Waar blijft de tijd XXVIII – Ontwikkeling in de Paulinische tijdsbeleving

Heeft het denken van de apostel zich ontwikkeld? Meestal wordt deze vraag niet gesteld, omdat de Paulinische boodschap, vervat in zijn brieven, als een afgesloten geheel in de zin va een uniform gedachtestelsel wordt weergegeven.

Heeft het denken van de apostel zich ontwikkeld? Meestal wordt deze vraag niet gesteld, omdat de Paulinische boodschap, vervat in zijn brieven, als een afgesloten geheel in de zin va een uniform gedachtestelsel wordt weergegeven. Daar ligt bepaald iets onlogisch in. Immers de ervaringen, die Paulus heeft opgedaan in zijn “roeping” en daarna in de onvervuld gebleven parousieverwachting, maar vooral ook in zijn turbulente levensloop, zullen hem in zijn denken niet onberoerd gelaten hebben. Integendeel, de verschillend situaties, waarin hij kwam te verkeren, en de vragen die daarin op hem afkwamen, moeten hem tot nadenken genoopt hebben over verschillende kwesties, die hij zich tevoren niet gerealiseerd kan hebben. Hoe hij met deze problemen klaar kwam, laten ons de brieven zien: niet in een geordend vastomlijnd systematisch gedachtesysteem, maar casualistisch, van geval tot geval, zoekend naar antwoorden vanuit zijn Christocentrische geloofsinstelling. Vanuit de omvang van zijn correspondentie, die gedeeltelijk bewaard gebleven is, en het ruime tijdsbestek van 15 jaar of iets meer, binnen welke deze ontstaan moet zijn, laat zich op geheel legitieme wijze de vraag naar een ontwikkeling in het Paulinische denken stellen, te meer, als men bedenkt hoe Paulus in zijn woelige denken onder velerlei invloed heeft gestaan en zich dikwijls mede door de verdediging van zijn kerugma op verschillende punten nader heeft moeten bezinnen. Zo kan gesteld worden, dat een evolutie in Paulus’ denken zeker niet tot de onmogelijkheden behoort.

Zo heeft Grossouw (W.K.Grossouw, Die Entwicklung der Paulinischen Theologie in ihren Hauptlinien) de Paulinische brieven op een mogelijke ontwikkeling van Paulus’ denkbeelden getoetst. Hij komt tot een indeling van de daarin weerspiegelde denkwereld in vier fasen:

  1. De eerste fase wordt zichtbaar in de Thessalonicenzenbrieven (51/52), waarin de stijl nog zeer eenvoudig is, zonder diatriben (=retorisch betoog) en hymnisch-liturgische taalkenmerken, zonder ook het voor Paulus later zo kenmerkende probleem van de rechtvaardiging in de anti-joodse polemiek. Wij ontmoeten in deze brieven de eenvoudige kern van het Handelingen-kerugma: de opstanding van Jezus en Zijn terugkomst in heerlijkheid om aan de gelovigen het eeuwige heil te brengen.
  2. In de tweede fase is het klimaat heel anders, wellicht ook door de teleurstelling over de uitgestelde parousie. Het ademt polemiek en confrontatie en daardoor toespitsing op de kern van de boodschap der rechtvaardiging van de goddeloze. Wij bevinden ons dan in de Galaten- en Romeinenbrief. De oorzaak van de verscherping moet daar in de eerste plaats gezocht worden in de bestrijding van de Judaïsten.
  3. De derde fase in de ontwikkeling van Paulus kunnen we onderscheiden in de beide brieven aan de Korinthiërs. Niet qua chronologie, want de Korinthebrieven kunnen in dezelfde tijd gedateerd worden als de Galaten- en Romeinenbrief (1 Kor 53/54, toen Paulus in Efeze was; Galaten en 2 Kor., toen hij in Macedonië was; Romeinen begin 56, toen de apostel in Korinthe was; aldus W.K.Grossouw in zijn “Brief van Paulus aan de Galaten”). Maar wat betreft de theologische toespitsing en de schrijfstijl (veel diatriben) wijken zij af. Waren de Galaten- en Romeinenbrief sterk antijudaïstisch getint, in de brieven aan Korinthe voert een antihellenistische tendens de boventoon, overeenkomstig de problemen van gnostische wijsheid en libertinisme, die in deze brieven aan de orde zijn.
  4. Tenslotte kunnen we de laatste en belangrijkste ontwikkeling bij Paulus zien in zijn gevangenschapbrieven: Kolossenzen en Ehpesiërs 61/62. Het front, waartegen Paulus zich hier keert, is de gnosis. De typisch Joodse thema’s zijn op de achtergrond geraakt en hebben plaats gemaakt voor de idee van het mysterie, het eeuwige en verborgen raadsbesluit van God omtrent Christus en de Kerk. Paulus neemt in deze brieven duidelijk de taal van de tegenstanders over om zich tegenover hen verstaanbaar te maken. Maar de vraag blijft: is hij daardoor ook zelf op bepaalde punten anders gaan denken? Heeft hij een ontwikkeling doorgemaakt? Misschien van futurische naar “gerealiseerde” eschatologie? Zoals bekend, ademen beide laatste brieven een eschatologische geest, die sterk op het heden, het reeds, de voltooiing in presentie, gericht is. Wellicht heeft de bestrijding van de verschillende haeretische systemen, aangeduid in de vier op elkaar volgende stadia, zijn theologie tot ontwikkeling gebracht. Wel moet ontwikkeling dan niet verstaan worden als “evolutie”, een gang van minder naar meer, van lager naar hoger, van een aards geloofsleven tot een hemelse verrukking in het mysterie. Zeker wordt Paulus door zijn tegenstanders geprikkeld met zijn geloof eens flink uit te pakken en het actueel te maken. Maar dat hoeft toch geen verandering in zijn theologische denken te betekenen, wel verdieping en verscherping. Al is de toepassing van “zijn” Evangelie situatiegebonden, dat hoeft nog geen aanleiding geweest te zijn tot een ontwikkeling in de zin van een verandering in zijn denken. De kern van zijn kerugma, zoals hem dat bij zijn roeping voor ogen was gekomen, kan dezelfde gebleven zijn, en zo zal later blijken is ook hetzelfde gebleven. Reeds eerder is aangetoond, hoe sterk de beleving van het Damascus-wonder in het leven van de Farizeeër Paulus moet hebben ingegrepen. Het stempel, wat toen op zijn leven is gedrukt, zal zijn denken blijvend, voor de gehele duur van zijn leven, bepaald hebben.

Uit bovenstaande blijkt, dat een oordeel over een eventuele ontwikkeling in de Paulinische denkstructuur mede afhangt van de lengte van de tijdsperiode, waarin de brieven van Paulus geacht worden te zijn ontstaan. Neemt men een periode van 15 jaar aan, dan ligt het voor de hand aan een ontwikkeling in gedachten te denken. Ieder weet, wat er in 15 jaar aan levensbeschouwing en ook geloofsverstaan in een mens kan veranderen. Vijftien jaren betekenen vandaag een complete generatie, en het verschil van 15 jaren in leeftijd kan een generatiekloof veroorzaken. Duidelijk is dit zichtbaar, wanneer men de mensen, die voor de oorlog geboren zijn, vergelijkt met de generatie van na de oorlog, een periode van nog geen 10 jaar, dat toch een volkomen anders denken en een totaal gewijzigde levensinstelling heeft voortgebracht!

De vraag is echter, of een ontstaansperiode van 15 jaren aan de brieven van de apostel recht doet. Hier dient het auteurschap van Paulus in aanmerking genomen te worden. Voor velen gelden de brieven aan de Kolossenzen en Ephesiërs, waarop de vierde fase in het Paulinische denken gestoeld wordt, als een latere reflectie op de Paulinische boodschap, dus als “onechte” Paulusbrieven. Het taalgebruik, een theologische ontwikkeling inzake de Christologie, de Kerk, de doop, het apostelambt en ook de eschatologie (van meer futuristische naar meer “gerealiseerde”), het gnostische wereldbeeld, dat alles doet vermoeden, dat beide brieven niet rechtstreeks van Paulus’ hand kunnen zijn, maar slechts indirect, b.v. door het ontstaan in de leerlingenkring van de apostel ca. 100 n.C. met zijn kerugma te maken hebben. Hier ligt inderdaad een ontwikkeling, maar niet in het denken van Paulus zelf, veeleer in latere gedachten over Paulus en diens verkondiging.

Wanneer we nu de vierde fase in de gedachteontwikkeling van Paulus laten afvallen, blijven er slechts een beperkt aantal jaren over van Paulus’ leven, waarover we enige schriftelijke informatie hebben. In totaal zijn het er slechts 6 á 7 jaar, van ca 50 tot ca 56 n.C. G.Bornkamm (In zijn studie “Paulus”) geeft de volgende datering aan: 1 Thess. voorjaar 50, Gal. 54, 1-2 Kor. 54/55, Rom. Evenals de gevangenschapbrieven Philippenzen en Philemon in 55/56. Dit kan kloppen, wanneer we van een vroege datering van de Philippenzenbrief uitgaan, tevens ook de Pastorale brieven (1 en 2 Tim./ Titus) met Eph., Kol. En 2 Thess. als Deutero-Paulinische werken beschouwen. De Philippenzenbrief doet ernstig vermoeden, dat Paulus in gevangenschap verkeert (1, 7.13v.17). Maar de brief veronderstelt ook een levendig contact met de Gemeente van Philippi. Het eerste pleit voor een latere datering, tijdens de Romeinse gevangenschap: 58-60. Het tweede pleit voor een datering in de tijd van Paulus’ verblijf in de buurt van Philippi. Doorslaggevend lijkt het argument, dat de apostel 2,5 jaar in Ephese geweest is en in die tijd ook gevangen geweest kan zijn. Hij getuigt hier immers van in 2 Kor.11, 23.

Het lijkt ons goed om in eerste instantie van deze periode en de daarin ontstane algemeen als echt beschouwde brieven ter bepaling van het Paulinische tijdsbegrip uit te gaan. We hebben immers in de vorige paragrafen al geconstateerd, dat – afgezien van het Damascusgebeuren – hiervoor in de levensloop van Paulus geen aanknopingspunten liggen. Ook hebben wij in bovenstaand onderzoek gezien, dat we zeer voorzichtig moeten zijn de tijd van de ons overgeleverde Paulinische bronnen te ruim te nemen, omdat de Deutero-Paulinen als grondslag voor een betrouwbare reconstructie van Paulus’ gedachtesysteem niet relevant zijn. Rest de vraag, of wellicht in de overgebleven authentieke brieven van Paulus een ontwikkeling in gedachten, met name welke betrokken zijn op het tijdsbegrip, gevonden kan worden. Naar een antwoord op deze vraag zal in het volgende hoofdstuk gezocht worden.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *