De herder en het schaap

Hoe ervaar ik, dat de Heer mijn Herder is? Dan hebt u dit antwoord, dat u al heel jong meegekregen hebt van God: u bent gedoopt! Door die doop bent u een schaap geworden van de kudde van die Goede Herder, misschien een verloren schaap, misschien zelfs het zwarte schaap. U draagt wel Zijn merkteken!

Psalm 23

Gemerkt schaapDoopdienst.

De dichter van Psalm 23 zegt, dat hij zich aan God toevertrouwt, zoals een schaap vertrouwt op de herder.

Herders trekken van hot naar her op zoek naar weideplaatsen, bronnen en riviertjes. Soms gaat het dan langs sombere diepe ravijnen, maar de kudde ziet rustig naar de herdersstaf op, want de herder weet wel wat hij doet. Maar dan lijkt het opeens alsof in vers 5 het beeld van de goede herder wordt losgelaten. Dan wordt er gesproken over een gastheer: “Gij richt voor mij een dis aan voor de ogen van wie mij benauwen; Gij zalft mijn hoofd met olie, mijn beker vloeit over.” Deze beeldverschuiving, van de herder naar de gastheer en van de wei naar de feesttafel, heeft al veel theologen en ook taalgeleerden bezig gehouden. En men heeft er geen bevredigende verklaring voor kunnen vinden. Men heeft wel gedacht, dat hier een verschrijving heeft plaats gevonden. Je hoeft maar één letter te veranderen en iets te verschuiven naar het volgende woord en je krijgt weer het beeld van de herder. Het woord “tafel” wordt dan “speer”. De tekst wordt dan: “Gij houdt een speer gereed voor mij tegenover mijn belagers.”

Zo’n verschrijving kan heel goed gebeurd zijn, want in het Hebreeuws lijken de letters erg op elkaar. Bovendien zijn het medeklinkers en moet je de klinkers zelf invullen. En als zo’n tekst in de loop der eeuwen vele malen is overgeschreven, zou zo’n verschrijving heel denkbaar zijn.

Wie zijn het die belagers, als de dichter het heeft over “de ogen van wie mij benauwen”? Ik denk in de eerste plaats de wilde dieren zoals de wolf en de leeuw. Die konden in die tijd in Israël nog goed te keer gaan. Zo erg, dat de herder een wond kon oplopen, bijvoorbeeld op zijn hoofd. Je deed er dan goed aan op die wond wat vet te smeren of geneeskrachtige olie. Zou dit de betekenis kunnen zijn van “Gij zalft mijn hoofd met olie”? En de beker, die overvloeit, zou de drenkplaats van de schapen kunnen betekenen. Het is bekend, dat de herders in die tijd soms zelf waterplaatsen voor hun kudden maakten door bij een bron een grote kuil te graven en deze te beleggen met dierenhuiden. Als zo’n kuil vol met water liep konden de dieren gemakkelijk drinken. In Arabische landen gebeurt dit nog zo. Zo’n drinkplaats kan dan de “beker” van de kudde genoemd worden.

De Psalmdichter voelt zich dus in alle opzichten door de Heer verzorgd, net als een kuddedier door zijn herder. Dit beeld wil ik graag vandaag de dopelingen en hun ouders meegeven. Daarbij gaat het natuurlijk niet alleen om het beeld, want aan een beeld heb je niets. Het moet ook werkelijkheid worden wat het beeld betekent. En dat is, dat je gerust kunt zijn, dat je veilig bent, dat je een Gids hebt, die met je meegaat, een hulp, als de belagers komen. Mooier dan de Psalmdichter kan ik het niet zeggen. Hij geeft een geweldig getuigenis van Gods goedertierenheid en trouw, waar een mens zich altijd op kan verlaten. Dit getuigenis zult u nodig hebben, dopelingen en doopouders. Het leven pleegt nu eenmaal niet over rozen te gaan, en zelfs de mooiste rozen kunnen prikken. De dichter heeft het zelf ook meegemaakt. Hij spreekt uit ervaring. Hij kende zijn belagers. Israël kende die ook en kent ze nog. Belagers van het leven, van binnenuit en van buitenaf. Maar de Israëlieten hebben ook ervaren, en dat zullen jullie ook, dat heil en goedertierenheid hen volgen al de dagen van hun leven.

Het betekent niet, dat de Psalmschrijver een idylle voor ogen heeft. Juist het beeld van de herder getuigt van de hardheid en de vele gevaren van het leven. Het getuigt van de strijd, die om het levens behoud gevoerd moet worden. Maar des te groter is ook de kracht van de goede herder en van je eigen zekerheid, als je die herder de jouwe mag noemen.

“Zeg mij, hoe gij Christus uitbeeldt, en ik zal u zeggen, wat voor Christen gij zijt.” Ik weet niet, wie dit gezegd heeft, maar het is een gevleugeld woord geworden. We kunnen het zeker ook toepassen op het beeld van de goede herder. Want Psalm 23 heeft een vervolg gekregen in de gelijkenis van het verloren schaap uit Lucas 15 en de uitwerking daarvan in Johannes 10, waar Jezus Zich de Goede Herder heeft genoemd. Zo hebben ook de eerste Christenen in Rome Hem gekend en ontmoet. In de onderaardse gewelven, de catacomben, waarin de Romeinen hun doden begroeven, kwamen de Christenen samen, in het geheim. Daar vinden we één van de oudste afbeeldingen van Christus, hun Heer. Het is een simpele krabbel van een baardloze jonge man, met een lamp op zijn schouders, het beeld van de Goede Herder. Een Goede Herder is Christus al voor de eerste gelovigen geweest, een herder die op zoek was naar zijn verloren schaap en die het gekneusde dier Zelf zalft en verzorgt. Voor hen, de slavenbevolking van een wereldstad, verscheen Christus niet als de koning van het heelal zittend op een troon, zoals de Byzantijnse wandschilderingen uit de Middeleeuwen Hem afbeelden. Hij is ook niet de Man van Smarten met de stralende doornenkroon, maar gewoon een herder, voor wie zijn dieren geen nummers zijn, geen marktkoopwaar met een streepjescode, maar wezens met een eigen leven en een eigen ziel. Zijn dieren zijn schepselen van God, van welke God niet wil dat er één verloren gaat. Zijn schapen hebben ter ere van de Schepper te leven. Zij moeten gelukkig zijn! Zo hebben vele miljoenen Christenen in navolging van de catacombenbewoners Christus ontmoet en nog gebeurt dit overal in de wereld. Christus is de Goede Herder, Die als redder in nood verschijnt met heil en goedertierenheid. Zij hebben Zijn stem gehoord, het blijde Evangeliewoord; zij hebben Zijn sterke armen ervaren.

Blijft voor ons de vraag: kan dat in ons leven ook? Hoe ervaar ik, dat de Heer mijn Herder is? Dan hebt u dit antwoord, dat u al heel jong meegekregen hebt van God: u bent gedoopt! Door die doop bent u een schaap geworden van de kudde van die Goede Herder, misschien een verloren schaap, misschien zelfs het zwarte schaap. U draagt wel Zijn merkteken! Hoe kunt u dan nog vragen: hoe merk ik het? U draagt Zijn merkteken! U bent gemerkt, net als vanmorgen die kleine dopelingen. En als u gemerkt bent, dan bent u toch iemands eigendom? Ja, u bent eigendom van de Goede Herder. Geen macht kan u uit Zijn handen wegrukken, zelfs als je midden tussen de wolven zit. Het leven is op vele terreinen vaak een strijd. Ook het herdersleven Maar het kan een strijd zijn, die “sjaloom”, vrede van God, aanbrengt, want heil en goedertierenheid zullen volgen.

Dat zo ook de Goede Herder de kleine dopelingen en u, doopouders, heil en goedertierenheid mogen brengen al de dagen van het leven!

De mensen zijn gebonden
door herders zonder hart,
zo hebben zij gezondigd
en allen zijn zij zwart…..
Maar God wil van de schapen
de goede herder zijn,
Hij heeft de kooi verlaten,
Hij zoekt in de woestijn.

(W. Barnard, Liedboek Gezang 58, 4.)

Amen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *