Brood eten

“Zalig wie brood eten zal in het Koninkrijk van God.” (Lukas 14, 15)

Lukas 14, 15

“Zalig wie brood eten zal in het Koninkrijk van God.”

Jezus zat aan de maaltijd, toen één van de mensen aan tafel tegen Hem zei: “Zalig wie brood eten zal in het Koninkrijk van God.”

“Brood eten” lijkt zo gewoon. Dat doe je elke dag. Je hebt het ook nodig, dat dagelijkse brood. Daarom is het eigenlijk ook veel meer dan die paar boterhammen. “Brood eten” staat voor alles wat je in je leven nodig hebt, waardoor je je leven in stand kan houden. “Brood eten” betekent dan zoveel als: een tafel hebben met een huis er omheen en om dat huis een akker, een bedrijf, werk en inkomen. “Brood eten” betekent dan ook: ergens gevestigd zijn, een eigen identiteit hebben, ergens wortel geschoten hebben, gerespecteerd worden, zelfhandhaving.

En dat alles bracht onze man aan tafel zo maar naar het Koninkrijk van God toe. Misschien was hij er zich zo ook niet van bewust, wat hij eigenlijk zei. Hij zag het brood liggen en dacht zo maar aan het Koninkrijk van God, omdat Jezus er bij was. En Jezus sprak altijd van Gods Koninkrijk, vandaar. Het leek hem waarschijnlijk ook wel wat om in dat Koninkrijk te komen en daar brood te eten in plaats van hier. Het brood zal daar beslist lekkerder smaken, denkt hij. Allemaal echt menselijk gedacht en ook een beetje egoïstisch: als hij het maar beter krijgt!

Jezus heeft de opmerking wel gehoord en gaat daarop in. Hij vertelt een gelijkenis, die van de verontschuldigingen. Eigenlijk zou je moeten zeggen: de gelijkenis van de ondankbare genodigden. Een geschiedenis die uitloopt op een angstaanjagende waarschuwing: “Want Ik zeg u: niemand van die mannen, welke genodigd waren, zal van Mijn maaltijd proeven”.

Zou de man begrepen hebben, dat dit ook wel eens op hem zou kunnen slaan? Dat het helemaal niet zo zeker is, dat hij in het Koninkrijk van God aan tafel zal komen te zitten? Hoe denkt hij eigenlijk over God? Hoe denken wij over God? Is het niet als de Machtige, Die alles bestuurt en regelt en de mensen doet toekomen wat zij verdienen? Als de Grote Regelaar? Die er ook voor zorgt dat de mensen brood krijgen? Een menselijk beeld van God als de Grote Manager, een zorgmanager, die het ons aan niets doet ontbreken. Iemand ook, die je mag dienen en zo naar je toe kunt halen. Mensen willen God graag manipuleren, over Hem beschikken, als het hun uitkomt. Maar dan vertelt Jezus de gelijkenis en dan zal blijken hoe anders God is.

In de gelijkenis neemt God Zelf het initiatief. Hij richtte een grote maaltijd aan en nodigde velen uit. Hij zond zijn slaven uit tegen het uur van de maaltijd… De genodigden laten het allemaal afweten. De Heer wordt toornig. Hij gebiedt nogmaals, maar vergeefs. Tenslotte dwingt hij de mensen om binnen te komen. Hij is degene, die hier handelend optreedt en beslist. En ondanks de tegenwerking van de mensen gebeurt het toch zoals de Heer het gedacht had.

Jezus laat ons hier duidelijk horen, dat het Koninkrijk van God absoluut Gods zaak is, van Hem alleen! Wij moeten het afleren er ónze zaak van te maken. Of wij er in komen, maakt Hij uit, en niet wij. Wij zijn niet zo belangrijk. Er zijn genoeg andere mensen, die vóór gaan. En dat is maar gelukkig ook! En het zijn vaak niet de sterksten, die vóórgaan in Gods Koninkrijk, maar de zwakkeren.

De man aan tafel dacht natuurlijk aan zichzelf, toen hij zei: “Zalig wie brood eten zal in Gods Koninkrijk”. Nu blijkt dat helemaal niet zo zeker te zijn! Want je moet er voor uitgenodigd worden en ook die uitnodiging aanvaarden. En dat laatste, doen wij dat wel? Hebben wij het niet veel te druk met andere dingen? Met ons zelf vooral? Gelukkig is het niet ónze zaak, maar helemaal en alleen Gods zaak. Wat Hij van plan is en ook doen zal. Onbekende heerlijkheden zal dat Koninkrijk brengen. Onuitsprekelijke dingen: wat geen oor heeft gehoord en wat geen oog heeft gezien, wat in geen mensenhart is opgekomen. Zo zegt Paulus dat. Daar moesten we maar eens meer aan denken en er ons op verheugen!

De vrome Jood in Lukas 14 dacht dat hij van het Koninkrijk wel het een en ander wist, dat er zelfs brood gegeten zou worden. Maar wat weten we er eigenlijk van? Ons is die wereld nog ontoegankelijk. Hoe zouden we ons die wereld van God ook voor kunnen stellen? We weten het toch: zo hoog de hemel is boven de aarde, zo hoog gaan Gods gedachten de onze te boven. Hij is de absoluut Andere, de Hoge Verhevene, de Transcendente. En ons verstand is ten enenmale ontoereikend om Hem en Zijn Koninkrijk te bevatten. Maar wat ons wel geopenbaard is, en dat mag voldoende zijn, is dat er onuitsprekelijke heerlijkheden gaan komen. Geen “brood eten” dus en alles wat daarbij hoort, maar een feestmaal!

De gelijkenis begint met God en eindigt met God. Van Hem gaat alles uit, tot Hem ook moet alles terugkeren. Het Koninkrijk van God is alleen maar Zijn zaak, Gods daad van het begin af aan tot aan de voltooiing. Mensen kunnen dit niet tegenhouden, gelukkig maar. Ze kunnen wel traineren, vertragen, als ze dwarsliggen of het beter denken te weten. Maar het gaat wel door! En denk maar niet, dat God op ons zit te wachten. Zo belangrijk zijn we niet. Ga maar gerust die vrouw trouwen en die akker keuren en die koeien kopen! God wacht niet op ons en op onze zaakjes. Zijn zaak kan wel zonder ons en die gaat door, ook zonder ons.

En zó werd de feestzaal gevuld met gasten, die daar niet kwamen op eigen initiatief. Ze zouden ook niet gedurfd hebben, want ze voelden zich eigenlijk niet waardig, minderwaardig. Niet vanwege hun uitstraling, hun geloof, hun karakter, hun kerkelijkheid of wat ter wereld ook mochten ze binnenkomen. Zij hadden er zelfs nooit aan gedacht, dat hun zo iets zou kunnen overkomen. Om gast te mogen zijn aan het feestmaal van een Koning. Toch gebeurde het zo. Want de Koning wilde dat nu eenmaal.

Begrijpt u wat dat voor ons betekent? Dat we een toontje lager moeten zingen en niet zo hoog van de toren moeten blazen. Want wij bepalen niet of we in Gods Koninkrijk ooit eens brood zullen eten. Wij denken wel dat we daar zullen komen. Hoe vaak hoor je het niet: ik heb altijd iedereen het zijne gegeven, dus zal God wel een plaatsje voor mij hebben. Maar dat blijft altijd de vraag. Er is geen weg naar Gods Koninkrijk toe, van goede werken of spiritualiteit of extra vroomheid. Toch staat de deur van God voor ons open. Omdat Hij ons er bij wil hebben. Wij staan machteloos, maar Hij is bij machte ons er toch bij te betrekken. Dat is het wonder van Gods genade. Het zijn wel mensen, doodgewone mensen als u en ik, die de Koning uitnodigt, zelfs de meest verachten en randfiguren van de maatschappij mogen daar komen, met een duwtje in de rug. Christus is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Dat horen we ook vandaag in Lukas 14. Ons past alleen maar verwondering.

Amen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *