende die zorg in de Gemeenten en hij was er voortdurend op bedacht om tegengas te geven, om de Gemeenten die hij zelf met zoveel inspanning en moeiten had gesticht verder op te bouwen en geestelijk te verdiepen door ze op de liefde van Christus te wijzen en op de liefde voor elkaar als broeders en zusters. Geen tweedracht alstublieft, geen geloof-in-mineur, maar saamhorigheid en blijdschap-in-de-Heer. Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking en dankzegging bekend worden bij God. Tegenover onze zorg en bezorgdheid stelt de apostel drie dingen: gebed, smeking en dankzegging.

Hij ontkent niet de redenen van onze bezorgdheid: dat het met veel dingen de verkeerde kant op gaat. Wij moeten wensen hebben voor een betere wereld, een schoner milieu, een eerlijker verdeling van alle opbrengsten der aarde over rijk en arm, een effectieve bestrijding van aids en andere dreigende ziekten, vrede in Israel… Maar wij moeten daaronder niet gebukt gaan, onder die loodzware last: een schuldenlast, omdat we er zelf ook debet aan zijn! Wij mogen ze met opgeheven hoofd bij God brengen: in gebed, smeking en dankzegging.

Als we in de knoei zitten, lijkt God vaak zo ver weg. Maar Hij is het niet, hoor, integendeel: dan is Hij dichterbij dan ooit! Niet Hij is dan ver weg, maar wij zijn het, die ver van God zijn. Daarom zegt de apostel: bidden!

Dat brengt de mens weer dicht bij God. En zo is het ook met smeking en dankzegging. Alle gebed is dankgebed. Als je begint met te danken, dan valt al heel veel van je bezorgdheid weg. Want je beseft dan weer, hoe God altijd voor je gezorgd heeft en dan ook zeker verder voor je zorgen zal.

Laten we daarom bidden en danken, elke dag, vroeg en laat.

Weest in geen ding bezorgd!

De Here is met mij

Mensen kunnen elkaar heel wat aan doen! Ze kunnen elkaar het leven zuur maken, ja zelfs onmogelijk maken! Wat is het dan een zegen, zeg maar gerust een wonder, wanneer je dan je geloof niet verliest en nog zeggen kunt: “De Here is met mij, ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen?”

Psalm118, 6
“De Here is met mij, ik zal niet vrezen;
Wat zou een mens mij doen?”

Mensen kunnen elkaar heel wat aan doen! Ze kunnen elkaar het leven zuur maken, ja zelfs onmogelijk maken! Er is wel eens gezegd: de grootste boosdoener voor de mens is de mens zelf. Zij staan elkaar naar het leven, pesten elkaar, onderdrukken elkaar, spelen de baas over elkaar, vernederen elkaar, stelen van elkaar, en ga zo maar door.

De Psalmdichter weet dat ook, uit ervaring. Wie zal zeggen wat hij allemaal niet van mensen te verduren heeft gekregen? Ook Jezus heeft dat moeten ervaren. Daarom was Hij in de hof van Getsemane bedroefd en angstig. Wat is het dan een zegen, zeg maar gerust een wonder, wanneer je dan je geloof niet verliest en nog zeggen kunt: “De Here is met mij, ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen?”

Die mensen doen heel wat. En dat wordt met je geloof niet minder, integendeel zelfs. Het is een duivels spel, duivelse dingen doen mensen elkaar aan. Het is de duivel zelf, die de gelovige belaagt. Alles kunnen ze je aandoen, maar één ding zullen ze je nooit kunnen afnemen: dat je een kind van God bent. “De Here is met mij, voor wie zal ik vrezen?” Als God vóór ons is, wie zal dan tegen ons zijn? Zo zegt Paulus het in Rom.8. De Heer is met mij, gaat met mij, ook in het dal van de schaduw des doods (Ps.23). Hij lijdt zelfs met mij! Wat kan een mens mij dan doen? Alles kunnen ze je doen, maar het zal je niet deren, uiteindelijk blijf je toch wie en wat je bent: in Gods genade, een kind van God!

Daarom: vrees niet! Jezus heeft voor ons de angst en de pijn doorworsteld en gedragen, opdat wij zeker zouden zijn van wat de Psalmdichter al mocht ervaren: “De Heer is met mij, ik zal niet vrezen!” Je kunt beter alle mensen tegen je hebben en God met je dan omgekeerd!

Sta op

Honderden, duizenden horen ‘s-zondags en ook op dagen in de week het Evangelie. Tientallen worden ook vandaag nog geconfronteerd met de wonderen uit Gods hand. Hoevelen keren terug om Hem daarvoor te danken? Laten we er toch elke dag aan denken!

Lukas 17, 19
“Sta op, ga heen, uw geloof heeft u behouden.”

Tien melaatse mannen werden door Jezus genezen. “En één van hen keerde terug, toen hij zag dat hij genezen was, met luider stem God verheerlijkende, en hij wierp zich op zijn aangezicht voor zijn voeten om Hem te bedanken.”

Tien werden er genezen, slechts één kwam er terug, Die negen anderen gingen gauw naar huis, naar hun familie, hun zaken, de wereld die voor hen als melaatsen zo lang afgesloten was geweest. Zij hadden het wonder van Gods genade mogen ervaren, maar er kwam bij hen geen respons uit te voorschijn, geen dankbaar antwoord aan Degene, Die hen zo wonderbaarlijk had genezen. Zij dachten alleen maar aan zichzelf. Natuurlijk waren ze ook erg gelukkig en was het heen blij weerzien bij hen thuis. Maar weldra ging het oude leven weer z’n gangetje met zijn ergernissen en ruzietjes en geestloze bezigheden.

Wat had Jezus dat anders gewild! Wat was Hij daarom ook blij met die ene, die wel teruggekomen was. Die had erkend, dat zijn genezing van God was gekomen, een teken van Zijn wondere genade voor reddeloos verloren mensen. Die was tot danken gekomen, het eerste wat een mens eigenlijk behoort te doen in zijn leven, elke dag. Dank-u-wel zeggen tot God! Die had ook erkend dat Jezus is de Zoon van de levende God. Die was tot geloof gekomen!

Zou Jezus zo ook niet blij zijn met u, als u die ene nou eens was? Als Hij ook tot u kon zeggen: “Sta op, ga heen, uw geloof heeft u behouden”?

Tien gingen er heen, slechts ééntje kwam er terug. Honderden, duizenden horen ‘s-zondags en ook op dagen in de week het Evangelie. Tientallen worden ook vandaag nog geconfronteerd met de wonderen uit Gods hand. Hoevelen keren terug om Hem daarvoor te danken? Laten we er toch elke dag aan denken!

Dank Vader, dank voor die genade, die ik als zondaar niet verdien!

Samen één

Het is de mens eigen om tweedracht te zaaien, meer tweedracht dan eendracht! Zeg maar gerust: “Ik ben gauw op m’n teentjes getrapt, ik heb er geen zin in alles maar te slikken en over me heen te laten gaan, ik mag toch ook wel voor me zelf opkomen?” Eendracht en samenwerking is zeker niet het eerste, waar een mens aan denkt.  Je stelt je te weer, ik zal ze eens laten zien wie en wat ik ben! Met mij zijn ze nog niet klaar! Het is het afzetten van je zelf tegen die ander.

Aan het begin van een nieuw jaar spreekt de Bijbel ons van eensgezindheid. Hoort u maar:

“En de menigte van hen, die tot geloof gekomen waren, was één van hart en ziel en zij hadden alles gemeenschappelijk” (Handelingen 4, 32)

“Als gevangene in de Heer, vermaan ik u dan te wandelen waardig de roeping, waarmee gij geroepen zijt…. en u te beijveren de eenheid des geestes te bewaren door de band des vredes: één lichaam en één geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop van uw roeping, één Heer, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, Die is boven allen en door allen en in allen” (Ephese 4, 1-6).

Wat zou het geweldig zijn, wanneer wij allemaal zó de eensgezindheid konden opbrengen en volbrengen in het nieuwe jaar! In ons huwelijk, in ons gezins- en familieleven, in de kerk, in de maatschappij, in de wereld, in de PCOB. Dat is immers voorwaarde voor een goed stuk werk en een goede samenleving: dat je samen één bent. Politici en burgers,werkgevers en werknemers, huisgenoten, collega’s op de werkvloer, buren… wanneer wij samen nu eens één waren! Helaas mankeert het daar wel eens aan!

Toch kwam het in de Bijbel wel eens voor:

“Zie, zij vormen één volk en spreken één taal” (Genesis 11, 6)

“Ziet, hoe goed en lieflijk is het, als broeders en zusters samen wonen” (Ps.133, 1)

Maar dat is niet zo vanzelfsprekend en zeker ook niet eenvoudig! Het is zelfs een hele opgave. Het is de mens immers eigen om tweedracht te zaaien, meer tweedracht dan eendracht! Zeg maar gerust: “Ik ben gauw op m’n teentjes getrapt, ik heb er geen zin in alles maar te slikken en over me heen te laten gaan, ik mag toch ook wel voor me zelf opkomen?” Eendracht en samenwerking is zeker niet het eerste, waar een mens aan denkt.  Je stelt je te weer, ik zal ze eens laten zien wie en wat ik ben! Met mij zijn ze nog niet klaar! Het is het afzetten van je zelf tegen die ander. Maar oog krijgen voor die ander, is er meestal niet bij. Het eerste waaraan een mens denkt, dat is hij zelf en niet die ander. Eendracht is eigenlijk een groot wonder, daar moet dan ook steeds weer om gebeden worden, zoals Jezus dat deed in Johannes 17:

“Dat zij allen één zijn gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij één zijn in Ons!”

Of zoals Paulus bad in Romeinen 15, 5-6:

“De God nu der volharding en der vertroosting geve u eensgezind van hetzelfde gevoelen te zijn naar het voorbeeld van Christus Jezus, opdat gij eendrachtig uit één mond de God en Vader van onze Heer Jezus Christus moogt verheerlijken”.

Laten we dat proberen in het nieuwe Jaar, in Jezus’ Naam. Samen sta je sterk, alleen samen los je problemen op, samen is alles zo veel plezieriger, alleen is maar alleen!

“Maakt dan Mijn blijdschap volkomen
door eensgezind te zijn,
één in liefdebetoon,
één van ziel,
één van streven.
Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was!”
(Philippenzen 2, 2-6)

God geve u allen in deze geest een heel gezegend Nieuw Jaar!

Chanoeka – het joodse kerstfeest

Eén van de belangrijkste joodse feesten is wel het Chanoeka feest. Het is een feest, waarin het Licht centraal staat. Het heeft daarom iets weg van ons kerstfeest. In elk orthodoxe joods gezin heeft men wel een zogenaamde Chanoekia, die op het Chanoeka feest wordt aangestoken. Wij hebben er ook één, heel lang geleden in Limburg gekregen van een aardige mevrouw, die vond dat dit erfstuk beter bij ons paste dan bij haar zelf.

ChanoekiaEén van de belangrijkste joodse feesten is wel het Chanoeka feest. Het is een feest, waarin het Licht centraal staat. Het heeft daarom iets weg van ons kerstfeest. In elk orthodoxe joods gezin heeft men wel een zogenaamde Chanoekia, die op het Chanoeka feest wordt aangestoken. Wij hebben er ook één, heel lang geleden in Limburg gekregen van een aardige mevrouw, die vond dat dit erfstuk beter bij ons paste dan bij haar zelf. Op de foto ziet u een rij met acht bakjes, waarin olie gedaan kan worden met een lontje. Met het klepje kun je het geheel openen en sluiten. Het feest duurt acht dagen. Elke dag wordt er één nieuw lichtje aangestoken, totdat alle acht branden. Aan de voorkant rechts boven zit een houdertje, waarop vroeger een negende lichtje ontstoken kon worden. Ik denk, dat dit een kaarsje is geweest. Helaas is het op mijn lamp afgebroken. Met dit negende licht werden de andere lichten aangestoken. Daarom werd dat licht ook wel “sjammasj” oftewel “helper” genoemd.
 
Hoe komt men aan die achtarmige kandelaar of lamp? De oorsprong hiervan ligt in de geschiedenis. Het verhaal van “Chanoeka” gaat terug tot 167 v.C. Toen is er een heldenstrijd gevoerd tussen een kleine groep joodse opstandelingen (de Makkabeeën) tegen de Griekse overheersers. Na enkele jaren van hevige strijd lukte het de Joden om Jeruzalem in te nemen en de tempel opnieuw in gebruik te nemen. Men ontstak de kandelaar in de tempel, de zevenarmige “menora”, maar had te weinig olie om die lang te laten branden. Toen gebeurde het wonder, dat de menora acht dagen bleef branden op een klein beetje olie. In die tijd konden zij opnieuw olie aanmaken en die wijden, zodat het licht kon blijven branden. Op de eerste dag na zonsondergang wordt het eerste licht aangestoken. Dat gebeurt door de jongste in huis. Men begint aan de rechterkant om dan de komende acht dagen naar links toe te werken. Rechts is in de joodse beleving de goddelijke kant, vandaar. De lichtjes branden elke dag een half uur. In die tijd mag er niet gewerkt worden.

Het Chanoekafeest is een echt familiefeest net als bij ons het kerstfeest. De families komen bij elkaar en de kinderen krijgen een cadeautje. Op de eerste dag een klein cadeautje, de volgende dag iets groter, tot de laatste dag een heel groot cadeau. Er wordt veel en lekker gegeten en natuurlijk ook gezellig spelletjes gedaan! Er zijn speciale liederen en muziek voor Chanoeka, dat prachtig klinkt!

Het feest wordt gevierd op de 24e dag van de joodse maand Kislev. Dit jaar valt het -toevalligerwijs- samen met ons kerstfeest, namelijk van 22-29 dec. De Hebreeuwse naam “Chanoeka” betekent zoiets als “toewijding of inwijding”. Dat zou dan slaan op het opnieuw in gebruik nemen van de tempel en de menora in 167 v.C.

Onze Chanoeka-lamp staat te glimmen boven op een kast in de studeerkamer, tussen de Bijbels. Af en toe krijgt hij een poetsbeurt van mijn zorgzame echtgenote!

Kaart van Mieke Mantel

Geboren de Zaligmaker

We krijgen een geboortekaartje van God! “U is heden de Zaligmaker geboren!” Niet zo maar iemand, maar een bijzonder kind, dat komt om zalig te maken, dat wil zeggen om anderen gelukkig en blij te maken, om mensen te redden, om mensen bij God te brengen. Hebben we zo iemand nodig? De Psalmdichter denkt van wel, ik denk ’t ook. Wij voelen ons vaak zo hulpeloos en eenzaam en angstig, precies zoals de dichter het zegt.

Geboren de Zaligmaker,
welke is Christus, de Here,
in de stad van David…

Een ster in de kerstboomEen engel vertelt het ons. De engel spreekt namens God. We krijgen een geboortekaartje van God! “U is heden de Zaligmaker geboren!” Niet zo maar iemand, maar een bijzonder kind, dat komt om zalig te maken, dat wil zeggen om anderen gelukkig en blij te maken, om mensen te redden, om mensen bij God te brengen. En dan moeten we denken aan de profeten en de psalmen, waar zo vaak gesproken wordt over iemand die in de toekomst zou komen om de mensen gelukkig te maken. Zoals in Psalm 72:

Hij zal de redder zijn der armen,
Hij hoort hun hulpgeschrei.
Hij is met koninklijk erbarmen
hun eenzaamheid nabij.
Hij helpt, met hun bestaan bewogen,
die zijn in vrees verward.
Hun bloed is kostbaar in zijn  ogen.
Hij draagt hen in zijn hart.

Hebben we zo iemand nodig? De Psalmdichter denkt van wel, ik denk ’t ook. Wij voelen ons vaak zo hulpeloos en eenzaam en angstig, precies zoals de dichter het zegt. Daarom hebben we de Helper nodig! God weet dat ook van ons. En Hij zendt ons die Helper. Dat is kerstfeest ten voeten uit. Zonder die Helper redden we ’t niet. Hij is de Redder der armen… zulke mensen als wij zijn.

Het geboortebericht van Christus, de Heer, raakt ons allemaal. Het is voor een ieder van ons bedoeld. In de stad van David is de ster opgegaan, het huidige Jeruzalem, waar de vrede nog ver te zoeken is. Maar hij staat daar op heel de wereld. Ook wij hier in Barendrecht mogen daar een sprankje licht van ontvangen. Ook ons leven wil geraakt worden door dat mooie bericht van de geboorte van de Zaligmaker. Let u maar goed op de brievenbus. Het geboortekaartje van Jezus wordt beslist ook aan u bezorgd!

Gezegend Kerstfeest!

Gods verborgen aangezicht

“Hoe lang zult Gij Uw Aangezicht voor mij verbergen?” Een mens heeft dikwijls veel te klagen, ook een gelovig mens. Alle mensen zijn daarin gelijk. Heel begrijpelijk ook, zo’n klacht als hier in onze Psalm.

Psalm 13

Een mens heeft dikwijls veel te klagen, ook een gelovig mens. Alle mensen zijn daarin gelijk. Heel begrijpelijk ook, zo’n klacht als hier in onze Psalm.

“Hoe lang, Here, zult Gij mij voortdurend vergeten?
Hoe lang zult Gij Uw Aangezicht voor mij verbergen?”

De Psalmdichter weet te leven in een vijandige wereld. Twee maal heeft hij het over zijn vijanden en eenmaal over zijn tegenstanders. Wie dat zijn wordt niet duidelijk.

“Hoelang zal mijn vijand zich boven mij verheffen?
Aanschouw toch, antwoord mij, Here, mijn God!
Verlicht mijn ogen, opdat ik niet inslapen ten dode;
Opdat mijn vijand niet zegge: Ik heb hem overmocht;
Opdat mijn tegen standers niet juichen, wanneer ik wankel.”

U mag hier zelf vanuit uw persoonlijke omstandigheden invullen, wie die vijanden en tegenstanders zijn. Er zijn zo veel vijandige machten. Dat kunnen allereerst mensen zijn. Zij kunnen ons treiteren en dwarsbomen, kleineren en vernietigen. Zij kunnen ons geestelijk kapot maken. Onze tegenstanders kunnen ook de omstandigheden zijn, waardoor je helemaal uit balans raakt en waartegen je hebt te strijden tot je er moedeloos onder wordt. Er is bijvoorbeeld ziekte gekomen in je leven, een handicap, ouderdom met gebreken, geestelijke achteruitgang. Misschien wordt iemand onder u opgenomen in een verpleeghuis. Er zijn vooruitzichten daar ooit weer uit te komen. Je moet achterlaten wat je zo lief en dierbaar was. De omstandigheden kunnen o zo vijandig zijn! Dan zijn er ook nog onze tekortkomingen en gebreken, zeg maar gerust: onze zonden. Ook zij mogen tegenstanders genoemd worden. Het zijn allemaal symptomen van de macht van de grote tegenstander, de diabolos, de duivel, die alles door elkaar gooit, de dwarsbomer bij uitstek. En de laatste vijand, Satans grootste wapen, is de dood, die aan alle levenskansen radicaal een einde maakt. Vandaar dat de Psalmdichter uitroept: “laat mij niet inslapen ten dode!”

Kijk, dat alles kan in onze Psalm ingevuld worden bij de woorden “vijanden” en “tegenstander”. De Psalm is hierin zeer actueel. Wat vroeger de mensen overkwam gebeurt nu nog! Psalmen zijn liederen voor alle tijden!

Het leed, waar de dichter ’t over heeft , bestaat al lang. Vandaar dat hij uitroept: “Hoe lang nog?” Het duurt al zo lang, dat hij denkt, dat God hem vergeten is! En dat vindt hij nog het ergste. “Hoe lang zult Gij Uw Aangezicht voor mij verbergen?” En we weten, dat met Gods Aangezicht God Zelf bedoeld wordt. De mens heeft hier dus het gevoel, dat ie God kwijt is. Kent u dat gevoel ook? Ik weet, dat er mensen zijn die daaronder vreselijk lijden. Dat is inderdaad het ergste, wat een mens overkomen zal! Het is dan van binnen een dor en dood huis. Het licht is uitgedoofd, je gevoel is verlamd. Dat zijn verschrikkelijke tijden voor een gelovig mens, die anders zo innig met zijn God kon leven.

“Hoe lang nog?”

De ellende is voelbaar in deze vraag. God is zo ver weg! Je krijgt van Hem geen antwoord. Onze dichter blijft maar roepen:

“Aanschouw toch, antwoord mij, Here, mijn God!”

Hij haalt God heel dicht naar zich toe, hij zegt: “Mijn God”. Hij denkt: als God maar even naar mij omziet, dan zal het weer goed worden. Wat een geloofsvertrouwen! Op het eind van de Psalm spreekt hij dit vertrouwen ook woordelijk uit:

“Ik echter vertrouw op Uw goedertierenheid,
Over Uw verlossing juicht mijn hart.
Ik wil de Here zingen, omdat Hij mij heeft welgedaan.”

Laat ons daarin zijn voorbeeld volgen! Al schijnt alles soms tegen te zitten, al wankelt onze ziel, al hebben we in ons leven nog zo veel te lijden, al zijn we er moedeloos van, laat het vertrouwen in God toch nooit los! Het geloof, de zekerheid, dat wij een God in de hemel hebben, Die naar ons omziet, Die we aan mogen roepen, tot Wie we mogen klagen, Die ons heil is en ook ons heil bewerken zal.

Hoe kan de dichter zo’n vertrouwen hebben, terwijl hij er toch slecht aan toe is, met al die vijanden en die tegenstander? Je zou zeggen: het leven moet er toch ook een beetje naar zijn! Hij kan het, omdat hij vasthoudt aan Gods “goedertierenheid”. De oude vertaling noemt het “goedgunstigheid”. Het Hebreeuwse woord, dat daarmee vertaald wordt, heeft een wortel van “trouw”. Die goedertierenheid van God heeft dus alles te maken met Zijn trouw. God is trouw aan wat Hij beloofd heeft, Hij is trouw aan Zijn Verbond, Hij laat niet varen de werken van Zijn handen! En daar horen wij ook bij, u en ik. Daar wil hij het op wagen, onze dichter! Op grond van die trouw van God  is hij er van overtuigd, dat het heil ook eenmaal voor hem dagen zal. U ook?

Gods goedertierenheid is bijzonder zichtbaar geworden in Jezus Christus. Het is Zijn genade, “waarin wij staan en roemen in de hoop op de heerlijkheid van God”, zegt Paulus in de Romeinenbrief  (5, 2). Daarom: wij mogen klagen tot God, maar laten we ook niet vergeten te roemen tot God!

“Ik wil de Here zingen, omdat Hij mij heeft welgedaan!”

Amen.

Uw Vader weet wat nodig is

Als Hij dit zegt, heeft hij het over ’t bidden. Je moet het stilletjes doen zonder poespas. Want, zegt Jezus, Vader ziet je wel. Je hoeft je zelf niet zichtbaar te maken, kruip maar in een hoekje. Je mag toch weten, dat Vader je bidden hoort! Trouwens, Hij weet wat je nodig hebt, al vóórdat je het hem vraagt.

Wij mensen weten soms met ons leven geen raad! We voelen ons geplaatst voor onoplosbare problemen. Wat moet ik doen? Wat is het beste voor mij? Hoe kan ik verder?

Nu zegt Jezus: maak je geen zorgen, want je Vader weet toch wat je nodig hebt!

Als Hij dit zegt, heeft hij het over ’t bidden. Je moet het stilletjes doen zonder poespas. Want, zegt Jezus, Vader ziet je wel. Je hoeft je zelf niet zichtbaar te maken, kruip maar in een hoekje. Je mag toch weten, dat Vader je bidden hoort! Trouwens, Hij weet wat je nodig hebt, al vóórdat je het hem vraagt.

Het staat geschreven in Mattheüs 6, 5-14. Ik laat het horen in een vertaling van Mr. E. Straat.

5. Als je bidt, wees dan niet als de schijnheiligen. Die houden er
van in de synagogen en op de hoeken van pleinen te staan
bidden – om vooral door de mensen gezien te worden.
Waarachtig, Ik zeg jullie, die hebben hun loon al gehad!
6. Nee, als je bidt, ga dan in je eigen kamer, doe de deur dicht en
bidt tot je vader in het verborgene. Dan zal je vader, die zijn
blik slaat ook in wat verborgen is, het je vergelden.
7. Als je bidt, leuter dan niet zoals de heidenen! Die menen
namelijk , dat zij om hun woordenvloed verhoord zullen worden.
8. Wees niet zoals zij, want je vader weet wat je nodig hebt, al
vóórdat je het hem vraagt. Bidden jullie dus als volgt:
9 Onze vader in de hemel, laat je naam geheiligd zijn!
10. Laat je koninkrijk komen, laat gebeuren wat jij wil
op aarde evenzo als in de hemel.
11. Het brood, dat wij zo nodig hebben, geef ons dat ook vandaag.
12. En scheld ons onze zonden kwijt zoals wij zelf aan onze
schuldenaren kwijtschelding geven en gegeven hebben.
13. En breng ons niet in de beproeving, maar red ons van het kwaad!
14. Als je immers de mensen hun tekortkomingen kwijtscheldt,
 zal je hemelse vader jou kwijtschelding geven.

In de vijfde eeuw na Christus leefde in Ierland een monnik met de naam Patrick. Iedere Ier kent hem nog als St. Patrick en viert in maart de nationale feestdag, naar hem vernoemd: St. Patricks day. Deze monnik heeft honderden kerken gesticht en is vanuit Frankrijk als de eerste bisschop van Ierland gewijd. Hij moet een geweldige prediker geweest zijn, maar ook heel eenvoudig en vooral pastoraal: hij stond als een herder voor de kudde. De Britse katholieken, die er toen al een tijdje waren, keken eigenlijk op die Patrick neer: zo’n eenvoudige man en dan bisschop! Er is van hem een “zegen” bewaard gebleven, die prachtig aansluit aan de tekst van de Heiland: “Uw Vader weet wat u nodig heeft”. Ik laat hem hier graag horen, in een vrije vertaling:

De zegen van St. Patrick

De Heer zij voor u
Om u de juiste weg te wijzen.
De Heer zij naast u
Om u in de armen te sluiten en te beschermen
Tegen gevaren van links en rechts.
De Heer zij achter u
Om u te bewaren voor gemene aanvallen
Van anderen.
De Heer zij onder u
Om, u te roosten als u verdrietig bent.
De Heer zij om u heen
Om u te verdedigen als mensen over u
Heen vallen.
De Heer zij boven u om u te zegenen.
Moge God zich over u ontfermen
Nu en altijd.

Kerstfeest tussen licht en donker

Een gelukkig gezinnetje, een prachtige baby, een romantische gebeurtenis in een stal. En we doen er ook dit jaar weer van alles aan om er maar een gezellig feest van te maken. De deuren en de portemonnees gaan voor één keer royaal open voor iedereen. Daarna gaan we weer over tot de orde van de dag. Is dat soms een reden, waarom Jezus voor veel mensen onherkenbaar is geworden?

Jesaja 53, 2 en 3
“Hij had gestalte noch luister, dat wij Hem zouden hebben aangezien.
Hij was veracht en van mensen verlaten, een mens van smarten,
Vertrouwd met ziekte.”

Kerststal uitgevoerd in PlaymobielWe staan aan het begin van de Adventstijd en zien uit naar Kerst. En dan horen we deze profetische stem uit een ver verleden. Een stem, die spreekt over een mens van smarten, vertrouwd met ziekten. Dat spreekt ons oudere mensen wel aan!

Maar of deze tekst ook iets met Kerst te maken heeft? Wat is immers in onze tijd het beeld van de geboorte van Jezus? Een gelukkig gezinnetje, een prachtige baby, een romantische gebeurtenis in een stal. En we doen er ook dit jaar weer van alles aan om er maar een gezellig feest van te maken. De deuren en de portemonnees gaan voor één keer royaal open voor iedereen. Daarna gaan we weer over tot de orde van de dag.

Is dat soms een reden, waarom Jezus voor veel mensen onherkenbaar is geworden? Dit beeld van Jezus, die mooie volmaakte baby, is het beeld van de reclame, eigenlijk voor het Christelijk geloof: antireclame. Een beeld om van te dromen, om jaloers op te zijn, maar wel een beeld buiten de werkelijkheid. De realiteit van het leven is toch veelal anders! Eenzaamheid, conflicten, zorg, ziekte en handicap, ouderdom, gebrek. En als je oud mag worden, wie ben je dan nog? Honger, vluchtelingen, bomaanslagen en natuurrampen zien we dagelijks op de televisie. Eenzaamheid, verdriet en pijn maken we dagelijks mee in zieken- en verpleeghuizen. Dát is het werkelijke leven.

Wat is dat nou, zult u zeggen, bederf nou niet het feest! Mogen we niet één keer op een jaar al die narigheid vergeten? Nee!

En waarom niet? In de eerste plaats, omdat zo’n feest van “vergetelheid” geen echte vreugde en bevrediging geeft. Het is een roes en je houdt er een kater van over. In de tweede plaats niet, omdat de Bijbel ons een geheel ander beeld geeft van de geboorte van Jezus. Lees Jesaja maar eens! Het gaat om een man van smarten, vertrouwd met ziekten. En het gebeurde allemaal onder een vreemd dictatoriaal regime, met veel gediscrimineerde randgroepen in de samenleving, zoals herders, zieken, melaatsen, tollenaren, vrouwen, kinderen en bezetenen. En binnen de kortste keren moesten Maria en Jozef met Jezus vluchten en werden achter hun rug alle kinderen van Bethlehem onder de twee jaar op gruwelijke wijze vermoord. Dat is de realiteit van Kerst!

Niks mooie volmaakte baby; geen vrede op aarde; geen harmonieuze samenleving; geen succesverhaal.
En toch?

Maria zingt: “Mijn ziel maakt groot de Heer!… omdat grote dingen aan mij gedaan heeft de Machtige! Hij heeft machtigen van de troon gestort en eenvoudigen verhoogd, hongerigen heeft Hij met goederen vervuld en rijken heeft hij ledig weggezonden.”

Dit is geen romantisch lied: “O Kindeke klein, o Kindeke teer.” Nee, het is een lied van licht en duisternis. Licht IN de duisternis! Door de geboorte en het leven van Jezus worden wij er voortdurend aan herinnerd, dat wij niet aan ons lot zijn overgelaten. Onze wereld, ons leven, onze werkelijkheid, onze kinderen en kleinkinderen en hun toekomst, dat alles is geen hopeloze zaak. Want God heeft naar ons omgezien, in bare omstandigheden. En Hij zal dit blijven doen!

Is dit nu al realiteit? Met Kerst? Nee, nog niet. We moeten nog even wachten en wie weet hoe lang nog Kerstfeest vieren. Maar soms zien we er al iets van, in het voorbij gaan. Wij leven in hope… en vanuit die hoop leven we wel al vast op het grote Kerstfeest vooruit! Eens komt Gods Koninkrijk midden in ons leven. En daarom is het toch goed om Kerst te vieren, maar wel met beide benen op de grond.

Als het internet uitvalt

Dat is de schrik van elke computergebruiker! Als we denken aan internet in ons zelf: hoe communiceer je met je zelf? Doe je dat wel? Of ligt ook hier internet er uit? Praten met je zelf! Niet in je zelf, dat bedoel ik niet. Maar met je zelf.

Dat is de schrik van elke computergebruiker! Het overkwam mijn schoonzoon in Bleiswijk, die mijn website onderhoudt. Dat betekent dus, dat alles stil ligt. Er komen geen mailtjes meer binnen, je kunt ze ook zelf niet verzenden, je kunt niets meer opzoeken en ook geen stukken meer plaatsen op de site. Het schijnt vaker voor te komen, tegenwoordig. En de providers, die de internetaansluitingen verzorgen, weten er soms ook geen raad mee.

Als je vertrouwd bent geraakt met de oneindige mogelijkheden van de computer en het gebeurt op een dag dat internet is uitgevallen, dan voel je je heel ongelukkig. Het is alsof je je maatje kwijt bent, je voelt je helemaal alleen op de wereld! Je wordt opeens 50 jaar teruggeworpen in de tijd. Je kunt niets meer opzoeken, je kunt niet meer online bankieren, de correspondentie ligt helemaal stil, het is gewoon een ramp.

En dan is dit nog maar gewoon het gevolg van technisch falen. Als zoiets in het intermenselijke vlak gebeurt, zijn de gevolgen nog veel rampzaliger. Ik denk aan internet binnen het huwelijk of in de verhouding tussen ouders en kinderen. Dat is niet zo maar te herstellen. Natuurlijk, er zijn huwelijkstherapeuten, en je kunt Bert er bij roepen om met behulp van een familiediner de verhoudingen weer in orde te brengen. Maar toch, de schade is meestal onherstelbaar.

We komen nog dichter bij huis, als we denken aan internet in ons zelf: hoe communiceer je met je zelf? Doe je dat wel? Of ligt ook hier internet er uit? Praten met je zelf! Niet in je zelf, dat bedoel ik niet. Maar met je zelf. Om je zelf op de proef te stellen of te corrigeren of tot rust te brengen, Dat is heel belangrijk. Je moet contact opbouwen met je eigen zelf, met je innerlijk, maar ook met je uiterlijk. Met je handen en voeten en benen, je hart en nieren, met je ziel!

In de Bijbel vinden we ook een groot netwerk. Daar is internet in ’t bijzonder gericht op God en de medemens. “Gij zult de Here uw God liefhebben en uw naaste als u zelf”. Dat is toch het allerbelangrijkste! Het internet van de computer kunnen we niet missen, nee. Het internet met God en de naaste willen we toch ook niet missen? Als we ons best doen, dan valt dit internet beslist niet uit! Dat ligt helemaal aan ons zelf. Daarvoor kunnen we geen provider de schuld geven.

Ondertussen, als u dit leest, is ook het internet bij mijn schoonzoon weer hersteld. Gelukkig maar!

In Uw handen liggen mijn tijden

Menigeen verzucht: “Waar blijft de tijd?” Nu zitten we al weer in november! De zomer is voorbij en het is al volop herfst. Het verschijnsel “tijd” heeft de mensen altijd al bezig gehouden. Je zou zelfs kunnen spreken van een soort “oer-beleven” van de tijd. Het is een ervaring van de mens van alle tijden, dat de tijd vergaat. Iedereen weet, dat het ogenblik, dat hij nu beleeft, er straks niet meer zal zijn, ja nooit meer zal terugkeren. Elk moment is uniek!

Menigeen verzucht: “Waar blijft de tijd?” Nu zitten we al weer in november! De zomer is voorbij en het is al volop herfst. Het verschijnsel “tijd” heeft de mensen altijd al bezig gehouden. Je zou zelfs kunnen spreken van een soort “oer-beleven” van de tijd. Het is een ervaring van de mens van alle tijden, dat de tijd vergaat. Iedereen weet, dat het ogenblik, dat hij nu beleeft, er straks niet meer zal zijn, ja nooit meer zal terugkeren. Elk moment is uniek!

Vroeger gaf men tijd aan met behulp van een zandloper. Onherroepelijk stromen de korrels door de nauwe opening en wie kan ze tegenhouden? Zo vergaat de tijd. Hij glipt als ’t ware door onze handen!

Dit is dan ook voor alle mensen en alle volken altijd als het meest pijnlijke ervaren, dat je de tijd niet tegen kunt houden. De tijd stroomt als maar door: van het nu tot het straks, tot het nog niet van het niet meer. Een oude Griekse filosoof, Heraklitus, verzuchtte al: “Panta rei, oeden menei” (alles stroomt, niets is blijvend). Een bewoner uit het oude Afrika zei het zó, toen hij bij de begrafenis van zijn ouders bad: “O vader, o moeder, we worden allen weggevoerd, de dood voert ons allen weg.” En op oudejaarsavond zingen we in de kerk: “Uren, dagen, maanden jaren, vlieden als een schaduw heen. Ach, wij vinden, waar wij staren, niets bestendigs hier beneên”. In veel spreekwoorden klinkt die ondertoon van het ongrijpbare van de tijd door. Om er enkele te noemen: Waar blijft de tijd? Z’n tijd verdoen. Uit de tijd zijn. Beter te vroeg dan te laat. De tijd is snel, gebruik hem wel. Men dient zijn tijd wel uit te kopen, terwijl dat onze jaren lopen. Rustig zijn tijd afwachten. Komt tijd, komt raad. Er is een tijd van komen en een tijd van gaan.

In al deze spreekwoorden horen we, hoe de mens gevangen zit in de tijd. Je hebt de tijd niet in de hand, je kunt er niet zelf over beschikken. Je loopt eigenlijk altijd achterop en kunt de tijd nooit eens vooruit zijn. Ze zeggen wel eens: hij was z’n tijd vooruit, maar dat is kletspraat.

Zo beleeft de mens de tijd als een harde werkelijkheid, waar je geen vat op hebt. Ook de mens in de Bijbel had dat gevoel. Hij worstelde met de tijd, tot hij ging inzien dat het niet nodig was, omdat God de Heer was ook over de tijd. Meer en meer ging die Bijbelse mens toen inzien, dat God Zelf de tijd maakt en vult met Zijn daden. En dat Hij dat altijd zal blijven doen, totdat de tijd niet meer zal zijn. Want dát is het opmerkelijke, dat zij gingen geloven, dat eens de tijd er niet meer zou zijn!

Tijd wordt in de Bijbel in de eerste plaats “Gods tijd”, door God bepaalde tijd, dat is ook “genade-tijd”. Voor mensen was dit een zeer troostvolle gedachte! We hoeven ons niet meer druk te maken over de tijd als iets van ons, want het is iets van God. En dat betekent, dat Hij er wel voor zorgen zal. Dat neemt het onzekere van de tijd weg. Want, zo zegt de Psalmdichter van Psalm 31: “In Uw hand liggen mijn tijden.” In al die tijden van ons mogen we vasthouden aan God, die onze tijden in de hand heeft, in Zijn hand. Dat zijn de grote daden van God, die geweest zijn, maar ook Gods grote daden die we nog mogen verwachten.

Wij mogen ze vasthouden, koesteren en ons daar aan optrekken . Zo wordt onze tijd geen lege tijd, maar “gevulde” tijd: door God vol gemaakt. Elke dag wordt zo een feestdag, een dag met God. Onze tijden liggen in Zijn hand! Een hele geruststellende gedachte. Nu kunnen we met een gerust gevoel de tijd door onze handen laten glippen. Nu is het ook niet meer zo erg te bedenken, bij het ouder worden, dat de tijd kort wordt. Immers we lopen al vooruit op de eeuwigheid.

Zonder God in de wereld

Stellen we ons zelf eens de vraag: “Zou er veel in mijn leven veranderen, als God er niet was?” Wees eens eerlijk! Ik denk, dat menigeen zou moeten erkennen: “Nee, veel veranderen zou er dan niet!” Wat toch eigenlijk wil zeggen, dat ook wij veelal “zonder God in de wereld” leven.

Er is eens een enquête gehouden over het geloof van de Nederlanders. Toen bleek, dat bijna de helft niet meer in een persoonlijke God gelooft. En het lijkt nog met de dag toe te nemen. Mensen reageren daar heel verschillend op. De één vindt zoiets heel erg, een ander zal misschien zeggen: “Ach, wat zou het… alsof er geen belangrijker dingen in de wereld zij om je druk over te maken!”

Ook in Paulus’ dagen waren er velen, die niet (meer) in een persoonlijke God geloofden. Alleen was er dit verschil: voor de ogen van de apostel nam dit verschijnsel duidelijk af naarmate meer mensen Christus gingen volgen. Hij schrijft daarover in de Ephesenbrief (2,12): “Gedenkt, dat gij in die tijd waart zonder God in de wereld”.  Jullie waren, zo bedoelt Paulus, eigenlijk atheïsten. Mensen, die het bestaan van de levende God ontkennen. Mensen, die de kerken afbreken of er hooguit nog musea van maken.

Mensen zonder God in de wereld, we kennen ze wel. Er is ook twijfel in ons zelf. Dan is er een grote leegte, geen gebed, geen dankzegging, geen besef van afhankelijkheid, vaak ook geen besef van verantwoordelijkheid (voor wie immers moet je dan nog verantwoordelijk zijn? Als er geen God is, die de mens roept en dus tot “antwoorden” brengt!). We huiveren voor een dergelijke levenshouding. Maar laten we bedenken, dat het ook mogelijk is uiterlijk het atheïsme te verfoeien, maar innerlijk toch ook “zonder God in de wereld” te zijn. Stellen we ons zelf eens de vraag: “Zou er veel in mijn leven veranderen, als God er niet was?” Wees eens eerlijk! Ik denk, dat menigeen zou moeten erkennen: “Nee, veel veranderen zou er dan niet!” Wat toch eigenlijk wil zeggen, dat ook wij veelal “zonder God in de wereld” leven. Voor Paulus was dit verleden tijd, voor ons niet. En dat wordt in de toekomst steeds erger!

“Maar nu in Christus Jezus zijt gij, die eertijds verre waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus.” (Eph. 2, 13). Hoe zijn ze dicht bij God gekomen? In Christus Jezus, door Zijn bloed. Uit ons zelf komen we, denk ik, nooit verder dan “zonder God in de wereld”. We hebben er iemand bij nodig: God Zelf, zoals Hij zich gegeven heeft aan de mens in Christus. Op verrassende manier heeft Hij dat gedaan, zoals Hij dat ook alleen maar kan, echt zo anders als God Zelf anders is dan ons mensen. De mens leefde dan wel “zonder God in de wereld”, maar God leefde niet “zonder de mens in de wereld”. Dat is het hele geheim, waar het op aankomt! De mens rekent niet met God, maar Hij rekent wel met de mensen! Wij vroegen niet naar Hem, maar Hij vraagt wel naar ons! Hij is in Christus tot ons gekomen, toen wij Hem volkomen kwijt waren. En dat doet Hij nóg! Gelukkig wel! Dat geeft ons mensen “zonder God in de wereld” hoop, heel veel hoop! Heeft die wereld niet “een God in de mensen”?
 
Laten we Hem dan ook, net als Paulus deed, de mensen nabij brengen!

Wijsheid

De Bijbelse wijsheid is zeer bekend. Veel wijsheidsspreuken worden nogal eens aangehaald. Zoals “Een degelijke vrouw, wie zal haar vinden?” uit het boek van de Spreuken (31, 10). “Haar waarde gaat koralen ver te boven!” De spreuken zijn gedicht door koning Salomo. Hij moet ook een zeer wijs man geweest zijn.

De Bijbelse wijsheid is zeer bekend. Veel wijsheidsspreuken worden nogal eens aangehaald. Zoals “Een degelijke vrouw, wie zal haar vinden?” uit het boek van de Spreuken (31, 10). “Haar waarde gaat koralen ver te boven!” De spreuken zijn gedicht door koning Salomo. Hij moet ook een zeer wijs man geweest zijn.

U weet toch nog wel, dat de koningin van Sheba (het huidige Saba) een verre reis naar hem maakte om met hem “in wijsheid” te kunnen spreken? Want zelf was zij ook een heel wijze vrouw. Gelukkig zijn veel van hun wijsheid bewaard gebleven in het boek Spreuken. Ik noem nog een voorbeeld: Spreuken 10, 1-4: “Een wijs zoon verheugt zijn vader, maar een dwaze zoon is een bekommering voor zijn moeder. Schatten, door goddeloosheid verkregen, doen geen nut, maar gerechtigheid redt van de dood. De Here laat de rechtvaardige geen honger lijden, maar de begerigheid der goddelozen wijst Hij af. Een trage hand maakt arm, maar de hand van de vlijtige maakt rijk.”

Typerend voor de wijsheid, uit een zo ver verleden, is ook het beroemde “Salomonsoordeel”. U weet wel, toen de koning een oordeel moest vellen van welke vrouw nu het kind was. Hij zei: “neem een zwaard en hak het kind doormidden”. Toen bleek wie de ware moeder was. Zij zei: “Geef het kind maar aan die andere vrouw!”

(klik op de afbeelding voor een grotere versie)

Ook uit andere landen komen mooie wijsheidswoorden. Ik wil u er enkele noemen:

Een vriend is één ziel die twee lichamen bewoont
(Grieks: Aristoteles)

Zachtheid is de kracht der zwakken,
Is haar scepter en haar zwaard,
’t Bloempje, dat één zucht zou kwakken,
Beeft en buigt – en blijft gespaard.
( P.A. de Génestet)

Dankbaarheid is een bloemke dat in weinig hoven groeit.
(Guido Gezelle)

De ervaring leert ons, dat liefde niet bestaat uit het naar elkaar kijken van twee mensen, maar uit het samen in dezelfde richting kijken.
(Antoine de Saint Exupéry).

Echte liefde is als een ring: een ring heeft geen einde.
(Russisch)

Een vriendelijk woord is als een lenteregen. (Russisch)

Als iedereen een draadje geeft, dan heeft de naakte een hemd. (Russisch)

Petra III

“Gij zijt rots en op deze rots zal ik Mijn Gemeente bouwen”, zegt Jezus. Hoe moeten we deze tekst verstaan? We zagen, dat Petrus een heel belangrijke functie vervulde in de oerkerk. Maar of dat ook betekent, dat hij de “rots” is van de Gemeente, het fundament, waarop de Gemeente gebouwd is? Of je daarmee ook mag zeggen dat zijn opvolgers (de bisschoppen van Rome) terecht dezelfde leidende positie in de kerk mogen claimen?

“Gij zijt rots en op deze rots zal ik Mijn Gemeente bouwen”, zegt Jezus. Hoe moeten we deze tekst verstaan? We zagen, dat Petrus een heel belangrijke functie vervulde in de oerkerk. Maar of dat ook betekent, dat hij de “rots” is van de Gemeente, het fundament, waarop de Gemeente gebouwd is? Of je daarmee ook mag zeggen dat zijn opvolgers (de bisschoppen van Rome) terecht dezelfde leidende positie in de kerk mogen claimen? Trouwens: zijn de bisschoppen van Rome wel de echte opvolgers van Petrus? Hiermee staat en valt het pausschap. Luther was het hier in ieder geval niet mee eens. Het was van het begin af aan het grootste struikelblok met de rooms-katholieke Kerk. Reformatorische theologen hebben dan ook wel eens die tekst uit Matth.16 onecht beschouwd. Het zou dan een latere toevoeging zijn geweest met de bedoeling om het ontstane overwicht van de bisschop van Rome te rechtvaardigen. Ook is wel gezegd, dat deze woorden van Jezus niet sloegen op de persoon van Petrus zelf, maar op het door hem getoonde geloof. Het woord van de Heer volgt immers op de geloofsbelijdenis van Petrus in Matth.16 vers 16. Het geloof in Jezus als de Christus is de rots, waarop de kerk gebouwd zal worden! En dit geloof is niet alleen voorbehouden aan Petrus. Hij is hier wel de eerste, die zijn geloof belijdt, maar hij doet dit namen de discipelen en de velen, die in hun voetsporen zouden gaan. De oude kerkvader Origenes lost het probleem van onze test op door onderscheid te maken tussen letter en geest. Letterlijk heeft Jezus tot Petrus gesproken, maar naar de geest is iedereen bedoeld, die net zo gelovig als Petrus zou zijn. Een andere kerkvader Cyprianus ziet in het woord van Jezus alle bisschoppen, ook die van andere plaatsen als Rome, aangesproken. Volgens Augustinus heeft Jezus met de rots niet Petrus, maar Zichzelf bedoeld, een uitleg die Luthers ook is gevolgd.

De Reformatoren zijn het in deze eens, dat het geloof van Petrus is gemeend en niet de persoon Petrus. De discussie heeft zich in de 19e eeuw toegespitst op de vraag naar de echtheid van de tekst. Alleen in de R.K. commentaren wordt de “opvolgingsgedachte” (Petrus-paus) als vanzelfsprekend aangenomen. En juist dat is voor Protestanten erg moeilijk zo maar aan te nemen! Persoonlijk lijkt het me toch toe, dat met “petra” de persoon Petrus zelf bedoeld werd en niet zijn geloof. Anders zou je het verband tussen de beide teksten vs.17 (waarin de persoon Petrus wordt aangesproken) en vs. 18 moeten loslaten. Maar dat in de persoon van Petrus ook zijn opvolgers de “rots-belofte” meekrijgen, dat geloof ik niet. Het apostelschap was eenmalig. Zoiets zou er nooit meer zijn! En Petrus was wel de eerste onder de apostelen, maar met zijn dood was ook dat afgelopen. De apostel geeft wel zijn boodschap door aan zijn opvolgers, maar hij kan nooit zijn bijzondere apostelschap doorgeven. Zijn opvolgers zijn kerkelijke ambtsdragers, door de apostelen ingesteld, maar toch van geheel andere orde, want de persoonlijke verbintenis met de opgestane Heer is er niet meer. De opvolgers mogen voortbouwen op het apostolische fundament, maar zij zijn niet zelf het fundament. Voortaan zullen de apostolische geschriften fundament zijn, waarop de kerk gebouwd wordt en daarmee is de bijzondere taak van Petrus vervuld. Petrus is voorbeeld en grondlegger geweest, onmisbaar voor de kerk, maar dat moet wel in tijd-volgorde gezien worden , dat wil dus zeggen: na zijn leven lag dat heel anders. Trouwens ook tijdens zijn leven kwam er al een ommekeer. Alleen in het allereerste begin was hij de onbetwiste leider van de Gemeente te Jeruzalem, maar al spoedig moet hij ondergeschikt worden aan Jakobus, de broer van Jezus (zie Gal.2, 9 en 12!~). Meerdere apostelen worden trouwens “zuilen, grondleggers, fundament” genoemd. In Galaten zijn dat ( Gal 2, 9): Jakobus, Petrus, Johannes. In 1 Kor.3 (10-17) is dat vooral Paulus. In Eph.2, 19-22 staat: apostelen en profeten; in 1 Petr.2, 4-8: Jezus en de gelovigen!
 
Wat betreft de bijzondere plaats van Rome en het daaruit voortgekomen pausschap moet nog gezegd worden, dat in Matth.16, 18 geen bepaalde Gemeente genoemd wordt en dat ook nergens verteld wordt, dat Petrus een bepaalde opvolger of Gemeente heeft aangewezen. Er is in het leven van Petrus helemaal geen uitgangspunt voor de zogenaamde “apostolische successie” en het pausschap. Alleen de historische rol van de Gemeente te Rome, die in de loop der eeuwen steeds belangrijker werd, kan die belangrijke positie van de bisschop van Rome als paus verklaren. Voor de eerste keer heeft waarschijnlijk bisschop Kallistus van Rome (ca 220 nC) het “gij zijt Petrus” op zich zelf betrokken en dat ging niet zonder weerstand van zijn collega’s zoals Tertullianus.

Petra II

Wat wordt bedoeld met de “apostolische successie”? De apostelen worden door Christus aangewezen en zij wijzen later ook hun opvolgers aan. Duidelijk is, dat die niet hetzelfde gezag hebben als dat van de eerste oog- en oorgetuigen van de Heer, die door Jezus Zelf tot het ambt werden geroepen.

We hadden het de vorige keer over de “apostolische successie”. Wat wordt daarmee nou bedoeld? De apostelen worden door Christus aangewezen en zij wijzen later ook hun opvolgers aan. Duidelijk is, dat die niet hetzelfde gezag hebben als dat van de eerste oog- en oorgetuigen van de Heer, die door Jezus Zelf tot het ambt werden geroepen.

Afbeelding hiermaast. Christus overhandigt Petrus de sleutels van het Hemelrijk. Detail uit een fresco van Pietro Perugino. Sixtijnse kapel, Rome. 1480-1482. Afmeting 335×550 cm. Bekijk ook eens de volledige afbeelding.

De opdracht van de “opvolgers” luidt: de Gemeente bijeenhouden op het fundament van de apostelen (Efeze 2, 20), Timoteüs: “Bewaar het pand, u toevertrouwd” (1 Tim.6, 20). En op zijn beurt moet ook Timoteüs de opdracht doorgeven: “Wat ge van mij onder vele getuigen gehoord hebt, draag dat aan betrouwbare mannen over, die geschikt zijn ook anderen te onderrichten” (2 Tim.2, 2).

Keren we nu weer terug bij onze uitgangstekst: Matth.16, 16-18. Simon Barjona (=zoon van Johannes) krijgt een nieuwe eervolle naam: Petrus, steenrots. We lezen dit ook in het Evangelie van Johannes, helemaal voorin, bij de roeping van de discipelen (Joh.1, 43): “Gij zijt Simon, zoon van Johannes, gij zult heten Cephas, wat vertaald wordt met Petrus.” Een geheel nieuwe naam: Petrus. Dan volgt de vergelijking met de steenrots (Matth.16, 18): “…en op deze petra zal Ik mijn Gemeente bouwen.” We moeten denken aan de gelijkenis van het huis op de rotsen (Matth.7) uit de Bergrede. Petrus krijgt ook de sleutels van het Rijk der Hemelen (Matth.16, 19). Hij wordt dus een soort huisbewaarder, de “majordomus” van God.

Hoe moeten we dat nu verstaan? Was Petrus zo’n bijzonder mens? Hoe luidt precies zijn opdracht? Is die uitgevoerd? Geldt die ook voor zijn opvolgers? Allemaal vragen, die nauw verband houden met de oecumene, de eenheid der kerken. Daarom zeer actueel ook voor de kerken van vandaag! Was het niet nog vorig jaar, dat de paus verkondigde, dat de oecumene alleen bestaat in een terugkeer van de Protestanten naar de ene moederkerk?

Het is wel zo, dat Petrus een bijzondere plaats heeft ingenomen, niet alleen in de discipelenkring, maar ook in het leven van de eerste Gemeente. Zijn roeping (vissers van mensen te worden, Matth.4, 18-19, zie ook Joh.1, 41-43), met een opdracht daartoe en zijn leiderschap in de discipelenkring. Met Jacobus en Johannes behoort hij tot de vertrouwde leerlingen, die de verheerlijking op de berg meemaken (Matth.17, 1). Zij zijn het ook, die in een huis worden toegelaten, waar de Heer een kind geneest (Mc.5, 37). En zij alleen mogen met de Heer Gethsémané binnengaan om daar te bidden. Petrus is geroemd om zijn Christusbelijdenis en zijn geloof, al was dit geloof ook niet altijd even vast (wat zijn naam Petrus eigenlijk zou veronderstellen!), soms is hij voorbarig, bijvoorbeeld als hij net als Jezus op het water wil lopen (Matth.4, 27), hij spreekt Jezus zelfs eens tegen: “En Petrus nam Hem terzijde en begon Hem te bestraffen, zeggende: Dat verhoede God, Here, dat zal U geenszins overkomen!” (Matth.16, 22). Natuurlijk moeten we ook denken aan zijn verloochening. Hij had het nog zó gezegd, dat hij zoiets nooit zou doen: “Al zouden allen aanstoot aan U nemen, ik nooit! Zelfs al moest ik met U sterven, Ik zal U voorzeker niet verloochenen!” (Matth.26, 33 en 35). Hij werd ook een van de eersten, die de Heer na de opstanding mocht ontmoeten. Daarbij werd hij aangesteld tot herder van de kudde (Joh.21).

Dat alles maakte Petrus tot de “eerste” van de discipelen en later de apostelen. Hij was een man van gezag. Geen wonder, dat hij ook in de eerste Gemeente te Jeruzalem een leidersfunctie bekleedde. In Handelingen is hij tot hoofdstuk 12 de voornaamste persoon, daarna neemt Paulus die plaats in. Hij preekt niet alleen zoals met Pinksteren in Handelingen 2, maar hij heeft ook kracht van genezing zoals van de kreupele in Hand.3, en de Heer is met hem tijdens zijn gevangenschappen in Hand.4 en 5. Zijn woorden worden met wondertekenen bevestigd zoals bij Ananias en Saffira, Eneas in Hand.9 en Tabita of Dorkas in datzelfde hoofdstuk. Hij heeft als eerste het visioen van de binnenkomst van de heidenschristenen in de kerk in Hand.10, waarop volgt de doop van de heidense hoofdman Cornelius. Allemaal spectaculaire tekenen van zijn invloed en gezag.

Zijn invloed in de oude kerk was zelfs zo groot, dat je een kerkelijke partij kreeg, die zich naar hem noemde (1 Kor.1, 12). De overlevering zegt, dat Petrus nog in Rome is geweest, hij zou daar het hoofd van de Christelijke Gemeente geweest zijn en als zodanig door de Romeinse overheid veroordeeld tot de kruisdood, met het hoofd naar beneden. Dit moet dan gebeurd zijn tijdens de vervolgingen door Nero. Daardoor is hij één van de eerste martelaren van de kerk geworden.

Al met al redenen te over om de bijzondere plaats die Petrus gekregen heeft in de kerkgeschiedenis te begrijpen. Al heel vroeg werd hij als de eerste bisschop van Rome beschouwd en kregen zijn opvolgers uit dien hoofde groot gezag. Daar heeft nog toe bijgedragen, dat Rome als hoofdstad van het Romeinse keizerrijk meer en meer het centrum werd van de toenmalige Christelijke wereld. Dat hieruit het pausschap is voortgekomen laat zich dan ook menselijkerwijs heel gemakkelijk denken. Maar of dit ook zo door Jezus bedoeld is in de tekst uit Matth.16, 18 is natuurlijk maar de vraag. Vooral de onfeilbaarheid van de paus, wanneer deze “ex cathedra” (=vanuit de stoel van Petrus) spreekt, zoals in de R.K. Kerk geleerd wordt, staat in de gemeenschap der kerken nog steeds ter discussie.

Barmhartigheid, vrede en liefde

Wat bij God zó is, dat wij Zijn genade mogen ontvangen in barmhartigheid, vrede en liefde, dat heeft Jezus laten zien. Hij heeft het voorgeleefd en heeft ons Zijn Geest gezonden, opdat wij Hem daarin kunnen navolgen. De apostel Judas – u weet wel: die andere, niet Judas Iskariot – bidt ons dat ook toe.  Hij zou graag willen, dat het in de praktijk van ons leven “barmhartig en liefdevol en vredig” toeging, meer en meer, op de weg die de Here Jezus ons is voorgegaan. Anders kan ’t ook niet, denk ik. Hem volgen!

Barmhartigheid, vrede en liefde… worde U vermenigvuldigd   (Judas 2)

Drie woorden, die u als Bijbellezer (hopelijk bent u dat nog!) niet onbekend zijn: barmhartigheid, vrede en liefde.

Barmhartigheid, dat is de trouw, waarmee God ons redt; dat is Zijn opkomen voor ons in onze nood. Als God ons in die nood ziet, dan denkt Hij niet: dat heb je er nou van, eigen schuld dikke bult, red je dan ook maar zelf! Nee, dat denkt God niet, zó is de Here God niet, zó kennen we Hem niet uit de Bijbel.

Integendeel: Hij springt in onze nood en heft die op, Hij haalt ons aan, Hij redt! Dat wordt ons duidelijk, als we naar Jezus kijken. De naam zelf is al veelbetekenend, Jezus, dat is: God redt. God is een en al meeleven, ja zelfs meelijden, met ons. In deze zin spreken we van Gods barmhartigheid. En dat wensen we elkaar ook toe in het nieuwe school- en verenigingsjaar. We moeten barmhartig met elkaar omgaan, zoals God dat doet met ons.

En dan vrede, sjaloom. Dat is het heil, dat God aan de mensen schenken wil. Het is alomvattend: heel je mens-zijn, je bestaan, verleden en toekomst, alles wordt door de vrede van God omvat. Het gaat er God om, dat mensen in de goede verhoudingen met Hem en met elkaar leven. Ook in goede verhouding met jezelf. Daar mankeert het vaak aan! Mensen lopen voor zichzelf weg, hebben een hekel aan zichzelf, zijn op zoek naar zichzelf. En als de balans bij je zelf niet in orde is, hoe kan die dan met God en andere mensen in orde zijn? Andersom geldt ook: heb je ’t goed met God, dan kun je ’t ook goed vinden met je medemensen en je zelf. Je zou zelfs kunnen zeggen: heb je ’t goed met je zelf, dan heb je ’t ook goed met God en de medemensen. Die toestand wordt in de Bijbel “VREDE” genoemd. Het betekent ten diepste, dat de mens opgenomen mag zijn in de gemeenschap van God en voorbestemd is eens in het Koninkrijk van God te komen.

En dan tenslotte liefde. Lezen we Philippenzen eens door. God buigt zich neer tot de mens, sterker nog: Hij geeft Zich geheel aan de mens. Zo schept Hij gemeenschap met een wereld, die zich van Hem vervreemd heeft. De liefde komt helemaal van Zijn kant. Wij zeggen wel eens: liefde kan toch niet van één kant komen? Jawel, dat kan, van Gods kant! God doet weg wat mens en wereld van Hem gescheiden houdt. Hij vergeeft en zuivert. Hij is geheel en al liefde.

Wat bij God zó is, dat wij Zijn genade mogen ontvangen in barmhartigheid, vrede en liefde, dat heeft Jezus laten zien. Hij heeft het voorgeleefd en heeft ons Zijn Geest gezonden, opdat wij Hem daarin kunnen navolgen. De apostel Judas – u weet wel: die andere, niet Judas Iskariot – bidt ons dat ook toe.  Hij zou graag willen, dat het in de praktijk van ons leven “barmhartig en liefdevol en vredig” toeging, meer en meer, op de weg die de Here Jezus ons is voorgegaan. Anders kan ’t ook niet, denk ik. Hem volgen!

Barmhartigheid, vrede en liefde worde U vermenigvuldigd!

Petra

Petrus’ belijdenis, zijn geloof, komt dus niet uit hem zelf, maar is een gave van zijn hemelse Vader. Als de Heer dat heeft vastgesteld, spreekt Hij vervolgens de beroemde woorden over de “rots”, de “petra”. Het gaat daarbij om het bouwen van de Gemeente. Zijn gemeenschap zal een gemeente van gelovigen zijn. Gemeente, “ekklesia”, samengekomen gemeenschap, het Engelse “meeting”, komt welgeteld 114 keer in het Nieuwe Testament voor.

“En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.” (Matth.16, 18).

Jezus antwoordt hiermee op de belijdenis van Petrus: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God!” Jezus zegt hier op: “Zalig zijt gij, Simon Barjona, want vlees en bloed hebben u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is.”

Petrus’ belijdenis, zijn geloof, komt dus niet uit hem zelf, maar is een gave van zijn hemelse Vader. Als de Heer dat heeft vastgesteld, spreekt Hij vervolgens de beroemde woorden over de “rots”, de “petra”. Het gaat daarbij om het bouwen van de Gemeente. Zijn gemeenschap zal een gemeente van gelovigen zijn. Gemeente, “ekklesia”, samengekomen gemeenschap, het Engelse “meeting”, komt welgeteld 114 keer in het Nieuwe Testament voor. Het begrip stoelt op het Oudtestamentische “Kahal Jahwe”: de volksgemeenschap van God, door Hem samengebracht. God Zelf is daarom Heer en Koning van die gemeenschap. Daarom mocht Israël aanvankelijk ook geen koning hebben. De 12 patriarchen, de zonen van Jacob, de aartsvaders, krijgen dan in het Nieuwe Testament hun tegenpolen in de 12 discipelen (apostelen). Zo zien we de Nieuwtestamentische gemeente echt in het verlengde liggen van de Oudtestamentische “kahal”.

“Voorwaar, Ik zeg u, bij de wedergeboorte, wanneer de Mensenzoon (daar duidt Jezus Zichzelf mee aan) zal zetelen op de troon van Zijn majesteit, dan zult ook gij, die Mij gevolgd zijt, op 12 tronen gezeten zijn en de 12 stammen van Israël oordelen” (Matth. 19, 27-28). Met “oordelen” wordt niet bedoeld, wat wij er meestal in horen: veroordelen, maar het betekent veeleer: “rechten”, recht doen, dat is “tot heil strekken”. De nieuwe gemeenschap van Jezus begint bij de discipelen, de “twaalven”. Zij worden uit hun dagelijkse leven weggeroepen om “Hem te volgen”. Jezus noemt ze apostelen, gezanten, getuigen, gevolmachtigde vertegenwoordigers, die de Heer gaan vertegenwoordigen op plaatsen, waar Hij Zelf niet op lichamelijke wijze aanwezig is, in ’t bijzonder na Hemelvaart. Zij krijgen die volmacht ook rechtstreeks van de Heer.

Matth.18: 18 “Voorwaar, Ik zeg u: alles wat gij op aarde bindt, zal gebonden zijn in de hemel, en al wat gij op aarde ontbindt, zal ontbonden zijn in de hemel.” Het gaat hier om het recht en de plicht personen uit te sluiten of weer op te nemen in de gemeenschap van tempel of synagoge. Ook wordt de uitdrukking “binden en ontbinden” toegepast op leerstellige en rechtskundige kwesties. Het betekent dan “gezagvol verklaren”, dus toelaten, of “voor onjuist verklaren”, dus verbieden. Zo worden dus de 12 gezagvolle leiders van de nieuwe Godsgemeente, die door leerstellige en disciplinaire beslissingen de Gemeente rondom Jezus bijeen moeten houden en naar buiten toe moeten afgrenzen. In 1 Kor.12 wordt over de verscheidenheid van gaven gesproken en dat er slechts één Geest is, één God, Die alles in allen werkt. Zo is het dus nu nog in de Kerk:  wij worden door de apostelen en de Geest geleid. Hoe dat samenspel precies tot stand komt, daarover wordt in de Kerken verschillend gedacht. Van belang daarbij is, hoe je de draagwijdte van het apostolische ambt ziet: heeft hun gezag (en opdracht van de Heer) alleen betrekking op de apostelen zelf of ook op hun opvolgers.

Leven van ieder woord

Brood is wel eens de eerste levensbehoefte van de mens genoemd. Ouderen herinneren zich nog wel de vreugde over het eerste sneetje Zweedse wittebrood na de bevrijding van 1945. Sindsdien is het bij brood alleen niet gebleven. De levensbehoeften hebben zich uitgebreid en zijn praktisch onverzadigbaar gebleken. Dat alles is brood geworden voor ons “welvarende” mensen: hetgeen, waar ons hart aan hangt, waar wij naar “hongeren”.

”Jezus zei: Er staat geschreven: niet alleen van brood zal de mens leven, maar van alle woord, dat uit de mond van God uitgaat”.(Mattheüs 4, 4)

Brood is wel eens de eerste levensbehoefte van de mens genoemd. Ouderen herinneren zich nog wel de vreugde over het eerste sneetje Zweedse wittebrood na de bevrijding van 1945. Sindsdien is het bij brood alleen niet gebleven. De levensbehoeften hebben zich uitgebreid en zijn praktisch onverzadigbaar gebleken. Brommers, auto’s, huizen, een boot, een sleurhut achter de auto, wereldreizen, cruises en noemt u maar op. Dat alles is brood geworden voor ons “welvarende” mensen: hetgeen, waar ons hart aan hangt, waar wij naar “hongeren”. Jezus had ook honger, toen in de woestijn, toen de verzoeker bij Hem kwam. Maar Hij wees het brood (= macht, begeerte, egoïsme) af. Hij wist het: brood alleen is niet voldoende om van te leven, maar een mens moet leven van ALLE woord, dat uit de mond van God uitgaat.

En uit de mond van God gaan vele “woorden”. “Woorden”, die -Bijbels bezien- tegelijk “daden” zijn. Wij denken vaak, dat “brood” alleen maar dat is, wat wij noodzakelijk vinden voor ons bestaan. En wij zien niet meer, dat “brood” een “woord, uit de mond van God” is. Laat staan dat wij oog en oor hebben voor al de andere woorden, die uit de mond van God uitgaan! Wij zijn broodaanbidders geworden in plaats van Godaanbidders. Jezus moet ons echt terecht wijzen! Hij zegt: Ik ben het brood van het leven! Om echt brood te krijgen moet je bij Hem zijn.

Als we ons leven en de dingen die er bij horen eens konden zien als “woorden uit de mond van God” en ze ook als zodanig konden aanvaarden, wat zou ons leven dan rijk worden. Tot Hem en door Hem leven! Brood wordt dan genadebrood. Alles in ons leven wijst dan naar Gods genade, die wij niet verdienen. Daar leven wij van…van alle woord, dat uit de mond van God uitgaat.

Dat geldt zeker voor de vakantietijd. Het dagelijkse gewone brood wordt dan het feestelijke buitengewone brood. Het gevaar bestaat dan des te meer, dat ’t ons alleen om dat brood zal gaan: lekker en veel, duur en mooi, en vooral heel ver… Wordt onze vakantie met al zijn mogelijkheden tot bezinning en herschepping (=recreatie) niet ontvangen als een “woord uit Gods mond” Dan zullen we stenen voor brood ontvangen. Vakantie kan ons juist laten zien, of er in ons leven soms een “broodweg ” is, die “levensweg” zal moeten worden. In alle rust moeten we daar in de vakantietijd ook maar eens mee bezig zijn. En vergeet u dan ook niet de kerk binnen te lopen. Wie weet, heeft God daar nog een bijzonder woord voor u!

Zo wensen we elkaar een gezegende vakantie toe. Voor hen die naar elders vertrekken: een goede reis en behouden thuiskomst. Voor hen, die thuis moeten blijven: rust en vrede (wat meer is dan tevredenheid!). Voor de zieken onder ons: sterkte en van harte beterschap!

Onkruid tussen de tarwe (III)

Zó worden gelovige mensen behouden. Niet uit eigen kracht, maar alleen door de zegenrijke macht van Hem, die het Licht is, de zonne der gerechtigheid. Het zal dan geen schuur meer zijn, maar een stad: het hemelse Jeruzalem, waar de zon en de maan niet meer nodig zijn om haar te verlichten, want de heerlijkheid van God verlicht haar en het Lam  (Openb.21).

Mattheüs 13, 29
“Heer, wilt Gij, dat wij het onkruid bijeenhalen?”

Hij zei: nee, want bij het bijeenhalen van het onkruid zoudt gij tevens het koren kunnen uittrekken.

De Heer zegt kortweg: nee. Mensen willen wel actief worden, als ’t er om gaat de Heer een handje te helpen. Maar ze zijn soms zo ongeduldig! Ze willen het te vlug. En dan moet een mens soms pas op de plaats maken, als de Heer heel beslist zegt: Nee, nu nog niet, want anders zou er meer schade berokkend worden dan dat er goed gedaan werd. Bovendien: er zijn dingen, waar God Zelf voor zal zorgen. Dat het onkruid tussen de tarwe vernietigd wordt bijvoorbeeld. Het is Gods zaak om de bozen te oordelen en de macht van het kwaad uit te roeien. Wij moeten daar maar op vertrouwen en het gerust aan Hem overlaten.

Maar wat moeten wij dan ondertussen doen?

“Laat beiden samen opgroeien tot de oogst”.

De kinderen van het Koninkrijk en de kinderen van de boze… Samen groeien zij op tot de oogst! De kinderen van het Koninkrijk moeten het geduldig uithouden. Zij moeten wachten, pas op de plaats maken. “Wacht op de Heer en wees sterk; ja, wacht op de Heer” (Ps.27, 14) Volharden en geduldig zijn, ook wanneer de kinderen van  de boze het heft in handen gaan nemen, ook wanneer de wereld in zijn eigen kwaad ten onder dreigt te gaan. Alsmaar wachten en gespannen uitzien naar de oogst. Het uur komt zeker, dat de Heer zal oordelen!

“En in de oogsttijd zal Ik tot de maaiers zeggen: Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbranden, maar brengt het koren bijeen in mijn schuur.”

De Heer zorgt er voor, dat het onkruid in het vuur komt en het koren in Zijn schuur. Nu wordt het voor de knechten ook begrijpelijk, waarom de Heer aanvankelijk eerst nee had gezegd. Hij Zelf zal er voor zorgen, beter dan mensen het kunnen. Wij mensen zouden er misschien maar half werk van gemaakt hebben! Maar de Heer doet het radicaal, volkomen. Zijn engelen zullen alle kwaad en alle ongerechtigheid in de wereld, heel dat zaad van de vijand en wat daaruit voortgekomen is, bijeenbrengen en in de vurige oven verbranden. Maar de kinderen van het Rijk, die door geloof zijn gerechtvaardigd, al die mensen die hun vertrouwen hadden gesteld op de Heer van de oogst, zij komen nu tot het licht! Zó lichtend, zó heerlijk zal hun weg zijn naar de Koninklijke schuur, dat Jezus van hen zegt: “Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het Koninkrijk van hun Vader. Wie oren heeft, die hore!”

Zó worden gelovige mensen behouden. Niet uit eigen kracht, maar alleen door de zegenrijke macht van Hem, die het Licht is, de zonne der gerechtigheid. Het zal dan geen schuur meer zijn, maar een stad: het hemelse Jeruzalem, waar de zon en de maan niet meer nodig zijn om haar te verlichten, want de heerlijkheid van God verlicht haar en het Lam  (Openb.21).

Laten we op die heerlijke toekomst ons oog gericht houden, dan kunnen we ook volharden tot het einde. Te midden van het opgroeiende kwaad in de wereld, in ons zelf, opgroeien naar Jezus toe, naar Zijn oogst. Hij is de zaaier, Hij is het goede zaad, en tegelijk ook Degene die de oogst gaat binnenhalen omdat Hij als het zaad de akker is ingegaan om af te sterven en daaruit op te staan. Hij is onze garantie, dat ook wij eens geoogst zullen worden.

Daarom: houdt goede moed. Jezus zegt: “Ik heb de wereld overwonnen”. Jezus is overwinnaar! Zijn werk kan niemand stuiten, ook de machtigste vijand en het giftigste onkruid niet.

“Wie oren heeft, die hore! “

Onkruid tussen de tarwe (II)

Onder het masker van Christelijk geloof zit wel het een en ander verborgen, dat “van de boze” is. Hier komt het er op aan de hand in eigen boezem te steken en je steeds weer af te vragen: Heer, ben ik ‘t? Zit er kwaad in mij? Zonde en ongerechtigheid? Nog groeien het goede zaad en het kwade zaad naast elkaar op, precies zoals in de gelijkenis, maar hoe lang zal dat nog duren?

Mattheüs 13, 26
“Toen het graan opkwam en vrucht zette, toen kwam ook het onkruid te voorschijn”

Jezus legt het uit (vs.38): het goede zaad, dat zijn de kinderen van het Koninkrijk; het onkruid, dat zijn de kinderen van de boze… (vs.41) De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Koninkrijk verzamelen al wat tot zonder verleidt en hen, die ongerechtigheid bedrijven…

Is er onder ons ook zulk onkruid? Zoals Jezus het uitlegt: dat zijn zij, die tot zonde verleiden en ongerechtigheid bedrijven. Is er ook onkruid in de Kerk, in de Gemeente, waarin toch het goede zaad gedropt is? En waarin de Heilige Geest is uitgestort?

Ja, ik denk van wel. Helaas! Onder het masker van Christelijk geloof zit wel het een en ander verborgen, dat “van de boze” is. Hier komt het er op aan de hand in eigen boezem te steken en je steeds weer af te vragen: Heer, ben ik ‘t? Zit er kwaad in mij? Zonde en ongerechtigheid? Nog groeien het goede zaad en het kwade zaad naast elkaar op, precies zoals in de gelijkenis, maar hoe lang zal dat nog duren?

“Toen kwamen de slaven van de eigenaar en zeiden tot hem: Heer, hebt gij iet goed zaad in uw akker gezaaid? Hoe komt er dan onkruid in?”

Tsjonge, onkruid! Hoe is dat mogelijk? Elke agrariër schrikt daarvan. Wat moet er van mijn akker worden?

Dat is ook een actuele vraag, die we aan de Kerken mogen stellen, ook aan onze plaatselijke Gemeente en aan ons zelf als gelovige. Als ’t er zó met ons voorstaat, wat moet er dan van ons worden? Onkruid! Is dat nu het resultaat van het werk, dat de Zaaier onder ons gedaan heeft?

Wat doen de knechten nu? Als zij de schrik te boven zijn, verlaten zij dan de dienst? Uit teleurstelling of schaamte of omdat zij de meester niet meer onder ogen durven te zien? Zij hebben toch meegeholpen met het zaaiwerk en zijn dus ook schuldig aan het onkruid? Denken ze misschien: Het is toch onbegonnen werk! Hebben we daar zo ons best voor gedaan, zo hard gewerkt van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat? Nee, zij lopen niet weg. Zij gaan naar hun heer. Zij hebben vertrouwen in hem! Dat het nog goed kan komen met het graan in de akker ondanks het onkruid. Zij vertellen hem alles en zij willen het opnieuw gaan proberen.

“Hij zei tot hen: dat heeft een vijandig mens gedaan! De slaven zeiden tot hem: wilt gij dan, dat wij het bijeen halen?”

Kort en bondig is het antwoord van de heer: dat heeft een vijandig mens gedaan! Er is ook een vijandige macht aan het werk! Vergis je niet! In de geschiedenis van de Kerk heeft die macht steeds weer zijn vernietigende spoor getrokken en dat doet hij nog! En niet alleen in de Kerk, ook in ons mensen persoonlijk. Reken maar, ook wij zijn in een hevige strijd betrokken. Er is een vijand die het op ons gemunt heeft, op ons geloof, op ons geluk, op ons leven. En die vijand is machtiger dan wij vaak zelf denken. Laten we daarom net als de slaven de Heer te hulp roepen en steeds weer aan Hem vragen wat we moeten doen.

Onkruid tussen de tarwe

De vijand ligt op de loer om Gods zaak de grond in te boren! Satan en zijn handlangers, hun activiteiten zijn niet te onderschatten. Te meer, omdat zij niet met open vizier strijden, maar altijd bezig zijn in het geniep. Zij zaaien onkruid over het goede zaad heen. De duivel strijd met hetzelfde wapen als de Zoon des mensen, hij kan er zelfs uitzien als een engel des lichts. Wees daarop bedacht!

Mattheüs 13,24-30 en 36-43
“Het Koninkrijk der hemelen komt overeen met iemand, die goed zaad gezaaid had in zijn akker…”

Het Koninkrijk is niet iets statisch, maar het is actief. Het is een gebeuren, dat heel doelbewust door iemand wordt “gedaan”. Zoals met een boer, die zijn zaad speciaal uitzocht voor die akker, die hij zo goed kende, waarvan hij dus ook precies wist wat die nodig had. Goed zaad, tot en met geselecteerd, met de beste condities in zich voor een prima oogst.

Zó is het ook met het Koninkrijk van God gesteld. Het komt niet vanzelf, het ontwikkelt zich niet automatisch als in een natuurlijke kringloop. Nee, het komt alleen door het doelbewuste handelen van de Zoon des mensen, want die boer is de Zoon des mensen. Dat vertelt Jezus ons Zelf in de verzen 36-43. Hij is gekomen om de wereld opnieuw tot Gods akker te maken. Ja, Hij werd Zelf het goede zaad in die akker! Wij hoeven dit zaad niet meer op te brengen, het is er, omdat Hij er is. Wij mogen vrucht zijn van dat goede zaad, dat in de akker is ingegaan en honderdvoudig opkomt. Daarom is n het Koninkrijk der hemelen alles Zijn werk: het zaaien en het zaaigoed, heel het gebeuren van groei en wasdom. In Hem ligt het (goede) begin, op Hem en door Hem loopt het ook uit op het goede einde.

Maar het is nog niet zover! Op het goede begin volgt het kwade…

“Doch, terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide er onkruid overheen, midden tussen het koren, en ging weg.”

De vijand is ook actief, en doelbewust gaat hij zijn gang. Hij doet er alles aan om het Koninkrijk te verhinderen. Hij zaait ook. ’s nachts, in het geniep, stiekem, als niemand het ziet. Zijn vijand wordt ie genoemd, omdat hij het goede werk kapot maakt. ’t Is regelrechte tegenwerking, persoonlijke kwaadaardige actie, gericht op de man, die het goede zaad gezaaid had. Het graan mag niet opkomen, dat zal hij verhinderen! Hoort u het? De vijand ligt op de loer om Gods zaak de grond in te boren! Satan en zijn handlangers, hun activiteiten zijn niet te onderschatten. Te meer, omdat zij niet met open vizier strijden, maar altijd bezig zijn in het geniep. Zij zaaien onkruid over het goede zaad heen. De duivel strijd met hetzelfde wapen als de Zoon des mensen, hij kan er zelfs uitzien als een engel des lichts. Wees daarop bedacht! Ondertussen wordt het zaad bedorven. De woorden van de Schrift bijvoorbeeld, die in een kerkdienst weerklinken, zij worden verstikt en verdraaid door dat onkruid en de afval ligt op de loer. Woorden van de Bijbel kunnen tweedracht brengen onder de gelovigen, het is niet te geloven, maar het gebeurt. Zó gevaarlijk is het werk van de “tegenstrever”. Het kan ook in ons persoonlijke leven gebeuren, in ons huwelijk, of tussen ons en de kinderen, in de relaties met andere mensen. We moeten er op bedacht zijn en ons daarom voortduren afvragen: “Is het ’t goede zaad of bedrijft de duivel met ons zijn kwalijke spel?” Het lijkt immers zo bedrieglijk veel op elkaar. In het begin kun je het verschil nauwelijks ontwaren. Pas als het zaad opkomt, gaan je ogen open.

Lijden ter wille van Christus

Onze wereld is tolerant, ja zeker, zo heet dat officieel, iedereen mag en kan eigenlijk alles, mits het de algemene orde niet al te zeer verstoort. Maar de mensen zijn niet tolerant, vaak integendeel. Wie zijn mond durft open te doen tegen een gangbare mening in, zal dat zeker merken. Toch moet dat soms wel eens, dat je tegen de draad in moet gaan.

Gedenkplaat BonHoefferIn de vorige meditatie uit 2 Timtëus hoorden we, dat de verspreiding van het Evangelie met veel lijden gepaard ging. Ook Paulus spreekt daarvan in zijn eigen leven, als het lijden om Christus’ wil, ter wille van Christus. Veel martelaren hebben dit in de kerkgeschiedenis doorgemaakt. En nóg gebeurt dit overal, waar Christenen worden vervolgd. Het getuigen van Christus kan levensbedreigend zijn. In de oorlog hebben ook veel mensen dit ondervonden. We denken bijvoorbeeld aan de beroemde Duitse predikant Bonhoeffer, die vlak vóór het einde van de oorlog de kogel kreeg. In ons wereldje is dat gelukkig momenteel niet zo, wij leven in vrijheid en blijheid. Toch zien we ook dicht bij ons, hoe het getuige van Christus zijn geen eenvoudige zaak is en vaak met leed gepaard gaat: minachting, discriminatie, onderdrukking, isolement. Onze wereld is tolerant, ja zeker, zo heet dat officieel, iedereen mag en kan eigenlijk alles, mits het de algemene orde niet al te zeer verstoort. Maar de mensen zijn niet tolerant, vaak integendeel. Wie zijn mond durft open te doen tegen een gangbare mening in, zal dat zeker merken. Toch moet dat soms wel eens, dat je tegen de draad in moet gaan. Gedenkend Jezus Christus en levend vanuit Zijn Evangelie! Je moet soms als enkeling tegen de stroom oproeien. Dat kan een Christelijke stroom zijn: wanneer je moet optornen tegen allerlei niet meer levensvatbare kerkelijke normen en leeruitspraken, tradities en dogma’s. Het kan ook een “heidense” stroom zijn, wanneer het “in Christus zijn” je verbiedt mee te doen met een heersende openbare mening of politieke richting, wanneer je misschien moet waarschuwen tegen de antichrist, die daarachter verscholen gaat.

Tegen de stroom in zwemmend mogen we -zo zegt Paulus- het behoud in Christus deelachtig worden, want indien wij met Hem gestorven zijn, zullen wij ook met Hem leven! Indien wij standvastig zijn, zullen wij ook met Hem heersen (2 Tim. 2, 11-12).

Daarom nogmaals: houd in gedachtenis Jezus Christus, verrezen uit de doden! (2 Tim. 2, 8)

Jezus Christus, verrezen uit de doden

…dit is immers de kern van het Christelijk getuigenis: de Paasboodschap, dat Hij verrezen is uit de doden, en dat daarmee het nieuwe leven, de eindtijd, is aangebroken, omdat alle dingen voortaan in het licht staan van de opstanding. Maar de verkondiging van het Evangelie gaat niet zo maar, gladjes, zonder tegenstand. Het is voor velen niet acceptabel en het roept daarom weerstand op. Menigeen heeft het veel verdriet en lijden en zelfs het leven gekost.

2 Timoteüs 2, 8
“Houd in gedachtenis: Jezus Christus, verrezen uit de doden”

Om dit vers goed te verstaan, moeten we eigenlijk het hele stuk van vs.2 t/m vs.13 lezen. Timoteüs wordt door de apostel Paulus opgeroepen “sterk te zijn”. Niet zo maar uit zich zelf en voor eigen belang, maar “in de genade, die in Christus Jezus is”. De kracht, waar het hier om gaat, is de ons van God gegeven “geest van kracht”, zoals de apostel in hoofdstuk 1 vers 7 al aangeduid had: “Want God heeft ons een geest gegeven niet van vreesachtigheid, maar van kracht, van liefde en zelfbeheersing”. Het is dus de kracht van God Zelf, die Timoteüs sterk zal maken. Waartoe? Om zijn werk als apostel te doen, om het Evangelie door te geven in het onderwijs van anderen en ook om voor het Evangelie te lijden (2, 2 en 3).

Een mens krijgt die kracht, wanneer hij in gedachtenis houdt: Jezus Christus, verrezen uit de doden. “Zoals mijn Evangelie luidt”, zegt Paulus.  Dit is immers de kern van het Christelijk getuigenis: de Paasboodschap, dat Hij verrezen is uit de doden, en dat daarmee het nieuwe leven, de eindtijd, is aangebroken, omdat alle dingen voortaan in het licht staan van de opstanding. Maar de verkondiging van het Evangelie gaat niet zo maar, gladjes, zonder tegenstand. Het is voor velen niet acceptabel en het roept daarom weerstand op. Menigeen heeft het veel verdriet en lijden en zelfs het leven gekost. “Het bloed der martelaren is het zaad van de kerk”  heeft eens een kerkvader gezegd. Ik meen, dat het Origenes was. Hij zag dat de kerk groeide, ondanks alle ellende. De uitkomst is goed, maar het kost heel wat moeite en pijn. Paulus spreekt uit dezelfde ervaring: “Zoals mijn Evangelie luidt, de prediking waarvan ik lijden heb te verduren gehad, zelfs gevangenschap, alsof ik een misdadiger was, maar het Woord van God kent geen gevangenschap. Daarom draag ik alles om der uitverkorenen wil” (vs.9-10).

Gods Woord is niet gevangen te nemen, het gaat boven alle menselijke grenzen uit. Jezus Christus, de drager van het Woord, is toch uit de doden verrezen! En daarom moeten we Hem in gedachtenis houden. Dan krijgen ook wij kracht om in het Evangelie te staan en er ook om te lijden, als ’t moet. “In gedachtenis houden” is meer dan je herinneren. Het is gedenken, er dagelijks bij stil staan, wat Jezus gedaan heeft vóór ons. Zijn dood en opstanding worden zó vlees en bloed in ons eigen, dagelijkse, leven, zij bepalen onze levenshouding, wat we doen en laten moeten, wat we zeggen en juist niet zeggen moeten. In deze zin kan Paulus spreken van “Christus in u” en het “in Christus zijn”. Daarom zingen wij, met Gez.222: Jezus is ons licht en leven!

Vergeet niet één van Zijn weldaden

Toch zijn er dingen in je leven, die je eigenlijk nooit vergeten mag! “Vergeet nooit één van Zijn weldaden!” Het zijn Gods weldaden, die voortdurend bij ons moeten blijven, in gedachten en herinneringen. Niet vergeten, wat God allemaal voor u heeft gedaan en wat Hij allemaal nóg doet.

Psalm 103, 2

In het verpleeghuis, waar ik vroeger gewerkt heb, zongen we ’t nog in de oude berijming: “Vergeet nooit één van Zijn weldaden, vergeet ze niet.’Is God, Die z’ u bewees!” Oude gespierde taal, een dringend appél op ons geloof.

Niet vergeten! Dat is een opdracht en een opgave tegelijk Want voor velen is ’t een zegen, dat de mens vergeten kan en vergeten mag. Ik denk aan al die mensen, die iets ergs hebben meegemaakt, of in kommervolle lichamelijke of geestelijke en psychische omstandigheden verkeren of verkeerd hebben. Wat is het goed om dán te kunnen vergeten. Mensen bijvoorbeeld in een verpleeghuis, die zo veel moeten missen. Je bent je oude vertrouwde omgeving kwijt; man en vrouw worden van elkaar gescheiden; er wordt maar met je gedaan. Als je terugdenkt aan de tijd, toen het er allemaal nog was, toen je ook zelf nog iets voorstelde, dan schieten de tranen je in de ogen.

Toch zijn er dingen in je leven, die je eigenlijk nooit vergeten mag! “Vergeet nooit één van Zijn weldaden!” Het zijn Gods weldaden, die voortdurend bij ons moeten blijven, in gedachten en herinneringen. Niet vergeten, wat God allemaal voor u heeft gedaan en wat Hij allemaal nóg doet. Een vraag aan u persoonlijk: denkt u nog wel eens terug aan het ogenblik dat u Belijdenis deed of in de kerk getrouwd bent? Of de Heilige Doop hebt ontvangen? Ik weet wel, u bent er toen niet zelf bewust bij geweest, want daarvoor was u nog te klein. Maar toch, u bént gedoopt, en dat is niet mis! Denkt u daar we eens aan? Hoe bevoorrecht u eigenlijk bent? Als Maarten Luther het moeilijk had, sprak hij zich altijd zelf moed in met de gedachte: “En ik ben tóch gedoopt! Ik ben gedoopt!” Dat betekende voor hem, dat God beloofd heeft voor hem te zorgen, en dat hij daar nu op vertrouwen mag. Denkt u nog wel eens terug aan al die momenten, waarin u God zo heel dicht nabij u wist? Ook die momenten, waarin u zelf stilletjes “ja” tot God zei? Nooit vergeten, het zijn toch Gods weldaden!

Ik weet wel: een mens vergeet zo gemakkelijk. Zou dat niet onze grootste zwakte zijn? Alles is zo gauw weer vergeten! Ook de mooie beloftes, die je deed, toen je er zo slecht aan toe was. We gaan zo gauw weer over tot de orde van de dag!

Het is ook zo, dat je niet altijd aan alles kunt blijven denken. En verdrietige dingen in je leven wil je ook wel gauw vergeten. Toch is het goed om bepaalde zaken voortdurend in herinnering te houden: Gods weldaden! Gods wonderbare uitreddingen! Vroeger waren ze er nog en nóg zijn ze er en ze zullen altijd opnieuw blijven komen. Let maar op! Gods weldaden laten u niet los. En ze vragen van ons ook een antwoord. Gods weldaden zijn gave en opgave tegelijk. God is onze Gever en wij laten die Gever niet los. Wij houden Hem aan Zijn woord, luisteren ook naar Hem en doen wat Hij van ons vraagt. God denkt aan ons, zó ook moeten wij denken aan Hem! Zijn grootste weldaden waren Goede Vrijdag en Pasen. We hebben het pas nog gevierd. Houdt het bij u ook in de komende tijd. Daarom:

Vergeet niet één van Zijn weldaden, vergeet ze niet! Never!

Pasen. Nieuwe hoop

Zijn kruis, de dood is overwonnen. En waar mensen twijfelen, zuchten, roepen, aan de grond zitten en lijden, is Jezus bij hen. Met mensen zoals u en ik is Hij een relatie aangegaan en Hij blijft hen trouw. Daarom is het groot feest met Pasen.

Wat zal dat een schrik geweest zijn, die zondagmorgen, in de tuin waar Maria Magdalena en de andere Maria de laatste eer kwamen bewijzen aan hun vriend, die drie dagen daarvoor aan het kruis was gestorven! Met Zijn dood leek het wel alsof ook een einde gekomen was aan haar leven. De mooie toekomst, die Jezus haar had voorgehouden en die met Hem zo zeker leek, was in duigen gevallen. Wat had dat nou gedacht? Verdrietig en ontgoocheld waren ze die morgen op weg gegaan naar Zijn graf. Want ze konden Hem toch niet loslaten, zo veel hielden zij van Hem.

Toen zagen zij het: het graf was leeg! Hoe kan dat nou? Heeft de dood dan niet het laatste woord? Na de eerste schrik gingen zij het aan de discipelen in Jeruzalem vertellen. Met grote blijdschap! Ze schreeuwden het uit: Jezus leeft!  Hij is niet dood, Hij is opgestaan! Wat een vreugde zal dat gegeven hebben, op die Paasdag. Toen kwam er nieuwe hoop bij de mensen, die er van hoorden. En daarna is dit blijde woord, het Evangelie, de wereld door gegaan, als een gevleugeld woord. En nu nog, na tweeduizend jaar, klinkt het bericht van de vrouwen door ook aan u en mij. Het komt tot ons, die hier een jubileum te vieren hebben: 25 jaar PCOB in Barendrecht. Het is het woord, dat mensen hier in ons dorp samenbracht in een protestants christelijke ouderen bond. Het is ook het woord, dat ons vanmorgen nieuwe hoop geeft voor de toekomst, een echte opsteker!

Die vrouwen en de discipelen en al die Evangeliebrengers door de eeuwen heen waren mensen zoals u en ik, vol onzekerheid, ongeloof, twijfels, naast een glimpje van hoop en geloof. Vaak zitten ook wij in een dal van verdriet en angst. Door alle zorgen om ons heen en ook in ons persoonlijke leven, die je maar niet loslaten. Stukgelopen relaties, teleurgestelde verwachtingen, mensen die ons verrouwen beschaamden, verdriet om één van de kinderen of kleinkinderen, de pijn van het gemis, wanneer een geliefde ons ontvallen is. Vanuit zo’n dal vol zorgen, verdriet en pijn, kunnen mensen zich soms afvragen: “Wat heeft het nog voor zin Pasen te vieren? Wordt mijn lijden daar soms minder door? Kan God wel aanvoelen hoeveel verdriet ik heb? Hoe kan ik nou uit Pasen nieuwe hoop putten?”

Om mens te zijn liet God Zijn Zoon naar de aarde gaan. Diep in dat aardse tranendal is Jezus afgedaald. Kijk maar naar Zijn leven en lijden en sterven. Hij heeft daar angst gekend en twijfel en verlatenheid. Terwijl het toch ook deze Jezus is, Die zieke en angstige mensen beter maakt, bemoedigt, steeds weer, met woorden als:”Houdt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen!” Zijn kruis, de dood is overwonnen. En waar mensen twijfelen, zuchten, roepen, aan de grond zitten en lijden, is Jezus bij hen. Met mensen zoals u en ik is Hij een relatie aangegaan en Hij blijft hen trouw. Daarom is het groot feest met Pasen en gaan wij ook als PCOB een mooie toekomst tegemoet. Wij ontvangen nieuwe hoop! De dood heeft -gelukkig- niet het laatste woord. God is een God van lévenden. Hij geeft nieuwe wegen aan, bemoedigt mensen, die in de put zitten, bevrijdt mensen van hun angsten, steunt hen in moeilijke ogenblikken. En wij mogen dat ook elkaar doen, als leden van de PCOB. We moeten het doemdenken van deze tijd doorbreken. U kent het wel: het spreken in de trant van: het is toch allemaal zinloos, de wereld graaft zijn eigen graf, ’t zal onze tijd wel duren, het komt toch zoals het komt. Nee, gelukkig niet! God heeft tijd en geeft tijd en laat op Zijn tijd de dingen gebeuren en maakt ze nieuw. Sinds Jezus opstond uit het graf zijn alle dingen anders geworden. Er is nieuwe hoop en uitzicht! Moeilijk kan het nog wel zijn, de weg die we moeten gaan, maar Gods nieuwe wereld lacht ons al toe! Eens zal alle kwaad de wereld uit zijn. Want het is Pasen geweest, feest van nieuwe hoop!

Ik ben het, zegt Hij dan ,
Kom maar met MIJ
Mee naar de overkant.
Wees maar niet bang, zegt HIJ,
Hier is Mijn hand.
 (Muus Jacobse)

Ruwe stormen

Ik heb eens ergens gelezen van een zieke die als maar liggen moest. Vanuit zijn raam had hij uitzicht op een boom, wijd vertakt en dicht in de bladeren. Wel mooi, maar toch altijd hetzelfde en eigenlijk een belemmering om verder te kunnen kijken. Die boom immers benam hem alle uitzicht. Toen kwam de storm, zo’n storm zoals we die in Nederland ook wel eens meemaken…

Ruwe stormen mogen woeden,
Alles om mij heen zij nacht,
God,mijn God zal mij behoeden,
God houdt voor mijn heil de wacht.

Het ging buiten behoorlijk tekeer, met die voorjaarsstormen. Wellicht moest u daarbij denken aan het oude gezang “Ruwe stormen mogen woeden…” (Gezang 178 Oude Bundel). Misschien heeft u daarbij ook aan uw eigen leven gedacht, hoe dikwijls het daarin gestormd heeft en misschien nog… Nu we Pasen hebben gevierd en terugzien op de Lijdenstijd, worden onze gedachten ook bepaald bij de stormen in het leven van onze Heer: de storm op zee, die Hij wist te bedwingen, en de grote storm in de lijdensnacht, die Hij moest dulden ter wille van ons. Van Hem geldt zeker dat oude versje:

Wat rampen mij bestrijden,
wat om mij samenspant,
de beker van mijn lijden
komt van een Vaderhand.

Jezus heeft dat mogen ervaren. Voor ons is dat soms nog heel moeilijk! Maar Hij wil het ons leren. Daarom is het goed, dat we in de 40 Lijdensdagen het kruis gedenken, onder het kruis doorgaan.

Ik heb eens ergens gelezen van een zieke die als maar liggen moest. Vanuit zijn raam had hij uitzicht op een boom, wijd vertakt en dicht in de bladeren. Wel mooi, maar toch altijd hetzelfde en eigenlijk een belemmering om verder te kunnen kijken. Die boom immers benam hem alle uitzicht. Toen kwam de storm, zo’n storm als wij de laatste tijd hebben meegemaakt. En in de nacht werden grote takken afgescheurd van die boom. Heel jammer. En de zieke lag met grote ogen te kijken de volgende ochtend……tsjonge wat zag die boom er uit, zo geschonden en verwoest.
 
Totdat ineens, o wonder, voor hem de boom een heel nieuwe vorm kreeg: de vorm van een kruis, gescheurd, aan flarden, een verschrikkelijk kruis. De zware stam stond nog rechtop. De ondertakken waren afgeknapt en ook de hoge zijtakken, en de kruin was finaal opengereten, een akelig gezicht, maar ook heel wonderlijk… een kruis. En de zieke moest denken aan dat wonderlijke lijdenslied: Als ik ’t wond’re kruis aanschouw, waar Christus stierf, die ’t al volbracht… En hij moest glimlachen, want nu was door die akelige boom het uitzicht wijd geworden. Letterlijk en figuurlijk!

Misschien hebben we wel eens zo’n storm nodig om ons wakker te schudden, om ons opnieuw zicht te geven op het kruis. En door het kruis heen naar die heerlijke toekomst, die op ons wacht, waar Christus ons opwacht! De boom werd een kruis. Het kruis werd tot een levensboom, voor u en mij.

Paasvreugde

Hoop is uitzien, hoop is daardoor ook uitkomst. Daarom hoeven wij de moed niet te laten zakken. Een Paasmens is een optimist, een stugge volhouder. Hoop op hoop, hoop tegen hoop, zelfs wanneer de dood in het vizier komt. Wedergeboren betekent, dat je een ander mens bent geworden.

1 Petrus 1, 8
“Gij verheugt u met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde.”

De apostel Petrus begint zijn eerste brief met een lofprijzing op God vanuit de Paasvreugde:

“Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, Die ons naar Zijn grote barmhartigheid door de opstanding van Jezus Christus uit de doden heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop… verheugt u daarin… Hem hebt gij lief, in Hem gelooft gij… en gij verheugt u met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde, daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zielen.”

Een hele mond vol! De apostel struikelt bijna over zijn woorden om maar aan te geven hoe vreugdevol en hoopvol Pasen is.

Petrus begint met de hoop: wij zijn wedergeboren tot een levende hoop! Een Christen is geen zwartkijker, met een beperkte blik, omringd door allerlei muurtjes, nee, hij mag een open visie hebben, een open wereld, een open toekomst. Achter alle soms zo bedreigende en zorgwekkende zaken om ons heen mogen wij de wereld van God, Zijn koninkrijk van liefde en gerechtigheid en saamhorigheid in actie weten. Dat is onze hoop! God komt naar ons toe door alle benauwdheid en bekrompenheid heen. Hij breekt er doorheen, niets kan Hem weerhouden. Onze horizonten zijn niet het einde, je mag er doorheen zien naar daarachter, omdat God ze voor ons heeft opengebroken: Jezus is opgestaan, Hij gaat ons voor!

Hoop is uitzien, hoop is daardoor ook uitkomst. Daarom hoeven wij de moed niet te laten zakken. Een Paasmens is een optimist, een stugge volhouder. Hoop op hoop, hoop tegen hoop, zelfs wanneer de dood in het vizier komt. Bent u ook zo’n enthousiast mens geworden? Enthousiast in het Grieks is “en theos”: in de Heer. Niet meer “in je zelf”, maar “in de Heer”. Je bent wedergeboren tot een levende hoop! Wedergeboren betekent, dat je een ander mens bent geworden. Het oude is voorbij, zie, het is alles nieuw: mijn leven, mijn toekomstverwachting, mijn omgang met God, met de andere mensen, met me zelf, de hoop voor de wereld… alles is nieuw! Dat mag Pasen voor ons zijn, daartoe worden wij wédergeboren tot een levende hoop. Geen dode hoop, die in elkaar geslagen is (hoeveel mensen hebben de hoop al niet opgegeven?), maar lévende hoop, dat is hoop, op ’t leven gericht, het echte leven, dat van God is en door God aan ons geschonken wordt, het héérlijke leven, ongeschonden, eeuwig. Daarop mag onze hoop ook vandaag gericht zijn!

Die hoop is het fundament van ons geloof en van de liefde. Want de apostel noemt die hoop: “een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen weggelegd is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopenbaard te worden, in de laatste tijd.” Wij zijn wedergeboren tot een erfenis, die voor ons bewaard wordt voor later. De erfenis van Christus, in de hemel voor ons weggelegd. Dat is wat Jezus voor ons volbracht heeft door Zijn lijden en sterven en opstaan uit de dood: vergeving van al onze zonden en eeuwig nieuw leven in Gods heerlijkheid. Láter zal het geopenbaard worden, zo is het meestal met erfenissen. Maar voor nú heeft het toch ook al grote waarde om te mogen weten: je staat in het testament! Je wordt erfgenaam van iets geweldigs, iets ongelofelijks, moois en groots.

Het zekere onderpand daarvan is ons met Pasen gegeven. Dat onderpand moeten we vasthouden, het is het vaste fundament van ons geloof voor de wereld, de mensen, heel de schepping. Dat dit alles vanzelf ook betekent, dat we er naar gaan leven, is logisch. Petrus noemt met name de liefde. “Hem hebt gij lief, zonder Hem gezien te hebben…” Hoe zullen wij dan niet liefhebben de mensen, die we wél zien? Niet zien en toch geloven, niet zien en toch liefhebben, dat is de vreugde van ons Paasfeest. Zo ziet Petrus het. Te meer het geloof in dat wat we wél zien, te meer de liefde voor hen die we wél zien! We zien Gods goedertierenheid en lankmoedigheid door alles heen. Zijn geduld met ons. Hoop, geloof en liefde! Verheugt u met Pasen met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde!

Misschien kunnen we deze vreugde bezingen met een prachtig lied van Jochen Klepper, Het staat ook in de canon van het Protestantse Kerklied, no.7. Eigenlijk is het een adventslied, maar ik denk dat het met Pasen ook heel goed past. Zo duidelijk straalt het Licht ons tegemoet vanuit onze duisternis! De dichter heeft dat zelf ook maar al te zeer ervaren. Zijn levensbeschrijving kunt U nalezen op http://jochenklepper.nl/wp/

De nacht is haast ten einde,
de morgen niet meer ver.
Bezing nu met verblijden
de held’re morgenster.
Wie schreide in het duister
begroet zijn klare schijn
als hij met al zijn luister
straalt over angst en pijn.

Zo is ons God verschenen
in onze lange nacht.
Hij die de eng’len dienen
die eeuwen is verwacht,
is als een kind gekomen
en heeft der wereld schuld
nu zelf op zich genomen
en draagt ze met geduld.

Hoevele zwarte nachten
van bitterheid en pijn
en smartelijk verwachten
ons deel nog zullen zijn
op deze donk’re aarde,
toch staat in stille pracht
de ster van Gods genade
aan ’t einde van de nacht.

God lijkt wel diep verborgen
in onze duisternis
maar schenkt ons toch een morgen
die vol van luister is.
Hij komt ons toch te stade
ook in het strengst gericht.
Zijn oordeel is genade,
zijn duisternis is licht.

Het is volbracht

Jezus zegt niet: het is afgelopen, nee Hij zegt: het is volbracht! Zijn sterven aan het kruis is geen afschuwelijk lot, dat (eindelijk) tot een eind komt, en het is zeker geen noodlot, maar het is een daad, het is (zwaar) werk. Het is volbracht. Dat wat nodig was voor onze verzoening met God, dat is volbracht.

Johannes 19, 30
“Het is volbracht.”

Het laatste woord van Jezus aan het kruis. Het is een bezegeling van alles, wat de Heiland voor ons gedaan heeft. Geen berusting in het (afschuwelijke) lot, maar als ’t ware een triomfkreet: het is volbracht! Hoe treffend laat Bach dit uitkomen in zijn Johannes-Passion, als hij direct na Jezus’ dood de alt laat zingen.

Es ist vollbracht!
O Trost für die gekränkten Seelen;
Die Trauernacht
Lässt mich die letzte Stunde zählen.
Der Held aus Juda siegt mit Macht
Und schliesst den Kampf,
Es ist vollbracht!

Eerst klinkt de muziek heel verdrietig. Het is ook een treurige nacht, die ons doet denken aan het laatste uur. Maar dan breekt een overwinningslied los: de held uit Juda overwint met macht en beëindigt de strijd: het is volbracht!

Jezus zegt niet: het is afgelopen, nee Hij zegt: het is volbracht! Zijn sterven aan het kruis is geen afschuwelijk lot, dat (eindelijk) tot een eind komt. Het is zeker geen noodlot, maar het is een daad, het is (zwaar) werk. Het is volbracht. Dat wat nodig was voor onze verzoening met God, dat is volbracht.

Ik hoef er niets meer aan toe te voegen, aan mijn verlossing, mijn verzoening met God, mijn eeuwige geluk. Alles is immers door Hem volbracht!

Dank zij U, o Heer des levens,
Die de dood zijt doorgegaan,
Die Uzelf ons hebt gegeven,
Ons in alles bijgestaan.
Dank voor wat Gij hebt geleden,
In Uw kruis is onze vrede.
Voor Uw angst en diepe pijn
Wil ik eeuwig dankbaar zijn!

(Gezang 182, 3)

Ecco Homo

Pilatus zegt: “Zie, de mens”. Maar het gaat er niet om wat Pilatus met dit woord bedoeld heeft, maar vóór alles wat de Johannes ons daarmee wil zeggen. Pilatus, die cynische wreedaard, wordt in de verkondiging van Johannes een profeet tegen wil en dank!

Johannes 19,5
“Zie, de mens.”

“Zie, de mens.”Ecco Home. Caravaggio. 1606 128 x 103 cm Palazzo Rosso, Genua, Italië Een bekende uitspraak van Pontius Pilatus.

Jezus wordt tentoongesteld, gekroond met doornen en gekleed in een spotgewaad. Het lijkt wel een soort volkstoneel. De massa is woedend en schreeuwt het uit. Een mens, voor de massa geworpen. Zie, de mens! Als wilde hyena’s, die bloed ruiken, dringen ze op Hem aan. En Pilatus? Hij zei gewoon: zie, de mens!

Wat bedoelde hij met die woorden? Betekende het, dat hij medelijden had met deze geplaagde man? Trok hij zich soms zijn lot aan? En wilde hij met deze woorden ook het opgewonden volk tot rust brengen? Misschien zelfs bij die mensen ook wat medelijden opwekken? We weten het niet, we kunnen er alleen maar naar gissen. Ik denk toch, dat we bij Pilatus niet te gauw moeten spreken over gevoelens van medelijden. Dat strookt immers niet met de taak van een Romein om over Joden het bewind te voeren. We herinneren ons dat nog wel uit de bezettingstijd: medelijden mocht je van de bezetter niet verwachten. En als we de bronnen, die over Pilatus schrijven, mogen geloven, dan was Pilatus hierop beslist geen uitzondering. Met harde hand en meedogenloos heerste hij in het bezette gebied. Lees Lukas 13 maar eens: “Terzelfder tijd kwamen enigen tot hem met het bericht over de Galileeërs, wier bloed Pilatus met hun offers vermengd had.” Pilatus had zijn bloedspoor al getrokken en dat doet hij ook met Jezus: hij laat hem geselen. Zou hij hem, dan later beklaagd hebben? Vanuit een medelijdend hart? Dat lijkt niet waarschijnlijk.

Wat heeft die Romein nou precies gezegd? Het staat er duidelijk: “Zie, de mens!” Er staat niet “den mens”, dus in de vierde naamval, maar “de mens”, in de eerste naamval. Ik denk, dat het cynisch bedoeld is: kijk nu eens, zó is de mens nu, ontdaan van al zijn uiterlijke waardigheid. Kijk goed, zó zijn jullie mensen allemaal, daar voor mijn paleis, met al jullie geschreeuw! Zó kan ik zelf, Pilatus, ook worden, van de ene op de andere dag, als ik bij de keizer in Rome in ongenade mocht vallen. Het is spottend bedoeld, zoals hij later ook zegt: zie, uw koning! Dat wil ook zeggen: meer dan deze koning zijn jullie niet waard!

Dat is de éne kant van deze dubbelzinnige uitspraak: Zie, de mens! Pilatus ziet zijn kans schoon om eens lekker zijn spot met dat lastige volk te drijven. Heel zijn minachting voor die vervelende Joden spreekt uit dit gebaar met het woord: Zie, de mens!

Maar, het is ook een Evangeliewoord. En dat betekent, dat we er ook op bedacht moeten zijn, dat er nog iets anders achter moet zitten, iets van God. Johannes, de Evangelist, is de enige, die dit woord overlevert. Hij zal daar ook vast een bepaalde bedoeling mee hebben gehad. Het gaat er dan niet meer om, wat Pilatus met dit woord bedoeld heeft, maar vóór alles wat de Evangelist ons daarmee wil zeggen. Pilatus, die cynische wreedaard, wordt in de verkondiging van Johannes een profeet tegen wil en dank! Laten we daar eens over nadenken, in de Lijdenstijd.

Pilatus wijst op Jezus en spreekt zijn bekende woord: “Ecce Homo” Wat zou hij daarmee bedoeld hebben? Belangrijker nog voor ons: Wat zou de Evangelist Johannes daarmee bedoeld hebben?

We moeten denken aan een andere tekst, die ook spreekt van de mens: “Wat is de mens, o God, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet? Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt en hem met heerlijkheid en luister gekroond.” Pilatus zal deze tekst wel niet gekend hebben. Maar Johannes wel. En daarom denk ik, dat deze woorden er bij betrokken mogen worden.

Ecce Homo! Zie, de mens, de enige waarachtige mens: Gods beeld, gezonden in de wereld. In Hem, Jezus, gaat het Psalmwoord eerst recht in vervulling. In Hem, de mens bij uitnemendheid, meer nog dan de Psalmdichter heeft geweten en bezongen. Pilatus zal wel nooit geweten hebben, dat zijn woorden, bedoeld als spot, zó treffend waren. Daarin kwam toch de goddelijke waarheid over Jezus aan het licht. Hij IS de mens! Dat zal straks in volle glorie blijken, als Hij met Pasen opstaat uit de dood.

Paulus heeft daar later zo prachtig op gewezen: “Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene van de hele schepping, want in Hem zijn alle dingen geschapen… Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden….Want het heeft de ganse volheid behaagd in Hem woning te maken, en door Hem, vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, alle dingen verder met Zich te verzoenen, door Hem. Ook u, die eertijds vervreemd en vijandig waart… heeft Hij thans weder verzoend” (Colossenzen 1, 15).

Ecce Homo: Hij, die in zijn vernedering en verhoging Dezelfde is, de machtige in Zijn onmacht, de onmachtige in Zijn macht: God, overgegeven aan menselijke ellende, maar ook de mens, door God opgenomen in heerlijkheid. Zó is Hij de Zoon des mensen en de Zoon van God. Juist omdat Hij de Zoon des mensen is, is Hij de Zoon van God, en omgekeerd: omdat Hij de Zoon van God is, is Hij de Zoon des mensen. Ecce Homo! Hij is de mens, omdat God in Hem op de plaats van de mens gaat staan en omgekeerd: omdat de mens in Hem op Gods plaats mag gaan staan. Ook ú!

Dat maakt de lijdenstijd tot zo’n zegenrijke tijd. Als je DAT beleven mag, hoe en waar je ook bent, ben je een gezegend mens!

Vader verlos mij uit deze ure

Jezus heeft er moeite mee, als het lijdensuur gaat komen. Hij is “ontroerd”, dat wil zeggen aangeslagen, uit het evenwicht, precies zoals wij dat ook kennen, als de lijdenstijd in ons leven komt. Daar raak je goed van in de war. Je komt overhoop te liggen met je leven, met de mensen om je heen, de zekerheid van je bestaan, je toekomst. Kortom: je ligt overhoop met je zelf.

Een vraag, die ons allen weer bezig houdt in het lijden, dat is de vraag van het “waarom?” Wat heeft het lijden voor zin?

Nu is het bijzondere van het Evangelie. Dat niet alleen wij mensen met die vraag worstelen, maar ook Jezus, de Zoon van God! “Nu is mijn ziel ontroerd en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure!”

Jezus heeft er moeite mee, als het lijdensuur gaat komen. Hij is “ontroerd”, dat wil zeggen aangeslagen, uit het evenwicht, precies zoals wij dat ook kennen, als de lijdenstijd in ons leven komt. Daar raak je goed van in de war. Je komt overhoop te liggen met je leven, met de mensen om je heen, de zekerheid van je bestaan, je toekomst. Kortom: je ligt overhoop met je zelf. Bij Jezus is het ’t heel bijzondere uur, dat nadert, het uur, waarvan Hij weet dat het komen moet, het uur van het lijden om en voor de mensen, Gods uur van verzoening. Hoe onbegrijpelijk ook, dat Gods uur voor Jezus het lijdensuur moet zijn, Hij weet er van en huivert er ook even voor terug, even maar, maar toch heel intens. Het is alsof er in Zijn woord een angstkreet ligt: “Vader, verlos Mij van deze ure!” Doodsangst overvalt Hem, hier staat de Machtige. De Zoon van God heel dicht bij ons. Wat een geweldige troost om dat te mogen weten! Niet dat het ons lijden opheft, maar het wordt er wel dragelijker door, wanneer je weet dat je in je angsten niet alleen staat en dat Jezus door diezelfde doodsangst is heengegaan voor u, in uw plaats!

Maar dan breekt het licht ook reeds door. Dan weet Jezus het weer: God verlost, heel zeker, maar voor die verlossing is juist dat lijdensuur van Hem nodig. “Maar hiertoe ben Ik in deze ure gekomen , Vader, verheerlijk Uw Naam!” Vanuit het diepste punt van Zijn lijden en angst kijkt Hij op naar de Vader en ziet Hij de “gloria Deï”: “Niet Ik, maar U moet eer ontvangen!” Hij moet door het lijden heen om Gods Naam te verheerlijken. Zou dat voor ons ook niet betekenis hebben? Menigeen komt voor een lange diep weg te staan, een lijdensweg. Geve God, dat je dan bidden kunt met Jezus: “Vader, verheerlijk Gij Uw Naam!” Om dan ook met Jezus te horen: “Ik heb hem verheerlijkt en Ik zal hem nogmaals verheerlijken.” Zó mag het bijna ondragelijke kruislijden de warme glans krijgen van de verheerlijking. Van het lijden en via het lijden mogen wij opgaan naar het eeuwige licht, het Paaslicht!

Een lofzang in de lijdenstijd

Het lijden en sterven van de Heer heeft vanouds in de Kerk centraal gestaan, en dat doet het voor ons nóg. Immers: daarin ligt onze hoop, onze verzoening, ons leven in eeuwige heerlijkheid! Het kruis is het teken van de verlossing en overwinning op het kwaad, de “boze”. Van die verlossing zingt Jezus, als Hij na het laatste avondmaal de donkere lijdensnacht ingaat.

Mattheüs 26, 30
“En na de lofzang gezongen te hebben vertrokken zij naar de Olijfberg”

We zijn deze week de Lijdenstijd ingegaan. Het is als een groot kruisteken in het kerkelijk jaar. Zeven volle weken om het lijden en sterven van onze Heer te gedenken. Een lange tijd! Maar is het ook niet hèt centrale element van ons geloof? “Jezus Christus die gekruisigd is”, zó geeft Paulus het weer, als hij vertellen wil wat hem bezig houdt. Ook de Evangelisten hebben daaraan de meeste aandacht geschonken. Zó zelfs, dat de Evangeliën wel eens “Lijdensgeschiedenissen met een korte inleiding” zijn genoemd. In Marcus bijvoorbeeld begint het Lijdensverhaal al in hoofdstuk 8, precies midden in de 16 hoofdstukken van het boek.

Het lijden en sterven van de Heer heeft vanouds in de Kerk centraal gestaan, en dat doet het voor ons nóg. Immers: daarin ligt onze hoop, onze verzoening, ons leven in eeuwige heerlijkheid! Het kruis is het teken van de verlossing en overwinning op het kwaad, de “boze”. Van die verlossing zingt Jezus, als Hij na het laatste avondmaal de donkere lijdensnacht ingaat.

Waarschijnlijk bestond de lofzang na het paasmaal uit de psalmen 113 t/m 118. Het zijn ook echte lofpsalmen. Als wij ze zingen, kun je ontroerd worden bij de gedachte, dat Jezus die ook gezongen heeft vlak voor de lijdensnacht. De oude Kerk heeft altijd geweten: Christus zingt in de psalmen!

In Ps. 113 roept Hij de knechten van de Heer op om de Naam van de Heer te loven… van Hem die zeer laag nederziet… tot in de diepte van de Godverlatenheid… Die de geringe opricht uit het stof… Zijn Zoon!

En dan Ps.114: de verlossingspsalm. Verlossing uit Egypte, maar grotere verlossing nog werd volbracht op Golgotha!

Ps.115: “Niet ons, o Heer, niet ons, maar Uw Naam geef eer, om Uw goedertierenheid, om Uw trouw… niet de doden zullen de Heer loven, maar wij, die leven mogen in Gods kracht door de heerliojkheid van de overwinning van het kruis.”

De lofzang te zingen in de Lijdenstijd, daartoe worden ook wij geroepen!

Vlak voor de bittere nacht van Getsemane een lofzang! Als we de bovenstaande Psalmen lezen zien we ook het verband tussen lijden en loven, heerlijkheid en duisternis.

Psalm 116: “Ik heb de Here lief, want Hij hoort mijn stem, mijn smekingen, mijn klagen.” In Getsemane, op Golgota is dat gebeurd. “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” “Want Hij heeft Zijn oor tot Mij geneigd”. Zó zingt de Psalm van Gods aandacht voor de lijdende mens. Ook als wij het niet direct merken, luistert de Vader toch heel scherp naar de klacht van Zijn kinderen. “Banden van de dood hadden Mij omvangen, angsten van het dodenrijk hadden mij aangegrepen, ik ondervond benauwdheid en smart. Maar ik riep de naam des Heren aan: Ach Here, red mijn leven.” En zie: “Genadig is de Here en rechtvaardig, onze Heer is een Ontfermer.”

Ja, in het licht van Goede Vrijdag en Pasen mag je dit zingen, móet je dit zingen! Temidden van de banden van de dood, angsten, benauwdheden en smart waartussen wij leven, waartussen Hij leefde vóór ons. De Here bewaart, de Here heeft welgedaan: gered van de dood, van tranen, van aanstoot. Ik zal u een lofoffer brengen! Zo zong de Here Jezus en Hij bracht het “lof”offer van Zijn leven.

Ook zong Hij Psalm 117, de kortste van alle Psalmen, maar hij omvat alle volken: “Looft de Here, want Zijn goedertierenheid is machtig over ons, en des Heren trouw is tot in eeuwigheid. Weest getrouw en Ik zal u geven de kroon des levens.” Jezus laat Gods trouw zien in Zijn dood en Hij reikt ons de troon des levens in Zijn opstanding!

Tenslotte is daar Psalm 118: een feestgezang na verlossing. Hij weet, wat Hem wacht: de steen die de bouwlieden versmaad hebben…. Maar Hij zingt in volle overtuiging: “Die steen is tot een hoeksteen geworden! Van de Here is dit geschied.”

Laten wij dan ook zingen, in de Lijdenstijd, het feestlied van onze verlossing. Want het is alles door Hem volbracht!

Jezus zingt de lofzang voor God bij het ingaan van de lijdensnacht. Hij zong het voor ons, maar Hij zong het ons ook vóór! Opdat wij het zouden názingen. Ik heb eens een Middeleeuwse legende gelezen, die spreekt van dat zingen in het lijden. Het gaat over een jonge edelman, die z’n best had gedaan om ridder te worden. Toen hij eindelijk de ridderslag ontvangen had, trok hij de wijde wereld in.

Na verloop van tijd keerde hij huiswaarts. Hij had veel triomfen behaald. Op weg naar zijn ouders ontmoette hij echter een hem onbekende ridder, die hem uitdaagt tot een tweegevecht. Hij aanvaardt de strijd, maar lijdt een smadelijke nederlaag. Dat kan ook niet anders, want zijn tegenstander is de aartsengel Michaël. Deze schenkt de ridder het leven, onder één voorwaarde: hij moet beloven dat hij elke avond vóór het slapengaan het loflied zal zingen, dat Michaël hem nu voorzingt. Hij hoort een loflied van hemelse schoonheid en zuiverheid, zoals hij nog nooit gehoord had. En de jonge ridder geeft zijn belofte, want deze prijs lijkt hem zeker niet te hoog voor het behoud van zijn leven.

Als hij daarna thuis komt, blijkt het slot van zijn ouders door rovers overvallen en geheel geplunderd te zijn. Zijn vader en moeder zijn vermoord. Hij is radeloos van smart – maar ook die avond denkt hij aan zijn belofte. En na zware strijd zingt hij de lofzang.

Zo doet hij ook later, als hij zijn vrouw en kind op één dag verliest.

Hij gaat ter kruisvaart, keert berooid en melaats terug en slijt tenslotte zijn verdere leven in een melaatsenkolonie. Maar elke avond zingt hij zijn lofzang voor God, tot troost van de melaatsen.

Zingen – wat er ook gebeuren mag in het leven – élke avond dat loflied zingen voor God! Het is ons door de Heer Zelf vóórgezongen!

Uw droefheid zal tot blijdschap worden

Dit jaar, met die zachte winter en hoge temperatuur, loopt alles al vroeg uit. Het is ook in deze tijd, waarin de natuur een weg gaat van (schijnbare) dood naar nieuw leven. De kerk herdenkt het leven van onze Heer Jezus Christus, dat “ten dode” gaat. Het carnaval hebben we al gehad en daarmee is de Lijdenstijd begonnen.

Johannes 16, 20
“Uw droefheid zal tot blijdschap worden”

De maand februari is nog wintermaand. Maar toch zijn er al tekenen van de naderende lente. De dagen lengen en wie de natuur liefheeft merkt al het schuchtere begin van het ontkiemende leven op. Dit jaar, met die zachte winter en hoge temperatuur, loopt alles al vroeg uit. Het is ook in deze tijd, waarin de natuur een weg gaat van (schijnbare) dood naar nieuw leven, herdenkt de Kerk het leven van onze Heer Jezus Christus, dat “ten dode” gaat, Het carnaval hebben we al gehad en daarmee is de Lijdenstijd begonnen. Wij herdenken opnieuw, hoe het met Jezus’ leven door de diepste diepte naar de hoogste overwinning is gegaan: de opstanding. Dit is de centrale gedachte van het Evangelie! Het gaat alles naar Pasen toe, naar de opstanding ten leven.

Wat betekent dit nu in de natuur? Is de opstanding van onze Heer als een soort lente? Of is de lente een voorbode van de opstanding? Mogen we daar wel een verband leggen? Het wordt wel gedaan natuurlijk. Voor veel mensen betekent Pasen niets anders dan mooie voorjaarsdagen, waarin je er op uit gaat om van de ontluikende natuur te genieten Pasen wordt ook altijd opgesierd met eieren en kuikentjes en bloeiende takken. Toch moeten we daarmee voorzichtig zijn. We mogen de opstanding niet tot een natuurlijk gebeuren maken. Want als er iets tegen de natuur indruist, dan is het toch wel dat een mens opstaat uit de dood.

Toch mogen we ook, wat we in de natuur beleven, best met Pasen in verband brengen. Maar dan omgekeerd: omdat Christus uit de dood is opgestaan, omdat Hij het nieuwe leven op aarde heeft gebracht, daarom zijn wij ook zo blij met het nieuwe leven in de natuur! Hier zien wij tekenen van Pasen, voorboden van het Nieuwe Leven, dat komen gaat. In elk ontluikende nieuwe leven, elk kleine knopje, de sneeuwklokjes en de “Paasblommen” (zoals ze in Zeeland zeggen van narcissen) die zich voorzichtigjes laten zien, mogen we al iets van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde ontwaren, zoals God die ons beloofd heeft. Daardoor wordt onze droefheid tot blijdschap! De trieste donkere wintertijd gaat voorbij, de lente licht aan!

O God van hemel, zee en aard,
Gij zijt ons loflied eeuwig waard!
O liefde nooit geëvenaard:
Gij gaaft het al!

Als lente blij ons tegenlacht…
Gij gaaft het al!

Ja, uw droefheid zal tot blijdschap worden!

Rijk zijn voor God

In de Bijbel staat helemaal niet, dat het slecht is om rijk te zijn. Integendeel: rijk zijn wordt een zegen van God genoemd. En in Amerika voelt men dat nóg zo: wie het echt gemaakt heeft, is rijk gezegend! Wij zetten daar vraagtekens achter: het komt er wel op aan, hoe je het gemaakt hebt!

Lukas 12, 15-21

We hebben het de vorige keer gehad over de rijke boer, die steeds grotere schuren bouwde. Maar juist, toen hij zijn grootste schuur gebouwd had, stierf hij. En Jezus zei: “Zo gaat het met iedereen, die voor zichzelf rijkdommen vergaart, maar niet rijk is in God.”

Rijk zijn in God, wat is dat? Wat betekent dat vandaag nog?

Velen van ons zijn best een beetje rijk: rijk aan bezittingen, rijk aan inkomen, rijk aan gezondheid en welbevinden. Misschien niet zo rijk als die boer, maar toch, we hebben alles, wat ons hartje begeert. Tenminste, dat mag ik hopen! Je zou daar best tevreden mee kunnen zijn. Maar, helaas, veel mensen willen meer, altijd meer. Net als die boer. Niet, dat hij een slecht mens was, daar horen we in ieder geval niets van. Niet dat hij een egoïst was en zijn knechten slecht behandelde, daar vertelt Jezus ook niets over. In de Bijbel staat trouwens ook helemaal niet, dat het slecht is om rijk te zijn. Integendeel: rijk zijn wordt een zegen van God genoemd. En in Amerika voelt men dat nóg zo: wie het echt gemaakt heeft, is rijk gezegend! Wij zetten daar vraagtekens achter: het komt er wel op aan, hoe je het gemaakt hebt!

Misschien was die boer ook wel erg royaal voor anderen, al geloof ik dat niet zo erg. Toch kwam het in de oorlog ook wel voor, dat hongerige mensen uit het Westen nooit tevergeefs bij een boer langs gingen. Boeren hebben wel de naam behoudend en godsvruchtig te zijn. De boer uit de gelijkenis zal daarom best iedereen het zijne gegeven hebben, geen collecte hebben overgeslagen en geen bedelaar van de deur gewezen. Het was misschien best een leuke kerel, met wie je gezellig kon praten over de landbouwpolitiek, de gestegen prijzen van graan en olie en zo, met een borreltje er bij, zie zal het zeggen?

Maar dat alles bedoelde Jezus kennelijk niet. Daar gaat het Hem niet om. Een mens mag best rijk en gelukkig zijn met mooie dingen en de pleziertjes van het leven. Hij moet ook goed oppassen op alles, waarover de Heer hem als rentmeester heeft aangesteld, zuinig met de oogst omgaan en al de opbrengst goed gebruiken. Precies zoals de boeren dat zijn in het zo veel bekeken programma “Boer zoekt vrouw”. Het is hard werken en best een zwaar leven! Toch mogen we één ding daarbij nooit vergeten: dat het allemaal genade is, gave van God, onverdiend. Daarom zingen we: “Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen, men loov’ Hem vroeg en spa. ( loven Hem vroeg en laat)”

Ik denk, dat Jezus dat ook bedoelt. Dat het dáár in zit. Hoe ben je rijk? Voor je zelf, voor God, je naaste? Tot eigen eer en roem, of tot Gods eer en om Zijn Naam groot te maken? Misschien offerde die rijke man ook wel flink in de tempel, tegelijk met het bouwen van grotere schuren deed hij misschien ook iets extra’s voor de armen in het Werelddiaconaat. En toch mankeerde er bij hem iets aan. Moeten we veronderstellen, dat hij het niet zo van harte deed? Meer voor de show misschien? Zonder dat zijn hart en gedachten er bij waren? Die waren immers gefixeerd op de nog grotere voorraadschuren, de nog grotere rijkdom!

Kom, zei hij, ik ga al vast feest vieren, laten we eten, drinken en vrolijk zijn. Het is alles bij hem “ik“. Nee, zegt Jezus, zó moet het niet, maar: hij, hij en nog eens hij, alle rijkdom komt alleen Hem toe! Daarom moeten we eerst rijk worden in Hem!

Rijk zijn in Hem, dat is: dat je op Hem vertrouwt, dat je Hem kent en bij alles in je leven betrekt. “Als ik Hem maar kenne, Hem de mijne weet…”. Dat je alles als ’t ware uit Zijn hand ontvangt en er dan ook voor Hem afstand van  kunt doen.

Grotere schuren bouwen, ja, dat willen we allemaal wel. En dat moeten we ook. Maar niet voor ons zelf, maar om er anderen mee te kunnen helpen. Om voor hulpbehoevenden bijeen te verzamelen, voor allerlei acties en Stichtingen, die zich bezig houden met de leniging van al die noden en ellende in de wereld. Ook voor onze eigen voedselbanken en onderkomens voor zwerfjongeren. Voor de kledingmagazijnen van het Leger des Heils en ga zo maar door!

Rijk zijn in God is arm willen zijn ter wille van de naaste. Adeldom verplicht. Zo is het ook met het bezit, dat wij mogen beheren. Wij zijn er verantwoordelijk voor. God zal eens aan ons vragen: “Wat heb je er mee gedaan? Heb je ’t goed gebruikt? Heb je er talenten bijverdiend in Mijn Koninkrijk? Heb je de hongerigen gevoed, de armen bijgestaan, de naakten gekleed en gevangenen bevrijd? ” Zullen we dan wijzen naar onze grote schuren? Of naar onze lege handen, die andere handen hebben gevuld?

Zal de Heer ons dan ook zó antwoorden: : “Goed gedaan jochie, meissie, ga in tot het feest van uw Heer!” ???

De erfenis

Een man was zo rijk dat hij dacht dat niets hem meer kon gebeuren. Jezus noemt hem een dwaas, weliswaar een rijke dwaas, maar toch een… dwaas. Hoe kan dat nou? Is Jezus dan geen realist? Ja zeker wel, een hele echte zelfs! Luister maar!

Lukas 12, 15-21

Jezus staat tussen een groepje mensen, en dan komt iemand naar Hem toe, die zegt: “Meester, kunt u mijn broer niet bevelen, dat hij de erfenis met mij deelt?”

Jezus antwoordt: “Man, wie heeft Mij als rechter of notaris over jullie aangesteld?”

En tegen de toehoorders zegt Hij: “Pas er goed voor op, dat je niet steeds meer wilt hebben, de hebzucht! Want het leven van een mens bestaat niet uit zijn bezittingen, ook al heeft hij van alles nog zo veel.”

En toen vertelde Jezus die gelijkenis van de rijke dwaas. U weet wel: die man die zulke grote stukken land had, dat hij met de oogst geen raad wist. Hoe moest hij dat allemaal opslaan? Het graan en de aardappels, de appels en de druiven en alles wat de akkers hadden opgebracht? De boeren bij ons in de omgeving en in de Hoekse Waard weten daar wel raad mee. Zij hebben hele grote schuren en kunnen ook alles brengen naar de veiling, de Greenery in Barendrecht. Maar die boer in de gelijkenis had zulke grote bergruimten nog niet. Daarom zei hij bij zichzelf: “Weet je wat, ik laat mijn oude schuren afbreken en dan ga ik veel grotere bouwen, loodsen zo groot dat je bijna het einde er van niet zien kunt. Dan hoef ik me geen zorgen meer te maken, want alles kan er in, en dan wachten we wel op goede prijzen… intussen kunnen we eten en drinken en het er eens lekker van nemen!”

Niet zo gek bekeken, zouden u en ik zeggen. Wij doen immers niets anders?

Toch noemt Jezus deze boer een dwaas, weliswaar een rijke dwaas, maar toch een… dwaas. Hoe kan dat nou? Is Jezus dan geen realist? Ja zeker wel, een hele echte zelfs! Luister maar!

Die man was zo rijk, dat hij dacht dat niets hem kon gebeuren. Nou, dat is natuurlijk niet zo realistisch! Want als je dood gaat… En voor iedereen komt toch die tijd, dat is harde werkelijkheid. Dat bedoelt Jezus nou. De dood is voor iedereen gelijk, voor arm en rijk. Al heb je nog zo veel spullen en grote schuren vol… Toen sprak God in diezelfde nacht tot de boer: “Jij dwaas, nog in deze nacht komen ze je halen, nog vannacht ga je dood, en waar blijf je dan met al die mooie spullen van je? Die onafzienbare loodsen vol aardappelen en graan en fruit? Dat mooie huis van je en die slee van een wagen voor de deur?”

“Kijk”, zegt de Heer, “zó is het met iedereen, die voor zichzelf rijkdommen vergaart, maar niet rijk is in God.”

Wat is dat dan, rijk zijn in God? Daar hebben we ’t de volgende keer over!

Over dankbaarheid gesproken

Ondank is ’s werelds loon. Nou, dat wist Jezus zo langzamerhand ook wel. En Hij was er ook niet zo op gebrand dat de mensen “dank U” tegen Hem zouden zeggen. Hij was niet zo op eigen eer gesteld. Voor Hem hoefden ze niet terug te komen. Maar voor die mensen zelf was het zo goed geweest!

Lukas 17,11-19
En het geschiedde gedurende zijn reis naar Jeruzalem, dat Hij dwars door Samaria en Galilea trok. En toen Hij een zeker dorp binnenging, kwamen Hem tien melaatse mannen tegemoet, die van verre bleven staan. En zij verhieven hun stem en zeiden: Jezus, Meester, heb medelijden met ons! En Hij zag hen aan en zei tot hen: Gaat heen, toon u aan de priesters. En het geschiedde, terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden. En één van hen keerde terug, toen hij zag, dat hij genezen was, met luider stem God verheerlijkende, en hij wierp zich op zijn aangezicht voor zijn voeten om Hem te danken. En dit was een Samaritaan. En Jezus antwoordde en zeide: Zijn niet alle tien rein geworden? Waar zijn de negen anderen? Waren er dan geen anderen om terug te keren en God eer te geven, dan deze vreemdeling? En Hij zei tegen hem: Sta op, ga heen, uw geloof heeft u behouden.

Tien werden er genezen, slechts één kwam er terug! Die negen anderen gingen gauw naar huis, naar hun zaken, naar hun vrouw en kinderen. Zij hadden het wonder van Gods genade mogen ervaren, maar het had bij hen geen gevolg, er kwam niets uit te voorschijn, er was geen enkele respons, geen antwoord in dankbaarheid aan Degene die hen de genezing geschonken had. Zij waren alleen maar met zichzelf bezig!

Natuurlijk waren ook zij wel erg blij en gelukkig en was er een vreugdevol weerzien thuis. Allemaal zo begrijpelijk. Maar weldra ging het leven weer z’n oude gangetje met z’n ruzies en ergernissen en sleur van geestdodende bezigheden. Het was al gauw net alsof er niets met hen gebeurd was. Ook weer zo begrijpelijk! Wij kennen dat zo goed van onszelf.

Had Jezus dan wat anders gewild? Dat de mensen Hem dankbaarheid getoond hadden? Dat ze “dank U wel” tegen Hem gezegd hadden? Ondank is ’s werelds loon. Nou, dat wist Jezus zo langzamerhand ook wel. En Hij was er ook niet zo op gebrand, dat de mensen “dank U” tegen Hem zouden zeggen. Hij was niet zo op eigen eer gesteld. Voor Hem hoefden ze niet terug te komen. Maar voor die mensen zelf was het zo goed geweest! Dat ze tot bezinning kwamen, tot erkenning ook van God in hun leven: dat Hij het was, Die hun het leven had terug gegeven! God redt Zichzelf wel, daarvoor heeft Hij geen hulp en dank van mensen nodig. Maar wij… wij hebben Hem o zo hard nodig. Hij moet bij ons blijven in ons leven, anders gaat het fout.

Zouden die 10 daaraan gedacht hebben? Nee, denk ik. Zij waren overgegaan tot de orde van de dag: lekker weer gezond, lekker genieten van het leven, met vakantie gaan en zo, en voor de rest: basta! De ontmoeting met God in die Jezus waren ze al gauw weer vergeten. U toch niet, hoop ik. En als dat wel zo is, zou dan maar niet eens snel terugkeren?

En één van hen keerde terug, toen hij zag, dat hij genezen was, met luider stem God verheerlijkende, en hij wierp zich op zijn aangezicht voor zijn voeten om Hem te danken. En dit was een Samaritaan. En Jezus antwoordde en zeide: Zijn niet alle tien rein geworden? Waar zijn de negen anderen? Waren er dan geen anderen om terug te keren en God eer te geven, dan deze vreemdeling? En Hij zei tegen hem: Sta op, ga heen, uw geloof heeft u behouden.

De vreemdeling, de Samaritaan, had het begrepen. Dat het gevolg van genezing door God moet bestaan in dankbaarheid van zijn kant. Vrucht der dankbaarheid! Weer eens wordt een vreemdeling ons ten voorbeeld gesteld. Tragisch, dat Christenen dikwijls moeten ervaren door alle tijden heen, hoe het de anderen zijn en zijn geweest, die de dienst aan God beter verstaan en verstonden dan zij zelf. Zou dat ook niet de boodschap zijn van de Jonge Kerken in Azië en Afrika en Zuid-Amerika aan ons hier in het Westen? Zouden we dat ook niet kunnen leren van de vele kleine kerkjes van gekleurde Nederlanders in de Bijlmer?

Vruchten van de Geest, noemt Paulus dat. Leest u Galaten 5 maar eens! Bovenal dankbaarheid! Ons leven zou daar vol van moeten zijn.

Over dankbaarheid gesproken… Tien gingen héén, slechts één kwam er terug. Een score van één op tien!

Kan Jezus ook tot u en mij zeggen:
Ga heen, uw geloof heeft u behouden?

Hijgend hert

Onrustige mensen, zoals wij zijn, hoop op God! In de onrust van het leven, in alle narigheid, die we mee moeten maken met anderen en onszelf, wordt dit het devies: Hoop op God! Ja mag zelfs zeggen: mijn Verlosser en mijn God. Dat “mijn” is het geheim van het geloof, bij de Psalmdichter, maar ook bij u en bij mij. Zonder dat “mijn” redden we ’t niet!

Psalm 42, 6 en 12
Wat buigt ge u neder, o mijn ziel,
En zijt gij onrustig in mij?
Hoop op God, want ik zal Hem nog loven,
Mijn Verlosser en mijn God!

In Psalm 42 spreekt een mens, die heimwee heeft naar God. Heimwee hebben is heel erg! Je kunt naar God verlangen, je kunt met Hem bezig zijn, Hem aanroepen vanuit je nood of blijdschap. Maar heimwee hebben naar God, dat is iets anders. Dat gaat dieper, dat raakt je helemaal, van binnen en van buiten. Je wordt er ziek van. Je kunt niets anders meer dan daaraan denken. Je kunt er niet meer van eten en niet meer van slapen, je kwijnt helemaal weg.

Je ziet dat wel bij mensen, die lijden aan een verlies. De levenspartner is overleden, of er is ziekte of handicap gekomen in je leven, waardoor het leven zo anders geworden is als toen, vroeger toen alles nog zo mooi was. Je ziet dat bij mensen in een verpleeghuis of oudere alleenstaanden. Die kunnen zo’n intens verlangen hebben naar vroeger, naar hun geboortestreek, hun ouders, het huisje waar ze gewoond hebben, dat ze niets anders meer doen dan daaraan denken en daarover praten.

Zo’n gevoel heeft nu ook de dichter van onze Psalm. Hij moet God wel heel goed gekend hebben, dat hij zo vol heimwee over Hem spreekt. Misschien is hij wel priester geweest, die dagelijks in het huis des Heren mocht verkeren. We weten het niet. Wel weten wij, dat hij bij het schrijven van deze Psalm ver van Sion moet zijn geweest. We lezen in vers 7: “Daarom denk ik aan U, uit het land van de Jordaan en de gebergten van Hermon”. Misschien was hij wel verjaagd of zelfs verbannen. En nu zit hij ver weg van de tempel, vol heimwee denkt hij terug aan de dagen van weleer. Slechts stamelend kan hij zijn gevoelens onder woorden brengen. Woorden schieten ook dikwijls te kort om onze diepste gevoelens te vertolken. Je moet er doorhéén horen, en hier in de Psalm doorhéén lezen. De stilten tussen de woorden spreken boekdelen! Woorden en stilten wisselen elkaar af.

Hier staat een mens in zijn eentje met al zijn verlangens en tekortkomingen voor God, Die hij kent en liefheeft en Die nu zo ver weg lijkt. Hoe komt hij er doorheen?

’t Hijgend hert, der jacht ontkomen…

Een hinde boven een waterbeek, ergens in Israël. Ze is vermoeid en dorstig, ze hijgt naar het water, dat daar ergens beneden haar in de diepte stroomt. Ze strekt zich er naar uit, maar kan het water niet bereiken.

Zó is het ook in de ziel van de dichter: “Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God. Wanneer zal ik komen en voor Gods Aangezicht verschijnen?” Hij kent zijn God. Gods is voor hem een levende werkelijkheid, maar hij velt zich nu ver van Hem. Hij kan alleen nog maar bidden, en dat doet hij ook. Het is geweldig, als je nog bidden kunt, dat je tot jouw God kunt roepen, ook al is Hij zo ver van de vandaan. Menigeen kan dat niet meer. Wat is er dan een leegte van binnen! Wat is het erg om ver van God te zijn en Hem niet meer te kunnen bereiken. Onze dichter had nog geen antennen naar God uitstaan. Hij verzucht: “Mijn tranen zijn mij tot spijze dag en nacht.” Omringd door vijanden is hij. Ze zeggen: “Waar is nu uw God?” De spotters, je hoort ze ook vandaag nog! “Waar is nu die zogenaamde God van liefde en recht? Kijk maar eens naar al die ellende in de wereld! Waarom doet God daar niets aan, als Hij zo machtig is? En als Hij zo veel van de wereld houdt?” Je kunt dan alleen maar bidden:

Ach, blijf met Uw genade,
Heer Jezus, ons nabij,
Opdat ons nimmer schade
Des vijands heerschappij.

De dichter denkt aan vroeger, toen hij nog bij God thuis was, toen het allemaal nog zo goed was tussen God en hem. Dat kan soms troost geven. Dat moet u ook doen! Want zoals God toen was, zó zal Hij ook weer zijn. God laat immers niet varen de werken van Zijn handen.

Wat buigt ge u neder, o mijn ziel,
En zijt ge onrustig in mij?
Hoop op God, want ik zal Hem nog loven,
Mijn Verlosser en mijn God…(vs.6).

Dat wordt het refrein van de Psalm. Het keert in vers 12 weer terug, alsof de dichter ook ons nog eens nadrukkelijk wil zeggen: laat de moed toch niet zakken! Hoop op God!

Onrustige mensen, zoals wij zijn, hoop op God! In de onrust van het leven, in alle narigheid, die we mee moeten maken met anderen en onszelf, wordt dit het devies: Hoop op God! Ja mag zelfs zeggen: mijn Verlosser en mijn God. Dat “mijn” is het geheim van het geloof, bij de Psalmdichter, maar ook bij u en bij mij. Zonder dat “mijn” redden we ’t niet!

’t Hijgend hert der jacht ontkomen…

Op het hijgen en dorsten zullen eens volgen: het drinken en verzadigd worden uit de fontein van het water, dat springt ten eeuwigen Leven! (Joh.4, 14).

Daarom: hoop op God, want ik zal Hem nog loven en blijven loven, mijn Verlosser en mijn God!

Van vandaag op morgen

We moeten doorvertellen al die heerlijke dingen, waarvan we gehoord hebben en die we steeds opnieuw mogen vieren: Kerst en Goede Vrijdag en Pasen en Pinksteren! Wij moeten het Evangelie zichtbaar maken in woord en daad. Want de tijd is kort. En wie weet moeten we gauwer van de vulling van de ons gegeven tijd verantwoording afleggen dan we gedacht hadden!

…en de tijd, die er tussen ligt.

Aan het begin van het nieuwe jaar denk je onwillekeurig aan de tijd, die ons nog rest tot de wederkomst van de Heer. We leven immers in de tussentijd, tussen Kerst en wederkomst in. Maar eens zal de nieuwe “aeon”, de nieuwe tijd en de nieuwe wereld aanbreken. Het Griekse “aeon” kan zowel “tijd” als “wereld” betekenen. Wij kennen dat ook wel. Als we het hebben over “onze tijd”, hebben we het tegelijk ook over onze wereld. Met het verschuiven van de tijd, verschuift de wereld. Wij hebben nu een heel ander wereldbeeld dan, zeg maar, vijftig jaar geleden. Eens zal het helemaal anders zijn, als de Messias op aarde zal zijn gekomen. Christenen zeggen dan: weer-gekomen. Want wij belijden, dat de Messias met Kerst al gekomen is, maar eens zal terugkomen, op de dag des Heren. Wanneer zal dat zijn? We weten het niet. Hoe zou de apostel Paulus hierover gedacht hebben? Er zijn maar drie teksten in de brieven van Paulus, die daarover iets meedelen: 1 Thess.4, 13-18 (vergelijk ook 1 Kor.15, 51-53), 2 Kor.5, 6-10 en Phil.1, 23.

In de eerste tekst spreekt Paulus over ons “levenden, die achterblijven tot de komst van de Heer”. Het lijkt er op, dat Paulus hier nog rekening houdt met de komst van de Heer nog tijdens zijn leven.

In het gedeelte uit 2 Kor.5 spreekt Paulus de wens uit het lichaam te verlaten en bij de Heer zijn intrek te nemen. Blijkbaar is hier van een terugkeer van de Heer nog tijdens zijn leven geen sprake meer. Integendeel: Paulus voelt zich ver van de Heer, in de vreemde, en alleen door het verlaten van zijn lichaam kan hij bij de Heer komen.

Ook in de derde tekst, Phil.1 vs.23, spreekt de apostel het verlangen uit “heen te gaan en met Christus te zijn”.

We vragen ons af: heeft de apostel tijdens zijn leven een ontwikkeling doorgemaakt? Het lijkt er toch op, dat er een verschil is tussen de eerste en de laatste twee teksten. Eerst dacht hij aan de wederkomst van de Heer nog tijdens zijn leven, terwijl die wederkomst later helemaal niet meer genoemd wordt. Naarmate hij ouder wordt en er mensen om hem heen overlijden moet hij ook wel rekening houden met een uitblijven van de komst van de Heer. Toch blijft hij nog denken aan een plotseling heel onverwachtse komst van de Heer. Voor zijn gevoel is de tijd “kort” (zie 1 Kor.7, 29), wat ook zijn geweldige zendingsdrang verklaart. Hij moet met zijn Evangelie de wereld rond, want de Heer komt! Er is haast geboden, elke dag is er één, en elke dag zonder verkondiging van de Boodschap is een verloren dag!

Maar er is ook nog wel in dit korte tijdsbestek planning mogelijk. Dat lezen we bijvoorbeeld in Rom.1, 13. Hier schrijft de apostel aan de Gemeente te Rome, dat hij dikwijls het voornemen had opgevat naar hen toe te komen. In Rom.15, 22 oppert de apostel zelfs, dat hij het plan heeft naar Spanje door te reizen.

Paulus, die uitziet naar de komst van de Heer en er naar verlangt “bij de Heer” te zijn, houdt dus ook in de praktijk van zijn leven rekening met de tijd: dat er nog tijd zal zijn om zijn werk af te maken! Dat kan ons iets leren voor het komende jaar! Het nieuwe jaar brengt ons ongetwijfeld dichter bij de komst van de Heer. Dat moment komt steeds dichterbij. Wij moeten dus ook net als Paulus in de tijd, die ons nog rest, actief zijn in het werk voor de Heer. We moeten doorvertellen al die heerlijke dingen, waarvan we gehoord hebben en die we steeds opnieuw mogen vieren: Kerst en Goede Vrijdag en Pasen en Pinksteren! Wij moeten het Evangelie zichtbaar maken in woord en daad. Want de tijd is kort. En wie weet moeten we gauwer van de vulling van de ons gegeven tijd verantwoording afleggen dan we gedacht hadden!

Aan de slag dan maar in het Nieuwe Jaar!

Bij een nieuw jaar

…zelf ben ik niets dan dwaasheid, klein van kracht, levend in drijfzand, onzeker en uitzichtloos. Zelf word ik geleefd door de dwaasheid van mijn zonden. Maar aangeraakt door Gods wijsheid leer ik Hem kennen in Zijn grootheid en heiligheid (en ik vrees!), maar ook in Zijn genade en barmhartigheid en ik durf te vertrouwen!

Psalm 90
“Here, Gij zijt ons een Toevlucht geweest van geslacht tot geslacht… Leer ons zo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen!”

Wij zijn het nieuwe jaar ingegaan met een bede op onze lippen, met een toekomst voor onszelf, onze kinderen en kleinkinderen voor ogen. “Here, Gij zijt ons een Toevlucht geweest van geslacht tot geslacht.” Dat was de belijdenis van Mozes, dat mag ook onze belijdenis zijn met het oog op onze toekomst. Zoals de Here een toevlucht geweest is in ons leven, zo zal Hij het ook straks zijn in het toekomstige leven. Zonder die toevlucht zou ons leven alleen maar doelloos zijn, een zwerftocht, we zouden nergens echt thuis zijn. Toch hebben we een woning nodig, anders staan we weerloos in het leven. Wie geen thuis heeft is een zwerver en staat alleen in het lege donker. Mozes kende dat maar al te goed, die vergankelijkheid en verlorenheid van het leven. “Wie kent de sterkte van Gods toorn en de kracht van Gods verborgenheid?” Hier kunnen we alleen maar bidden:

O God die droeg ons voorgeslacht
in nacht en stormgebruis,
bewijs ook ons Uw trouw en macht,
wees eeuwig ons tehuis!

Bij het bidden mogen we ook antwoord ontvangen. Gij zijt ons een Toevlucht geweest van geslacht tot geslacht… In Jezus Christus is het waar, dat God voor eeuwig onze toevlucht is, een rots, een sterke veste, een woning door de eeuwen heen.

Zo willen we tenslotte, met het oog op 2008, met Mozes bidden:

Leer ons zo onze dagen tellen,
dat wij een wijs hart bekomen.

Met een goed verstand kan ik verloren gaan, met een wijs hart onmogelijk. Wijsheid komt van boven, van God. “De vreze des Heren is het beginsel van alle wijsheid”. Zelf ben ik niets dan dwaasheid, klein van kracht, levend in drijfzand, onzeker en uitzichtloos. Zelf word ik geleefd door de dwaasheid van mijn zonden. Maar aangeraakt door Gods wijsheid leer ik Hem kennen in Zijn grootheid en heiligheid (en ik vrees!), maar ook in Zijn genade en barmhartigheid en ik durf te vertrouwen! En ik leer mij zelf kennen als een klein en o zo afhankelijk mensenkind… maar toch ook met goede hoop op Gods genade.

Laten we daarom aan het begin van het jaar bidden om wijsheid, goddelijke wijsheid. Wat hebben we die nodig! Ook voor onze kinderen en kleinkinderen. Er is zoveel dwaasheid in de wereld. Er zijn zoveel stenen harten. Er is zoveel hoogmoed en ongerechtigheid. Wat anders hebben we voor de toekomst te verwachten dan dat de wereld ten onder gaat? Deze dwaze wereld!

Leer ons zo onze dagen tellen, dat we een wijs hart krijgen. We kunnen maar één ding doen: ons dwaze hart aan God kwijt raken en Hem vragen of Hij in de plaats daarvan ons een wijs hart geeft.

Dan zal 2008 opnieuw een jaar worden van Gods heerlijkheid!

Een licht aan de hemel

Een dove heeft gehoord, hoe een stomme heeft verteld, dat een blinde heeft gezien, hoe een lamme heeft gelopen… Daar wijst het Kerstfeest naar toe! Dat mag u vasthouden ook voor uw eigen leven en voor dat van uw kinderen en kleinkinderen. Het is waar en het wordt waar. Eens komt de dag, dat we ’t ook helemaal echt zullen beleven.

Jesaja 35
Dan zullen de ogen der blinden geopend en de oren der doven ontsloten worden;
dan zal de lamme springen als een hert en de tong van de stomme zal jubelen;
want in de woestijn zullen wateren ontspringen en beken in de steppe,
en het gloeiende zand zal tot een plas worden en het dorstige land tot waterbronnen, kommer en zuchten zullen wegvlieden.

Kerstfeest is het feest van de komst van Jezus tot mensen, die er om de één of andere reden “slecht” aan toe zijn. Jezus heeft met zulke mensen te doen. Hij grijpt terug op de boodschap van de profeten, waarin gezegd wordt, dat God het opneemt voor alle mensen, die -zoals we tegenwoordig wel eens zeggen- “in de shit” zitten. Jezus doet precies hetzelfde. Dat zien wij overal in de Evangeliën gebeuren: Jezus staat aan de kant van de armen, rechtelozen en machtelozen. En dat is ook ten voeten uit de boodschap van het kerstfeest.

Jezus schrijft niemand af, maar probeert juist de maatschappelijke en religieuze randfiguren er bij te betrekken: tollenaars, kinderen, vrouwen, zieken, zwakken, bezetenen. Voor hen allen is Hij een makker, een “geneesheer”, een Heiland, echt wat Zijn naam betekent: bevrijder, verlosser, Redder.

En als we dan wat nader in de Evangeliën gaan kijken, wie die mensen zijn, die er zo slecht aan toe zijn, dan valt op, dat er bijna geen diagnose gegeven wordt van de aard van hun ziekten. Het blijft bij algemene beschrijvingen als: ziekte, kwaal, zwakte, gebrek, handicap. Mattheüs noemt wel met name: verlamden (6x), blinden (6x), doven en stommen (4x), melaatsen (3x), maanzieken (dat zijn waarschijnlijk epileptici) (2x) en bezetenen (8x). Verder vermeldt hij nog de schoonmoeder van Petrus, die koorts heeft, de man met de verschrompelde hand en de vrouw, die aan vloeiingen leed…

Het zijn, zoals u ziet, allemaal wat wij zouden noemen “gehandicapten”: ze kunnen niet lopen, niet zien, niet horen, niet spreken, niet verstandig nadenken.

Gehandicapte mensen, eenzame mensen, gebroken mensen, aan hun lot overgelaten mensen zijn het. En dan, als Jezus komt, gaat de profetie van Jesaja 53 voor hen in vervulling, zoals een oude Joodse spreuk over de tijd van de Messias zegt:

Een dove heeft gehoord
Hoe een stomme heeft verteld,
Dat een blinde heeft gezien
Hoe een lamme heeft gelopen.

Was dat maar waar hè? Kerstfeest zegt, dat het waar is, dat het eens gebeuren zal, zoals het rondom Jezus met allerlei mensen al gebeurd is. Ik denk ook, dat het nog wel gebeurt, vaker misschien dan wij beseffen.

Kerstfeest geeft de burger moed: mensen, die er “slecht” aan toe zijn, krijgen levenskansen, zij “mogen er zijn”. Zij tellen helemaal mee in Gods Koninkrijk, zoals Jezus keer op keer heeft laten zien. Kerstfeest is als een lichtend teken, een ster aan de hemel: door een nacht, hoe zwart, hoe dicht, voert Hij ons naar ’t eeuwig licht! En mensen, die er eerst horende doof voor waren, gaan er plotseling iets van begrijpen. Mensen, die ziende blind waren, ontdekken het opeens: Hij maakt het leven goed, Hij maakt zelfs het kwade goed. En wie in Hem gelooft, blijft niet langer gevangen binnen de onmogelijkheden van dit bestaan, maar wordt gezet in de ruimte van een blits-nieuw en ongeschonden leven (dat noemt de Bijbel “eeuwig”). Licht in de duisternis!

Een dove heeft gehoord, hoe een stomme heeft verteld, dat een blinde heeft gezien, hoe een lamme heeft gelopen… Daar wijst het Kerstfeest naar toe! Dat mag u vasthouden ook voor uw eigen leven en voor dat van uw kinderen en kleinkinderen. Het is waar en het wordt waar. Eens komt de dag, dat we ’t ook helemaal echt zullen beleven.

Gezegende kerstdagen!

Heer, als U wederkomt…
Hergeef de blinden dan het gulle licht
En laat weer concerteren voor de doven
Maak dan de open wonden heilzaam dicht
En keer de gevangenissen ondersteboven.

Heer, als U wederkomt…
Maak de kreupelen hun manke gang weer recht
Herstel bij simpelen het moeizaam denken
Geef dat de stomme meer dan klanken zegt
En wil genezing aan melaatsen schenken.

Heer, als U wederkomt…
Genees de rustelozen van hun vrees
Verjong de vaak zo oud geworden handen
Verenig weer de ouders met de wees
En laat gedoofde lampen weer gaan branden.

Heer, als U wederkomt…
Ontneem de harde dood voorgoed haar zeis
En leer de stille lammen weer bewegen
Herstel het U bekende Paradijs
Indien U voor ons is, wie is ons tegen?

C.Joh.Schreurs
Uit: “De morgen is al opgestaan”

Leven uit de hoop

Waarop hopen? Op voorspoed, gezelligheid, nog een beetje geluk? Dat mag, maar zeker kunnen we daarover nooit zijn, we mogen er wel naar streven. Maar de levende hoop, waar Petrus het over heeft, is toch iets anders, dat is de hoop op de Heer: dat Hij ook in ons leven komt en ons leven nieuw maakt, van binnenuit, door er Zijn vrede en zaligheid in te leggen.

1 Petus 1, 3
“Geloofd zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus,
Die ons heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop!”

We leven nu midden in de Adventstijd, een heerlijke tijd vollicht en warmte, voorbereiding op het feest van Gods liefde voor de mensen, het Kerstfeest.

En dan klinkt ons het geloofsgetuigenis van Petrus tegen, dat we hierboven hebben neergezet. Dat God ons heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop. Dat is nog eens een sterk woord! Kom daar maar eens om in deze wereld! Zijn wij dan geen mensen – net als Petrus – vol van verzoekingen, uitzichtloosheid en wanhoop? Ja, dat is zeker zo, daar had Petrus last van, en u en ik ook. En toch schrijft Petrus dit sterke getuigenis! Want hij heeft ervaren dat er ook nog iets anders is: God verlost ons van al onze zwakheden en zondigheden, zodat we wedergeboren worden tot een levende hoop. Petrus had dat zelf ervaren, toen hij de Heer had verloochend en daarna weer in genade werd aangenomen. Zoiets vergeet je nooit meer! Een mens wordt wedergeboren door de opstanding uit de dood van de Heer Zelf. Je wordt dan een ander mens. Dat heeft Koert van Bekkum ook geschreven boven zijn brief aan de Paus in het Nederlands Dagblad van 8 december jongsleden: “wie hoopt, leeft anders”. Zou de Paus dit ook zelf zo ervaren hebben, toen hij zijn encycliek “Spe Salve” schreef? Een schitterend getuigenis van wat de Rooms Katholieke Kerk vandaag aan de dag nog de wereld te vertellen heeft: dat er hoop is! En ook al is dit rondschrijven aan de Kerk uit Katholieke traditie geschreven, Protestanten kunnen zich daar ook goed in vinden. Binnenkort komt het in het Nederlands vertaald op internet, dan moet u het maar eens lezen.
 
Alle dingen zijn nieuw geworden door de komst van Jezus. Ook ons eigen leven, waardoor wij, ondanks alles, opnieuw mogen en kunnen hopen. Waarop? Op voorspoed, gezelligheid, nog een beetje geluk? Dat mag, maar zeker kunnen we daarover nooit zijn, we mogen er wel naar streven. Maar de levende hoop, waar Petrus het over heeft, is toch iets anders, dat is de hoop op de Heer: dat Hij ook in ons leven komt en ons leven nieuw maakt, van binnenuit, door er Zijn vrede en zaligheid in te leggen. Levende hoop is er voor ons, als het Advent wordt in ons leven: als de Heer op ons toekomt! Als we met al onze aanvechtingen en schuld hopen op de levende Heer, op Zijn troost en vergeving, Zijn helpende kracht. Dat alleen is een hoop, die nooit beschaamd maakt, maar steeds weer nieuw leven geeft.

Een levende hoop, laten we dit elkaar toewensen in deze Adventstijd!

Zalig zijn de armen van geest

Om te weten, wie met de armen bedoeld zijn, moeten we teruggaan naar het Oude Testament. Waarom wordt hen het Koninkrijk der Hemelen beloofd?

Mattheüs 5, 3

‘Zalig zijn de armen van geest,
Want hunner is het Koninkrijk der Hemelen’

Op weg in de Adventstijd willen we er over na denken, hoe we het kunnen vieren. Ik bedoel: hoe we het in de juiste geest kunnen vieren. De eerste Zaligspreking wil ons daartoe opwekken: Zalig de armen!

Zalig betekent gelukkig, gelukzalig, iets wat te prijzen is, waarom je zelfs een ander kunt benijden! Welke ander? Wie de benijdenswaardige mensen? Wie zijn hier “gelukkig” te prijzen? Zijn het de rijken? De mensen met veel kennis en macht? De Farizeeën soms? Of zijn het misschien juist de armen? Ja, het zijn juist de armen! Wie hebben wij daaronder te verstaan?

Zijn het de mensen, die in materiële zin arm zijn? Zij, die behoren tot de minima en terecht komen bij één van de voedselbanken? Of moeten wij meer denken aan arme in geestelijke zin? Zijn het soms de eenvoudigen van geest, de “kinderkens” uit Mattheüs 11, 25 , aan wie God “deze dingen” heeft geopenbaard?

Of zijn het de gebrokenen van hart, de mensen, die lijden aan een groot verdriet, misschien wel onder hun eigen zonden?

Of zijn het die mensen, die zich onder inwerking van Heilige Geest zelf arm hebben gemaakt en hun bezit en de wereld verzaakt hebben?

Het zou allemaal best kunnen, maar toch zijn we er nog niet, bij onze armen, zoals Mattheüs die noemt in onze tekst. De Evangelist heeft het wel over “geest”, hij noemt de armen “armen van geest”. Bij Lukas vind je dat niet, luister maar: “Zalig, gij armen, want uwer is het Koninkrijk van God” (Lukas 6, 21).

Misschien heeft Mattheüs er “geest” aan toegevoegd, omdat de Griekse lezers, voor wie hij schreef zich zouden stoten aan een materialistische opvatting van de armen. De Grieken hadden immers een geestelijke instelling. Wij zouden tegenwoordig zeggen: zij waren spiritueel ingesteld, net zoals veel mensen vandaag.

Om te weten, wie met de armen bedoeld zijn, moeten we teruggaan naar het Oude Testament. Daar komen de “anawiem” in beeld. Daar worden in de eerste plaats de bezitlozen mee bedoeld, die daarmee ook rechteloos waren, achteruitgezet en onderdrukt. Maar God heeft juist oog voor hen! De zwakkere en niet-vermogende heeft bij God voorrang in Zijn Koninkrijk! De mus, die in het vogelrijk helemaal niet meetelt, krijgt bij God een bijzondere plaats. Ps.84: “Zelfs vindt de mus een huis, o Heer, en de zwaluw een nest…” De mus wordt een huis toebedacht, terwijl de zwaluw, die zo prachtig kan vliegen en daarmee een veel rijkere vogel is, slechts een nest krijgt. Zo gaat het in het Oude Testament bij de mensen ook. Wees en weduwe staan vooraan! En de rijken en machtigen, de onderdrukkers dus, worden de goddelozen genoemd (leest u Psalm 52 maar!). De armen, de “anawiem”, zijn daarentegen de “vromen, de rechtvaardigen”. Zij hebben een zwaar lot, maar daardoor komen zij wel open te staan voor God en gaan zij van Hem al hun heil verwachten. Zo worden zij Zijn lievelingetjes! Leest u maar eens in de profeten, bijvoorbeeld Jesaja 29, 19-20, en in de Psalmen: Ps.40, 18; 69, 33-34; 70, 6; 74, 21 en 86, 1-2.

Ook gehandicapte en zieke mensen behoren tot die armen. Zij mogen al hun heil van God verwachten! Dat is dan ook de geest, waarin wij Advent mogen vieren. Dat heeft Mattheüs – denk ik – bedoeld, toen hij het Woord van de Heiland opschreef: “Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der Hemelen.”

Wanneer u en ik vanuit die geest gaan leven, wordt het beslist een goede Advent en een gezegend Kerstfeest!

Een ster gaat op

Licht is dan pas licht, als het eerst donker was! Daarom is vieren van de komst van het Licht allereerst ook vieren dat de duisternis voorbij is. De donkere nacht is voorbij, het is dag geworden! Dat is de actuele betekenis van ons kerstfeest, ja toch? De rest, de hele feestelijke entourage van de stal en de herders en de engelen en de cadeautjes, is daarbij vergeleken slechts bijzaak.

Numeri 25, 17
“Een ster gaat op uit Jakob, een scepter rijst op uit Israël”

We zijn de lichtende Adventstijd binnengegaan. We gaan vieren het feest van Hem, Die gezegd heeft: “Ik ben het Licht der wereld, wie Mij volgt zal nimmer in de duisternis wandelen, maar het Licht des Levens hebben.”

Licht is dan pas licht, als het eerst donker was! Daarom is vieren van de komst van het Licht allereerst ook vieren dat de duisternis voorbij is. De donkere nacht is voorbij, het is dag geworden! Dat is de actuele betekenis van ons kerstfeest, ja toch? De rest, de hele feestelijke entourage van de stal en de herders en de engelen en de cadeautjes, is daarbij vergeleken slechts bijzaak. Maar dat de stikdonkere nacht, waarin mensen geleefd hebben en soms nóg leven, voorbij is en eens ook zichtbaar voorbij gegaan zal zijn, dat maakt ons helemaal warm van binnen en doet ons zingen: “Daar is uit ’s werelds duistere wolken een Licht der lichten opgegaan!”

Ook de nacht in uw leven, waardoor u zich vaak zo verlaten voelt en zo angstig, ook die nacht zal voor het Licht moeten wijken. Nóg houdt die ons omvangen, nóg lijken de banden van duisternis en dood sterker dan het Licht. Maar Bileam – u kent hem wel: die man met de sprekende ezel – zag het al in een visioen: “Een ster gaat op uit Jakob, een scepter rijst op uit Israël”. Hij zag het al en wij mogen het gaan vieren en zullen het ook eens in volle heerlijkheid aanschouwen . Daarom, houdt moed! De Ster heeft geschenen, schijnt nóg en zal uw hart verlichten en alle donkerheid in uw leven verdrijven!

Gezegende Advent!

Licht

Niet De vorsten, niet de heersers,
Niet wie uitverkoren lijkt,
Maar de herders zijn de eersten
Die het grote nieuws bereikt.

Zo verlaten en verloren,
Zo gewantrouwd als ze zijn,
Mogen zij van vrede horen,
Licht dat in de duisternis schijnt.

Zij, die zo het heil verbeidden,
Hoopten op gerechtigheid,
Mogen zich het eerst verblijden
Over Jezus, Die bevrijdt.

Vrede is er voor de herders,
Jezus kiest partij voor hen.
Hoor, Hij noemt Zichzelf een herder,
Hij, Die hen bij name kent.

Refrein:
Jezus zoekt de arme,
Al wie nederig op Hem hoopt.
Hij zal Zich erbarmen.
Wie zich klein maakt, wordt verhoogd.

Hans Bouma
Liederenbundel, Gezang 123

Eeuwig huis

Wij verzuchten wel eens: “Oud worden, dat gaat nog wel, dat gaat vanzelf, maar oud zijn… dat valt niet mee! De Prediker weet daar alles van en bemoedigt ons: we zijn -hoe dan ook- toch op weg naar een eeuwig huis. Gelukkig maar. Aan het tijdelijke huis met al zijn gebreken komt een eind.

Prediker 12, 5
“Want de mens gaat naar zijn eeuwig huis”

Als het november is, denk je er onwillekeurig aan dat de dingen ten einde lopen, ook je eigen leven. De dagen worden korter, het is ’s avonds vroeg donker, en de laatste novemberzondag wordt wel “dodenzondag” genoemd. Het is het einde van het kerkelijk jaar en we staan dan vlak voor Advent. Een goed moment -denk ik- om stil te staan bij Prediker 12.

De schrijver wekt ons daarin op om “onze jongelingsjaren te gedenken, voordat de kwade dagen komen en de jaren naderen, waarvan wij zeggen: ik heb daarin geen behagen; voordat de zon verduisterd wordt evenals het licht en de maan en de sterren en de wolken na de regen wederkeren…” En zo gaat de dichter verder. Om in vers 5 bij de centrale gedachte van ons hoofdstuk te komen:

“Want de mens gaat naar zijn eeuwig huis!”

Het gaat hierbij niet zo zeer om het weggenomen worden uit dit leven en het heengaan tot het Vaderhuis, waar wij bij een begrafenis over spreken. Maar het gaat om het langzaam maar zeker aftakelen van de mens in zijn ouderdom. De Prediker tekent dit proces op dichterlijke wijze. Hij ziet de oude dag onder het beeld van een regendag en -nacht. Wat een triest beeld, zo’n eindeloze regendag. Maar zo kan de levensavond ook zijn! Regen, wolken, duisternis, tranen van leegte en eenzaamheid en van lichamelijk en/of geestelijke gebrek. Voordat de mens definitief zijn ogen sluit (mag sluiten!) maakt hij soms heel wat door.

Hoor maar wat de dichter zegt: de wachters van het huis beven. Hij vergelijkt het lichaam van de mens met een huis, en de wachters zijn de handen… En zo heeft hij het over de sterke mannen, die zich krommen. Dat zijn de benen! En de maalsters, die ophouden, dat zijn de tanden. En “zij die uit de vensters zien”, de ogen dus, zij verliezen hun glans. De deuren naar de straat worden gesloten. Dat zijn de oren… Allemaal zo herkenbaar!

Het geluid van de molen verzwakt en de stem wordt hoog als die van een vogel en alle tonen worden gedempt… De stem wordt ijl en dun en soms onverstaanbaar. En zo gaat de dichter door. Leest u zelf maar verder.

Want de mens gaat naar zijn eeuwig huis en de rouwklagers gaan rond op de straat, voordat het zilveren koord losgemaakt en de gouden lamp verbroken wordt, voordat de kruik bij de bron verbrijzeld en het scheprad in de put verbroken wordt, en het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken heeft.

Het leven is kostbaar als zilver en goud. Het is een gouden lamp en het hangt aan een zilveren koord… Het leven is ook een bron, waaruit geput kan worden, als er maar een scheprad is, waaraan een kruik naar beneden gelaten wordt. Maar dat scheprad vermolmt en breekt doormidden, het leven is voorbij.

Wij verzuchten wel eens: “Oud worden, dat gaat nog wel, dat gaat vanzelf, maar oud zijn… dat valt niet mee! De Prediker weet daar alles van en bemoedigt ons: we zijn -hoe dan ook- toch op weg naar een eeuwig huis. Gelukkig maar. Aan het tijdelijke huis met al zijn gebreken komt een eind.

“We gaan ten hemel in en erven koninkrijken!” Een andere keer zal ik over dat eeuwige huis verder spreken. U kunt er nu al vast moed uit putten!

Hosea

Hosea trouwt “in voor- en tegenspoed, in rijkdom en armoede, in ziekte en gezondheid” met een vrouw, die hem voortdurend ontrouw is. Zo moet hij uitbeelden, dat de Heer trouw blijft aan Zijn volk, dat Hem steeds maar weer verlaat voor de Baäls. Hosea’s leven wordt zó zichtbare prediking! Of de mensen dat ook gezien en begrepen hebben?

Hosea 2, 22
“Dan zal Ik haar voor mij zaaien in het land,
En Mij ontfermen over Lo-Ruchama,
En tot Lo-Ammi zeggen: Gij zijt Mijn volk.
En hij zal zeggen: Mijn God!”

Hosea, Gomer, en 3 kinderen. Uit de Zurichse Bijbel, 1531In de straten van Samaria, de hoofdstad van het 10-stammen-rijk Israël , spelen 3 kinderen. Zij dragen wonderlijke namen. Jsreëel heet de oudste. “Geen erbarmen (Lo-ruchama) de tweede en “Niet mijn volk”(Lo-ammi) de derde. De drie kinderen met hun wonderlijke namen zijn de drie kinderen van de profeet Hosea.

“Het Woord van Hem geschiedt”. Zó begint dit profetische boekje. Gods Woord wordt doorgegeven, dat staat voorop! Door wie en tot wie en wanneer, dat staat op de tweede plaats. Zijn Woord geschiedt!

Daar gaat het om, toen, en ook nu. Het is voor alle tijden, maar altijd ook in bepaalde tijden. Het is niet tijdloos. Toen was het de tijd en nu is het ook tijd, denk ik. Het geschiedt aan bepaalde mensen, in een bepaalde tijd, op bepaalde plaatsen. In Samaria en in Barendrecht en bij u in uw stad of dorp.

Luisteren naar Hosea is luisteren naar Gods Woord. Hij leefde omstreeks 750 vóór Christus. Koning Jerobeam II is zojuist aan de regering gekomen. Het is een tijd van welvaart voor het land. Ook een tijd van valse gerustheid. “Wij zijn immers Gods uitverkorenen, wat kan ons nu nog gebeuren?” Met als gevolg, dat het geloof en de trouw aan God gaan ontbreken. Wij kennen dat ook wel van onze tijd. De goden van die tijd, de Baäls, waren veel interessanter. De goden van onze tijd, geld en carrière, nemen ook ons totaal in beslag. “Afhoereren” noemt de Bijbel dat.

“Gij roeit hen uit die afhoereren
En U de trotse nek toekeren.”
Psalm 73, 14 Oude Berijming

Die ontrouw van het volk moet Hosea afbeelden in zijn huwelijk. “Ga heen, neem u een ontuchtige vrouw en kinderen uit een ontuchtige geboren” (1, 2). Dit huwelijk van Hosea is één grote aanklacht tegen het ontrouwe volk. Hosea moest het brengen van Gods boodschap met zijn persoonlijke geluk bekopen. Hij moest onder het kruis door, wat moeilijk! Ja, profeet-zijn kan de mens heel wat kosten! Hosea trouwt “in voor- en tegenspoed, in rijkdom en armoede, in ziekte en gezondheid” met een vrouw, die hem voortdurend ontrouw is. Zo moet hij uitbeelden, dat de Heer trouw blijft aan Zijn volk, dat Hem steeds maar weer verlaat voor de Baäls. Hosea’s leven wordt zó zichtbare prediking! Of de mensen dat ook gezien en begrepen hebben? Hoe God om Zijn volk bedelt: “Kom toch terug!” Zoals Hosea zijn vrouw telkens weer in liefde terug haalt? Nee, het volk blijft hardnekkig in zijn zonde en is hardleers. Wat moet God met zo’n volk? De liefde kan toch geen loopje nemen met de zonde en ontrouw? De liefde neemt de zonde heel ernstig. Zij wil het volk losrukken uit de omklemming van valse goden. Hoe dat moet? Het is geen eenvoudige weg. Het gaat door de diepte.

Daarover gaat deze preek!

Najaarslaan


Ik keek in de gouden heerlijkheid van een najaarslaan,
Het was of ik de goudene deuren wijd zag openstaan.

Het werd mij, toen ik binnen ging,
of ik door gouden gewelven liep:

Ik aarzelde even, ik ademde diep,
Diep van verwondering.

Najaarslaan

Ik keek in de gouden heerlijkheid
Van een najaarslaan,
Het was of ik de goudene deuren wijd
Zag openstaan.

Het werd mij, toen ik binnen ging,
Of ik door gouden gewelven liep:
Ik aarzelde even, ik ademde diep,
Diep van verwondering.
Ik voelde mij eerst als een kindje, dat stout
Doet wat verboden is;
Ik sprak: “Zijn voor mij die gewelven gebouwd?
Ben ik zo rijk, dat van louter goud
De gang mijner woning is?”
Toen sprak ik: “Deze gouden grot
Is immer geen mensenpaleis.”
Ik sprak: “Het is een betoverd slot,
Dat lang op sprookjeswijs
Geslapen heeft en stil gewacht,
Op één, die de poorten ontdekken zou,
De dode gewelven wekken zou
Van ’t huis, dat ieder mensenhuis
Te boven gaat in pracht.”
Ik sprak: “Hoe ben ik zo rijk, zo rijk!
Hoe ben ik zo rijk, mijn God!
Welke aardse woning is gelijk
Aan dit, mijn sprookjesslot?”
Trotse, of ik een prinsesje waar,
Ging ik door ’t goud;
Aan beide zijden stonden daar,
Schragend de gangen, hoog en zwaar,
De zuilen opgebouwd.
Waar gouden de portalen zijn,
Hoe zullen daar de zalen zijn!
Ik zag aan ’t einde van mijn pad
Een kleine ronde poort,
Als blauw saffier in goud gevat,
En haastig, vol verlangen trad
ik door de gangen voort.
Ik sprak: “Als bij mijn aankomst wijd
Die poorten openstaan,
In welk een groote heerlijkheid
Zal ik dan binnengaan,
Indien van goud de gangen zijn,
Hoe groot moet mijn verlangen zijn,
De zalen in te gaan!”

                  Jacqueline E. van der Waals

Niet vergeten

Een vraag aan u persoonlijk: denkt u nog wel eens terug aan de ogenblikken, toen u Belijdenis hebt gedaan, of toen u de kinderen ten Doop hield, of toen u in een ernstig gebed “Ja” zei tegen God? Ogenblikken om nooit te vergeten. Ja toch? En toch, hoe vaak gebeurt het niet met ons, dat we ze kwijt raken en zo maar gedachteloos verder leven, alsof die ogenblikken er nooit geweest waren…

Psalm 103, 2
“Vergeet niet één van Zijn weldaden”

“Vergeet nooit één van Zijn weldadigheden, vergeet ze niet,
’t is God, die ze u bewees.”

Hoe vaak hebben de ouderen onder ons dit niet gezongen? In menige Gemeente, en ook in Verpleeghuizen, wordt dit nog zó gezongen, in de oude berijming.

En goede herinnering, die we steeds weer moeten horen: dat we niet moeten vergeten!

Niet vergeten. Nee. Toch is het voor sommigen een zegen, dat zij vergeten kúnnen! Ik denk bijvoorbeeld aan die mensen, die verschrikkelijke dingen hebben meegemaakt. Of die mensen, die het nú zo veel slechter hebben dan vroeger. Dan komen de herinneringen… Wat goed is het dan om te kunnen vergeten, hoe ’t was en hoe ’t had kunnen zijn, wat je allemaal missen moet of gemist hebt in je leven.

Maar er zijn ook dingen, die je nooit vergeten mág, zoals de Psalmdichter ons toeroept: “Vergeet nooit één van Zijn weldaden!”

Een vraag aan u persoonlijk: denkt u nog wel eens terug aan de ogenblikken, toen u Belijdenis hebt gedaan, of toen u de kinderen ten Doop hield, of toen u in een ernstig gebed “Ja” zei tegen God? Ogenblikken om nooit te vergeten. Ja toch? En toch, hoe vaak gebeurt het niet met ons, dat we ze kwijt raken en zo maar gedachteloos verder leven, alsof die ogenblikken er nooit geweest waren.

De tijd gaat ook zo snel en het leven vraagt zo veel van ons. Je kunt niet altijd bij het oude blijven stilstaan. Wat geweest is, is geweest. O ja? En toen dan? U dacht, dat u ze nooit zou vergeten! Er zijn van die dingen en momenten in het leven, die je maar beter kunt vasthouden, waar je steeds opnieuw bij stil moet blijven staan. GODS WELDADEN! Vroeger waren ze er, altijd zijn ze er geweest en nóg zijn ze er, kijk maar eens goed! Gods weldaden, die we niet los mogen laten, omdat zij óns niet loslaten. Daarin heeft u immers gevoeld, dat God naar u omzag. En dat doet Hij nóg! Hij laat niet varen de werken van Zijn handen. En u moet dat ook niet doen: laten varen de werken van Gods handen.

Daarom: NOOIT VERGETEN! God is getrouw, ook als wij trouweloos zijn. Hij vergeet niet, ook als wij zo vergeetachtig zijn. Gelukkig maar!

Herfsttij

…en als je geluk hebt, dan ontdek je dat je inderdaad veel hebt laten liggen. En dat er veel belangrijker dingen zijn om voor te leven: hoe word ik méér mens? Hoe kom ik tot mezelf? Hoe kom ik tot God? Hoe kan ik iets van mezelf overdragen aan mijn kinderen en later de kleinkinderen? En hoe ouder je dan wordt, hoe meer rijst de vraag: hoe kom ik tot de bestemming van mijn leven?

Het is al weer bijna de voorlaatste maand van het jaar. De klok is teruggezet, we zitten midden in de herfst. Dat zie je ook aan het weer: ruwe stormen, vallende takken en veel blad, ook prachtige kleuren in de natuur. De buitensporten worden zo langzamerhand verlegd naar binnen. Huizen schuren, caravans en zomerhuisjes zijn opgeschilderd, schoongemaakt en voor de winter klaargemaakt. Bij ouderwetse mensen zag je nog de kleren buiten hangen in een laatste poging om nog iets van de najaarsschoonmaak terecht te brengen. Op de riviermondingen zie je het aantal plezierjachten afnemen en ook het aantal vissende liefhebbers langs de binnenwateren zie je steeds minder worden.

Sommigen hebben het daar moeilijk mee. Je neemt afscheid van licht en warmte om de koude en donkerte binnen te gaan. Het is zoiets van een overgang van leven naar dood. Ook in het leven van een mens is er wel eens zoiets, je zou het een crisis kunnen noemen. Mensen, die veertig zijn geworden, hebben daar wel eens last van. Je bent dan in de “overgang”. Je hebt het gevoel alsof je in de herfst van je leven bent gekomen. Dan maak je een balans op van je leven tot dusver en je kijkt vooruit naar dat stuk(je) leven, dat je nog wacht. Je vraagt je af: wat heb ik eigenlijk bereikt? Moet het zó doorgaan? Veel mensen kiezen dan voor een andere invulling van het leven. Ze kiezen een andere baan of een andere man of vrouw. Je kijkt achterom en vraagt je af: welke kansen heb ik laten liggen? Altijd maar werken om vooruit te komen en wat ben ik er mee opgeschoten? Als je geluk hebt, dan ontdek je dat je inderdaad veel hebt laten liggen. En dat er veel belangrijker dingen zijn om voor te leven: hoe word ik méér mens? Hoe kom ik tot mezelf? Hoe kom ik tot God? Hoe kan ik iets van mezelf overdragen aan mijn kinderen en later de kleinkinderen? En hoe ouder je dan wordt, hoe meer rijst de vraag: hoe kom ik tot de bestemming van mijn leven?

Dikwijls geven al deze vragen van de mens in de herfsttij van zijn leven ook een nieuwe kijk op en behoefte aan God. Je leert je eigen beperktheid te zien en hoe afhankelijk je eigenlijk bent van God. Ook de dichter van Psalm 39 had dat gevoel: “Laat mij, Here, mijn einde kennen, en welke de maat van mijn dagen is, laat mij weten hoe vergankelijk ik ben.” En Psalm 90 zegt eigenlijk precies hetzelfde: “Leer ons zó onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen”. Mensen van de herfst hebben best nog veel te verwachten. Zij zien uit naar andere dingen dan vroeger. Zij zijn rijper geworden en meer volwassen. Ze hebben leren inzien, dat de mens bij brood alleen niet leven zal.

Daarom is de herfst zo gek nog niet!

Bij Loïs

…ik raakte in gesprek met een vriendinnetje, die net terug was van een Youth for Christ weekend. We kregen het over het geloof en hoe moeilijk het is om alles wat in de Bijbel staat te begrijpen. Zij liet me een gedicht zien, wat ze mee gekregen had van de leiding. Aan de hand van Bijbelteksten laat het zien, wie God is en hoe wij Hem kunnen vinden…

Ik was laatst bij mijn kleindochter Loïs. Zij vierde haar verjaardag (12). Het was er erg gezellig. Ik raakte daar in gesprek met een vriendinnetje, die net terug was van een Youth for Christ weekend. We kregen het over het geloof en hoe moeilijk het is om alles wat in de Bijbel staat te begrijpen. Zij liet me een gedicht zien, wat ze mee gekregen had van de leiding. Aan de hand van Bijbelteksten laat het gedicht zien, wie God is en hoe wij Hem kunnen vinden. Misschien is het ook wel iets voor u? Daarom neem ik het hier op, speciaal voor u!

Lieve jij

Ook al ken je mij misschien niet, ik ken je door en door (Ps.139, 1)
Ik weet het als je zit of staat (Ps.139, 2)
Of je op weg gaat of uitrust, ik merk het, al je wegen zijn Mij vertrouwd (Ps.139, 3)
Zelfs de haren op je hoofd zijn geteld (Matth. 10, 29-31)
Want je werd als mijn evenbeeld gemaakt (Gen.1, 21)
Zonder Mij kun je niets doen (Joh.15, 5)
Ik kende je al voordat Ik je vormde in je moeders buik ( Jer.1, 4-5)
Voor het begin van de wereld had Ik mijn plan al klaar om je in mijn heerlijkheid te brengen (1 Kor.2, 1)
Je bent geen foutje….(Ps.139, 15)
Want elke dag van je leven staat in mijn boek (Ps.139, 16)
Ik bepaalde precies wanneer je geboren zou worden en waar je zou wonen (Hand.17, 26)
Je bent prachtig gemaakt (Ps.139, 14)
Ik weefde je in de buik van je moeder (Ps.139, 13)
Ik beschermde je vanaf de eerste dag (Ps.71, 6)
Mensen, die mij niet kennen, hebben een verwrongen beeld van mij gemaakt ( Joh.8, 41)
Ik ben niet ver weg of iemand waar je bang voor hoeft te zijn, maar ik ben liefde  (1Joh.4,16)
En Ik verlang er naar je mijn liefde te geven (1 Joh.3, 1)
Gewoon omdat je mijn kind bent en ik jouw Vader (1 Joh.3, 1)
Ik geef je het goede als je daarom vraagt (Matth.1, 11)
Want Ik ben de volmaakte Vader (Matth.5, 48)
Al het goede, dat je ontvangt, komt uit mijn hand (Jak.1, 11)
Want Ik zorg voor je en geef je alles wat je nodig hebt (Matth.6, 31-33)
Ik heb je altijd al een hoopvolle toekomst willen geven (Jer.29, 11)
Want mijn liefde voor jou duurt voor eeuwig (Jer.31, 3)
Mijn gedachten over jou zijn net zo min te tellen als het zand bij de zee (Ps.139, 11-18)
Ik heb werkelijk alles voor jou over (Rom.8, 32)
Ik zal altijd het goede voor je blijven doen ( Jer.32, 40)
Want je bent een kostbaar bezit voor Mij ( Ex.19, 5)
Ik wil je zegenen en een plaats geven om te wonen ( Jer.32, 41)
En Ik wil je grote, wonderlijke dingen bekend maken (Jer.33, 3)
Als je Mij oprecht zoekt, zul je Mij vinden (Deit.4, 29)Zoek je geluk bij Mij en Ik zal je geven, wat je hart verlangt (Ps.37, 4)
Want Ik ben gekomen om je het leven te geven in al zijn volheid (Joh.10, 10)
Ik kan veel meer voor je doen dan je beseft (Ef.3, 20)
Want Ik ben het die je aanmoedigt en je kracht geeft (2 Thessalonicenzen 2, 16-17)
Ik ben ook je Vader die je in al je problemen troost (2 Kor.1, 3-4)
Als je hart gebroken is, ben Ik dicht bij (Ps.34, 18)
Ik koester je aan mijn hart zoals een herder een lam draagt ( Jes.40, 11)
Zelfs al is je leven moeilijk, Ik ben bij je (Ps.23, 4)
Als je bij Mij komt, zal Ik je met open armen ontvangen (Luc.15, 20)
Ik ben je Vader en Ik houd van je zoals Ik van mijn zoon Jezus houd (Joh.11, 23
Want in Jezus kun je mijn liefde voor jou zien (Joh.17, 26)
Hij is het evenbeeld van wie Ik ben (Hebr.1, 3)
Hij kwam om te laten zien, dat Ik niet tegen je maar vóór je ben (Rom.8, 31)
En om je te laten weten, dat Ik je je fouten niet wil aanrekenen (2 Kor.5, 18-19)
Jezus stierf zodat Ik en jij verzoend konden worden (2 Kor,5, 18-19)
Zijn dood laat mijn liefde voor jou zien (1 Joh.4, 10)
Ik gaf mijn zoon waar Ik van houd om jouw liefde te winnen (Rom.8, 32)
Als je Mijn Zoon Jezus erkent, erken je Mij  (1 Joh.2, 23)
En niets kan je ook ooit meer van mijn liefde scheiden (Rom.8, 38-39)
Kom thuis en Ik zal een groots feest in de hemel aanrichten (Luc.15, 1)
Ik ben altijd Vader geweest en zal altijd Vader zijn (Efeziërs 3, 14-15)
Mijn vraag is: wil je mijn kind zijn? (Joh.1, 12-13)
Ik wacht op jou (Luc.15, 11-32)

Liefs, je Vader,
Almachtig God

En Hij zei: kom

…en Petrus liep over het water naar Jezus toe. En u weet wel, hoe het verder ging: toen Petrus de hoge golven zag, werd hij bang en zonk, maar Jezus stak hem de helpende hand toe en trok hem omhoog uit het water.

Matteüs 14, 29

Het stormde op het meer en de discipelen waren er midden in. Opeens zagen zij Jezus over het water gaan en zij dachten dat het een spook was. Maar Jezus zei: “Wees niet bang, Ik ben het.”

Petrus antwoordde Hem en zei: “Heer, als U het bent, beveel mij dan tot U te komen over het water.”En Hij zei: “kom”. En Petrus liep over het water naar Jezus toe. En u weet wel, hoe het verder ging: toen Petrus de hoge golven zag, werd hij bang en zonk, maar Jezus stak hem de helpende hand toe en trok hem omhoog uit het water.

Wandelen op het water, Jezus’ hand pakken, dat zouden we allemaal wel eens willen! Maar alleen van Petrus wordt dit verteld. De andere discipelen bleven in het schip. Alleen tot Petrus kwam het woord “kom”. Wie er toegeroepen wordt, moet het doen. Net zoals gebeurde met Levi, ook wel Matteüs genoemd. Hij zat voor zijn tolhuis, toen Jezus voorbij kwam.

De Heer zei tot hem: “Volg Mij”. En hij stond op en volgde Hem. (Matt. 9, 9). Wie geroepen wordt, heeft te gehoorzamen. Achter Jezus aan! In Zijn voetstappen gaan, dat is echt volgen.

Wie geroepen wordt, mag ook echt komen en gaan. Hij is geen waaghals en ook geen opschepper, die zegt: “ik zal dit en zal dat eens even…” Nee, hij doet gewoon wat Jezus van hem vraagt. Maar als hij dan niet meer aan Jezus denkt, als hij gaat op eigen kracht, dan gaat het ook helemaal mis! Petrus zinkt onherroepelijk, al staat hij ook van alle discipelen het dichtst bij de Heiland. “Volgen” is “op Jezus zien, Hem blijvend in de gaten houden, op Hem (alleen) vertrouwen”.

Zulke “volgers” hebben we ook in onze tijd hard nodig. Geen waaghalzen, want die zijn er genoeg. En dan maakt het niet uit, of je oud bent of jong. Mannen en vrouwen, die in de storm van het leven het roer recht houden. Wij ouderen weten toch wat het is, wanneer het leven in de storm beproefd wordt? Maar houden we het roer ook recht? Recht op Jezus aan? Hij zegt ook tot u: “kom”. Zou u dan niet gaan en Zijn hand zoeken? Al schijnt alles zo hopeloos, met Hem kunnen we toch een vaste koers varen. Bij het ouder worden stapelen de problemen zich op, vooral die van de gezondheid. Je zou net als Petrus kunnen gaan zinken. Toch houden we vaste grond onder de voeten. Want Jezus roept ons toe “kom”. Kom maar, wees maar gerust. Ik zal je vasthouden en omhoog trekken, Ik laat je niet vallen en zinken in de poel van de ellende. Zullen we daar maar op vertrouwen?

“Ik ben het, zegt Gij dan,
Kom maar met Mij
Mee naar de overkant.
Wees maar niet bang, zegt Gij,
Hier is mijn hand.”

Gezang 56. 6

Kijkers en zieners

…wanneer je elkaar hebt aangezien en lief gekregen, mag je ook veel van elkaar vragen. Je mag elkaar kritische vragen stellen, zelfs terechtwijzen, want je weet dat die ander niet vrijblijvend iets tot je zegt, maar jouw nood en levensdoel wil delen.

Marcus 10, 21a
“En Jezus zag hem aan en kreeg hem lief…”

Er is een groot verschil tussen kijken en zien. Kijken blijft aan de buitenkant steken en is vrijblijvend. Je kijkt wat om je heen, je kijkt het eens aan, het blijft wat aan de oppervlakte. “Zien” reikt dieper, het geeft contact, binding, overdracht van gevoelens naar diegene die men ziet of datgene wat men ziet. Daar ligt het verschil! Je hebt kijkers en zieners. De kijkers blijven altijd op afstand en worden er niet zelf bij betrokken. De zieners worden er in getrokken met hart en ziel, tegenwoordig zouden we zeggen: “geëngageerd”. Bij hen wordt de snaar van de ziel geraakt. Zij zien ook door de uiterlijke dingen heen, ook door de mensen en door de tijd, soms zien zij met “ogen van God” (de Allesziende).

In de Bijbel zien we ze vaak naast elkaar staan, de kijkers en de zieners. Alle mensen met een boodschap van God zijn zieners. Zij worden niet altijd begrepen. Daaruit kun je dus ook concluderen, dat veel mensen in het kijken blijven steken. In ons Schriftgedeelte komt zo’n kijker bij Jezus. Hij is een welgestelde man, met godsdienstige problemen, iemand die z’n weetje weet en ook altijd  God en de mensen het hunne heeft gegeven. Toch heeft hij het gevoel er nog niet te zijn. Het “eeuwige leven” is voor hem nog ver weg. We kennen dat wel.

“En Jezus zag hem aan en kreeg hem lief.”

Jezus ziet hem aan. Dat is heel bijzonder. Hij ziet niet langs hem heen, wat wij mensen vaak doen. Er is oogcontact. Zou dat niet één van de pijlers van het Christelijk geloof zijn? Dat wij mensen elkaar aanzien? Omdat Jezus óns aanziet? Ons, zondige mensen? Hij ziet naar ons om en kent ons door en door, zoals de dichter van Psalm 139 zo mooi verwoordt:

Here, Gij doorgrondt en kent mij;
Gij kent mijn zitten en mijn opstaan;
Gij verstaat van verre mijn gedachten;
Gij onderzoekt mijn gaan en mijn liggen,
Met al mijn wegen zijt Gij vertrouwd

Tussen God en de mens mag een persoonlijke relatie ontstaan. Dat is toch heel bijzonder! Andere godsdiensten hebben dat niet zo. Boeddha staart, kijkt van de mensen en de dingen weg de ruimte in… En Allah is de heerser, de ontzagwekkende, die de kleine mens tot gehoorzaamheid verplicht. Maar Jezus ziet mensen aan en heeft ze lief!

“En Jezus zag hem aan…”. Blikken van mensen kunnen doden, maar echt zien van de ander kan ook het begin zijn van liefhebben. “…en kreeg hem lief.” Jezus zag, hoe moeilijk die man het had. Hij is echt in geestelijke nood. Hij wilde zo graag dichter bij God komen en het eeuwige leven beërven. Jezus doorgrondt zijn ziel! Ogen zijn de spiegels van de ziel, wordt wel eens gezegd. Jezus, hem aanziende, komt tot de bodem van diens bestaan. En de rijke jongeling? Ik denk, dat hij zich begrepen voelde, serieus genomen. Eindelijk eens iemand, die echt naar hem luistert! De mensen om hem heen, die deden dat niet. Die zeiden alleen maar: “Wat maak je je toch druk? Je doet toch alles wat God van je vraagt?!” Maar hier is iemand, die echt naar je luistert, die je doorgrondt, die je aanziet. Wat een zegen kan dat zijn, wanneer je zo iemand ontmoeten mag. Hoe weinig komt dit voor! Let maar eens op, bij alle dagelijkse ontmoetingen en gesprekken. Hoe vaak ziet iemand je echt aan? Hij of zij vraagt niet alleen: “Hoe gaat het?”. Pro forma. Maar er wordt ook dóórgevraagd, zodat je tot een echt gesprek komt. Die ander neemt echt notitie van jou, die ander is om jou bewogen. Het is toch bedroevend, hoe de mensen meestal naast elkaar leven, langs elkaar heen “kijken”, horen zonder eigenlijk te horen, leven zonder mee te leven.

Jezus ziet hem aan en krijgt hem lief. Het gesprek gaat daarna verder, of moet ik zeggen: nu begint het gesprek. Nu begint het echte gesprek. Jezus heeft de man aangezien, naar hem gehoord, en heeft hem nu iets te zeggen. Iets, dat niet zo gemakkelijk is. “Ga heen, verkoop al wat gij hebt en geef het aan de armen, en gij zult een schat in de hemel hebben, en kom hier, volg Mij.” Wanneer je elkaar hebt aangezien en lief gekregen, mag je ook veel van elkaar vragen. Je mag elkaar kritische vragen stellen, zelfs terechtwijzen, want je weet dat die ander niet vrijblijvend iets tot je zegt, maar jouw nood en levensdoel wil delen.

Dat kan dan soms wel pijn doen, maar het geeft je ook opluchting, want er is iemand die met je gaat! Petrus heeft dat later mogen ervaren, op het diepste moment van zijn leven, toen hij de Heer verloochend had. “En de Heer keerde Zich om en zag Petrus aan. En Petrus herinnerde zich dat en hij ging naar buiten en weende bitter.” (Luk.22, 61).

Petrus herinnerde Jezus’ woorden en houdt op om Jezus te verloochenen. Hij komt tot berouw en huilt het uit. Dat lucht op, dat is echte bevrijding! De rijke jongeling kon dat nog niet opbrengen. Zijn gelaat betrok, toen hij Jezus zo hoorde spreken, en hij ging bedroefd heen, want hij bezat vele goederen.

Bidden wij, dat de Heer ook ons aanziet om ons lief te krijgen en los te maken van ons zelf, van de noden en schulden waarin wij verstrikt zitten.

Zonder God in de wereld

Mensen zeggen vaak: “ik ben best wel gelovig.” Maar waaruit blijkt dat dan? Met het verstand een gelovige, met het hart een ongelovige, dat kan. Laten we onszelf eens vragen: zou er in mijn leven veel veranderen, als God er eens niet was? Moeten we dan niet, met horten en stoten bekennen: nou ja, nee… veel veranderen zou er niet.

Efeziërs 2,12
“Gedenkt, dat gij in die tijd waart zonder God in de wereld”

Als je in onze tijd de mensen zou vragen: “Wat betekent God voor u?”, dan zou je de meest vreemde antwoorden horen. Vaak ook: “eigenlijk niets!” Vroeger was het vanzelfsprekend, dat je geloofde in God. Tegenwoordig lijkt het uitzondering te worden. Maar ook in de tijd van Paulus was dit een bekend verschijnsel. Alleen, de apostel ziet daarin een kentering ten goede komen: “maar thans in Christus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus” (vers 13), Voor óns ligt deze kentering (helaas) niet in het verschiet, in tegendeel: het lijkt wel alsof de mensen steeds verder af geraken van het geloof in God. Paulus herinnert zijn lezers aan hun verleden, toen zij nog heidenen waren. Eigenlijk waren het atheïsten, mensen die ontkennen dat God bestaat. Wij zien dat wel bij mensen om ons heen en soms hebben wij ook zelf daar trekjes van. Een leven zonder God in de wereld. Geen gebed, geen dankzegging, geen besef van afhankelijkheid en vaak ook van verantwoordelijkheid. Wie immers heb je nog te antwoorden, als er geen God is die de mens roept en verantwoordelijk stelt? Eigenlijk is er dan ook geen hoop meer en geen toekomst, of de mens zelf moet daar garanties voor kunnen geven… maar is de mens daartoe in staat?

Zonder God in de wereld zijn is ook mogelijk, terwijl je zegt nog Christen te zijn en naar de kerk te gaan. Het wil immers ook zeggen: Zonder God in onze handel en wandel, in ziekte en gezondheid, in voor- en tegenspoed. Theoretisch kun je dan nog wel gelovig zijn. Dat zeggen de mensen ook vaak: “ik ben best wel gelovig.” Maar waaruit blijkt dat dan? Met het verstand een gelovige, met het hart een ongelovige, dat kan. Ook bij die mensen, tot wie Paulus zich richt, zal dat het geval geweest zijn. Misschien waren zij uiterlijk heel godsdienstig… Laten we onszelf eens vragen: zou er in mijn leven veel veranderen, als God er eens niet was? Moeten we dan niet, met horten en stoten bekennen: nou ja, nee… veel veranderen zou er niet. We zouden op dezelfde voet voort kunnen leven, ook zonder God, is ’t niet?

Zonder God in de wereld… het is een beangstigend woord. Maar tegelijkertijd zit er ook troost in. Omdat het bij Paulus in de verleden tijd staat: “gij waart eertijds zonder God in de wereld.” Maar nu, in het heden is het anders. Want het heden, dat is Christus, dat is Zijn genade, tegelijk ook onze hoop op een zekere toekomst, niet van mensen, maar van God. “Nu in Christus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus.”

Uit ons zelf komen we nooit verder dan “zonder God in de wereld”. Maar gelukkig weet God dat ook en houdt Hij daar rekening mee. Hij kwam in Christus tot ons, toen wij Hem volkomen kwijt waren. En dat doet Hij nog! Bij de mens kan het dan wel “zonder God in de wereld” zijn, bij God blijft het “voor de mens en voor de wereld: Immanuël!” God in – voor – met en onder mensen!

Wedergeboren tot een levende hoop

Toekomstverwachting, waar vindt je dat nog? En toch, zegt Petrus, is er hoop en mogen wij daaruit leven. Christus heeft ons daartoe doen wedergeboren worden, tot nieuwe mensen gemaakt. Petrus’ woord verandert aan onze vaak zo uitzichtloze situatie niets, wij blijven die we zijn. Maar zijn woord zet ons leven wel in een andere dimensie…

1 Petrus 1, 3

De vakantietijd ligt weer achter ons en nu gaan we weer aan de slag. Daar ligt ook een stuk bezinning in: wat gaan we er van maken? Gaat het oude leven weer verder? Of hebben we inspiratie opgedaan voor een “nieuw” leven?

Petrus wil ons daarbij helpen. Blijkbaar had de Gemeente, aan wie hij z’n brief schrijft, dat ook nodig. Hij zegt: “Christus heeft ons doen wedergeboren worden tot een levende hoop!”Gewoon gezegd: door Christus zijn wij andere mensen geworden, met moed voor de toekomst.

Tot een levende hoop! Daar zit dat anders zijn en die moed in. Wij mogen hoop uitstralen. In een wereld vol pessimisme over de toekomst is dit van groot belang: dat er nog hoop is. Hoop op een beter leven, een mooiere toekomst! Wij mogen die hoop belichamen, uitstralen! Dat is toch geweldig?

Toekomstverwachting, waar vindt je dat nog? Hoe kunnen wij dat nou laten zien in ons leven? Zijn wij dan geen mensen zoals Petrus en zijn Gemeente: vol van verzoekingen, uitzichtloosheid en dikwijls wanhoop? Ja, dat is wel zo, ook zelf heb ik dit wel eens, dit gevoel van hopeloosheid en uitzichtloosheid. En toch, zegt Petrus, is er hoop en mogen wij daaruit leven. Christus heeft ons daartoe doen wedergeboren worden, tot nieuwe mensen gemaakt. Petrus’ woord verandert aan onze vaak zo uitzichtloze situatie niets, wij blijven die we zijn. Maar zijn woord zet ons leven wel in een andere dimensie. Onze ogen zien andere dingen, ons blikveld wordt ruimer. Het laat ons horen, dat er ook nog iets anders in de wereld is dan pessimisme en moedeloosheid. Het wil ons iets zeggen, dat al onze wanhoop in de schaduw stelt, omdat het ons daarvan verlost. Immers: wij zijn wedergeboren tot een levende hoop!

Wij zijn op weg andere mensen te worden, met weer een blijk voor de toekomst: waarin God de hele wereld en de mensen, de hele creatuur, nieuw  maakt. Vakantietijd is recreatietijd. En recreatie betekent “herschepping”, wedergeboorte! Het zou mooi zijn, wanneer de vakantie, die achter ons ligt, ons daartoe zou brengen! Wedergeboorte, hoop op de toekomst, waar de Heer ons naar toe brengt. Laat Hem uw krachten vernieuwen, want Hij alleen maakt ons tot een LEVENDE HOOP!