De gelijkenis van de wijnbouwers

God heeft ons in het geloof een wijngaard toevertrouwd. En wij moeten daarvan verantwoording afleggen. Kunnen we ons zelf en onze levenswandel verantwoorden, als Hij ons bij Zich roept?

Lukas 20, 9-19

9 Hij richtte zich nu tot het volk met deze gelijkenis: ‘Iemand legde eens een wijngaard aan; hij verpachtte hem aan wijnbouwers en ging voor lange tijd naar het buitenland.
10 Toen het er de tijd voor was, stuurde hij een slaaf naar de wijnbouwers om zijn deel van de opbrengst van de wijngaard in ontvangst te nemen. Maar de wijnbouwers gaven hem een pak slaag en stuurden hem met lege handen terug.
11 Hij zond nog een andere slaaf, maar ook die gaven ze een pak slaag, ze mishandelden hem en stuurden hem met lege handen terug.
12 Hij zond nog een derde, maar ook die takelden zij toe en ze gooiden hem de wijngaard uit.
13 “Wat moet ik nu doen?” zei de eigenaar van de wijngaard. “Ik zal mijn liefste zoon zenden; hem zullen ze toch wel ontzien.”
14 Maar toen de wijnbouwers hem zagen, zeiden ze tegen elkaar: “Dat is de erfgenaam. Laten we hem doden, dan is de erfenis voor ons.”
15 Ze gooiden hem de wijngaard uit en doodden hem. Wat zal de eigenaar van de wijngaard nu met hen doen?
16 Hij zal komen en die wijnbouwers ter dood brengen, en de wijngaard zal hij aan anderen geven.’ Toen ze dat hoorden, zeiden ze: ‘Dat nooit!’
17 Hij keek hen aan en zei: ‘Wat betekent dan dit schriftwoord: De steen die de bouwlieden hadden afgekeurd, die is de hoeksteen geworden?
18 Iedereen die over deze steen valt, valt te pletter, en als hij op je valt, word je vermorzeld.’
19 De schriftgeleerden en de hogepriesters hadden Hem het liefst meteen opgepakt, ook al waren ze bang voor het volk, want ze begrepen dat Hij met die gelijkenis op hen had gedoeld.

Willibrordvertaling (herziene editie 1995)

Deze gelijkenis moet de omstanders van Jezus bekend in de oren geklonken hebben. Het herinnerde immers sterk aan het bekende gedeelte van Jesaja 5:

1 Ik wil zingen voor mijn dierbare vriend,
het lied van mijn dierbare vriend en zijn wijngaard.
Mijn vriend had een wijngaard op een vruchtbare helling.
2 Hij spitte hem om, verwijderde de stenen en beplantte hem met edelwingerd.
Hij bouwde er een wachttoren en kapte ook een wijnpers uit.
Nu verwachtte hij dat hij druiven zou dragen, maar hij bracht slechts wilde bessen voort.
3 Welnu, bewoners van Jeruzalem, mensen van Juda,
doe uitspraak tussen Mij en mijn wijngaard.
4 Wat kon Ik nog voor mijn wijngaard doen
dat Ik niet heb gedaan?
Waarom bracht hij slechts wilde bessen voort,
terwijl Ik verwachtte dat hij druiven zou dragen?
5 Welnu, Ik zal u vertellen wat Ik met mijn wijngaard ga doen.
Zijn omheining haal Ik weg, zodat hij kaal wordt gevreten;
zijn muren verniel Ik, zodat hij wordt vertrapt.
6 Een wildernis maak Ik ervan, hij wordt niet gesnoeid en niet gewied,
distels en doorns groeien er hoog, en de wolken verbied Ik om hem met regen te besproeien.
7 De wijngaard van de HEER van de machten is het huis van Israël,
zijn bevoorrechte planten zijn de mensen van Juda.
Hij hoopte op recht, maar Hij zag onrecht,
Hij zag geen betrachting, maar verkrachting van recht.

Willibrordvertaling (herziene editie 1995)

U leest het: dit stuk heeft alles te maken met onze gelijkenis. Er zijn gemeenschappelijke trekken. Het eind verwijst zelfs naar wat er met Jezus gebeurd is: het verhoor voor de Hoge Raad en de kruisiging op Golgotha. Hij hoopte op recht, maar Hij zag onrecht! Geen rechtsbetrachting, maar rechtsverkrachting! De gelijkenis herinnert aan de oordeelsaankondiging, precies zoals de profetie van Jesaja 5. De wijngaard is het volk en de wijngaardeniers zijn de leiders van dat volk. Dat alles is voor de goede verstaanders heel duidelijk. De Heer van de wijngaard, die in het buitenland woont, is God. De knechten, die Hij stuurt, zijn de profeten, en de Zoon tenslotte doelt op Jezus als de Messias.

Aan de gelijkenis kan ook de actualiteit van Jezus’ dagen ten grondslag liggen. Want in die tijd was heel veel land, zeker in Noord-Israël rond het meer van Galilea in buitenlands bezit, in handen van grootgrondbezitters. Zij beschouwden de grond alleen maar als een goed belegging, zoals dat vandaag nog gebeurt, ook in ons eigen land. In de zogenaamde “arme” landen zie je dat overal: de rijken bezitten de grond en de armen kunnen daarop ploeteren. Geen wonder dat zij in opstand komen, want daar ligt een groot stuk onrecht! Er was in Jezus’ tijd ook zo’n opstandig gevoel bij de mensen: de Romeinen moesten het land uit, de grond moest vrij komen voor de eigen Joodse mensen. De oude staat Israël, het koninkrijk van David, moest in ere hersteld worden, De Zeloten, vrijheidsstrijders die zich zo noemden (de “ijveraars”), bereidden een dergelijke opstand voor, en de Galilese boeren waren daar best voor te vinden! ’t Is misschien best wel eens gebeurd, dat zij de knechten van de grondbezitter die om de pacht kwamen, hebben gedood en ook de zoon zelf. Misschien hebben zij gedacht: “daar komt de zoon, de erfgenaam, zijn vader is zeker gestorven en nu is hij de baas. Als wij hem doden, dan is het land van niemand meer en kunnen wij het in bezit nemen.” Er was ook een wet, die dat zei: grond dat van niemand meer is, kun je in bezit nemen, eenvoudig door er een omheining omheen te zetten; wie ’t eerst kwam ’t eerst maalde! In de praktijk zal dat best eens gebeurd zijn. Zo was die gelijkenis, die Jezus vertelde, voor de mensen best interessant. Dat met die zoon van de baas Jezus Zelf bedoeld werd, zullen ze -denk ik – eerst nog niet begrepen hebben. Pas later hebben ze gedacht: hé, daar bedoelde natuurlijk de Here Jezus Zich Zelf mee!

Maar de priesters en Schriftgeleerden hadden wel begrepen, dat de gelijkenis vooral op hen sloeg. We moeten niet vergeten: Jezus stond in de tempel. Het was op de dag, dat het tempelbestuur Hem ter verantwoording wilde roepen over wat Hij in de tempel gedaan had. Hij had immers de tafels met offergeld omgegooid en de duiven vrijgelaten om weg te vliegen. Daarbij had Hij gezegd: “Jullie maken van het huis van mijn Vader, dat een gebedshuis moet zijn, een rovershol, een marktplaats, waar de handel en het geld verdienen centraal staat”. Kijk, en daarom kwamen er zoveel priesters en Schriftgeleerden om Hem heen staan, want ze wilden Hem te pakken nemen. Als ’t even kon, wilden zij Hem zelfs er dood laten brengen. Want ze begrepen goed, nu weer, nu Jezus ’t over die wijnbouwers had , dat Jezus iets tegen hen had.

Ook wat Jezus zei over die winstmakerij in de tempel en wat die pachters deden. Zij plukten immers groot voordeel uit de tempelhandel, zij streken de winst op van de verkoop van de offerdieren en het omwisselen van gewoon geld in tempelgeld. Zij hadden de leiding van het volk in handen, bezetten de voornaamste posities en heel dat systeem hielden zij keurig in stand. Zij bedachten allerlei nieuwe godsdienstige regeltjes, waar het gewone volk zich nauwelijks aan kon houden, maar het was alles tot hun eigen eer… Zij trokken de wijngaard van de Heer naar zich toe, puur uit eigen belang. Niet om de belangen van de Heer te dienen waren zij zo druk in de weer, en ijverig waren ze, dat moet gezegd worden! Maar alleen om er zelf beter van te worden. De armen werden uitgebuit. God had hen de leiding van Zijn volk, de wijngaard, toevertrouwd. Hij verwachtte goed bestuur, maar zie het was bloedbestuur! Hij wachtte op rechtsbetrachting, maar zie het was rechtsverkrachting! Jesaja had gelijk gekregen.

Jezus eindigt de gelijkenis met een vraag, zoals Hij zo vaak deed. “Wat zal de Heer doen met die wijnbouwers, die Zijn Zoon zo schandelijk vermoord hebben?” Iemand uit het volk zei heel terecht: “Hij zal die booswichten een ellendige dood doen sterven en de wijngaard aan anderen geven”. Maar de overpriesters en Schriftgeleerden, die er bij stonden en best begrepen, dat zij er mee bedoeld werden, zij riepen uit: “Nee, dat niet, dat nooit!” Dan herinnert Jezus hen aan het woord van Psalm 118: “De steen, die de bouwlieden hebben afgekeurd, is tot een hoeksteen geworden. Een ieder, die op die steen valt, zal verpletterd worden; en op wie hij valt, die zal Hij vermorzelen.” De hoeksteen, dat is de draagsteen van een gebouw, of de sluitsteen, die het gewelf boven bijeen houdt. De Zoon van de baas werd afgewezen, vermoord, maar denk er aan: Hij is als de hoeksteen! Je kunt Hem afwijzen, maar dan stort het hele gebouw in elkaar en je wordt er ook zelf door verpletterd.

God heeft ons in het geloof ook een wijngaard toevertrouwd. En wij moeten daarvan verantwoording afleggen. Hij stuurt ons Zijn knechten, de boodschappers van Zijn Woord, maar luisteren we naar hun boodschap? Kunnen we ons zelf en onze levenswandel verantwoorden, als Hij ons bij Zich roept? Nemen we de Zoon aan op wijzen we Hem af? Hij, Die de brenger van de boodschap en de boodschap zelf is?

Van de goede wijnbouwers zal gelden op de dag van het laatste oordeel, wat in Jesaja 27, geschreven staat:

2 Op die dag zal men zeggen:
‘Wat een prachtige wijngaard!
Zing daar een lied over!’
3 Ik, de HEER, bewaak hem,
elk ogenblik bevloei Ik hem;
dag en nacht houd Ik de wacht
opdat niemand hem beschadigt.
4 Mijn toorn is voorbij!
Wie wijst Mij doorns en distels?
Ik zou er strijdvaardig op afgaan
en ze allemaal in brand steken;
5 of men moet mijn bescherming zoeken
en vrede met Mij sluiten,
vrede sluiten met Mij!
6 In de toekomst schiet Jacob weer wortel,
Israël zal uitlopen en bloeien,
zodat de hele aarde met de vruchten wordt bedekt.

Dit geldt voor iedereen, die in de wijngaard van de Heer mag werken, ook u en mij! Dit geldt ook het volk van Israël vandaag, die prachtige wijngaard! Maar je mag ook heen wijzen naar die andere profetie: dat God Zelf Zijn wijngaard zal oprichten: “Israël zal bloeien en uitspruiten en de aarde zal vol vruchten zijn”. Toch moeten we ook voorzichtig zijn met die waarschuwing uit de gelijkenis. Het wordt zo gauw vergeten, dat het Gods wijngaard is en niet de onze! En dat niet alleen het volk Israël, maar alle volken tezamen, ook de Arabische volken, Gods wijngaard vormen, waarvan de vruchten Hem toebehoren en Hem alleen toegebracht moeten worden! Wie dat niet doet, zal het oordeel over hem moeten aanhoren, zoals geschreven staat in Openbaring 14:

“Zendt uw scherpe sikkel uit en snijdt de trossen van de wijngaard der aarde”. Dan is het te laat om nog te groeien, om nog iets aan je eigen vruchtbaarheid in dienst van Gods wijngaard te doen. Dan zal van ons gelden: “Het Rijk van God zal van u afgenomen worden”. Of zullen wij de roepstem mogen horen: “Komt, gij gezegende van Mijn Vader, beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld!”

AMEN

Eén gedachte over “De gelijkenis van de wijnbouwers”

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *