Ode aan de postbode

Postbode Steven droeg een wijde zwarte cape met rode biezen, zijn pet had dezelfde kleuren. Hij zette altijd zijn fiets tegen de dikke boom vlak bij de voordeur en riep: ‘De post’, ondertussen liep hij verder. ‘Koffie Steven?’, vroeg mijn moeder. Steven zakte neer, dronk zijn kop koffie en zweeg. Het was allemaal zo vertrouwd…

In de wereld van posterijen is veel aan de hand. Ik volg het gebeuren op afstand. PTT Post werd TGP Post en weer later veranderde de naam in TNT Post. Het meest verdriet me de positie van de huidige postbodes. Banen behouden? Dan het mes in de beloning. Voortdurend snellen er andere ‘postbodes’ door onze straat. En dat is wennen. Want niets is zo leuk om op vaste tijden het geluid van de kleppende brievenbus te horen en daarbij een vertrouwd gezicht te weten.

Ooit las ik een boek over een postbode in de Alblasserwaard. ‘Een vracht geluk en een brok verdriet’, is geschreven door J.W. Ooms en speelt af in één dag. Boerenknecht Dorus Rijkers, door een ongeluk kreupel, is postbesteller geworden. Hij neemt de lezer mee op zijn fietstocht langs boerderijen groot en huisjes klein waar je de armoede ruikt. Met de wind in de rug, met de wind tegen, vertelt Rijkers de lezer naar wie hij op weg is; hoe het gezin in elkaar steekt, of ze wat te makken hebben, hoe het met de familierelatie staat en of ze trouw ter kerke gaan. Dorus weet alles. Hoe zat dat met de postbode uit mijn jeugd? Hij heette Steven en had zijn vrouw verloren. Hoe en wanneer is me onbekend. Steven had een dochter, Rika. Ze zat een klas hoger en wij spraken met eerbied over haar. Rika had immers geen moeder meer. Postbode Steven droeg een wijde zwarte cape met rode biezen, zijn pet had dezelfde kleuren. Hij zette altijd zijn fiets tegen de dikke boom vlak bij de voordeur en riep: ‘De post’, ondertussen liep hij verder. ‘Koffie Steven?’, vroeg mijn moeder. Steven zakte neer, dronk zijn kop koffie en zweeg. Het was allemaal zo vertrouwd, maar kijkend met de ogen van nu is het ‘vertederend’. Dan was er in ons dorp dat kleine postkantoor. De beheerder, een heer met zilvergrijs haar, kwam van ‘buiten’. Hij had een excentrieke vrouw, samen deden ze het poskantoor. En al werden ze niet opgenomen in de dorpsgemeenschap, ze wisten alles. Als vanzelf zweefden de verhalen vanuit de schemerige wachtruimte door de smalle loketopening hen tegemoet.

Het zwart en rood ging over in donkerblauw, lichtblauw en grijs, de stroom post nam toe. Eén van onze zoons werd zaterdagkracht. Vroeg op, werken, ’s middags bijslapen en vast vooruit slapen, ’s avonds werden de inkomsten royaal weggespoeld. De outfit van rustig blauw ging over naar blij rood met modische snufjes. Toen de studie er op zat, werd het zaterdagwerk opgezegd. Maar al die pakken, ze moesten bewaard op onze zolder. ‘Voor later, dan vul ik ze op met stro en zet overal in huis postbodes neer.’ Hij is nu de vader van twee prachtige jochies en toen ik de spullen wou overdragen, riep hij gul: ‘Ach, ik hoef ze niet, jij mag alles hebben!’

Net liep er over het tuinpad een onbekende brievenbesteller. Ze leek niet op Dorus Rijkers, ze leek niet op Steven, ze was zichzelf. Gedreven en goedlachs… 

Aly Brug
 

 

Eén gedachte over “Ode aan de postbode”

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *