Zuchten

Stefanus is gevangen genomen en voor de Hoge Raad geleid om verhoord te worden. Nu verdedigt hij zich. Hij wijst op de roeping van Abraham, de onderdrukking van Gods volk in Egypte, de ontmoeting van Mozes met de Heer in het brandende braambos. Toen zei God: “Ik heb hun zuchten gehoord”.

Handelingen 7, 34
“Ik heb hun zuchten gehoord”

Stefanus is gevangen genomen en voor de Hoge Raad geleid om verhoord te worden. Nu verdedigt hij zich. Hij wijst op de roeping van Abraham, de onderdrukking van Gods volk in Egypte, de ontmoeting van Mozes met de Heer in het brandende braambos. Toen zei God: “Ik heb hun zuchten gehoord”.

Dat was ook voor de man, Stefanus, zelf een hele troost. Zelf zo zwaar verdrukt, mocht hij prediken hoe God het zuchten van de verdrukten hoort! Voor allen, die een lijdensweg moeten gaan is het een troost en steun te mogen weten en ervaren, dat hun leed niet onopgemerkt blijft bij God en bij onze grote voorspraak Jezus Christus, die voor ons bij de Vader pleit.

Dikwijls is de aarde een tranendal genoemd. Niet ten onrechte. Er is zo veel lijden, zo veel immens verdriet, er zijn zo veel gebroken mensen, onderdrukt en vernederd. Zegt Paulus het niet zó in Romeinen 8, 22: “Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is.” Talloos zijn de zuchten, die naar de hemel opstijgen, overal in de wereld. Er is geen huis zonder kruis en er zijn geen schouders, die geen juk hebben te dragen.

In deze o zo menselijke benauwenis laat God ons ook vandaag weten: “ik heb uw zuchten gehoord!”

Onthoudt dit! Het kan het begin betekenen van uw verlossing!

Stefanus

Stefanus was de eerste diaken, maar tegelijkertijd ook een geweldige prediker, en hij werd de eerste martelaar van de Kerk. Hij was een man “vol genade en kracht”. Vol van geloof, en daardoor vol van kracht! Geloofskracht. Het geloof immers vermag alle dingen. Geloof en kracht horen bij elkaar, kracht komt voort uit het geloof.

Stafanus, geschilderd door Carlo Crivelli in 1476. Om hem heen de 3 stenen waarmee hij gedood is.Handelingen 6, 8
“En Stefanus, vol van genade en kracht, deed wonderen en grote tekenen onder het volk”

Stefanus was de eerste diaken, maar tegelijkertijd ook een geweldige prediker, en hij werd de eerste martelaar van de Kerk. Hij was een man “vol genade en kracht”. Vol van geloof, en daardoor vol van kracht! Geloofskracht. Het geloof immers vermag alle dingen. Geloof en kracht horen bij elkaar, kracht komt voort uit het geloof.

Veel mensen hebben dit niet in de gaten. Zij denken altijd nog, dat geloof iets is voor zwakkelingen, vrouwen en kinderen, mensen die in deze wereld geen vuist kunnen maken. Het is goed dat zij hun geloof nog hebben. Dan hebben ze tenminste nog iets! De sterken in de wereld hebben dit geloof niet nodig, denken zij dan. Zij kunnen zelf wel hun peultjes doppen. Zó wordt vaak gedacht en ook er naar gehandeld. De zwakken worden daarmee als “waardeloos” aan de kant geschoven.

Stefanus laat ons zien, dat het anders is, en ook anders moet, en anders kán. Die man was vol van geloof en nu ook vol van kracht, waardoor hij kon wat niemand anders kon: wonderen en tekenen, die met mensenkracht spotte. En hij stelde die geloofskracht in dienst van de zwakken, hij werd de eerste diaken!

Om een voorbeeld aan te nemen!

Het wassende Woord

In het boek “Handelingen der apostelen” beschrijft Lucas de eerste tekenen van de nieuw aangebroken heilstijd van God. Die tekenen waren er overvloedig en zij spraken voor zichzelf. Ja, het Woord van God wies… Dat was zichtbaar in de wonderen en de geweldige toeloop van mensen, die tot het geloof kwamen. Daar was zelfs “een talrijke schare van de priesters” onder….

Handelingen 6, 7
“En het Woord van God wies”

Fragment uit Aanstelling van de zeven – Stefanus St. Peter. 1447-1449In het boek “Handelingen der apostelen” beschrijft Lucas de eerste tekenen van de nieuw aangebroken heilstijd van God. Die tekenen waren er overvloedig en zij spraken voor zichzelf. Ja, het Woord van God wies… Dat was zichtbaar in de wonderen en de geweldige toeloop van mensen, die tot het geloof kwamen. Daar was zelfs “een talrijke schare van de priesters” onder.

De Joodse leiders probeerden wel dit tegen te gaan door allerlei dwangmaatregelen. Maar zij bereikten slechts het tegenovergestelde. Steeds meer mensen gingen geloven!

“Het Woord van God wies”. Ons leven is vol dode woorden, die nooit verder komen dan het eigen kleine kringetje, lege woorden, nauwelijks gesproken zijn ze al weer vergeten. Het zijn geen woorden, die “beklijven”, die blijven hangen, laat staan dat er wasdom in zit of uit te voorschijn komt. Maar in het Woord van God groeit het… het wast, zoals in het zaad dat over onze akkers is uitgestrooid en overal tot wasdom komt. Er zit beweging in, groei, het wordt groter en groter, totdat het de grond uitbarst. Zo ging het ook met het Woord van God. Langzaam, maar zeker, gestadig, maar heel trefzeker baant het Zich een weg. Het breekt Zich baan over heel de wereld. En dat is nog zo! Het gaat verder en verder. Het is ook gekomen tot u en wil in u wortel schieten.

Laat u het ook toe, zodat het kan groeien en groeien in uw hart en leven?

De eerste gemeente

Pinksteren hoort nog maar pas tot het verleden of de vervolging begint. De tegenstand wordt al feller, de Gemeente wordt aan alle kanten bedreigd. En wat doet de Gemeente dan?

Handelingen 4, 31
“En zij werden allen  vervuld met de Heilige Geest
en spraken het Woord Gods met vrijmoedigheid.”

Pinksteren hoort nog maar pas tot het verleden of de vervolging begint. De tegenstand wordt al feller, de Gemeente wordt aan alle kanten bedreigd. En wat doet de Gemeente dan?

Bidden! “En nu, Heer, let op hun dreigingen en geef uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid Uw Woord te spreken!” (vers 29)

Zij worden vervuld met de Heilige Geest en spreken dat Woord met vrijmoedigheid. De Geest geeft hun volmacht, te getuigen midden in de wereld, die vijandig is en wars van het nieuwe geloof in Christus. Zó is het vandaag nog: Kerken zijn er genoeg, echte getuigen veel te weinig! Christenen zijn er ook genoeg, maar echte lévende Gemeenten veel te weinig! Maar waar de Geest spreekt kan men niet zwijgen.

Toen Petrus en Johannes door de Hoge Raad ondervraagd werden, getuigden zij: “Wij kunnen niet nalaten te spreken van wat wij gezien en gehoord hebben” (vers 20).

Wij staan nog steeds voor het kruisverhoor van de wereld, spreekt u ook? Net als Petrus en Johannes? Hebben wij ook die vrijmoedigheid?

Laten we bidden, steeds weer bidden om ook zulke getuigen te mogen zijn in de kracht van de Heilige Geest. Wij mógen vandaag niet zwijgen net zo min als de eerste Gemeenteleden toen!

Een andere trooster

Het is Pinksteren geweest. We herdachten de uitstorting van de Heilige Geest. Een historisch gebeuren, verleden tijd. Maar is het ook tegenwoordige tijd? Is het ook iets, wat te maken heeft met óns leven hier en nú ?

Johannes 14, 16
“Hij zal u een andere Trooster geven”

Pinksteren door Giotto ca. 1305 Scrovegni kapel, PaduaHet is Pinksteren geweest. We herdachten de uitstorting van de Heilige Geest. Een historisch gebeuren, verleden tijd. Maar is het ook tegenwoordige tijd? Is het ook iets, wat te maken heeft met óns leven hier en nú ?

Ik denk van wel. Zeker, als we uitgaan van wat Jezus over de Heilige Geest zegt: dat Hij de Trooster is. En het wordt nog duidelijker, als we nagaan wat daar in het Grieks staat: paraklétos, wat letterlijk betekent: iemand die er bij geroepen wordt. Je kunt dus zeggen: Hulp, Bijstand, Trooster. Je mag ook denken aan een advocaat, iemand die voor je pleit, want dat woord “advocatus” (Latijn) betekent precies hetzelfde als “Parakleet”.

Die Trooster komt in de verlatenheid van de discipelen na de Hemelvaart van hun Heer. Zij blijven “verweesd” achter. Zij voelen zich verlaten van God en mensen. Maar Jezus had gezegd: “Ik zal u niet als wezen achterlaten, Ik kom tot u” (Joh.14, 18). En “Ik zal u de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn, de Geest der waarheid” (Joh.14, 16).

De Heilige Geest is dus een “Trooster”, zoals Jezus ook zelf geweest is! De Heer is er niet meer, maar er komt een ander, een andere Trooster. De verbinding tussen Jezus en die Ander, de Heilige Geest, ligt dus in het woordje “troost”. Zoals Jezus aan de Zijnen troost gaf, zó zal ook die Ander een Trooster zijn.

En juist dat maakt het Pinksterfeest zo actueel. Er wordt ons hier een cadeau aangeboden, dat niet gebonden is aan tijd noch aan plaats. Het is niet iets van tweeduizend jaar geleden, maar het is iets blijvends, ook voor vandaag. En het is niet iets van Jeruzalem en Galilea, maar het is voor de gehele wereld (“tot het uiterste der aarde” Hand.1,8). En het is niet iets voor de discipelen alleen, het is ook voor u en voor mij!

Hoe dat uitwerkt in ons leven, daar wil ik het een volgende keer over hebben.

Wind en vuur

Wind en vuur, dat zijn twee tekenen, die de komst van de Heilige Geest begeleiden. Zij willen ook duidelijk maken, wat de Heilige Geest is en doet.

En eensklaps kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en vulde het gehele huis, waar zij gezeten waren;
en er vertoonden zich aan hen tongen als van vuur, die zich verdeelden, en het zette zich op ieder van hen;

Handelingen 2,2-3

Wind en vuur, dat zijn twee tekenen, die de komst van de Heilige Geest begeleiden. Zij willen ook duidelijk maken, wat de Heilige Geest is en doet.

Pinksteren betekent, dat de wind van God gaat waaien en mensen en dingen in beweging komen. Op Golgota waaide geen wind, daar was het bladstil! Daar lag alles onder het oordeel van God. Maar met Pinksteren begint het bevrijdend te waaien! Ik hoor de winden Gods vandaag! Ook in je eigen leven wordt er schoonschip gemaakt. De verzoening van Golgota, de opstanding van Pasen, zij komen naar ons toe en maken ons leven nieuw en reinigen ons van alle zonden. Dat is de bevrijdende wind van de Heilige Geest! Het vuur, dat ons loutert. Zó, dat wij met Christus sterven en met Hem opstaan tot nieuw leven (Romeinen 6, 4).

Waar de Geest komt is ook het vuur. De Geest geeft licht en warmte zoals het vuur. Het is het vuur van de liefde, van het “alzo heeft God de wereld liefgehad”.

Het is de warmte van Gods Vaderhart. De Heilige Geest leert ons die warmte, dat vuur, dat heerlijke licht van Gods genade te kennen. Hij brengt ons in herinnering al wat Jezus voor ons gedaan heeft. En wij komen daardoor tot bezinning en gaan geloven in de Heer, we gaan Hem belijden als ónze Heer en Heiland. In ons leven gaat een vuur branden, een vuur van liefde. Ons leven wordt gelouterd (van de zonde) en in beweging gebracht om God te dienen.

O Geest van hierboven, leer ons geloven,
Hopen, liefhebben door Uw kracht!
Hemelse vrede deel U nu mede
Aan een wereld die U verwacht!
Wij mogen zingen van grote dingen,
Als wij ontvangen al ons verlangen,
Met Christus opgestaan, Halleluja!
Eeuwigheidsleven zal Hij ons geven,
Als wij herboren Hem toebehoren,
Die ons is voorgegaan, Halleluja!

Wachten op de belofte van de Vader

“En terwijl Hij met hen aanzat, gebood Hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar te blijven wachten op de belofte van de Vader, die gij (zei Hij) van Mij gehoord hebt”.

Handelingen 1, 4
“En terwijl Hij met hen aanzat, gebood Hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar te blijven wachten op de belofte van de Vader, die gij (zei Hij) van Mij gehoord hebt”.

Nóg zijn ze bij elkaar, de discipelen. Maar spoedig zal het anders worden. Nóg verkeren ze in de oude situatie, maar straks zal de nieuwe tijd aanbreken! Dan is de Meester Zelf niet meer op aarde, maar in de hemel. Dan zal de Heilige Geest er zijn, de “belofte van de Vader”, de Trooster. Nóg zit Hij met hen aan. Hij heeft hun nog veel te vertellen. Het is nu niet meer nodig hun te bewijzen, dat Hij werkelijk is opgestaan. Ze weten het, het is voor hen heel duidelijk Pasen geweest. Maar nu moeten ze verder: het oog wordt vóóruit gericht! Voorlopig mogen ze Jeruzalem niet verlaten. Dat is toch wel moeilijk voor de discipelen. Want Jeruzalem was de stad, die Jezus verloochend en verworpen had en die ook de zwakheid en de vlucht van de discipelen had gezien. Ze zouden dat alles best zo vlug mogelijk achter zich laten! Maar ja… ze moesten er nog blijven, zo zei de Heer. Ze hadden eerst nog te wachten op de belofte van de Vader. Een mens moet niet te haastig zijn! “Vooruitlopen is grote zonde” heeft de “oude Gunning” eens gezegd. Een wijs woord, want het komt telkens weer uit. Te vroeg beginnen, zonder gebed, zonder innerlijke voorbereiding, zonder de vraag aan God: wat wilt Gij dat ik doen zal? Het leidt telkens tot mislukkingen! Wachten lijkt verloren tijd, maar is het in werkelijkheid niet. Soms moet een mens even wachten, dat is goed voor hem! Wachten is nodig om je voor te bereiden, om je sterk te maken, om de juiste beslissingen te nemen. Dat is geen verloren tijd! Maar juist zinvolle tijd, ten minste als je het doet in gebed, in geloof, in opzien naar God en ook in saamhorigheid met mensen. Dus actief, gespannen, VER-wachtend! Uitzien naar de grote dingen, die gaan komen!

Wij moesten en mogen tussen Pasen en Pinksteren ook wachten, in spanning ver-wachten, uitzien naar Gods heilsdaden, ook in ons eigen leven. Wachten op en uitzien naar de Geest Die komt.

Wij wachten stil op Gods ontferming.
Hij komt te hulp en geeft bescherming.
God, op Wien wij wachten,
Geef ons moed en krachten
Nu en voor altijd!
Psalm 33, 8

Ik hef mijn ogen op tot U

Psalm 123 verplaatst ons in een tijd, waarin het volk Israël in heel moeilijke omstandigheden verkeerde. Het waren met recht “donkere tijden”. Het volk was zijn vrijheid kwijt en werd bovendien hard onderdrukt. Wij hebben zulke tijden ook wel gekend. Vorige week stonden we daar nog bij stil, toen we de oorlogsslachtoffers van de laatste ‘grote’ oorlog herdachten.

Psalm 123, 1
“Ik hef mijn ogen op tot U”

Psalm 123 verplaatst ons in een tijd, waarin het volk Israël in heel moeilijke omstandigheden verkeerde. Het waren met recht “donkere tijden”. Het volk was zijn vrijheid kwijt en werd bovendien hard onderdrukt. Wij hebben zulke tijden ook wel gekend. Vorige week stonden we daar nog bij stil, toen we de oorlogsslachtoffers van de laatste ‘grote’ oorlog herdachten. 

De bloemen op het Oorlogsmonument in elke plaats van ons land getuigen daar nog van. Wat was dat toen toch een zware tijd! Veel oudere mensen hebben het daar in de eerste meidagen nog moeilijk mee! De wonden, die toen geslagen werden, zullen in onze generatie (zelf behoor ik ook tot die generatie van vóór de oorlog) wel nooit genezen.

En dan komt de vraag: wat moeten wij doen?

Uit de psalm, die eigenlijk een bedevaartslied is, blijkt dat de mensen rustig op weg gaan naar Jeruzalem. Of toch niet zo rustig? Horen we dat niet in hun gebed?: Zie, ik hef mijn ogen op tot U, Die in de hemel troont. Zoals een arbeider let op zijn ‘voorman’ en zoals een kind naar vader en moeder opziet, zó zijn onze ogen op de Here, onze God, om Zijn hulp te ontvangen: “Wees ons genadig, Here, wees ons genadig, want wij zijn meer dan verzadigd van verachting; onze ziel is meer dan verzadigd van de spot der overmoedigen, de verachting der hovaardigen.” Nee, bepaald rust spreekt niet uit deze woorden! Daarvoor hebben ze ook te veel meegemaakt en nóg staan ze er midden in. Spot en verachting, dat maken ze dagelijks mee. Daarom zoeken ze God, om bij Hem rust te vinden.

“Ik hef mijn ogen op tot U !”

Wie dat doet, kan gerust verder reizen. Wij hebben dat ook gedaan, in de afgelopen week, en wij doen dat nóg, onze ogen opheffen tot God, Die in de hemel troont. Wij staan voor Hemelvaartsdag en de week daarop is het Pinksteren. Twee feesten, waarop de hemel ons nabij komt. Christus stijgt op naar de hemel om daar Zijn plek in te nemen naast God. Hij opent daarmee ook voor ons de hemel en wij kunnen er een blijk in slaan. “Ik hef mijn ogen op tot U, Die in de hemel troont”. En dan, wat zien wij dan? Dan opent God Zijn hand en schenkt ons Zijn Heilige Geest.

Zo kunnen we gerust verder reizen op ónze pelgrimstocht, met de ogen opgeheven tot Hem. Door alle moeilijke omstandigheden heen! Want God op Zijn troon en Christus naast Hem zullen over ons waken!

Van krijgsbanier tot kruisbanier

Het leven is soms één strijd, gevoerd op verschillende fronten. Eén grote worsteling, waarbij je ’t hoofd nauwelijks boven water kunt houden. Wat kost het soms een moeite om staande te blijven, om je krijgsbanier hoog te houden!

Het leven is: een krijgsbanier,
Door goed’ en kwade dagen
Gescheurd, gevlekt, ontvallen schier,
Kloekmoedig voorwaarts dragen!

Het leven is: geen vreed’ alhier,
Geen wapenstilstand vragen.
Het leven is: de kruisbanier
Tot in Gods handen dragen.

Guido Gezelle, Gez.469, 1 en 3

De dichter, Guido Gezelle, heeft het zelf ervaren, wat hij hier zo treffend neerschrijft: het leven is een krijgsbanier, een kruisbanier… De krijgsbanier wordt een kruisbanier! Die krijgsbanier kennen we wel in ons leven. Met de krijgsbanier vecht je misschien alleen voor je zelf, voor je eigen eer, voor je eigen hachje. Een krijgsbanier kloekmoedig voorwaarts dragen!

Het leven is soms één strijd, gevoerd op verschillende fronten. Eén grote worsteling, waarbij je ’t hoofd nauwelijks boven water kunt houden. Wat kost het soms een moeite om staande te blijven, om je krijgsbanier hoog te houden!

Christus heeft dat ook ervaren. Maar Hij deed het niet voor Zich Zelf. Hij deed het voor ons. Hij droeg tenslotte een kruis. En zó wordt Zijn krijgsbanier een kruisbanier. In de Middeleeuwen, tijdens de kruistochten, droeg men ook een banier met een groot kruis er op, als teken van de heilige oorlog vóór Christus. Het kruis werd op die manier toch weer tot een menselijke zaak gemaakt. Zó heeft Gezelle het toch niet bedoeld. Want als ’t van de mens afhangt, kunnen we niet verder. De dichter zal dit zelf ervaren hebben. Maar gelukkig: het hangt niet van ons zelf af, ’t is alles in Gods handen. De krijgsbanier wordt kruisbanier. Vechten voor je zelf wordt “tot in Gods handen dragen”. In overgave aan de Heer hoeft de mens zijn strijd niet op te geven, maar het doel wordt wel anders: niet meer je eigen handen, maar Gods handen! Niet meer ter handhaving van je zelf, je eigen eer, je eigen hachje, maar soms met verlies van je zelf TER ERE GODS!

Draagt u ook een kruisbanier?

De Kartuizers

In de franse Alpen bij Grenoble licht het dal van de Chartreuse, te midden van een bergketen, die ook Chartreuse wordt genoemd. Daar diep in het dal ligt een groot klooster: la grande Chartreuse. Van dit woord “Chartreuse” komt ons “Kartuizer”. De monniken van dit klooster woorden dan ook “Kartuizers” genoemd…

In de franse Alpen bij Grenoble licht het dal van de Chartreuse, te midden van een bergketen, die ook Chartreuse wordt genoemd. Daar diep in het dal ligt een groot klooster: la grande Chartreuse. Van dit woord “Chartreuse” komt ons “Kartuizer”. De monniken van dit klooster woorden dan ook “Kartuizers” genoemd.

Zurbaran; La Virgen de las CuevasIn 1084 kwam hier een Benedictijner monnik Bruno van Keulen, met zes vrienden. Zij zochten de “verlatenheid”, op z’n Frans: le desert, om zich geheel aan God te kunnen wijden. Hun ideaal en levenswijze bezaten een enorme aantrekkingskracht. In de komende eeuwen zouden honderden kartuizer kloosters ontstaan, overal in Europa, ook hier in de Nederlanden. Maar in de laatste eeuw is het ene na het andere verdwenen. Men doet pogingen om hier in Nederland weer zo’n klooster te vestigen.

De kartuizer- gemeenschappen bestaan uit monniken en broeders. De broeders wonen apart. Zij doen mee met de diensten en gebeden, maar hebben verder niet zo’n contemplatief leven als de monniken, die de eigenlijk de hele dag bidden. De broeders zorgen voor de tuin en het schoonhouden en het eten, enfin de hele huishouding. De monniken leven in hun cellen, dat zijn eigenlijk kluizen zoals bij een kluizenaar, in totale afzondering van de wereld. Zo’n kluis zou je een klein woninkje kunnen noemen met een boven- en benedenverdieping. Het belangrijkste vertrek is het kubikulum, waar de monnik bidt en studeert en mediteert. Er is een voorportaal, het zogenaamde Ave Maria, omdat er een beeld van Maria staat, waarvoor iedereen die er binnen komt moet knielen en Ave Maria moet zeggen. Beneden is er dan nog een werkvertrek, waar de monnik zich wat kan ontspannen  met hout te zagen voor zijn kacheltje en creatieve bezigheden zoals houtdraai- en snijwerk, alles natuurlijk met de hand. De monnik heeft ook nog een eigen tuintje.

Kartuizer monnikenHoewel de kluizen naast elkaar liggen, zijn ze zo gebouwd, dat je de buurman niet ziet of hoort. Horen zul je trouwens toch wel niet veel, want de monnik lijdt een zwijgzaam leven. Met elkaar praten is er niet bij. Alleen een keer in de week, op zondagmiddag, is er een gezamenlijke wandeling, waarbij de monniken twee aan twee met elkaar mogen converseren. Voor de rest is het zwijgen, ook bij de gezamenlijke maaltijden, alleen op zon- en feestdagen: een stille pantomime, waarbij alleen het monotone geluid van de voorlezer, die gedeelten uit de Schrift voorleest, gehoord wordt.

Er is in de kluis, ook wel cel genoemd, een schuifluikje, waardoor de monnik elke dag zijn eten krijgt bediend door de broeders van de keuken. Het eten is heel matig, helemaal geen vlees en een keer in de week op water en brood. De monniken worden daardoor veelal heel oud: 80, 90 jaar. Drie maal per dag gaan zij gezamenlijk naar de kerk:

s’-Morgens voor de kloostermis, ‘s-avonds voor het vesper en ’s nachts voor de metten. Deze laatsten beginnen om middernacht en duren twee a drie uur. De monnik moet het dus met een gedeelde slaap doen, eigenlijk twee hazenslaapjes.

De monniken zijn gekleed in een wit habijt met witte gordel, scapulier en kap.

Tenslotte: waarom kiezen zij dit leven? Zij worden gedreven zich geheel aan God te wijden, en daarom niet de wereld te zoeken, maar de woestijn van hun eigen ziel. Vanuit de Bijbelse gedachte, dat God gevonden wordt in de eenzaamheid, in de woestijn… Denk aan Johannes de Doper en Elia en aan Jezus Zelf, die ook bij tijd en wijle de eenzaamheid opzocht om daar te bidden. Laatst hebben we dit nog herdacht op Goede Vrijdag: de hof van Getsemane.

Zomer en winter

Na die hete dagen van vorige week en de zachte winter, die we gehad hebben, vraag je je onwillekeurig af: Hebben we eigenlijk nog wel een zomer en een winter? De klimatologen hebben het er ook moeilijk mee, ze spreken van de effecten van de opwarming van de aarde door de CO2 uitstoot. Ondertussen vragen de akkerbouwers zich af, wanneer ze zaaien moeten en of het gezaaide bij al die droogte nog wel opkomen zal.

Genesis 8, 22
“Voortaan zullen, zo lang de aarde bestaat, zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht, niet ophouden.”

CO2 fabriekNa die hete dagen van vorige week en de zachte winter, die we gehad hebben, vraag je je onwillekeurig af: Hebben we eigenlijk nog wel een zomer en een winter? De klimatologen hebben het er ook moeilijk mee, ze spreken van de effecten van de opwarming van de aarde door de CO2 uitstoot. Ondertussen vragen de akkerbouwers zich af, wanneer ze zaaien moeten en of het gezaaide bij al die droogte nog wel opkomen zal.

Toch spreekt de belofte in Gen.8, dat het allemaal wel goed zal komen. Zaaiing en oogst zullen blijven bestaan, en ook winter en zomer, koude en hitte, dag en nacht. Dat ritme zal er altijd zijn, belooft God Zelf. Soms is het evenwicht wat verstoord, maar het komt weer goed.

We hebben sinds de meting de warmste dag in april gehad en ik denk ook wel, dat het de droogste maand gaat worden. De mensen die afhankelijk zijn van het weer (en dus ook van regen!) hebben het daar best moeilijk mee. Toch hebben we wat dat aan gaat hier in Nederland wel voor zwaardere opgaven gestaan. Moeilijke tijden, zowel strenge winters als droge zomers, wateroverlast en epidemieën en andere rampen zijn er in onze windstreken nogal eens geweest. Zo las ik in de “Kroniek van Wolfaartsdijk” (J.van der Baan, 1866):

Ten jare 923 waren de Zeeuwsche stromen 13 weken lang, en in 1063 14 weken, digt gevroren. Berucht is ook de strenge winter van 1234, en niet minder die van 1269, toen men de Zeeuwsche stromen met rijtuigen overtrok… zo zacht was daarentegen die van 1507, dat alle vruchtbomen in April reeds voluit bloeiden… Ook de winter van 1542 op 1543 was zeer koud en langdurig, zodat de vaart in Zeeland meer dan 6 weken gestremd was, maar evenaarde toch niet dien, welke volgde van 1543 op 1544, wanneer de Zeeuwsche stromen gedurende vijf maanden nauwelijks bevaarbaar waren.

Over de veren in Zeeland liep men toen ook weder te voet, zelfs hier en daar met muziek, om de zeldzaamheid der zaak, terwijl voor de destijds nieuwe haven van Middelburg verscheidene schepen vastgevroren lagen, onder andere twee uit Portugal, geladen met vijgen, welke lading over het ijs gelost en zo met wagens stadwaarts gebracht werd.

U hoort het, wij hebben wel voor hetere (koudere!) vuren gestaan. Daarbij vergeleken hebben we het met onze zachte winter en warme Aprilmaand nog niet zo slecht getroffen. Een zelfde verhaal kan ik u ook geven over natte zomers en slechte oogsten dus dure tijden!). Laten we maar tevreden zijn zoals het komt en er op vertrouwen, dat het toch allemaal weer goed komt!

En laten we er ook aan denken, dat er nog een andere oogst is. Paulus heeft het daarover in 2 Kor.9, 6 en 10:

“Bedenkt dit: wie karig zaait, zal ook karig oogsten, en wie mildelijk zaait, zal ook mildelijk oogsten… Hij nu, die zaad verschaft aan de zaaier en brood tot spijze, zal u uw zaaisel verschaffen en vermeerderen.”

Hier gaat het over de oogst van onze daden. Dat hebben we zelf in de hand. Karig of mildelijk, u hebt het gehoord. De oogst op de akkers kunnen we wel een beetje manipuleren door te besproeien, maar voor de rest moeten we toch maar afwachten, of God de wasdom geven wil. De oogst van onze daden, daar kunnen we zelf voor zorgen, en dat moeten we ook doen! Na Pasen mogen we daarbij bedenken, dat de eersteling van de oogst al is binnengehaald: Jezus Christus, opgestaan uit de doden. Hij is het zaad, dat God ons verschaft. Het zaad, dat we moeten uitzaaien… en dan zal God de oogst overvloedig maken. Dat gebeurt door de kracht van de Heilige Geest. Denk maar aan Pinksteren, toen drie duizend man tot geloof kwam en de eerste Gemeente ontstond. Wij gaan nu ook weer op weg naar Pinksteren. Doet u mee?

Het groene en het dorre hout

“En Jezus wendde Zich tot haar en zeide: Dochters te Jeruzalem, weent niet over Mij, maar weent over u zelf en over uw kinderen, want zie, er komen dagen, waarop men zeggen zal: Zalig de onvruchtbaren, en de schoot, die niet heeft gebaard, en de borsten, die niet hebben gezoogd. Dan zal men beginnen te zeggen  tot de bergen: Valt op ons, en tot de heuvelen: Bedekt ons. Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal met het dorre geschieden?”

Lukas 23, 26
“En Jezus wendde Zich tot haar en zeide: Dochters te Jeruzalem, weent niet over Mij, maar weent over u zelf en over uw kinderen, want zie, er komen dagen, waarop men zeggen zal: Zalig de onvruchtbaren, en de schoot, die niet heeft gebaard, en de borsten, die niet hebben gezoogd. Dan zal men beginnen te zeggen  tot de bergen: Valt op ons, en tot de heuvelen: Bedekt ons. Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal met het dorre geschieden?”

Hoewel Pasen reeds achter ons ligt, kom ik toch nog even terug op een aspect in de lijdensgeschiedenis, wat over ’t algemeen niet zo veel aandacht krijgt. Ik werd daarop opmerkzaam gemaakt door mijn schoonzoon, die naar aanleiding van mijn stukjes de laatste tijd het lijdensverhaal nog eens had doorgelezen. Zo was hij ook in Lukas 23 terecht gekomen en had daar gelezen, hoe Jezus sprak over het groene en het dorre hout. Hij vroeg zich af: wat zou Hij daar nu mee bedoeld hebben? Bij nadere beschouwing is het inderdaad een markante tekst, die een bestudering waard is. Ik kon het antwoord ook zo direct niet geven, maar heb beloofd er m’n commentaren op na te slaan.

Dat heb ik dus gedaan en zie hier het resultaat!

We moeten de tekst in het verband lezen. Wat is hier aan de hand? Boven het stukje (we noemen dat in vakjargon “de pericoop”) staat: “Jezus naar het kruis geleid”. Er wordt verteld, hoe een zekere Simon van Cyrene, die van het land kwam, het kruis op zijn schouders werd gelegd om het achter Jezus aan te dragen. “En Hem volgde een grote menigte van volk en van vrouwen, die zich op de borst sloegen en over Hem weeklaagden.” Opmerkelijk zijn de vrouwen, die hier met nadruk genoemd worden. Ook hier weer blijkt Lukas de meest vrouwvriendelijke Evangelist te zijn. Sommige Joodse vrouwen deden dat, de veroordeelden beklagen en bewenen. Zij stonden aan de kant van de weg van Jeruzalem naar Golgota, de “Via Dolorosa”.

Dr. J. Koopmans zegt het zo mooi in zijn “Nieuwe Postille”:

“Men moet wel een hart van steen hebben om niet met Hem bewogen te zijn, wanneer Simon van Cyrene het kruishout van Hem overneemt. Het zijn echter juist zulke gedachten, die de Here Christus zacht maar ernstig afweert. Hij denkt aan de tranen, waarmee de lijdensgeschiedenis is begonnen, toen Hij weende over het Jeruzalem dat de profeten doodt en de gezondenen stenigt. Ten laatste kwam de Zoon, maar zij hebben Hem niet ontzien. Integendeel, het heilige Jeruzalem werpt Hem buiten de poort.

Nu verheffen op de Via Dolorosa de dochters van Jeruzalem haar wenende stem. Het klinkt als de tegenstem van het geroep harer mannen voor het rechthuis van Pilatus. Zullen de stille krachten van het vrouwelijk en moederlijk hart het winnen van het geweld van de mannelijke haat? Zullen de dochters van Jeruzalem goed maken, wat de vaders in Israël hebben misdreven? Wordt hier de schuld van Gods volk geboet?”

Hadden zij niet nog allemaal geroepen, voor het huis van Pilatus: “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen?” Misschien verwijst Jezus daar wel naar, als hij tot de vrouwen zegt: “Weent niet over Mij, maar weent over u zelf en uw kinderen.” Wat erg dat ook de kinderen in dit grote drama betrokken worden! Wat voorheen een zegen was van het huwelijk, wordt nu als een vloek aangezien. Want je bent beter af, als je geen kinderen hebt, als het ongeluk zich over Jeruzalem zal gaan voltrekken. Dit slaat op de profetie van Hosea over Israël, omdat het volk zich overgegeven had aan de afgodendienst. “Verdelgd wordt Samaria… en verwoest de hoogten van Awen  …En zij zullen zeggen tot de bergen: Bedekt ons, en tot de heuvelen: Valt op ons!” (Hosea 10, 7-8).

Daarom dus moeten de vrouwen wenen om haar zelf en haar kinderen, omdat Gods gericht over Jeruzalem zal komen. En dat is ook gekomen: in het jaar 70 hebben de Romeinen Jeruzalem met de grond gelijk gemaakt. Jezus waarschuwt de verdrietige vrouwen, dat dit grote verdriet over haar en haar kinderen zal komen. De komst van dit oordeel van God bevestigt Hij met ons tekstwoord: “Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal met het dorre geschieden?” Groen en dor hout zijn bekende beelden van de rechtvaardige en de goddeloze. Ook hier is weer een verwijzing naar één van de profeten: Ezechiël. In Ez.21 wordt gezegd dat het zwaard van God de rechtvaardige en de goddeloze zal uitroeien. “De staf van mijn zoon veracht alle hout” (vs.10, zowel het groene als het dorre hout). Jezus, die als een verachtelijke misdadiger aan het kruishout wordt gehangen, vergelijkt Zich Zelf met groen hout. De bevolking van Jeruzalem, misleid door de leiders van het volk, lijkt steeds meer op het dorre hout, waarmee de oven wordt aangemaakt en het vuur van het oordeel wordt gestookt.

Zo legt de Wuppertaler Studienbibel (Rienecker) het uit. Onze tekst heeft dus alles te maken met het oordeel van God, dat over de wereld gaat. Als het al de rechtvaardige (Jezus) treft, wat hebben de goddelozen dan nog te verwachten? Een sombere voorspelling!

Misschien heeft iemand, die dit leest, nog een ander idee hoe deze woorden uitgelegd moeten worden? Ik hoor het graag van u. Schrijf het alstublieft onder dit stukje als uw reactie. Wie weet, worden we met elkaar wijzer!

De Heer is waarlijk opgestaan

Hij is opgestaan uit de dood. Hij is lévend geworden. Zie, Hij die dood was, Hij lééft! De Heer is waarlijk opgestaan. Hij is opgestaan uit Zijn graf, waarlijk, echt waar. In vele toonaarden wordt hetzelfde verwoord en bezongen. Pasen is het feest van een leeg graf!

Lukas 24, 34 a

Hij is opgestaan uit de dood. Hij is lévend geworden. Zie, Hij die dood was, Hij lééft! De Heer is waarlijk opgestaan. Hij is opgestaan uit Zijn graf, waarlijk, echt waar. In vele toonaarden wordt hetzelfde verwoord en bezongen. Pasen is het feest van een leeg graf!

In de oudheid werden graven gekoesterd, heel anders dan bij ons. Hoe triest liggen in onze tijd de kerkhoven er soms niet bij. Ingevallen graven, stenen waarop soms niets meer te lezen valt. Gelukkig hebben sommige Gemeenten hiervoor regels opgesteld om tot een beter aanzien van het kerkhof te komen. Wij nemen er tegenwoordig genoegen mee om zo eenvoudig mogelijk ter aarde besteld te worden, velen worden ook gewoon ver-ast. Maar hoe verder je naar het Zuiden afreist, hoe mooier de kerkhoven worden. Vroeger, toen we vaak op vakantie gingen naar Oostenrijk, Zwitserland en Italië, bezochten we ook steevast de kerkhoven. Ik liet dan aan de kinderen de kunstige graven zien en de vele bloemen, vaak met een foto van de overledene er bij. Maar bij ons is het vaak een en al soberheid, echt een dodenakker, geen bloemetje er bij, alleen maar rijen stenen met daar tussen door omgeploegde of aangeharkte aarde. De soberheid van de dood ten voeten uit. Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren!

In de tijd van de Heer Jezus stelden de mensen heel wat hogere eisen aan hun graven. Piramiden, spelonken, rotsgraven, hunebedden en geweldige monumenten werden gebouwd alsof het voor de eeuwigheid was! En dat was natuurlijk ook de bedoeling: voor de eeuwigheid. Immers, men dacht dat de dode verder leefde in zijn graf. Hoe mooier en degelijker het graf was, des te gelukkiger kon de dode daar verder leven. Men voorzag hem daar dan ook van alles, zoals voedsel en kleding.

Ook Jezus werd begraven in een mooi en veilig graf, afgeschermd met een grote steen, zodat wilde dieren niet bij het lichaam konden komen. Het was nog nieuw, pas uitgehakt in de rots, in opdracht van de rijke Jozef van Arimatea. Hij had het waarschijnlijk voor zichzelf laten maken. Maar nu mocht Jezus, van wie hij zo veel hield, er in. Het was het laatste wat hij nog voor Hem kon doen. Een geweldig geschenk, je eigen graf, en een laatste eerbetoon. En hoewel het graf goed was beveiligd (“verzegeld”), was het toch opeens open! De steen is weggewenteld. Het graf is leeg. Je kunt er zo naar binnen kijken. Er zijn mensen, die het gezien hebben. Zij getuigen: “De Heer is opgestaan! Hij is waarlijk opgestaan!” Uit het graf, lichamelijk en wel. Nee, het is geen verbeelding geweest van die mensen, zij hebben de lege plek zelf gezien. En zij concluderen: de Heer is er niet meer, Hij is weg. Zo maar weg? Nee, Hij schijnt toch ergens te zijn, want andere mensen komen vertellen dat ze Hem gezien hebben! Dan is maar één conclusie mogelijk: dat Hij is opgestaan uit de dood! Hij is uit het stof verrezen. Dat is toch heel bijzonder!

De Heer moest net als ieder ander mens “tot stof wederkeren”. Maar dit is het Paaswonder: Hij mocht het ook weer achter Zich laten, er uit opstaan, om daarna opnieuw lichaam te worden, zichtbaar en tastbaar voor de mensen. Paulus zegt het zó in 1 Kor.15: het vergankelijke wordt onvergankelijkheid aangedaan. Het stof van de aarde krijgt een hemelse dimensie. Het oude heeft afgedaan, het nieuwe is gekomen.

Zó is Pasen het feest van de nieuwe aarde. Ook van de nieuwe moed, het nieuwe uitzicht, vooruitzicht. De aarde wordt nieuw. Jezus is er op geboren, Hij heeft er op gelopen, Hij heeft er gewerkt, in het aardse stof. Hij leed er aan en stierf er aan. En Hij werd er in gekleed bij de opstanding. Het aardse stof is door God geschapen. Wij moeten er dan ook zuinig op zijn, op het milieu en de natuur. Waterbeheer en voedsel voor alle mensen in de wereld. Het hoort er allemaal bij. Het is het stof der aarde, waar God ook zorg voor heeft. Dit stof der aarde draagt de belofte in zich, dat het zal opstaan en nieuw worden. Dat is Pasen. Nóg is het niet zo ver, nóg moeten wij dus voor al dat stoffelijke goede zorg dragen, maar eens wordt het vergankelijke onvergankelijkheid aangedaan. Hoe heerlijk zal het dan zijn! Als de Heer is weergekeerd om alles nieuw te maken! Dan zullen nu gehandicapten weer kunnen lopen en zien, dan zal er geen “zuiglam” meer worden verkocht en hoeven we ons niet druk te maken of er nu 24 of 27 kippen op één vierkante meter kunnen worden opgefokt. Ik denk, dat we dan geen vlees meer zullen eten. Eindelijk dan ook Pasen voor de dieren!

Kruiswoorden

Zowel het Evangelie van Mattheüs als dat van Marcus vermelden één en hetzelfde laatste woord van Jezus aan het kruis: “Eli, Eli, lama sabachtani“. Ik ben daar ook uitvoerig op ingegaan in de preek “de stille week”. Maar er zijn nog meer kruiswoorden. Lukas heeft er nog drie en ook Johannes heeft er drie. Ze zijn allemaal verschillend. Zó krijgen we dus zeven kruiswoorden. Is dat toevallig? Of moest het zeven zijn, omdat zeven een heilig getal is?

Mattheüs 27, 45-50

Zowel het Evangelie van Mattheüs als dat van Marcus vermelden één en hetzelfde laatste woord van Jezus aan het kruis: “Eli, Eli, lama sabachtani”. Ik ben daar ook uitvoerig op ingegaan in de preek “de stille week”. Maar er zijn nog meer kruiswoorden. Lukas heeft er nog drie en ook Johannes heeft er drie. Ze zijn allemaal verschillend. Zó krijgen we dus zeven kruiswoorden. Is dat toevallig? Of moest het zeven zijn, omdat zeven een heilig getal is?

Volgens Mattheüs en Marcus heeft Jezus Psalm 22 aangehaald, een lied uit de diepte. Het is het begin van de Psalm: “Eli, Eli, lama sabachtani?” Zo luiden de woorden in het Aramees, de taal die men destijds in Galilea sprak. Jezus is er mee opgevoed. Het is een dialect en wijkt af van de taal, die men in Judea en dus ook Jeruzalem sprak. Misschien zei juist wel daarom dat meisje tegen Petrus: “Ook u was bij Hem, want uw spraak verraadt u!” (Mattheüs 26,73).

De Evangelist geeft de aanhaling van Psalm 22 juist in het Aramees om duidelijk te maken, waarom sommigen dachten dat Hij om Elia riep. Die mensen verstonden het “Eli, Eli” (mijn God) verkeerd, zij hoorden er “Elia” in. Niet zo’n rare gedachte overigens. Want het kwam in die dagen vaker voor, dat mensen om Elia riepen. Volgens de profeten immers was Elia niet gestorven, maar op Gods vurige wagen ten hemel gestegen (2 Kon.2, 11). Ook Mozes was in de hemel “opgenomen”. Daarom hadden (hebben) zij een bijzondere plaats in het geloof van de Joden. Het is ook daarom, dat we bij de verheerlijking op de berg naast Jezus ook Elia en Mozes ontmoeten (in Mattheüs 17, 3). Elia is de geschiedenis ingegaan als een machtig profeet, die op het eind der tijden eens zou terugkomen op aarde. Hoor maar: “Zie, ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag van de Heer komt, hij zal het hart van de vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart van de kinderen tot hun vaderen, opdat Ik niet kome en het land treffe met de ban” (Maleachi 4, 5-6). Door deze profetie werd Elia beschouwd als de voorloper van de Messias, bij het eind der tijden. Geen wonder dan ook, dat sommigen in Johannes de Doper de weergekeerde Elia zagen (Joh.1, 21). Hetzelfde gebeurde ook met Jezus (Mattheüs 16, 4). In de Joodse gedachtewereld was Elia ook een belangrijke rol gaan spelen als helper in velerlei nood. Een middelaar, een voorspreker bij God. Bij de Christenen is die functie door Maria overgenomen. We denken bijvoorbeeld aan de middeleeuwse legende van Beatrijs, waarin Beatrijs door Maria geholpen werd. Wanneer twee Schriftgeleerden in een discussie gewikkeld waren en ze kwamen er niet uit, dan wilde wel eens een vreemdeling verschijnen, die het probleem moeiteloos oploste. Als die vreemdeling dan weer zo maar verdwenen is, zei men: “Dat was Elia, die ons heeft geholpen!”. Zo dachten de mensen bij het kruis ook, dat Jezus Elia aanriep om Hem te helpen. De Evangelist wist echter beter: niet Elia riep Hij aan, maar Eli, dat is “mijn God”. En Hij deed het met het begin van Psalm 22, een Psalm, die zo volop getuigt van het vertrouwen in God vlak voor de dood. Leest u hem maar eens door! Alles in de Psalm doet denken aan wat er met Jezus gebeurd is. Het is alsof de Psalm een profetie is van Jezus’ lijden en sterven.

Over de andere kruiswoorden zullen we D.V. volgend jaar, wanneer het weer Lijdenstijd zal zijn, spreken. Voor ons is dit éne kruiswoord deze week genoeg, om vast te houden, om net als Jezus God te zoeken en te bidden “Eli, verlaat mij niet, blijf bij mij in het kruis dat ik te dragen heb.”

Pasen voorbijgaan en voorgaan

Pasen is het oudste christelijke feest! “Pasen” komt van het Hebreeuwse “Pesach”, dat “voorbijgaan” betekent. Het herinnert aan het voorbijgaan van de doodsengel in de nacht van de uittocht uit Egypte. De engel ging voorbij aan de huizen, waar het bloed van een geslacht lam aan de deurposten gestreken was.

Marcus 16, 7
“Maar gaat heen, zegt Zijn discipelen en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea, daar zult gij Hem zien, gelijk Hij u gezegd heeft.”

Pasen is het oudste christelijke feest! “Pasen” komt van het Hebreeuwse “Pesach”, dat “voorbijgaan” betekent. Het herinnert aan het voorbijgaan van de doodsengel in de nacht van de uittocht uit Egypte. De engel ging voorbij aan de huizen, waar het bloed van een geslacht lam aan de deurposten gestreken was.

Later, in de christelijke tijd, werd Pasen in het Westen afgeleid van het Griekse “paschein”, dat “lijden” betekent. Je zou beiden kunnen verbinden door te zeggen, dat  Paasfeest zeker voor ons betekent, dat het lijden voorbij gaat. Het is het aanlichten van een nieuwe morgen, van de jongste dag, van de nieuwe wereld, waarin geen lijden meer zijn zal.

Maar er is nog meer met Pasen. Het is niet alleen voorbijgaan, het heeft ook te maken met “vóórgaan”. Jezus, ga ons voor, op het levensspoor! Dat is ook Pasen! Voorgaan, vooruitgaan, vooruitkijken, geloven in een heerlijke toekomst, die is aangebroken! Jezus, Hij is de Herder, die Zijn schapen vóórgaat. En als er klappen komen, vangt Hij ze het eerst op.

De twee eerste Paasgangers, de beide Maria’s, wordt het aangezegd: Hij gaat u voor naar Galilea. Dat is het gebied ten noorden van Judea. In de ogen van de Judeërs (zij vonden zich de echte Joden!) een beetje “achter gebleven”. Zij noemden de mensen die daar woonden spottend “am haârets”: het volk van het land, de schare die de Wet niet kent, die er dus eigenlijk niet bij horen. En toch brengt Jezus praktisch zijn gehele leven in dat land door. Hij is er geboren en getogen en verbleef daar onder de mensen ook tijdens zijn drie “Messiaanse” jaren. Marcus begint zijn Evangelie niet voor niets met dat te benoemen: dat Jezus in Galilea werkte, in de streek waar “het volk in duisternis gezeten is en een groot licht zal zien”(Jes.9,1). Dáár koos Jezus Zijn woonplaats: Kapernaum, dáár is hij grootgebracht, in Nazareth, dáár riep Hij Zijn discipelen, eenvoudige vissers van het meer van Galilea.

Dat de Heer na Zijn opstanding in Galilea verschijnen zal, betekent dan ook eigenlijk niets nieuws. Dat is Zijn vertrouwde plek! Het betekent gewoon, dat het Evangelie dóórgaat. Marcus begint zijn Evangelie met Galilea en eindigt daar mee, het is een cirkelgang, het Evangelie heeft eigenlijk geen begin en geen einde, het gaat als maar dóór! Het licht blijft schijnen voor de volken, ook voor ons, die in duisternis gezeten zijn. Dit licht, dat in de Kerstnacht is opgegaan, straalt heerlijker nog ná Pasen! Het kan niet meer ondergaan. Het straalt in China, en in Afrika, en in Irak en Afghanistan, en over u en mij. Misschien zien we het nog niet zo. Dat ligt dan aan ons. Eens zullen we het zien, als we Hem zullen zien, gelijk Hij ons gezegd heeft… in Galilea… dat is in Zijn Koninkrijk. Daarom: houdt goede moed! Zonder Pasen zou het met de wereld en met ons radicaal gedaan zijn. Maar nú met Pasen is er toekomst: het lijden voorbij, Gods heerlijkheid tegemoet!

Lijden in de Lijdenstijd

In de kerkelijke Lijdenstijd worden we elk jaar weer geconfronteerd met de vraag naar het lijden. Waarom is er zo veel lijden? Wat is de zin er van? Met veel dingen komen we tegenwoordig klaar. De wetenschap staat voor niets. Maar het lijden, en de uiterste consequenties daarvan zoals dood en ziekte, blijft een probleem, waar we nog steeds grote moeite mee hebben. Wij hebben er eigenlijk geen woorden voor en weten er geen antwoord op.

In de kerkelijke Lijdenstijd worden we elk jaar weer geconfronteerd met de vraag naar het lijden. Waarom is er zo veel lijden? Wat is de zin er van? Met veel dingen komen we tegenwoordig klaar. De wetenschap staat voor niets. Maar het lijden, en de uiterste consequenties daarvan zoals dood en ziekte, blijft een probleem, waar we nog steeds grote moeite mee hebben. Wij hebben er eigenlijk geen woorden voor en weten er geen antwoord op.

“Vader, verlos Mij uit deze ure!” (Johannes 12, 27)

Ook Jezus komt met het lijden in aanraking. En hoe! Van de Zoon van God en de Zoon des mensen zou je het eigenlijk niet verwachten. Had Hij het dan niet kunnen voorkomen? Hoor, hoe Hij bidt: “Nu is Mijn ziel ontroerd, en wat zal ik zeggen?Vader, verlos Mij uit deze ure!” Ook Jezus heeft er moeite mee, als het lijdensuur gaat komen. Hij is ontroerd, Hij is aangeslagen, zoals wij dat ook kennen, als het lijden in ons leven komt. Je hebt een overlijdensbericht gekregen of een slechte uitslag in het ziekenhuis. Daar raak je door van je stuk, je komt overhoop te liggen met je leven, met je toekomstverwachting, de zekerheid van je bestaan. Het raakt je zelf helemaal, lichaam en geest, je existentie. Alles komt ineens op losse schroeven te staan.

Bij Jezus is het heel bijzondere uur, dat nadert, het uur waarvan Hij weet dat het komen moet. Het is het uur, waarin Hij zou lijden voor de mensen. Het is Gods uur. Wij begrijpen niet, hoe Gods uur het lijdensuur voor Jezus kan en moet zijn. Maar Jezus weet het en Hij huivert er even voor terug. Het is alsof er in Zijn uitroep een angstkreet ligt: “Vader, verlos Mij van deze ure!” Hier staat Jezus, de Zoon van God, heel dicht bij ons, mensen, in onze doodsangst. Het is een geweldige troost voor ons om dat te mogen weten: wij staan in deze angst niet alleen. Hij stond er ook in en Hij is er doorheen gegaan voor ons! Zijn verwarring is zelfs zo groot, dat Hij niet meer weet wat Hij moet zeggen: “Nu is Mijn ziel ontroerd, wat zal Ik zeggen?” Tegenover het lijden is een mens met stomheid geslagen, ook Jezus.

Tegenover het diepste lijden, de angst voor de dood, vindt een mens geen woorden meer. Je kunt ver ook maar ’t best het zwijgen toe doen, óf roepen tot God, een kreet om verlossing, zoals Jezus deed: “Vader, verlos Mij van deze ure!” Help Mij toch, want uit mij zelf kan ik niet verder! Tot Wie zouden wij anders heengaan in onze nood? Jezus laat het ons zien, welke weg nog openstaat, gelukkig maar.

Ik weet het wel, hoe dwaas het klinkt,
Wanneer de moed u haast ontzinkt:
De Heer is met u.

Het klinkt zo dwaas in zorg, gevaar,
Maar het is ongelooflijk waar.
De Heer is met u.

Wanneer u staat voor moeilijk werk,
Uw moed is klein, uw angst is sterk:
De Heer is met u.

Wanneer u dood’lijk eenzaam bent
Omdat geen mens u waarlijk kent:
De Heer is met u.

Wanneer God u een offer vraagt
Waarom uw hele wezen klaagt:
De Heer is met u.

Als u zich nauwlijks staande houdt,
Uw hoop verdween, uw hart werd koud:
De Heer is met u.

En komt u in Dood’s schaduwdal
Dan mag u weten, dan vooral:
De Heer is met u.

De Heer is met u, vrees dan niet,
Maar zing uw overwinningslied:
De Heer is met mij!

Nel Benschop
(uit de bundel “Een open hand naar de hemel”)

Lijdenstijd

We zitten nu midden in de Lijdenstijd. Dat is een oeroude traditie. Dat het lijden van Christus herdacht wordt, 7 weken lang. Het getal 7 is niet zo maar genomen. Het is een heilig getal, het staat voor de volheid. Het geeft als ’t ware aan, hoe volledig Jezus Zijn lijden volbracht heeft tot aan het kruis toe, toen Hij zei: Het is volbracht.

"De zeven werken van barmhartigheid" door de Meester van Alkmaar, 1504We zitten nu midden in de Lijdenstijd. Dat is een oeroude traditie. Dat het lijden van Christus herdacht wordt, 7 weken lang. Het getal 7 is niet zo maar genomen. Het is een heilig getal, het staat voor de volheid. Het geeft als ’t ware aan, hoe volledig Jezus Zijn lijden volbracht heeft tot aan het kruis toe, toen Hij zei: Het is volbracht.

Ik heb honger geleden,
Ik heb dorst geleden,
Ik ben in de gevangenis geweest
En ik ben een vreemdeling geweest,
Naakt en ziek.

Mattheüs 25, 31-46

Maar de Lijdenstijd bepaalt ons niet alleen bij het lijden van Christus. Deze weken brengen ons, Kerken en gelovigen, ook heel in ’t bijzonder álle lijden in de wereld nabij. Het lijden van Christus en het lijden van mens en dier in de wereld van vandaag hebben alles met elkaar te maken. Je kunt niet het één gedenken en je ogen toesluiten voor het ander. De Kerk heeft dat van oudsher goed aangevoeld door het instellen van de vasten. Lijdenstijd is vastentijd. Dan worden ook weer traditioneel allerlei vastenacties gehouden. De gedachte daarachter is: als wij de lijden den helpen in de wereld, dan helpen wij Jezus!

“Voorwaar, Ik zeg u, inzover gij dit aan één van deze mijn minste broeders gedaan hebt, hebt gij het Mij gedaan!” (Mattheüs 25, 40)

In het Rijksmuseum hangt een heel groot schilderij van een anonieme schilder, “de Alkmaarder meester” genoemd. Het heeft zeven panelen. Op elk van deze panelen is één van de werken van barmhartigheid afgebeeld: de hongerigen te eten geven, dorstigen te drinken, naakten kleding, vreemdelingen een onderdak, zieken een bezoek, gevangenen ontslag uit de gevangenis en doden een plek om te rusten. Die werken van barmhartigheid werden door heel gewone burgers uit een Noord-Hollandse stad (Alkmaar) beoefend. Omstreeks 1500 was dat. Zou dat nu nog zo zijn?

Op één van de panelen zien we, hoe een echtpaar aan de deur van hun woning brood uitdeelt. (klik hier voor grote afbeelding) Tussen de mensen, niet vooraan, maar ertussen, onopgemerkt, staat Jezus. Niemand ziet Hem, ook het echtpaar, dat aan ’t uitdelen is, niet. Hij is er bij, onopgemerkt. Eigenlijk is Hij in elk van die stakkerds aanwezig. Zó draagt Hij het lijden van hen, ook ons lijden met Zich mee. Maar zó ook doen wij in de hulp aan hulpbehoevenden iets voor Jezus!

Waar moeten wij Jezus zoeken? Waar kunnen wij Hem vinden? Zo wordt wel eens gevraagd. In de hemel? Op aarde? Ik denk: dáár, waar Hij op het schilderij ook te vinden is, tussen de noodlijdenden. In een gevangene, een vluchteling, een zieke, een vreemdeling, een asielzoeker, een zwerver, een hongerige, een gediscrimineerde, een slachtoffer van zinloos geweld, een onderdrukte, een naamloze.

Maar wat voor de weldoeners geldt, voor de mensen die uit liefde en echt medelijden zijn “naaste” helpt, dit geldt ook voor hen die dit niet doen. Luister maar:

“Voorwaar, Ik zeg u, in zover gij dit aan één van deze minsten NIET gedaan hebt, hebt gij het ook aan Mij NIET gedaan. En deze zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven” (Mattheüs 25, 45v).

Het stof van de dood

Psalm 22 is wel eens de Messiaanse lijdenspsalm genoemd. Veel dingen in die psalm spreken als ’t ware over het lijden van Christus. De Heiland Zelf heeft de psalm ook aangehaald aan het kruis: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” De psalm spreekt over het stof van de dood: “In het stof van de dood legt Gij mij neer.” Ook daarin kunnen we een verwijzing zien naar wat er met Jezus gebeurd is: Hij is neergelegd in het stof der aarde, maar ook daaruit opgestaan als overwinnaar over de dood!

Psalm 22 is wel eens de Messiaanse lijdenspsalm genoemd. Veel dingen in die psalm spreken als ’t ware over het lijden van Christus. De Heiland Zelf heeft de psalm ook aangehaald aan het kruis: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” De psalm spreekt over het stof van de dood: “In het stof van de dood legt Gij mij neer.” Ook daarin kunnen we een verwijzing zien naar wat er met Jezus gebeurd is: Hij is neergelegd in het stof der aarde, maar ook daaruit opgestaan als overwinnaar over de dood!

“Verdroogd als een scherf is mijn kracht,
Mijn tong kleeft aan mijn gehemelte;
In het stof van de dood legt Gij mij neer.”
Psalm 22, 16

“Stof” staat hier voor de zondigheid van de mens. Het betekent ook zoveel als de nietigheid van de mens. De oude schrijvers spraken van de mens, nietiger als het stofje aan de weegschaal. Stof is het gebied van satan, de macht van het kwaad, van de verlorenheid van de mens, het gebied van de dood. Oorspronkelijk was dat niet zo. Toen er nog geen mens op aarde was, lag er op de aarde zielloze dode stof. Uit dit stof heeft God de mens geschapen, maar om die mens ook te doen leven blies God Zijn adem in de neus van de mens. Zo werd de mens tot een bezield levend wezen. En hij bleef dat ook, zo lang hij vasthield aan God. Maar u weet: dat duurde niet lang. De mens wild op eigen benen staan en dacht God niet meer nodig te hebben. Toen sprak God het gedenkwaardige woord: “Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren!” En zo werd het stof, dat aanvankelijk behoorde tot de heerlijkheid van Gods schepping, tot het vervloekte gebied, waarin satan heerst en de doodsmacht. De mens keert terug tot het stof der aarde. Het graf verslindt, ontbindt en verteert de mens. Van zijn glorie blijft niets meer over.

“In het stof van de dood legt Gij mij neer.” David, die de psalm geschreven heeft, laat zien, hoe hij ook wist van de doodswerkelijkheid van de zondige mens. De mens wordt weer stof, waaruit Gods Geest is teruggeroepen. De aarde wordt weer woest en ledig. In die verschrikkelijke vernieling en vernietiging moest ook de Messias ten onder gaan. Gehoorzaam aan de Vader was Hij mens geworden, stoffelijk en menselijk zoals u en ik, gedoemd om in dood en graf te verzinken, tot stof weer te keren. Dat zou het eindpunt worden van de Zoon des mensen, die in heerlijkheid bij de Vader had gewoond. Hij moest gaan tot het diepste punt van de versmading en vernedering. In het stof van de dood werd Hij gelegd. Maar o wonder! Tot stof werd Zijn lichaam niet. De kracht van Zijn Geest stond dat niet toe. Het stof kon Hem niet overweldigen, Hij overwon het, de Geest van het Leven overwon de dood. En zo werd Christus tot de Eerstgeborene van de schepping. En alle mensen, die daarna in Hem opnieuw geboren worden, zullen ook tot de nieuwe schepping behoren, waarin het stof weer samengaat met de Geest van God.

Maar het was wel een zware gang voor de Heiland, die weg in de dood, die bittere lijdensweg. “GIJ legt Mij in het stof van de dood.” Eén troost is er, dat God er bij is. Hij legt Hem in het stof! Hij wordt er niet ingetrokken door de macht van het stof, de dood, Hij wordt er ingelegd door God Zelf. Het is Gods wil, en de Zoon gehoorzaamt die wil. Alleen daardoor kon Hij ook doorworstelen tot het bittere einde. Niets overvalt Hem, geen noodlot, geen tragiek of zo, geen macht van de natuur of van de zonde. Hij blijft in Gods hand, zelfs in de grootste duisternis en Godverlatenheid. Gods Geest heeft Hem in de woestijn geleid om de satan te weerstaan. Het is diezelfde Geest, Die Hem nu neerlegt in het stof van de dood.

Nogmaals: Hij valt niet in het stof van de dood, God legt Hem er in. Zo heeft God het gewild. Zó wordt de lijdensweg van de Heiland volbracht. Daarom volgt ook op het lijden de glorie en de overwinning. Dat is de grote vertroosting, die voor ons uitgaat van het gedenken van Jezus’ lijden en sterven. Indien wij ook zó midden in de Lijdenstijd staan, dan zullen wij daarin troost vinden en rust, ook moed om te dragen en te dulden, en geestkracht om in de diepste duisternis het Licht te grijpen. Niet klagend, maar dragend en biddend om kracht. Vergeet dat nooit, dat God bij u is, ja zelfs in het stof van de dood! En dat uw Heiland u daarin is voorgegaan!

Lijdenstijd – Gave en opgave

Opnieuw gaan we deze zondag de Lijdenstijd in het kerkelijk jaar binnen. We worden er binnen geroepen. De Heer roept ons Zelf. Maar bij het binnen treden wordt de Lijdenstijd ook een gave en opgave tegelijk. Ga pas, als de roepstem van de Heer sterker wordt dan je – o zo begrijpelijke – weerstand tegen het lijden. Het kruis van Christus heeft immers niets aantrekkelijks. Het is niets natuurlijks. Wie wil dat nou?

Johannes 12, 32
Jezus zei: “Als ik van de aarde verhoogd ben, zal ik allen tot Mij trekken.”

Opnieuw gaan we deze zondag de Lijdenstijd in het kerkelijk jaar binnen. We worden er binnen geroepen. De Heer roept ons Zelf. Maar bij het binnen treden wordt de Lijdenstijd ook een gave en opgave tegelijk. Ga pas, als de roepstem van de Heer sterker wordt dan je – o zo begrijpelijke – weerstand tegen het lijden. Het kruis van Christus heeft immers niets aantrekkelijks. Het is niets natuurlijks. Wie wil dat nou?

Bij Kerst ligt dat heel anders. De geboorte van een kind is natuurlijk en ook aantrekkelijk. Daarom kunnen de meeste mensen ook iets met Kerst hebben.

Trouwens, dat is met Pasen ook wel zo. Het geboren worden tot nieuw leven, spreekt iedereen wel aan. Je komt het ook in de ontluikende natuur tegen: alles bloeit open en je ziet de lammetjes in de wei. Maar tussen Kerst en Pasen hebben we de Lijdenstijd. Kunnen we dat ook vieren? Tussen het Kindje in de stal en het lammetje in de wei hangt het Lam Gods aan een kruis. En dat is onnatuurlijk, voor Joden een aanstoot en voor heidenen een dwaasheid, zoals Paulus zegt. Toch heeft de kerk al bijna tweeduizend jaar deze onnatuurlijke dwaasheid gevierd en bezongen.

Hoe is dat mogelijk? Omdat in het kruis – hoe onbegrijpelijk ook – een gave van God tot ons komt. Aan de ene kant is het ’t teken van het oordeel en van de crisis. “Nu gaat er een oordeel over de wereld” (Joh.12, 31). Maar aan de andere kant is het ’t teken van de overwinning: “Als Ik van de aarde verhoog ben, zal ik allen tot Mij trekken” (Joh.12, 32). Vernedering en verhoging, oordeel en overwinning staan hier vlak naast elkaar. Het kruis omvat beide. Verhogen betekent in de taal van de Bijbel letterlijk “ophangen, boven de aarde hangen”. We zien dit bijvoorbeeld in Joh.3, 14: “Zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zó moet de Zoon des mensen verhoogd worden”. Het volk van Israël in de woestijn, dat door slangenbeten vergiftigd werd, moest het oog opslaan naar een koperen slang, dat door Mozes op een staaf omhooggehouden werd. Wie het deed, bleef in leven (Numeri 2, 19). Zo is ook het verhoogde kruis een gave van God tot ons behoud, zoals de koperen slang het was voor de Israëlieten. Jezus gééft Zijn leven voor ons en Hij trekt ons daarmee uit onze ellende omhoog!

“Als Ik van de aarde verhoogd ben, zal k allen tot Mij trekken”.

Deze gave van het kruis is voor mensen heel aantrekkelijk! Het wordt daarmee gelijk ook tot een opgave aan ons. Dat we het laten zien! Het stelt ons de vraag: Wat doe ik daarmee? En het plaatst ons voor de zin van het lijden, de betekenis ervan. Als de Gekruisigde mensen tot Zich trekt, dan verandert Hij die mensen. Van natuurlijke mensen, die het kruis haten, maakt Hij geestelijke mensen, die het kruis op zich nemen. Daar zit de opgave in: dat wij ons door het kruis van Christus láten veranderen. Van mensen, die zich alleen maar aan het kruis ergeren, tot mensen die het kruis met Christus willen delen. Mensen, die met vallen en opstaan, soms zelfs tegen wil en dank, zich bij Christus’ kruis willen laten betrekken. En dat in de meeste praktische zin van het dagelijkse gebeuren: in de omgang met andere mensen, in het dragen van elkaars lasten, in het lenigen van allerlei noden, dicht bij en ver weg. We kunnen het ook laten zien in het “vasten”, dat je het in de 40-dagen tijd wat minder aan doet in je uitgavenpatroon, dat je bijvoorbeeld geen vlees eet en minder snoept. Wat je over houdt kun je dan delen met anderen, die het zo veel minder hebben. Er is zo veel lijden in de wereld, waar hulp geboden moet worden. Ik denk aan de mensen, die hongersnood hebben of geen dak boven het hoofd, mensen die lijden aan vreselijke ziektes of getroffen worden door natuurrampen. Lijdenstijd in de kerk is vooral ook tijd van meeleven, van barmhartigheid en zorg voor elkaar, diaconale tijd.

Het kruis van Christus is onnatuurlijk. Het maakt de lijdende mens zichtbaar. En dat willen we liever niet. Lijden is afstotend in al zijn vormen. Maar daar ligt nu juist ook het wonder: dat God juist daar in de wanstaltigheid van het lijden van Zijn Zoon de verhoging in heerlijkheid beginnen laat. En geeft dat ons ook geen moed en hoop? Jezus’ kruis tekent ook voor ons een moeilijk begaanbare, niettemin zinvolle weg af: van lijden tot overwinning, van vernedering tot verhoging, van dood tot leven. Dat Hij de Herder is en de Gids op deze weg, dat mag u in de Lijdenstijd gedenken en ook persoonlijk ervaren. In die zin hebben we echt wat te vieren!

Volgen

Vorige week hadden we ’t over het geloof naar aanleiding van. Johannes 6, 65: “Niemand kan tot Mij komen, tenzij het hem van de Vader gegeven is.” Ik heb toen gezegd, dat geloven een gave is, maar ook een opgave, een levenshouding, berustend op je keuze voor God, omdat je vertrouwen in Hem hebt. Op dit laatste komt het ook aan in de tekst van vandaag: “Ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat.”

Vorige week hadden we ’t over het geloof naar aanleiding van. Johannes 6, 65: “Niemand kan tot Mij komen, tenzij het hem van de Vader gegeven is.” Ik heb toen gezegd, dat geloven een gave is, maar ook een opgave, een levenshouding, berustend op je keuze voor God, omdat je vertrouwen in Hem hebt. Op dit laatste komt het ook aan in de tekst van vandaag:

“Ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat.”

Of degenen, die deze woorden sprak, dat ook gedaan heeft? Dat weten we niet. We horen nog wel, hoe Jezus waarschuwt: “De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen.” Blijkbaar is het volgen van Jezus niet zo gemakkelijk. Het is een moeilijke weg vol valkuilen, het is afzien en zelfverloochening, echt een riskante zaak. Je moet je wel een paar keer bedenken, vóór je daar aan begint!

Of die mens dat begrepen zal hebben? Hij was nog zo enthousiast, waarschijnlijk ook nog jong, vol idealen voor een betere wereld. Hij had Jezus ontmoet en veel van Hem gehoord, hoe deze Meester zieken genas en uitzicht bood op een betere wereld, een wereld van God gegeven. Het sprak hem ook aan, hoe Jezus opkwam voor de armen en tegen onrecht vocht. Kunt u dit begrijpen? B ent u er misschien ook zo één?

“Heer, ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat!”

Het wordt zo gemakkelijk gezegd! Gelukkig zijn er ook vandaag nog idealisten. Spontaan, enthousiast, zo echt van harte gemeend, een betere wereld! Maar dan komt de werkelijkheid van het leven, één grote ontnuchtering. Wat doe je met je idealen, als die aan alle kanten de grond worden ingeboord? Onrust, strijd, “geen plaats om het hoofd neer te leggen”. Struggle for life, zo wordt dat ook wel genoemd. Strijd om het bestaan van het leven zelf. Je gaat er in op, je gaat er ook in onder. Geloven tegen de druk in, vertrouwen houden, ondanks alles, hoop houden tegen je gezonde verstand in. Dat is volgen. Anders kan het niet! Je kunt het niet uit je zelf, met al je idealisme niet. Het moet je gegeven worden door de Vader. Daar moeten we dagelijks om bidden! Dan zullen we ’t misschien ook leren:

“Ja, Heer, ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat!”

Amen.

Wat is geloven eigenlijk?

Er wordt wel eens gevraagd: “Moet je daar nu een bepaalde aanleg voor hebben of een bepaald gevoel om te kunnen geloven? Want de één gelooft “zo maar” en bij een ander krijg je het geloof er met geen geweld in!”

“Niemand kan tot mij komen,
Tenzij het hem door mijn Vader gegeven is.”
Johannes 6, 65

Er wordt wel eens gevraagd: “Moet je daar nu een bepaalde aanleg voor hebben of een bepaald gevoel om te kunnen geloven? Want de één gelooft “zo maar” en bij een ander krijg je het geloof er met geen geweld in!”

Vroeger was dit een bekend thema op gesprekskringen en ook op de catechisatie. Sommigen zeiden dan: “Ja, natuurlijk, je moet er een bepaalde aanleg voor hebben, net zoals voor muziek en bijvoorbeeld schaken. Een nuchter en kritisch aangelegd mens is veel minder godsdienstig dan een romantische en sentimenteel aangelegde persoonlijkheid.”

Anderen ontkenden dit. “Nee, zeiden ze dan, dat kan niet waar zijn, want de mens wordt tot het geloof geroepen, zoals de Heer Zelf in onze tekst zegt: het wordt hem door de Vader gegeven.” Ik denk, dat je hierover een hele poos met elkaar kunt praten, want het een en het ander is waar. Dat zie je immers met eigen ogen: de een heeft behoefte aan “religiositeit” en de ander is er wars van. Je ziet het soms bij je eigen kinderen en kleinkinderen. Dat is een realiteit. Maar hoe komt dit nou?

Laten we dingen eens op een rijtje zetten. Mensen praten gauw over geloof, terwijl ze eigenlijk helemaal geen geloof bedoelen. Geloof, gelovigheid, godsdienstigheid, dat zijn woorden die nogal eens door elkaar gebruikt worden alsof het om ’t zelfde gaat. Maar dat is niet zo. We moeten onderscheid maken tussen “godsdienst, religie, godsdienstigheid en religiositeit” aan de ene kant en wat de Bijbel onder “geloof” verstaat aan de andere kant. Niet dat zij tegenover staan, ze kunnen zelfs best in elkaars verlengde liggen, maar zij betekenen toch niet hetzelfde. Met godsdienst duiden we meer het totale systeem aan, de organisatie en samenhang van een bepaald “geloof”, ook de inhoud van dat “geloof”, voor zover dit onder woorden te brengen is, zoals de dogmatiek en belijdenisgeschriften. Zo hebben we ’t over de Christelijke en Mohammedaanse godsdienst. “Godsdienstigheid en religiositeit” zijn wat vage begrippen. Het gaat daarbij om een zekere gevoeligheid voor de onzienlijke wereld, een hogere macht. Mensen zeggen wel eens: ik geloof wel dat er iets is…. We noemen dit ook wel gekscherend het “ietsisme”. Mensen zijn op zoek naar het boven-natuurlijke, het verhevene, in allerlei vormen, maar daarbij hoeft mijn diepste persoonlijkheid niet betrokken te zijn. Er is vandaag de dag veel godsdienstigheid, zeker onder jongeren, een hang naar mysterieuze zaken, een buiten je zelf treden door allerlei mystieke belevenissen in yoga, meditatie, drugs en andere vormen, die vaak uit het Oosten en van andere godsdiensten zijn overgekomen.

Het Bijbelse “geloven” is anders! Het is duidelijk meer persoonlijk bepaald, gericht op een persoonlijke God en op de persoonlijke mens, die de stem van God gehoord heeft en daar vertrouwen in heeft, zodat hij die stem gaat gehoorzamen en volgen. Geloof is dan ook een levenshouding, waarbij de mens met al zijn gevoel en verstand en wil betrokken is. Geloven berust steeds opnieuw op een keuze, vóór of tegen, je gaat met God mee of je werkt Hem tegen!

Volgende keer: geloven als “volgen”.

Vergeet niet één van Zijn weldaden

Staande voor het ontslag uit het verpleeghuis, moet ik denken aan deze waarschuwing van de Psalmdichter. We zijn immers zo gauw geneigd te vergeten! Al de weldaden, die we in ons leven ontvangen mochten en nóg ontvangen mogen en ontvangen zullen.

Staande voor het ontslag uit het verpleeghuis, moet ik denken aan deze waarschuwing van de Psalmdichter. We zijn immers zo gauw geneigd te vergeten! Al de weldaden, die we in ons leven ontvangen mochten en nóg ontvangen mogen en ontvangen zullen.

“Vergeet nooit één van Zijn weldaden, vergeet ze niet; ’t is God, die ze u bewees!”

De één mag het zieken- of verpleeghuis verlaten, de ander gaat op wintersport, een derde heeft iets te vieren, een kroonjaar of huwelijksfeest, houdt die mooie dagen en gebeurtenissen vast! Het zijn allemaal weldaden van God gegeven!

Soms is het ook wel eens goed, dat een mens vergeten kán. Want, helaas, niet alles in het leven is weldaad. Er is ook veel verdriet bij en tegenslag en ellende. Ik denk aan de mensen, die niets meer te vieren hebben, die niet meer voor zichzelf kunnen zorgen, die eenzaam en alleen hun dagen moeten slijten. Wat is het dan een zegen om te kùnnen vergeten! Hoe het was en hoe het kunnen zijn, wat je allemaal missen moet in je leven. Dan wordt het vergeten zelf een weldaad.

Zegen, mijn ziel, de grote naam des Heren,
Laat al wat binnen in mij is Hem eren!
Vergeet niet, hoe Zijn liefd’ u heeft geleid.
Gedenk Zijn goedheid, die u wil vergeven,
Die u geneest, Die uit het graf uw leven
Verlost en kroont met goedertierenheid!

Deze berijming uit het Liedboek der Kerken geeft precies aan, waar het in onze tekst om gaat: dat Gods liefde ons leidt en dat Hij ons vergeeft en verlost. Het zijn juist deze dingen, die we niet moeten vergeten! De rest mag je gerust kwijt raken. Maar Gods liefde, de vergeving van onze zonden en de verlossing uit de banden des doods, dat nooit vergeten! Dat moeten we levenslang bewaren en er God elke dag om loven en prijzen! Dat zijn Gods weldaden!

In het licht daarvan kunnen ook andere dingen in ons leven weldaden worden: de kleine dingen. Je gaat ze zien als tekenen en heenwijzingen naar Gods goedheid. En de tegenslag, je leert hem overwinnen, en het verdriet: je mag het dragen in Gods kracht.

Over weldaden gesproken!

Uit de diepte

Een gebed uit de diepte. Misschien heeft u het ook wel eens gebeden. Je kunt soms zo in de diepte zijn, in de put zitten, dat alles om je heen donker wordt. Wat anders kun je dan nog doen dan roepen tot God? “Uit de diepte roep ik tot U, o Here”. Of Hij mij wil horen? Of Hij mij kàn helpen?

Een gebed uit de diepte. Misschien heeft u het ook wel eens gebeden. Je kunt soms zo in de diepte zijn, in de put zitten, dat alles om je heen donker wordt. Wat anders kun je dan nog doen dan roepen tot God? “Uit de diepte roep ik tot U, o Here”. Of Hij mij wil horen? Of Hij mij kàn helpen?

Uit de diepte roep ik tot U, o Here,
Here, hoor naar mijn stem!
Als Gij, Here, de ongerechtigheden in gedachtenis houdt,
Here, wie zal bestaan?
Maar bij U is vergeving,
Opdat Gij gevreesd wordt.
Ik verwacht de Here…

In Psalm 130 gaat het roepen over in belijden: ja, Hij hoort mij en Hij kàn mij ook helpen! Maar er staat iets tussen de dichter en God in: zijn zonden. “Als U, Here, de ongerechtigheden in gedachtenis houdt, wie zal dan voor U bestaan?” Ja, ik ben fout geweest, o God, eigenlijk heb ik er geen recht meer op dat U naar mij omziet! Niets is voor God verborgen. Ik erken het, o God, al die zonden van mij. Wat heb ik dan nog te hopen? Wie kan dan nog voor God bestaan? Dan moet God mij wel van Zich afschudden! Er is geen enkele hoop meer voor mij.

Of is er toch nog hoop? Toch niet te geloven? De Psalmdichter wordt heen en weer geschud. In de diepte is zo weinig licht over. Eén enkel lichtstraaltje is genoeg! En dat breekt nu door, dwars door de duisternis. “Maar bij U is vergeving!” Ik zou er nooit meer aan gedacht hebben, hoe kan een zondig mens daar nou ook nog op rekenen? Is er dan toch nog uitkomst uit de diepte? Ja, door het goddelijke “maar”: Maar bij U is vergeving!

De Psalmen spreken vaker van dit goddelijke “maar”. Daarom zijn zij ook tot zo grote troost geweest voor alle mensen, die in de diepte zaten. En dat zijn zij nóg! “Al is de nood zo hoog gerezen, de uitkomst is nabij!” Er is nog zo’n Psalm, die daarvan spreekt: Psalm 65. “Ongerechtigheden hadden de overhand over mij, maar Gij verzoent ze.” En kijk naar Psalm 42. “Al Uw baren en golven slaan over mij heen. Maar des daags zal de Here Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn, een gebed tot de God mijns levens”.

Dit goddelijke “maar” geldt ook u en mij. Laten we daaraan vasthouden in de diepte waarin we ons bevinden. “Maar bij U is vergeving”. Wat kan een mens nog meer wensen? Wat heb je eigenlijk nog meer nodig? Dat je verlost wordt van het zondenpak, dat zo onnoemelijk zwaar te dragen is! U kent het beroemde boek van Bunyan wel: Een christenreis naar de eeuwigheid. De pelgrimsreiziger had het ook zo moeilijk met zijn zonden. Hij kwam er maar niet van af, tot hij in Golgota kwam en opeens de touwen van het zware pak zonden dat hij torste voelde wegsmelten. Het zware pak viel van hem af de diepte in. Zou ons dat ook niet kunnen overkomen?

“Maar bij u is vergeving!”

Halleluja!

Het nieuwe jaar

Wij gaan een nieuw jaar in. Wat zal het ons brengen? Aan voor- en tegenspoed, aan liefde en haat, aan geloof en ongeloof? Dat vraag je je onwillekeurig af. Menselijkerwijs is de toekomst ook allesbehalve zeker!

Wij gaan een nieuw jaar in. Wat zal het ons brengen? Aan voor- en tegenspoed, aan liefde en haat, aan geloof en ongeloof? Dat vraag je je onwillekeurig af. Menselijkerwijs is de toekomst ook allesbehalve zeker!

Met God gesproken is onze toekomst echter wél zeker. Psalm 23 zegt het zo duidelijk, dat we niet onzeker, niet ongerust, niet bang hoeven te zijn in het nieuwe jaar. Hebben we niet een Gids, Die met ons meegaat? In plaats van onzekerheid en bezorgdheid stelt die Gids hoop, vertrouwen, goede moed, zekerheid dat ook het nieuwe jaar 2007 goed zal zijn, omdat het rust in Gods hand. Het wordt weer een Annus Domini: een jaar van de Heer!

“Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis, Ik vrees geen kwaad, Want Gij zijt bij mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij.” (Psalm 23, 4)

Ook al zal het nieuwe jaar ons brengen in een dal van diepe duisternis, we hoeven niet bang te zijn, want God is bij ons: Zijn stok en Zijn staf zullen ons sterken en vertroosten. En u weet wat daarmee bedoeld wordt. Het is een beeld van de herder: stok en staf zijn werktuigen, waarmee hij de kudde in bedwang houdt en zelf kan uitrusten. Stok en staf zijn hulpmiddelen, waarmee God ook ons kan “bewaren”. Ja, de Psalmdichter is vol vertrouwen. Zelfs als de dood er mee gemoeid is… dan nog hoeven we niet bang te zijn! Hier licht het geloof in Pasen op. Een diepere duisternis dan toen is er niet geweest: Gods Zoon gedood door mensenhanden. Maar ook een heerlijker licht dan toen is er niet opgegaan! En zo mogen ook wij vertrouwen op Gods macht. Hij bewaart mij en wijst mij de weg en leidt mij in Zijn heerlijkheid!

Dat is onze troost en zekerheid in het komende jaar. De Bijbel leert ons lijden en heerlijkheid te verbinden. Het lijden wórdt heerlijkheid! De duisternis wórdt licht. Hoeveel houvast hebben we, als de donkere dagen in het leven komen? Kunnen we dan ook zeggen: ik vrees geen kwaad, want Gij zijt bij mij? Dat is innerlijk, geestelijk houvast. Dat hebben we nodig in het nieuwe jaar. Maar dat ook juist wil God ons geven! Daartoe hebben we Kerstmis gevierd en gaan we op naar Pasen. De Immanuël is geboren, is onder ons, en Zijn naam betekent dat ook: God met ons, bij ons, in ons, naast ons als de Gids, Die ons van stap tot stap leiden zal door het jaar heen.

Die Gids gaat mee in de diepte, in angst en vertwijfeling, in de dood. Dat mag ons met zekerheid het nieuwe jaar doen ingaan. Ook 2007 rust op Zijn schouders. Ook mijn leven wordt door Hem gedragen.

Moedig sla ik dus de ogen
Naar het onbekende land.
Leer mij volgen zonder vragen.
Vader, wat Gij doet is goed.
Leer mij slechts het heden dragen
Met een rustig kalme moed.
Waar de weg mij brengen moge,
Aan des Vaders trouwe hand
Loop ik met gesloten ogen
Naar het onbekende land.

En de herders gingen haastig

“En de herders, Zij gingen haastig” Kerstmis brengt mensen in beweging, ook engelen. Ook u?

Lukas 2, 16

“En de herders, Zij gingen haastig” Kerstmis brengt mensen in beweging, ook engelen. Ook u?

De herders, zij gingen haastig op weg. Geen getreuzel, geen getwijfel van “Zou ’t wel waar zijn?”

Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is zeggen ze: “Laten we dan naar Bethlehem gaan.” Dan. Kleine woordjes hebben in de Bijbel soms een diepe betekenis. Zo ook dan. Daar zit een vastberadenheid in: we gaan, want we hebben ’t begrepen! Wat? Nou, dat die boodschap hun gold! Had de engel het niet gezegd: “U is heden de Heiland geboren? Ik verkondig U grote blijdschap. Dit zij U het teken…”

Nogmaals aan u de vraag: gaat u ook? Nu de Kerstboodschap tot u komt?  

De Schriftgeleerden, die bij Herodes geroepen werden, die gingen niet. Terwijl zij toch precies wisten te vertellen, waar de Messias geboren zou worden: in Bethlehem Efrata, zoals beschreven staat in Micha 5, 1.

De herders, zij gingen wel, en later de wijzen ook. Zij vinden Maria en Jozef en het Kind. Lukas zet Maria vóórop. Met Kerst staat Maria bij Lukas in de hoofdrol. Zij kreeg de boodschap van de engel. Zij zong het “Magnificat”. Zij bracht het Kind ter wereld. Zij wordt het eerst gezien door de herders. Jozef staat er maar een beetje verlegen bij. De herders vonden… en werden gevonden! Zij werden door God aangeraakt en enthousiast keerden zij terug, God lovende en prijzende om alles wat zij hadden gehoord en gezien, gelijk het hun gezegd was.

Zij kwamen terug bij de kudde. Daar was alles nog precies zoals ze het achtergelaten hadden. Ze pakten hun stokken weer op en gingen aan het werk. Maar ze deden het wel met een andere intentie dan vroeger, want hun ogen hadden het heil gezien. En dat maakt veel verschil!

Daarom nogmaals: zouden wij ook maar niet haastig gaan?

Gezegend kerstfeest!

Het teken van kerst

De profeet Jesaja verkondigde, dat er een jongetje met een speciale naam geboren zou worden en dat dit een teken was voor koning Achaz (Jesaja 7 vers 14). “Immanuël” heette die jongen. En telkens als Achaz later deze jongen zou tegenkomen in de straten van Jeruzalem, zou hij herinnerd worden aan de belofte van de profeet.

Geboorte van JezusDe profeet Jesaja verkondigde, dat er een jongetje met een speciale naam geboren zou worden en dat dit een teken was voor koning Achaz (Jesaja 7 vers 14). “Immanuël” heette die jongen. En telkens als Achaz later deze jongen zou tegenkomen in de straten van Jeruzalem, zou hij herinnerd worden aan de belofte van de profeet.

Maar ook zal hij herinnerd worden aan zijn eigen ongeloof en onwil, omdat hij die belofte van de profeet niet geloofde en er niet op in is gegaan. Zou dat ook niet de betekenis zijn van Kerst? Zeg maar het “teken” van dat kind? Dat een mens telkens weer voor de beslissing wordt gesteld: gaan we met God of gaan we liever onze eigen gang?

“Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden”, zegt Jesaja. Wie die jonkvrouw is wordt niet gezegd Sommigen denken aan de vrouw van Achaz. Maar eigenlijk is het niet zo belangrijk om het te weten, want deze belofte reikt veel verder dan Achaz en zijn tijd. Het is immers een teken, van God gegeven. Een teken, dat geldt voor alle tijden. Een teken, dat mensen tot geloof wil brengen, Achaz, maar ook ons. Allen moeten zich bekeren tot God!

“Immanuël” betekent voor Achaz, dat hij er niet alleen voor staat, al zijn de vijanden om hem heen nog zo sterk. God is er bij, en Hij is de Redder. Dit moest Achaz maar eens goed begrijpen en aanvaarden, dat zou voor hem en heel Jeruzalem de redding zijn! Niet van mensen moet je ’t hebben, Achaz. Stel op mensen geen vertrouwen, alleen God laat je niet in de steek! Dat alles betekent “Immanuël”, die vreemde naam van dat jongetje.

Bij de aankondiging van Jezus’ geboorte in Mattheüs 1 vers 23 wordt deze tekst uit Jesaja aangehaald. Mattheüs springt over 6 eeuwen heen, van Jesaja naar Jezus. En nu komen daar nog eens 20 eeuwen bij: van Jezus naar ons! Matteüs wil ons laten zien, dat wat voor Achaz belangrijk was, ook voor ons geldt. En dat was: de ontmoeting met een KIND. Voor Mattheüs is dat het kind Jezus. De ontmoeting met Jezus zal voor heel de wereld beslissend zijn! In Hem immers komt God helemaal tot ons, als Redder, Verlosser. Hij is het “vlees geworden Woord van God”, zo zegt Johannes het in het voorwoord op zijn Evangelie (Johannes 1). Hij laat ons zien in woord en daad, wat “Immanuël” betekent, hoe God met ons is!

Zouden wij dan ook niet tot inkeer moeten komen net als koning Achaz? Zouden we niet voor Jezus moeten kiezen? We hebben toch niet voor niets een teken ontvangen? Het teken van Jezus’ geboorte! Laten we Hem dan ook begroeten, straks, als het Kerstfeest is! Wat fijn, dat God nog steeds naar arme mensen omziet!

Een teken

Zie, een jonge vrouw wordt zwanger en krijgt een zoon en zij zal hem Immanuël (God is met ons) noemen.” Wat is dat nu voor een teken? Een jongetje met een speciale naam?

Jesaja 7, 10

“Daarom zal de Here u zelf een teken geven: Zie, de jonkvrouw
zal zwanger worden en een zoon baren, en zij zal hem de naam
Immanuël geven”

Het is een bekende Adventstekst. We komen hem ook tegen in Matteüs 1 vers 23. Blijkbaar is wat hier gezegd wordt bij de geboorte van Jezus vervuld.

Jesaja wil het volk, dat in grote moeilijkheden verkeert, een hart onder de riem steken. Wat is er aan de hand? Het is het jaar 730 voor Christus. Koning Achaz is koning in Jeruzalem, over het tweestammenrijk Juda. Maar hij wordt bedreigd door de grote wereldmacht Assyrië. Een aantal koningen proberen nu door een gezamenlijke actie de opmars van Assyrië te stuiten. Ook Achaz wordt gevraagd mee te doen. Maar hij weigert zijn medewerking, omdat hij verzet tegen het machtige Assyrië zinloos vindt. Dan trekken de koningen, onder wie ook de koning van het noordrijk Israël, op naar Jeruzalem om Achaz onder druk te zetten. Wellicht konden ze voor Achaz een andere koning in de plaats zetten op de troon van Juda, een koning die wel met hen zou meewerken. Zo wordt Jeruzalem belegerd en de situatie voor koning Achaz is precair. Angst alom, bij de koning en bij het volk!Dan ontmoet de koning de profeet Jesaja. Die spreekt de koning moed in en zegt hem te vertrouwen op de belofte van de oude profeet Nathan aan David: “Uw troon zal vaststaan voor eeuwig”. Denk daar maar aan, koning! “Indien gij niet vertrouwt, wordt gij niet gebouwd!” (vers 9). Maar Achaz gaat daar niet op in.

Opnieuw komt een bemoediging uit de mond van Jesaja: “Vraag maar een teken voor u van de Heer”. Dan hebt u zekerheid! Maar Achaz wil daarvan niet horen.

Een mens mag God toch niet verzoeken? Dat klinkt erg vroom, maar misschien verbergt de koning daarmee ook zijn zwakke geloof. Het kan immers een teken van ongeloof zijn, als een mens om een teken vraagt, maar het kan ook een teken van ongeloof zijn, als een mens een teken weigert! Misschien wil de koning zich niet te zeer aan God binden, misschien houdt hij liever zelf de regie over z’n leven! Zo zitten mensen toch vaak in elkaar!

Maar God houdt vol. Hij is best geduldig met ons, maar er zijn toch grenzen. Eens houdt het geduld op. Jesaja zegt nu: “Daarom zal de Heer u zelf een teken geven. Zie, een jonge vrouw wordt zwanger en krijgt een zoon en zij zal hem Immanuël (= God is met ons) noemen.”

Wat is dat nu voor een teken? Een jongetje met een speciale naam? Moet een koning daar nu rekening mee houden? En wij soms ook?

Daarop krijgt u volgende week een antwoord.

Een levende hoop

We staan aan het begin van de Adventstijd en de apostel Petrus richt zich tot ons met zijn woord: “God heeft ons doen wedergeboren worden tot een levende hoop!”

1 Petrus 1, 3

We staan aan het begin van de Adventstijd en de apostel Petrus richt zich tot ons met zijn woord: “God heeft ons doen wedergeboren worden tot een levende hoop!”

“Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus,

Die ons heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop!”

Wij hopen op een fijn en vooral gezellig Kerstfeest. Daar zijn we met z’n allen ook druk mee in de weer. Bedoelt Petrus dat nou ook met zijn woord? Ja en nee. Ja, omdat Petrus’ geloof zeker ook uitgaat van Kerst. Zonder Kerst zou de Verlosser niet geboren zijn, zonder Kerst zouden ook Goede Vrijdag en Pasen niet hebben plaats gevonden. Zonder Kerst zou de verlossing niet volbracht zijn.

Maar er is ook een “nee”. En dat heeft juist te maken met die verlossing. Wij zijn door Christus, door Zijn kruis en opstanding – en dus ook door Zijn geboorte al – verlost van onze zonden. Denken we daar wel aan, als we ons zo druk voorbereiden op Kerst? Zijn wij die “stillen in den lande”, die de Heer tegemoet gaan? (Gezang 127). Realiseren wij ons nog wel, dat God ons heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop?

Wij hopen niet alleen op een goed Kerstfeest, wij zijn zelf een “levende hoop”. Komt dat er bij ons ook uit? Wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Christus. Wij zijn tot andere mensen gemaakt, door Gods ingrijpen, door Advent en Kerst, Goede Vrijdag en Pasen. Mensen als wij, vol verzoekingen, vol uitzichtloosheid en wanhoop, wij zijn wedergeboren, een levende hoop geworden! Kerstfeest is geboortefeest van Jezus Christus, geboortefeest van u en mij!

Alle dingen zijn nieuw geworden, door de komst van Christus. Ook ons eigen leven. Petrus noemt dat nieuwe leven “levende hoop”. Wat voor hoop? Hoop op de Heer: dat Hij ook in ons leven komt en ons leven nieuw maakt van binnen uit, door er Zijn vrede en zaligheid in te leggen. Hoop voor de wereld, in alle ellende en verlorenheid. Levende hoop worden wij, als wij God in ons leven Zijn werk laten doen, Zijn vernieuwingswerk.

De wedergeboorte moet Hij volbrengen, Hij moet tot ons komen. Dat vieren wij met Advent. Wij kunnen alleen maar stil zijn en zonder eigen wil zijn en hopen, steeds maar weer hopen en uitzien… Met al onze aanvechtingen en schuld hopen op de levende Heer, op Zijn vergevende troost en helpende kracht. Dat is een hoop, die nooit beschaamd maakt, maar steeds weer nieuw leven geeft. Wij zijn gemaakt tot een levende hoop. Laten we dan ook jubelen met de apostel: “Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus!”

Einde van het kerkelijk jaar

De Apostolische Geloofsbelijdenis eindigt met de wederopstanding van het vlees (=het lichaam) en het eeuwige leven. Dit kan ook het thema zijn van de laatste zondag van het kerkelijk jaar, vlak voordat wij Advent binnen gaan. Die zondag wordt ook wel “dodenzondag” genoemd, omdat dan over de dood en de opstanding gesproken wordt en de gestorvenen van het afgelopen jaar herdacht worden.

De Apostolische Geloofsbelijdenis eindigt met de wederopstanding van het vlees (=het lichaam) en het eeuwige leven. Dit kan ook het thema zijn van de laatste zondag van het kerkelijk jaar, vlak voordat wij Advent binnen gaan. Die zondag wordt ook wel “dodenzondag” genoemd, omdat dan over de dood en de opstanding gesproken wordt en de gestorvenen van het afgelopen jaar herdacht worden.

“Ik kan gaan slapen zonder zorgen,
Want slapend kom ik bij U thuis.
Alleen bij U ben ik geborgen,
Gij doet mij rusten tot de morgen
En wonen in een veilig Huis.”
Psalm 4, 3

Hier vind je het hart van het Evangelie: dat de doden mogen opstaan! Aan de dood is geen ontkomen, maar een mens mag weer opnieuw tot leven komen! Dat is toch wel heel bijzonder. Midden in het leven zijn we door de dood omvangen, maar midden in de dood zijn we ook door het leven omvangen! Dat is de heerlijke boodschap van het kerkelijke oude jaar.

Misschien vindt u het wat vreemd om met doodsgedachten het jaar af te sluiten. Toch moeten we daar over spreken. We moeten er niet omheen lopen, het is dagelijkse realiteit. We weten toch allemaal wel, dat het actueelste in het leven de dood is. De persfotografen zijn daar al lang achter. De kranten staan er vol van en kijk maar naar het journaal op de televisie. Dood en verschrikking en ellende van mens en dier zijn altijd actueel. Geen vlees, geen lichaam komt er ongeschonden af. En als laatste wacht ons de dood. Het is ons aller leven. Daarvan nu belijden we op het eind van het kerkelijk jaar, dat het mag opstaan om nieuw te worden. Het was ook het leven van die Ander, dat verbrijzeld werd door slagen en verscheurd door spijkers, gehangen aan een kruis. “Ave verum corpus”, wees gegroet, waarachtig lichaam, vlees van ons vlees! En deze Gekruisigde komt tot ons, zoekt ons op, midden in ons lijden, dáár waar de dood te vinden is.

En daarom is “dodenzondag” een heerlijke zondag, omdat het de dood afsluit en de poort opent tot het eeuwige leven: dat is het leven met Hem, de Gekruisigde Heer. Het eeuwige leven is God te kennen en Jezus onze Heer. Het gaat om het kennen, hier en nu. Het eeuwige leven is niet alleen straks, in het “hiernamaals”. Maar nú en hier is het er al, in het “kennen”. En het Bijbelse woord “kennen” is “bekennen” zoals een man zijn vrouw “bekent”. Dan hebben ze een diepgaande relatie met elkaar. Kennen is dus omgaan met, “wandelen” met (en Henoch wandelde met God!). Daar loopt de “dodenzondag” dus op uit: dat we God bekennen en de Gekruisigde Heer en dat wij met hen wandelen. Natuurlijk hebben we ook vooruitzicht op de eeuwige dingen die ons wachten in Gods Koninkrijk. Maar laten we niet vergeten, dat het hier al begint en nú! Het Koninkrijk is niet een soort “aanhangsel”, dat ons wacht ná het leven van nu. Het is eerder andersom: eerst is er het eeuwige leven, hier en nú, en dat loopt uit op het Leven van straks.

U kennen, uit en tot U leven,
Verborgene die bij ons zijt,
Zolang ons ’t aanzijn is gegeven,
De aarde en de aardse tijd,-
O Christus, die voor ons begin
En einde zijt, der wereld zin!
Gezang 75, 1

Toevlucht en sterkte

“God is ons een toevlucht en een sterkte, Ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden”. Psalm 46: 2

Advent kaarsen
“God is ons een toevlucht en een sterkte,
Ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden”.
Psalm 46: 2

Wat een vertrouwen spreekt uit deze woorden!

Geen wonder, dat het Maarten Luther’s lievelingspsalm was. Hij heeft er zijn beroemde gezang “Een vaste burcht is onze God” op gemaakt. Philippus Melanchton, Luther’s beste vriend, vertelt, dat Luther soms op moeilijke momenten tot hem zei: “Kom Philippus, laten wij de zesenveertigste psalm gaan zingen!” Een beproefde hulp in benauwdheden!

Je kunt het vers ook vertalen zoals de Fransen het doen: “een hulp, die gemakkelijk te vinden is”.Hoezo gemakkelijk? Omdat God met Zijn hulp voortdurend naar ons toekomt. Je hoeft Hem niet ver te zoeken. Binnenkort gaan we dat weer vieren in de Adventstijd. Volgende week is het al weer het einde van het Kerkelijk Jaar, en daarna beginnen we opnieuw met Advent: wat op ons toekomt, dat wil zeggen, God die met Zijn heil op ons toekomt!

Opnieuw worden we geroepen om Gods-komen-tot-ons te gaan vieren, vier weken lang, tot Kerst het hoogtepunt van de viering brengt. De Heiland komt op ons toe. “Hij schenkt met volle handen, die Zelve d’armoe draagt” (Gezang 127). Zó komt Hij tot ons toe, ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden.

Laten we er een gedenkwaardig feest van maken. Tijd van bezinning, tijd van vreugde, tijd van God en mens.

Rentmeester

“Dient elkaar een ieder naar de genadegave, die hij ontvangen heeft, als goede rentmeesters over de velerlei genade van God”. Wat bedoelt de apostel met dit woord?

1 Petrus 4, 10

“Dient elkaar een ieder naar de genadegave, die hij ontvangen heeft, als goede rentmeesters over de velerlei genade van God”. Wat bedoelt de apostel met dit woord?

Een rentmeester is niet de eigenaar zelf, die heer en meester is over zijn goed. Hij is veeleer de vertrouwensman, aan wie het beheer van het goed is toevertrouwd. Een beheer, dat zich niet beperkt tot de zorgvuldige instandhouding van het goed, maar dat vooral ook bestaat in het gebruik er van en zelfs in het uitdelen of verkopen van delen daarvan, mits de dienst aan de eigenaar dit toelaat. Zo is de mens in algemene zin ‘rentmeester’. Vroeger (en wellicht nu nog) had je zulke rentmeesters, die het beheer voerden over landgoederen. Zo heb je bij ons in Barendrecht nog ‘het huis van de rentmeester’, een prachtige villa naast de kerk. Dat waren belangrijke mensen. Zij konden immers personeel aannemen en beslisten over alles wat er op het landgoed moest gebeuren. Hij was er wel niet de eigenaar van, maar toch… Soms leek het wel of alles hem toebehoorde.

Zó, zegt Petrus, is het ook met de mens gesteld. Hij is niet de volstrekte eigenaar van zijn leven, maar soms doet hij wel alsof! De mens kan eigenlijk niet spreken over zijn kracht en zijn tijd en zijn geld, want hij is er alleen maar rentmeester van. God is immers de Heer van dat alles en Hij heeft ons daarover als rentmeester aangesteld, niet méér maar ook niet minder. Wij mogen het leven en alles wat ons daarin toevalt gebruiken. We mogen er van genieten en het voor onszelf en voor anderen aanwenden, hopelijk ten goede. Maar we moeten daarbij nooit vergeten dat we bij het gebruik van dat alles rekenschap verschuldigd zijn aan onze Heer. Denk maar aan de gelijkenis van de talenten (Matteüs 25, 14-30). Eenmaal definitief aan het einde van ons leven, maar ook tussendoor als we er nog middenin staan, komt de vraag tot ons: “Wat heb je met je leven gedaan?” Met alles wat Ik je gegeven heb om te gebruiken? Met al je talenten? De velerlei genade van God? Heb je ze vruchtbaar gemaakt? Ter ere van God en dienstbaar aan je naaste?

Laten we toch steeds opnieuw bedenken, dat wij rentmeesters zijn over velerlei genade van God. En maakt er een goed gebruik van! Juist in onze tijd kunnen die gaven zo goed tot hun recht komen. Ik denk aan verdraagzaamheid, liefde en vrede, vergeving, barmhartigheid, geduld en gemeenschap. Laten we ze koesteren en gebruiken in dienst van de Heer!

Vergeten

Wat is het lastig, wanneer je vergeetachtig bent geworden! Oudere mensen hebben er dikwijls veel moeite mee, dat zij zo van alles vergeten. Je weet dat je iemand kent en zelfs vaak ontmoet hebt en toch kun je maar niet op zijn of haar naam komen.

VergetenWat is het lastig, wanneer je vergeetachtig bent geworden! Oudere mensen hebben er dikwijls veel moeite mee, dat zij zo van alles vergeten. Je weet dat je iemand kent en zelfs vaak ontmoet hebt en toch kun je maar niet op zijn of haar naam komen.

Genesis 41, 51: “Jozef gaf aan de eerstgeborene de naam Manasse, want (zeide hij) God heeft mij al mijn moeite doen vergeten, en ook het gehele huis van mijn vader”.

Je neemt je voor een bepaald iets aan iemand te vertellen, als je ‘m weer eens ziet, maar als ’t dan zo ver is ben je weer vergeten, wat je vertellen wou. Je hebt met aandacht naar een preek geluisterd, maar als dan iemand je later vraagt waar ’t over ging, ben je ’t kwijt. Het is alsof je geheugen een zeef is geworden, waar alles dóórloopt.

Dat stemt ons weemoedig. Je bent er soms kwaad om, want je hebt er een hekel aan. Vroeger kon je alles onthouden, en nu? Je wilt toch zo graag jong en vitaal blijven. De aftakeling van de oude dag, daar zit niemand op te wachten! Het klagen en mopperen is ons dan meer nabij dan het dragen en bidden om kracht.

Toch kan vergeten ook wel eens een zegen zijn.

Kijk maar eens naar het Schriftwoord hier boven. Aan Jozef werden in Egypte twee zonen geboren. Manasse (“die doet vergeten”) is de eerste. Hij kreeg die betekenisvolle naam, omdat Jozef dacht dat God hem al zijn verdriet en zijn hele familie zou doen vergeten. Jozef was er blij mee, dat hij zijn verleden kon vergeten en een nieuw leven kon beginnen. Met huwelijk en geboorte van kinderen begint een nieuw stuk leven. Dan moet je niet meer blijven hangen aan het “oude”. Stel je voor, dat Jozef altijd maar had moeten denken: “Hoe zou het nu met mijn oude vader gaan? En met Simeon en Ruben en die andere lelijke broers van me, die me zo getreiterd hebben en in de put hebben gegooid om me dood te laten gaan?”

Als hij zó bezig was geweest, dan zou hij -denk ik- totaal ongeschikt zijn geworden voor zijn belangrijke werk als onderkoning van Egypte. Maar gelukkig, God deed hem al dat verdriet, dat onrecht ook, dat hij had moeten doormaken, nota bene door toedoen van zijn eigen familie (van je familie moet je ’t maar hebben!) vergeten, helemaal vergeten, en dat was voor hem een grote zegen! Nu was Jozef nog betrekkelijk jong. Hoeveel te meer geldt dit voor oudere mensen! Die hebben nog meer om in hun leven op terug te kijken, in wrok om te zien. Heus, wij moeten niet klagen over onze vergeetachtigheid, al is het soms ook heel vervelend. Is het soms niet ook een groot voorrecht, dat je vergeten kúnt? Dat je vergeten mág? Al die ellende van vroeger, waar je ook zelf schuldig aan bent, waar je je over schamen moet, al die tekortkomingen op je werk, in je huwelijk, in de opvoeding van je kinderen, bovenal tegenover God. Dat je ze vergeten mag, omdat God ze heeft weggedaan! Heel dat verleden, dat ons aanklaagt, die beerput, vergeten, omdat God heeft vergéven.

“Zo ver het Westen is van het Oosten, zó ver heeft Hij onze schuld en zonde weggedaan”. Zó ver ligt ook ons schuldige verleden achter ons, dat we vergeten mogen!

De legende van Sint Nicolaas

Sint Nicolaas is een Oosterse Heilige, geboren in Patera. Onder de regering van Constantijn de Grote was hij bisschop van Myra, een destijds beroemde zeehaven in Klein Azië. Hij was zeer rijk en deed heel veel goed. De wonderen, die hem na zijn dood worden toegeschreven, zijn talrijk. Men moet natuurlijk rekening houden met de eeuw waarin hij leefde, tussen het einde van de derde en het midden van de vierde eeuw, om het geloof in deze wonderen te verklaren.

Sint Nicolaas is een Oosterse Heilige, geboren in Patera. Onder de regering van Constantijn de Grote was hij bisschop van Myra, een destijds beroemde zeehaven in Klein Azië. Hij was zeer rijk en deed heel veel goed. De wonderen, die hem na zijn dood worden toegeschreven, zijn talrijk. Men moet natuurlijk rekening houden met de eeuw waarin hij leefde, tussen het einde van de derde en het midden van de vierde eeuw, om het geloof in deze wonderen te verklaren.

Legende van Sint NicolaasMaar het was in Myra, tijdens zijn leven, dat hij het wonder verrichtte, dat ons hem als kindervriend doet vereren.

Sint Nicolaas was een rijk man, voor wie de schatten, die hij bezat, slechts een middel waren om aan anderen goed te doen. Geen arme klopte vergeefs om hulp bij hem aan; geen ongelukkige werd ongetroost van zijn woning weggestuurd; geen hongerige werd een maaltijd en een aalmoes geweigerd. Een gedeelte van het eenvoudige, voorname, grote huis dat hij bewoonde in Myra was ingericht tot eetzaal, waar een leger van koks de vermoeide reizigers spijzen en dranken voorzetten ter stilling van hun honger en ter lessing van hun dorst. Geen bezoeker verliet deze zaal alvorens te zijn toegelaten tot de goede man, die hem raadde te bidden en op God te vertrouwen.

Waar Sint Nicolaas zijn voetstappen zette, overal waar hij binnentrad, bloeiden dankbaarheid en geluk op als zeldzame bloemen. De klachten verstomden en de tranen hielden op te vloeien. Het goede werd door hem met milde hand beloond en hij zag er niet tegen op, het kwade te kastijden. Door zijn wondervolle gaven kon hij lezen in het hart van de mensen.

Op een dag kwamen drie arme studenten in Myra aan. Het was reeds zeer laat. Zij waren vermoeid van een lange reis en wisten niet hoe zij hun honger zouden stillen en waar zij hun vermoeide ledematen zouden uitstrekken die nacht. Geld bezaten zij niet. Zij waren naar deze grote zeehaven gekomen in de hoop hun kennis te verrijken en op een of andere wijze te kunnen voorzien in hun bestaan.

Zij kenden de roem van Sint Nicolaas, die zij vereerden. Zij wisten hoe edelmoedig hij was en hulpvaardig. Maar zij waren bescheiden en te zeer met eerbied voor hem vervuld om hem zo laat nog lastig te vallen met hun zorgen. Zij besloten daarom die nacht onderdak te gaan vragen bij een der ingezetenen van de stad, daar zij geen nachtverblijf in een van de herbergen konden betalen.

Zo gingen zij gedrieën door de smalle straten der stad, zoekend naar een verlicht venster, waarachter wellicht nog de bewoner waakte. Het werd later en later. Er steeg een koude wind op en zij wanhoopten reeds een onderdak te zullen vinden.

Toen zij eindelijk bij een slagerswinkel kwamen, waar zij door de vensters nog een vuurtje zagen gloeien in de open haard van de achterkamer. De slager, een nors, flink gebouwd man, vroeg op ruwe toon wat zij wensten.

“Wij zijn moe en hongerig en het is al zo laat. Kunt u ons een legerstede en een maaltijd verschaffen, goede man?” antwoordde de oudste der scholieren.

“Mijn huis staat niet open voor vagebonden als gij” voegde de slager hem toe op bitse toon. Daarop sloeg hij de deur met een harde klap voor hun neus dicht.

Mistroostig stonden de drie knapen in de donkere straat. De koude nachtwind blies door hun dunne kleren. Zij maakten zich reeds gereed om verder te trekken om te zien of andere bewoners hun meer genadig zouden zijn dan deze onvriendelijke man.

De vrouw van de slager echter, een hebzuchtig en wreed wijf, had het klagen der jongens gehoord. Zij had ook gezien, dat elk van hen een grote zak opzij droeg. Daaruit maakte zij op, dat de studenten hun schatten bij zich droegen en slechts bij burgers om onderdak vroegen uit vrees van in de herbergen bestolen te worden.

Zij zei tot haar man: “Hoe dom van je, die jongelui weg te zenden. Heb je niet gezien, hoe zwaar hun zak was? De zaken gaan slecht en waarschijnlijk kunnen wij genoeg aan hen verdienen om onze schulden te betalen. Het laatste varkensvlees staat in de kuip en morgen zullen wij geen geld meer hebben om onze voorraad aan te vullen. Indien wij die studenten te eten geven, kunnen wij ons van hun schatten meester maken wanneer zij zullen slapen. Met het geld, dat wij op hen vinden kunnen wij dan morgen weer een ander varken kopen en behoeven wij onze winkel niet voor schulden te verlaten.”

De slager bedacht zich een ogenblik en ontgrendelde de deur.”Jongelui” riep hij “kom toch maar binnen. Mijn vrouw zal u een maaltijd gereed maken en een bed spreiden. Gij zijt welkom”. De studenten waren opgetogen over deze plotselinge verandering. Zij dankten de goede slager en klommen de ladder op, die naar de kamer boven de winkel leidde. Weldra dampte er een geurige schotel op tafel en stilden de drie knapen hun honger met een overvloedig maal.

Zij waren zo dankbaar voor deze edelmoedigheid dat zij in hun gebed hun gastheer aanbevalen in de gunst van God en ook een dankgebed richtten tot Sint Nicolaas, wiens voorspraak voor een goede reis zij hadden ingeroepen bij het begin van hun zwerftocht.

Daarna legden zij zich ter ruste en vielen weldra vast in slaap. Nadat de slager en zijn vrouw zich overtuigd hadden dat geen der studenten meer wakker was, namen zij de zakken der knapen mede naar de achterkamer beneden. Groot was hun teleurstelling toen zij moesten ervaren dat de inhoud der zakken slechts uit boeken bestond.

“Het is jouw schuld” schreeuwde de slager tot zijn vrouw. “Hoe kon je ook denken, dat zulke jonge knapen op reis zouden gaan met schatten in hun zakken? Nu zijn wij ook nog het kostbare voedsel kwijt waarvan wij de volgende dagen moesten leven”.

De vrouw verbleekte van woede. Er speelde een wrede grijns om haar mond toen zij begon te spreken.

“Zij zijn zo mals en vet als biggen” zei ze, “en ze zouden lekker pasteivlees opleveren als wij ze slachtten”.

De slager bleef een ogenblik voor zich uit turen en beval toen: “Vrouw, haal mijn bijl, ik zal ze doden.”

“Ja”, antwoordde de vrouw, “doe dat. En als je ze gedood hebt, zullen wij vannacht nog pasteitjes van ze maken, die wij dan morgen op de markt kunnen verkopen voor weinig geld per stuk. De knapen zijn dik en wel doorvoed en er zit vlees genoeg aan om twee honderd klanten te bedienen. Met de opbrengst ervan zullen wij heel gemakkelijk een ander varken kunnen kopen.”

Zij haalden de bijl en samen slopen zij naar de kamer waar de drie knapen in al hun onschuld sliepen. Met één slag doodde de slager de een na de ander. Geholpen door zijn vrouw droeg hij ze daarna naar beneden en de hele nacht verliep met het maken van pasteitjes.

Deze werden onder in de kuip gelegd en bedekt met lagen pasteitjes gemaakt van het laatste varkensvlees dat de slager bezat. Heel vroeg in de morgen trokken de slager en zijn vrouw naar de markt om hun waar te verkopen.

Daar stonden zij nu temidden van het gewemeld der kopers. Niemand, die iets merkte aan hen. Zij schenen geen wroeging te kennen. Zij riepen: “Wie wil er heerlijke pasteitjes? Zij zijn driemaal goedkoper en toch beter dan die van andere slagers.”

Reeds begonnen vele handen zich uit te strekken naar hun waar. De kopers prezen zijn pasteitjes, die heerlijk gekruid waren en er fris uitzagen. Zij waren juist bezig bijna de laatste pasteitjes van de bovenste lagen te verkopen, toen plotseling Sint Nicolaas voor hen stond. Hij vroeg:

“Slager, wilt gij mij ook wat van uw waar verkopen?”

De slager nam de laatste pasteitjes van de bovenste lagen uit de kuip en wilde ze aan de Heilige geven.

“Gij hebt toch nog andere waar dan varkensvlees, slager?” zei de Sint op strenge toon.

De slagersvrouw viel daarop heftig verontwaardigd uit tegen de Heilige, schold hem uit en zei dat hij maar verder moest gaan en zich met zijn eigen zaken bemoeien. Maar de slager kon slechts sidderend ontkennen, iets anders in de kuip te hebben dan varkensvlees. Hij wist echter wel dat zijn woorden Sint Nicolaas niet overtuigden. Want deze keek hem zo doordringend aan, dat de slager op zijn knieën viel en zijn misdaad bekende. Ook de slagersvrouw barstte nu in snikken uit en beleed ootmoedig haar schuld.

Toen sprak Sint Nicolaas een kort gebed uit over de pasteitjes, die nog in de kuip waren. Nauwelijks was dit gebed geëindigd of ziet, drie gezonde, naakte knapen rezen er uit op met gevouwen handen en een zegebede op de lippen.

De Heilige maande hen aan, altijd dankbaar en godvruchtig te zijn, hetgeen zij beloofden en hun gehele leven lang volhielden. Daarop berispte hij zeer streng de slager en zijn vrouw, beval hun boete te doen en hun zonde te doen vergeven, door voortaan edelmoedig te zijn jegens hun medemensen, zonder daarbij ooit aan winst te denken. Zij gaven nooit meer toe aan hun hebzucht, hetgeen hen zeer gelukkig maakte.

Het nieuws over dit wonder verspreidde zich terstond over de stad. Het ging van mond tot mond. En sinds de dag vereren de kinderen Sint Nicolaas als hun grote beschermer.

U vraagt zich misschien af: “Is er wel enig bewijs voor de waarheid van deze legende?”

Het is een overlevering, meer niet, maar ook minder niet.

Maar in de christelijke kunst vindt je deze legende toch ook. Want daar wordt Sint Nicolaas voorgesteld met zijn kromstaf in zijn hand, zijn tabbaard aan en zijn mijter op, naast een kuip waaruit drie naakte knapen oprijzen.
Daar heb je een bewijs, als je wilt!

(naar een verhaal van Ed de Neve)

God is mijn rots

Elke woning heeft iets eigens. Je voelt je er thuis of soms ook niet. Het kan er heel gezellig zijn, maar soms voelt een huis koud aan. Een woning is een ‘thuis’ voor de bewoners. En dat is veel meer dan de ruimte, die men bewoont. Een woning geeft geborgenheid, daar kun je je zelf zijn, daar wordt je ook door de anderen opgevangen. Speciaal door je levenspartner. En als deze komt weg te vallen, dan is het huis ‘leeg’. Elke weduwe en weduwnaar kent dit gevoel uit bittere ervaring. Het kost wat om alleen-zijnde van je woning toch weer een ‘thuis’ te maken.

Psalmen 71, 3

Elke woning heeft iets eigens. Je voelt je er thuis of soms ook niet. Het kan er heel gezellig zijn, maar soms voelt een huis koud aan. Een woning is een ‘thuis’ voor de bewoners. En dat is veel meer dan de ruimte, die men bewoont. Een woning geeft geborgenheid, daar kun je je zelf zijn, daar wordt je ook door de anderen opgevangen. Speciaal door je levenspartner. En als deze komt weg te vallen, dan is het huis ‘leeg’. Elke weduwe en weduwnaar kent dit gevoel uit bittere ervaring. Het kost wat om alleen-zijnde van je woning toch weer een ‘thuis’ te maken.

“Want mijn steenrots en mijn bastion zijt gij”
(Naardense vertaling)

De Psalm vergelijkt God met een rots, waar je veilig kunt wonen.

“Wees mij tot een rots ter woning, waarheen ik bestendig kan gaan, die Gij beschikt hebt tot mijn redding, want mijn rots en mijn vesting zijt Gij”
(NBG vertaling).

“Wees mij een rots ter woning” (NBG vertaling)
“Wees mij een omheining rotsvast” (Naardense vertaling).

Zo roept onze Psalmdichter uit. Blijkbaar voelt hij zich niet alleen dakloos, maar “woningloos”, of zoals de Duitser zegt “Heimatslos”. Hij is zijn thuis kwijt. Kennelijk zit hij in grote nood. Aan ’t begin van de Psalm horen we het al: “Bij u schuil ik”. Nergens anders kan hij misschien terecht. Alle aardse huizen waren voor hem geen “woning” gebleken. En nu weet hij: er is maar één uitkomst om te schuilen en veilig te zijn: bij God. Die zal mij omringen en veiligheid geven. God is als een omheining.

“Wees mij een rots ter woning, een omheining.” Een huis als een rots, onwrikbaar, goed beveiligd tegen elke inbreker. We denken onwillekeurig ook aan het beeld van het “huis op de rots” in de Bergrede (Matteüs 7). Vers 3 gaat verder:

“waarheen ik bestendig kan gaan” (NBG vertaling)
“waar ik voortdurend kan komen” (Naardense vertaling).

Bestendig, voortdurend, dat wil zeggen: het houdt stand en staat altijd klaar om je te ontvangen en een veilige schuilplaats te geven: “een plaats tot mijn redding”.

Wij mensen kunnen voor elkaar maar tijdelijk en niet “voortdurend” een veilig “thuis” zijn. Bestendigheid is er vaak niet meer bij. Relaties, ook de sterkste in huwelijk en vriendschap, zijn uiterst kwetsbaar. Wat is het fijn, dat een mens zeggen kan: “mijn rots en mijn vesting zijt Gij!” Een mens, hier in de wereld zoekend en niet vindend, vaak van huis naar huis opgejaagd, mag zijn “woning” vinden bij God. Een vaste burcht is onze God (Gezang 401), het werd het lijflied van Luther en het Protestantisme. God geeft ons Zijn woning, een vaste burcht. God is zelfs gaan wonen onder ons. “Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond” (Johannes 1, 14). Jezus Zelf, die gezegd heeft “In het huis van Mijn Vader zijn veel woningen” (Johannes 14,2), is onze woning bij God, onze rots, onze omheining.

Dáár, bij Hem, is onze woning bij God te vinden. Dáár is onze toevlucht: “Mijn redding, mijn rots, mijn vesting”. Dáár in de genade van onze Here Jezus Christus! Hij is onze rots om in te wonen, Hij is een omheining, Hij bewaart ons en geeft ons bescherming, bestendig en voortdurend.

“Kom tot uw Heiland, toef langer niet. Kom nu tot Hem, Die redding u biedt,
Die ook voor u de hemel verliet. Hoor naar Zijn roepstem, KOM!”

(Johannes de Heer 210).

De aanraking

“De aanraking”, zo  luidt de titel van een boekje, dat al weer zo’n twintig jaar geleden geschreven werd door Laura Reedijk-Boersma, Laatst kreeg ik een mailtje over hetzelfde onderwerp: aanraking. Een mevrouw vroeg zich af hoe ver je daarbij gaan kunt zonder intiem te worden. Wij nuchtere Hollanders hebben daar wat moeite mee. Het heeft ook te maken met je emoties. Die tonen we liever niet. Ons is altijd geleerd, dat je flink moet zijn.

“De aanraking”, zo luidt de titel van een boekje, dat al weer zo’n twintig jaar geleden geschreven werd door Laura Reedijk-Boersma, Laatst kreeg ik een mailtje over hetzelfde onderwerp: aanraking. Een mevrouw vroeg zich af hoe ver je daarbij gaan kunt zonder intiem te worden. Wij nuchtere Hollanders hebben daar wat moeite mee. Het heeft ook te maken met je emoties. Die tonen we liever niet. Ons is altijd geleerd, dat je flink moet zijn.

Toch is aanraken en aangeraakt worden heel belangrijk in het menselijk leven. Trouwens ook bij de dieren. Bij ons zitten dagelijks twee duifjes op het dak en die krijgen er niet genoeg van! Voor kinderen is aanraking een must om te kunnen groeien. Kinderen, die in hun jeugd te weinig “knuffels” hebben gehad krijgen daar later grote problemen mee.

In de omgang van Jezus met de mensen neemt aanraking ook een grote plaats in. Jezus raakte ze aan, al die mensen, ook als ze eigenlijk niet aangeraakt mochten worden zoals melaatsen. Zieken en kinderen, die tot Hem gebracht werden, allemaal werden ze aangeraakt. Zo staat bijvoorbeeld in Matteüs 8, 15: “En Hij vatte haar hand en de koorts verliet haar”. Dat was de schoonmoeder van Petrus. In Matteüs 9, 20 wordt verteld van een vrouw, die al twaalf jaren aan bloedvloeiingen leed, dat zij de kwast van Zijn kleed aanraakte en toen genezen werd. Verderop in vers 25 wordt verteld van een meisje, dat 12 jaar was en gestorven was. “En Hij pakte haar hand en het meisje ontwaakte”. Dat was het dochtertje van Jaïrus. Zo denken we natuurlijk ook aan de kinderen, die bij Jezus kwamen en die Hj de handen oplegde. De discipelen vonden dat maar niets. Wat zijn nou kinderen? En weet u het ook nog, dat er een vrouw bij Jezus kwam om Hem de voeten te wassen? Een vrouw met een verleden nota bene! Dat staat in Johannes 12. Maar Jezus wast ook Zelf de voeten van de discipelen. En Thomas, die ongelovige Thomas, legde tenslotte zijn hand in de wonden van Jezus.

Aanraken is o zo belangrijk. Daar gaat een warmte en kracht van uit. Laura Reedijk schrijft: “Met mijn handen heb ik mijn kinderen verzorgd, gevoed, gestreeld, gewassen, aangekleed en opgepakt. Een enkele keer schoot mijn hand uit en gaf ik een klap. Daarvan heb ik nu nog spijt. Die klap was meestal bedoeld voor iemand anders, die ik niet aandurfde, niet voor mijn kleine, verschrikte, weerloze kinderen. Met je hand kun je slaan en strelen. Met je hand kun je woordeloos contact maken. Je kunt veel zeggen met je handen. En mensen heb ben grote behoefte aan dat woordeloze contact”.

Dat maak je vooral mee in de omgang met mensen, die niet meer praten kunnen. Eenzame en verdrietige mensen hebben daar ook grote behoefte aan. Mensen, die lijden aan een verlies of die zich “afgeschreven” voelen. Even een hand leggen op de arm of schouder van die ander, op de hand van een zieke. Die aanraking is van groot belang, want we zeggen daarmee zonder worden: “Ik leef met je mee, ik geef om jou, ik ben niet vies van jou, jij mag er voor mij zijn!”

Hoeveel mensen, ja, hoeveel oudere mensen worden er nog liefdevol aangeraakt? We vinden het misschien een beetje gek. We schamen ons er misschien wel voor. Maar dat is helemaal niet nodig. Integendeel, het geeft je een goed gevoel.

Ik ben de weg, de waarheid en het leven

Thomas vraagt in Joh. 14 1-14 aan Jezus: “Heer, wij weten niet waar Gij heen gaat, hoe weten wij dan de weg?” Thomas is een twijfelaar, onzeker over God…

Johannes 14, 6

JezusIn het schriftgedeelte Johannes 14, 1-14 neemt Jezus als ’t ware afscheid van Zijn discipelen. Dat valt niet mee: scheiden doet lijden. De discipelen waren van hun stuk gebracht en erg van streek, toen hun Meester over het naderende einde sprak. De Heer troost hen. “Uw hart worde niet ontroerd”, zegt Hij. In plaats van “ontroerd” kun je ook lezen: geschokt, door elkaar geschud. Zo voelden de discipelen zich ook. En dan wijst de Heer hen op het huis van de Vader, waar Hij naar toe gaat om voor hen plaats te bereiden. Ook spreekt Hij van Zijn wederkomst, waarbij Hij hen tot Zich zal nemen: “opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben”.

“En waar Ik heen ga, daarheen weet gij de weg”.

Thomas vraagt: “Heer, wij weten niet waar Gij heen gaat, hoe weten wij dan de weg?” Thomas is net als wij een twijfelaar, onzeker over God. Velen weten ook vandaag met God geen raad. Ik heb gelezen dat één op de zes predikanten zelfs twijfelen over het bestaan van God.

Had Jezus dan niet duidelijk over het huis van de Vader gesproken, het huis met veel woningen? Toch twijfelde Thomas daaraan. Wist Hij dan nu nog niet wie Jezus was en wat Hij hier op aarde kwam doen? Wist hij dan niet, dat Jezus hier maar tijdelijk was en weer terug moest naar Zijn Vader in de hemel, waar Hij toch eigenlijk thuis hoorde?

Hardleerse Thomas! Hoe vaak heeft Jezus niet over al deze dingen met hen gesproken in de drie jaar, dat Hij nu bij hen was. Maar dat geldt toch ook voor ons. Hoe vaak hebben wij het Evangelie al niet gehoord? Dat blijde Woord van Gods genade voor zondaren? Dat Woord van de toekomst die God ons bereidt? Van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde! En toch twijfelen we daaraan. We zouden het wel eens zeker willen weten!

“Waarheen leidt de weg, die wij moeten gaan?” zong Mieke Telkamp jaren geleden en het werd een tophit op begrafenissen. “Waarheen leidt Uw weg?” vraagt Thomas aan Jezus. “Waarhéén leidt ónze weg?” vragen wij ons wel eens vertwijfeld af. Een heel actuele vraag in alle onzekerheden van ons menselijk bestaan. De mens wil zo graag houvast, zekerheid! Daarom spreekt Hij dit machtige Woord tot Thomas en tot ons:

“Ik ben de weg, de waarheid en het leven!”

Hij is weg en doel van de weg in-één. Waarheid, weg en leven zijn alle drie centrale begrippen in het Evangelie van Johannes. Waarheid en leven duiden op de goddelijke werkelijkheid. Waarheid is dat wat bij God vast staat, wat Hij zegt en dus ook doet, want Zijn woorden zijn tegelijk daden. Denk aan Genesis 1: God sprak: er zij licht, en er was licht. Dat is waarheid: woord en daad in-één. En leven is, wat God geeft, zoals Hij alles tot leven gebracht heeft en in stand houdt. Waarheid en leven horen dus bij elkaar. Zij duiden op God, op Zijn macht en bezig zijn. We komen deze kernwoorden in de Bijbel veel tegen, zoals in het begin van het Johannes Evangelie: “In het Woord was Leven en het Woord was bij God en het Woord is vlees geworden en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid” (Johannes 1, 1 en 14). Het echte Leven in genade en waarheid is bij Hem! En Hij wil het ons schenken: Ik ben de weg, de waarheid en het leven, voor jullie! Hij is de weg en tegelijkertijd ook het doel van die weg: de weg naar God toe. Een andere weg dan door Hem is er niet, wil je tenminste bij God komen. “Niemand komt tot de Vader dan door Mij”. Maar die begint wel hier en nu bij ons, het is wel ónze levensweg. “Ik ben de weg, komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven”.

Jezus moet wel van de discipelen weg gaan, maar Hij laat ze niet alleen. Straks zullen zij de haat van de wereld gaan merken (Johannes 15, 18-27), die hen zal “schokken en kapot maken”, dan zullen zij aan Jezus’ woorden terugdenken. En zij zullen zich herinneren, hoe de weg van Jezus Zelf verlopen is: naar het kruis en van het kruis naar de opstanding en van de opstanding naar de hemel. Ja, Jezus is DE WEG, maar ook een moeilijke weg, want hij voert door de diepste diepten van verlating en vernedering. Toch kan het soms niet anders. De echte discipelen dragen de kenmerken van de Meester: hun weg is Zijn weg en omgekeerd. Met dit verschil, dat Hij die weg alleen moest gaan en wij op onze weg Hem naast ons mogen weten.

Ik ben de weg, de waarheid en het leven.
Laat onze weg gericht zijn op Hem, want Hij wil ook voor ons de weg, de waarheid en het leven zijn. Nel Benschop had daar mooie woorden voor:

Er is één weg, die uit de diepte leidt,
Één hand, die u kan trekken uit het slijk
Van doffe wanhoop en van eenzaamheid:
Die hand is Mijn hand en die Weg ben Ik.

Er is één waarheid, die niet wreed vewondt
En die genade gelden laat vóór recht.
Ik ben de Waarheid, die de Vader zond,
Ik heb de leugen ’t zwijgen opgelegd.

Er is één leven, glanzend als de zon,
Waarin ge leven kunt, verlost en blij:
Ik ben het Leven, dat de dood verwon;
En wie in Mij gelooft, – Hij lééft met Mij!

(uit: Een boom in de wind)

Heer, ik wil Uw liefde loven

Ziek zijn is o zo moeilijk. In een verpleegtehuis terecht komen is haast onverdraaglijk. Je man of vrouw, je vader of moeder daar naar toe moeten brengen is een groot verdriet. Afhankelijk te worden van anderen, je als onvolledig te moeten voelen, iemand die eigenlijk niet meer meetelt…

Ziek zijn is o zo moeilijk. In een verpleegtehuis terecht komen is haast onverdraaglijk. Je man of vrouw, je vader of moeder daar naar toe moeten brengen is een groot verdriet. Afhankelijk te worden van anderen, je als onvolledig te moeten voelen, iemand die eigenlijk niet meer meetelt…

Heer, ik wil uw liefde loven
Al begrijpt mijn ziel U niet.
Zalig hij die durft geloven,
Ook wanneer het oog niet ziet.
Schijnen mij Uw wegen duister,
Zie, ik vraag U niet: waarom?
Eenmaal zie ik al Uw luister,
Als ik in Uw hemel kom.
Gezang 293,3

Wat een zwaar kruis is dat! Hoe kan een mensenziel Gods wegen begrijpen? Hoe vaak is God voor ons niet in duister gehuld? Toch: ik wil Uw liefde loven! Kunt u, als u ziek bent, dat ook uitzingen? Kunnen gehandicapten bijv. ook nog zo’n loflied aanheffen? Ja, dat kan. Maar alleen, als je weet dat God naast je staat en naast je gaat op die duistere wegen. Voor iemand, die God kent als zijn vriend (die met je lacht en met je grient, zou Toon Hermans zeggen) blijft het loflied klinken, al komen de woorden haast niet meer uit je keel.

Schijnen mij Uw wegen duister,
Zie, ik vraag U niet waarom?
Eenmaal zie ik al Uw luister, 
Als ik in Uw hemel kom.

Op de donkere wegen schijnt een licht ons tegemoet: Gods hemel. Een droom? Ja een droom, zoals Martin Luther King had: “I have a dream.” Hij droomde daar echt van: een heerlijke toekomst, waarin alle tegenstellingen van ziekte en gezondheid, haat en liefde, rijk en arm, blank en zwart, leven en dood, alles wat ons nu nog zo gevangen houdt, zullen zijn opgelost.

Ik hoop, dat u dit droombeeld ook nog heeft. Het is Gods licht, dat ons op het pad houdt en voor ondergang behoedt. Daarom zingen wij tenslotte:

Waar de weg mij brengen moge,
Aan des Vaders trouwe hand
Loop ik met gesloten ogen
Naar het onbekende land.

Geloof in de Here Jezus Christus

“Geloof in de Here Jezus Christus en gij zult behouden worden!” Dat zou ik best graag willen, u niet? Maar kan ik dat ook? Het lijkt soms zo onmogelijk: geloven, alsof je loodrecht een steile berg moet beklimmen.

“Geloof in de Here Jezus Christus en gij zult behouden worden!” (handelingen 16, 31)

Dat zou ik best graag willen, u niet? Maar kan ik dat ook? Het lijkt soms zo onmogelijk: geloven, alsof je loodrecht een steile berg moet beklimmen.

Maar de gangenbewaarder dan? Hier lijkt het helemaal niet zo moeilijk. De “stokbewaarder” stond aan de rand van zelfmoord. Toen deed hij dat heel eenvoudige: hij vroeg raad aan de afgezanten van Paulus en Silas. “Heren, wat moet ik doen om behouden te worden?” Zij zeiden: “Stel uw vertrouwen (geloof) op de Here Jezus en gij zult behouden worden.” En hij liet zich raden! Een wonderlijke ervaring: eindelijk is daar iemand, die mij helpen kan! En hij gaf zich aan Hem over en werd diezelfde nacht nog gedoopt om bij Hem te horen.

Je hebt veel beleefd en misschien ook wel geleden. Je hebt verwachtingen gekoesterd en teleurstellingen moeten verkroppen. Je bent ouder geworden, verbitterd misschien of angstig, misschien zelfs radeloos. Wat is er nog te hopen? Je telt eigenlijk niet meer mee. Je mag geen fouten maken. Je wordt er direct op afgerekend. De stokbewaarder zag het voor zich: de deuren van de gevangenis die zo maar opengingen… weg de gevangenen! Het kon hem z’n baan kosten, misschien zelfs zijn leven. Dan maar liever er zelf een eind aan maken.

En dan is daar iemand, die je nieuw leven inblaast. Je hebt een ontmoeting met Jezus, misschien in de kerk of bij de dokter of zo maar op straat. Daar is iemand, bij Wie licht en kracht en troost te vinden is. Eerst denk je: wat kan die me nog te bieden hebben? Wat wil Hij met me te maken hebben? Maar dan hoor je wie Hij is en wat er met Hem is gebeurd. En je zegt vol verbazing: Hoe is het mogelijk, dat ik Hem ontmoeten mag! En je geeft je aan Hem over. Zó eenvoudig is dat! Geen sensationele bekeringsverhalen, die tegenwoordig zo IN zijn. Geen zelfkastijding en geen huzarenstukjes, geen meditatie en handenwringend gebed. Geen gebedsgenezing of wonderen van dien aard. Maar gewoon: “Vertrouw op Hem en gij zult behouden worden,Gij en uw huis.”

En dan komt je leven onder Zijn beslag. Je wordt gedoopt en wordt een volgeling van de Heer. God krijgt de hand in jouw leven. Je laat Hem begaan. Je staat Hem niet meer in de weg, zoals vroeger misschien. En dan sta je te kijken, wat er allemaal in je leven gaat gebeuren: wonderen van Zijn bevrijding. Je wordt uit de gevangenis losgemaakt. De ketenen worden verbroken, waar je vroeger aan vast zat.

Geloof in de Here Jezus Christus
En gij zult behouden worden!

Prinsjesdag

We hebben in de afgelopen week weer Prinsjesdag gehad. Gelukkig was het mooi weer en straalde ons de gouden koets met kleurrijke begeleiding in alle glorie tegen. Hoe komen we eigenlijk aan die naam “Prinsjesdag”?

Nederlandse vlagWe hebben in de afgelopen week weer Prinsjesdag gehad. Gelukkig was het mooi weer en straalde ons de gouden koets met kleurrijke begeleiding in alle glorie tegen. Hoe komen we eigenlijk aan die naam “Prinsjesdag”?

Het is de gangbare uitdrukking voor de dag, waarop de Staten-Generaal wordt geopend en de troonrede wordt uitgesproken, de derde dinsdag in september. Dit is niet altijd zo geweest. Zoals zo veel zaken in de geschiedenis van land en volk heeft ook de naam van deze dag zich in de loop der tijden ontwikkeld. Heel vroeger gebruikte men deze naam voor de viering van de verjaardag van stadhouder Willem V. Deze leefde op het end van de 18e eeuw en was op 8 maart jarig. De 8ste maart werd dan ook Prinsjesdag genoemd. Het was de tijd van de volksstrijd tussen de Patriotten en de Oranjegezinden. De Patriotten noemden zich naar het franse woord “patriote”, dat is “vaderland”. Zij wilden daarmee uitdrukken, dat zij ons vaderland een warm hart toedroegen. Nederland moest meer naar het franse model bestuurd worden, meer democratisch. Wij werden toen voornamelijk geregeerd door regenten met daarboven de stadhouder, de prins van Oranje (een koning kregen we pas in 1813). Als het volk meer invloed kreeg, zouden de Oranjes minder te zeggen gaan krijgen. Voor veel mensen ging dit te ver. Zij hielden van ons Oranjehuis en worden dan ook bestempeld als “Oranjegezinden”. Het is eigenlijk precies dezelfde discussie als je vandaag nog hoort. Ook nu zijn er veel mensen, die van het “geldverslindende” systeem van de monarchie afwillen en gewoon een president willen hebben. D66 heeft daar ook wel oren naar. Misschien dat het koningshuis nog wel mag blijven functioneren als visitekaartje van Nederland, maar meer niet. Geen macht s.v.p.!

Op het eind van de 18e eeuw stond Nederland onder sterke invloed van Frankrijk. De revolutie was daar zo juist begonnen en het koningshuis met de hele adel verdreven of zelfs onthoofd. Denk aan de nog jonge koningin Marie-Antoinette, onthoofd door de mensen van de straat. Die beweging zet zich ook in Nederland door: het volk moet aan de macht komen! Zo ontstond de strijd tussen Patriotten en Oranjegezinden. Die laatsten lieten zich ook horen, vooral op de feestdagen van het Oranjehuis. En zeker op 8 maart, de verjaardag van stadhouder Willem V. Die dag werd al gauw “Prinsjesdag” genoemd. Dan ging het volk de straat op om hun aanhankelijkheid aan het huis van Oranje te betuigen. Wij deden dat deze week ook, op onze Prinsjesdag, maar alleen in Den Haag.

Omdat de koning of koningin bij de opening van de Staten-Generaal vergezeld wordt door de troonsopvolger en andere kinderen ouder dan 18 jaar, is de gewoonte ontstaan ook deze dag “Prinsjesdag” te noemen. Dus u hoort het: eigenlijk weten we niet precies, hoe die naam daar terecht gekomen is. Maar het is een goede traditie en we hechten er wel aan! Laten we het daarom in ere houden!

Eeuwig leven reeds nu en hier

Het Johannes Evangelie is verschillend van de drie andere Evangeliën die Synoptici genoemd worden (die je “samen” kunt kijken, omdat ze qua indeling en woordgebruik veel op elkaar lijken). Johannes legt de accenten net even anders dan Matteüs, Marcus en Lucas het doen. Zo ook met het leven ná de dood, het eeuwige leven.

Het Johannes Evangelie is verschillend van de drie andere Evangeliën die Synoptici genoemd worden (die je “samen” kunt kijken, omdat ze qua indeling en woordgebruik veel op elkaar lijken). Johannes legt de accenten net even anders dan Matteüs, Marcus en Lucas het doen. Zo ook met het leven ná de dood, het eeuwige leven.

Bij de eerste drie Evangelisten gaat het dan meer om “later”: in de toekomst zal de mens eeuwig en heerlijk leven. Bij Johannes wordt deze toekomst al naar ons toegehaald. Zij is reeds begonnen. Zij is “heden” en niet “later”.

“Wie in de Zoon gelooft, hééft eeuwig leven, maar wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien.” (Joh. 3, 36).

“Wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan van de dood in het leven.” (Joh. 5,24).

“Ik ben het Licht der wereld. Wie Mij volgt zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben.” (Joh. 8, 12).

“Indien iemand mijn woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschouwen.” (Joh. 8, 51).

“Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt.” (Joh. 17,3).

Wij leven in de regel meer bij de eerste drie Evangeliën dan bij het Evangelie van Johannes. Wij verwachten het eeuwige leven ná onze dood. Op een rouwkaart staat nogal eens: “Heden is van ons heengegaan in de hoop op het eeuwige leven…” Maar Johannes zegt ons, dat God ons dat eeuwige leven rees nu en hier geeft! Wij mogen daar nu al midden in staan. In Gezang 272 staat: “Midden in het leven zijn wij door de dood omvangen.”

Maar Johannes zegt tot ons:

“Midden in de dood zijn wij door het leven omvangen.”

Midden in dit leven hebben wij eeuwig leven. Wij zullen de dood niet meer zien! Het is maar, dat u het weet!!

Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinaars

De apostel beschrijft in de Romeinenbrief zijn leven met Christus. Die brief wordt ook wel Paulus’ testament genoemd. Hij houdt de mensen voor, dat zij moeten leven uit de liefde van Christus, zoals hij zelf dat ook gedaan heeft.

“Wie (wat) zal ons scheiden van de liefde van Christus?”

Romeinen 8,37

De apostel beschrijft in de Romeinenbrief zijn leven met Christus. Die brief wordt ook wel Paulus’ testament genoemd. Hij houdt de mensen voor, dat zij moeten leven uit de liefde van Christus, zoals hij zelf dat ook gedaan heeft.

“Wie (wat) zal ons scheiden van de liefde van Christus?”

Ook alle ellende van de wereld niet. En reken er maar op: die wordt ook ons niet bespaard!

“Om uwentwil worden wij de ganse dag gedood…” (vers 36). Zo ziet de apostel het leven van de Christen, om hem heen en ook van hem zelf. En dat was ook realiteit in die dagen, zoals dat in sommige landen nog is. Het leven van een Christen was het leven van een vervolgde, zelfs van een martelaar. “Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons heeft liefgehad.”

Hier ligt het wonder van het Evangelie. Dat de apostel uit eigen ervaring kan doorgeven: onze kracht wordt in zwakheid volbracht, door nederlaag tot overwinning, door dood tot opstanding, wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden.

Meer dan overwinnaars zijn we! Er zijn stammen in Afrika, die geloven dat iemand, wanneer hij een vijand overwonnen heeft, de kracht van die vijand zelf verkrijgt. Daardoor werden bij de Indianen ook de overwonnenen gescalpeerd en die scalpen werden opgehangen ten teken dat de macht van de vijand in hun bezit was gekomen. Iets dergelijks zien we ook op geestelijk gebied gebeuren.

Daarom noemt Paulus de Christenen “meer dan overwinnaars”. U heeft het misschien ook wel eens zelf ervaren. Als je met veel moeite een kwaad hebt overwonnen, dan gaat de kracht van het overwonnen kwaad op u over. U krijgt er moed van! En bij elke nieuwe overwinning neemt die moed toe. En u wordt ook een voorbeeld voor anderen. U kunt er ook van getuigen en er anderen mee helpen. Dat laat Paulus hier zien. Zo wordt de overwinning eigenlijk nog een  keer behaald! En zo worden we “meer dan overwinnaars”.Niet uit ons zelf, maar door Hem, Die ons heeft liefgehad.

Probeert u ook zelf maar eens zo’n overwinning te behalen. U zult dan vast en zeker ook zien, dat het “meer” wordt!

Ds. Budding

We verplaatsen ons naar de tijd van de Afscheiding. Tegenover elkaar stonden de gevestigde Hervormde Kerk met zijn mildere opvatting van leer, tucht en belijdenis, en de kerkelijke reglementen die streng moesten worden nageleefd, en de velen in den lande, vaak verenigd in conventikelkringen, die een strenge gebondenheid aan de leer en tucht der vaderen voorstonden.

We verplaatsen ons naar de tijd van de Afscheiding. Tegenover elkaar stonden de gevestigde Hervormde Kerk met zijn mildere opvatting van leer, tucht en belijdenis, en de kerkelijke reglementen die streng moesten worden nageleefd, en de velen in den lande, vaak verenigd in conventikelkringen, die een strenge gebondenheid aan de leer en tucht der vaderen voorstonden.

Met name de door de kerkelijke overheid opgelegde nieuwe berijmde Psalmen, waaraan toegevoegd een aantal gezangen (“Syrenische minneliederen”), waren voor de laatsten niet te verteren.

De Afscheiding, in 1834 in het noordelijke Ulrum begonnen, kreeg al gauw medestanders in Zeeland. Ds.Budding, een jonge predikant in Biggekerke op Walcheren, werd hun woordvoerder. Op 14 december 1834 had hij zijn intrede gedaan met de tekst: “Ik ben de Alpha en de Omega”. Het zou niet lang duren, of ds. Budding voelde zich niet meer thuis in de Hervormde Kerk. Hij werd geplaagd door “geestelijke verlatingen” en kon soms weken achtereen niet preken. Op 13 december 1835, een jaar na zijn intrede, werd door Budding na afloop van de ochtenddienst het gezangenboek van de kansel afgedragen en uit de kerk gebracht. Enkele maanden later maakte hij zich met de ware gelovigen van Biggekerke los van de Hervormde Kerk.

Daarna reisde hij het hele land door, waar hij de voormannen van de Afscheiding bezocht en overal preekte onder toeloop van veel volks.

In 1836 zien wij hem weer in Zeeland, waar hij vooral in het “land ter Goes” en ook op Schouwen verschillende Gemeenten stichtte. Hij preekte daar in boerenschuren en gewoon buiten op het veld. Een bakker in Goes, bakker de Jonge, stelde zijn voorraadschuur in de stad ter beschikking. Deze bakker met zijn vrouw Janna werden Budding’s trouwste volgelingen. Hij zou later de “hemelse bakker” worden genoemd. De overheid kon de samenkomsten, waar ook, niet gedogen en de voorgangers werden keer op keer beboet, zo erg dat Budding en de Jonge verschillende keren vele maanden in de gevangenis moesten doorbrengen. Budding en de zijnen werden uitgescholden voor “Cocksianen, Knikkerianen” en zijn Gemeenten kwamen onder grote druk te staan. Men kon “vrijheid” aanvragen -de koning had daartoe besloten- en zo als “vrije” Gemeente verder gaan, maar dan moest men wel een knieval doen en zich voegen naar de reglementen van de Kerk. Aanvankelijk voelde Budding daar niets voor, maar nadat hij lange tijd in Nijmegen gevangen zat, besloot hij dit toch maar te gaan doen; dit tot groot verdriet van bakker de Jonge, die gelijktijdig in Middelburg gevangen zat.

We zien hierna Budding als predikant van de vrije Gemeente in Groningen, voor slechts korte tijd, want hij had “licht” ontvangen om naar Amerika te gaan en daar een Gemeente te stichten. Toen dit niet zo lukte en Budding ook als boer geen succes had, kwam hij plotsklaps terug in zijn oude trouwe stad Goes. Hij werd de drukst bezochte predikant van Zeeland! Van heinde en ver kwam men om hem te horen.  Hij was een man van tegenstellingen, erg sociaal maar ook erg autoritair. Groot was zijn gezag, van hoog tot laag. Op 16 nov. 1870 werd hij begraven in Goes en de pastoor liep voorop!

De genade van de Here Jezus zij met U

Genade is een groot woord, een geweldige zaak, een belevenis die voor ons mensen bijna ongrijpbaar is, waarvoor dan ook woorden te kort schieten. Je krijgt het “zo maar”, je kunt het niet kopen. En toch staat en valt daarmee alles in ons leven.

1 Korintiërs 16, 23-24

Genade is een groot woord, een geweldige zaak, een belevenis die voor ons mensen bijna ongrijpbaar is, waarvoor dan ook woorden te kort schieten. Je krijgt het “zo maar”, je kunt het niet kopen. En toch staat en valt daarmee alles in ons leven.

Johannes heeft dit ook zo bedoeld, toen hij in het eerste hoofdstuk van zijn Evangelie schreef: “Immers uit Zijn volheid hebben wij alles ontvangen, zelfs genade op genade.” En Paulus voegt daar aan toe: “Gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade” (Rom.6, 14).

Het is duidelijk, dat het bij het ontvangen van de genade gaat om een vreugdevolle zaak, voor beiden: de Gever en de ontvanger. De Gever is koninklijk royaal en de ontvanger is blij verrast over zo veel goedheid, die hij niet had verdiend. De mens komt “in de gratie” bij God! Dat is wat! Daarmee sta je ook in het licht van God, in de aard van God. Je weet dan wat vergeving is en barmhartigheid. Wij zelf staan onder de gratie. Zou de apostel het niet zó bedoeld hebben met zijn zegenbede: De genade van de Here Jezus zei met u!

Andere brieven van Paulus eindigen met: “De genade met u, is met u”. Dominees doen dat ook zo op ’t eind van de dienst. De één zegt: IS met u; een ander: ZIJ met u; een derde gewoon: MET U. De ontvangers van Paulus’ brieven hebben daar vast geen punt van gemaakt. Zij waren immers zeker van die genade. U moet daar ook maar geen punt van maken!

Als we echt geloven in de Heer als Onze Heer en dat ook belijden in ons leven. Dan is die genade er gewoonweg. En dan krijg je daar ook oog voor en je ziet hoe je daar mee om moet gaan. Het zit soms in de kleine dingen…

Zou ik niet van harte zingen
Hem die mij zo zeer verblijdt?
Want ik zie in alle dingen
Niets dan zijn genegenheid.
Is de hartslag van het leven
Niet de liefde van de Heer?
Liefde draagt hen meer en meer,
Die in dienst van Hem zich geven.
Alle dingen hebben tijd,
Maar Gods liefde eeuwigheid.

Gez.426, 1

En Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen

Wat is dat toch een prachtig boek, dat laatste boek van de Bijbel. En zeker de laatste twee hoofdstukken zijn vol diepe troost. Eigenlijk kennen we die veel te weinig. Anders zouden we er veel geruster op zijn, op de zin van ons leven en hoe het met ons leven afloopt.

Openbaring 21, 4

Troostende vaderWat is dat toch een prachtig boek, dat laatste boek van de Bijbel. En zeker de laatste twee hoofdstukken zijn vol diepe troost. Eigenlijk kennen we die veel te weinig. Anders zouden we er veel geruster op zijn, op de zin van ons leven en hoe het met ons leven afloopt.

Luister maar eens, hoe hoofdstuk 21 begint:

“En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbij gegaan en de zee was niet meer.”

Geen zee meer! Niet meer dat onvaste, dat onbetrouwbare, dat duistere element, van waaruit volgens hetzelfde boek Openbaring de ongerechtigheid en het verderf opkomt. Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde! Alles nieuw. Alles vrij van de giftige adem van de zonde. Alle stukken bij elkaar gebracht… heel gemaakt. Er gebeurt nog veel meer, luister maar:

“En God zal alle tranen van hun ogen afwissen.”

Dat is van de ogen van mensen, die leed en pijn hebben gekend, het kruis hebben gedragen, de zonde hebben doorstreden Alle tranen worden van hun ogen afgewist. En er zijn wat tranen, die vergoten worden in de wereld! Bij al die mensen. Ook uw tranen zijn daarbij. Zij zullen straks worden afgewist. Geweldig, dat ons dat geopenbaard is! Hier komt God tot ons als Vader, die Zijn kinderen troost. Zelf hebben we misschien ook wel eens de tranen afgewist bij onze kinderen en kleinkinderen. En als u nog jong bent, doet u dat misschien nog wel elke dag een keertje. De traantjes wegvegen, er een kusje op geven en het kind even op de knie nemen. De arm slaan om hem of haar, die verdriet heeft. Elkaar een lief troostend woordje zeggen. Doet God nu ook precies zó met Zijn kinderen? Ja, precies zó. En Hij doet nog meer. Wat wij niet kunnen, doet Hij: er voor zorgen dat er geen tranen meer komen. Wij kunnen dat niet verhinderen, dat er steeds weer nieuwe tranen komen. Daar hoef je geen kleine kinderen voor te hebben. Lees maar in de krant en kijk naar de Tv-beelden.

God droogt de tranen, ja, en Hij gaat door en droogt ook de bronnen van de tranen. Luister maar:

“De dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn…”

Allemaal bronnen van hete tranen. God wist de tranen af en droogt de bronnen uit.

En wij mensen, die nog leven in een wereld vol tranen, laten wij dat ook doen, wat God doet. Tenminste laten wij het proberen! Tranen afwissen en bronnen van tranen drogen. Je mag best al vast op de dingen waartoe God ons bestemd heeft vooruitlopen! Laten we met God mee doen. Er is vast wel iemand bij u in de omgeving, die u daarvoor heel dankbaar zou zijn!

Een blik in de toekomst

Het laatste boek van de Bijbel -Openbaring van Johannes- schenkt ons een blik in de toekomst. In een visioen zag hij Gods Rijk op aarde komen en de gelovigen daarin binnengaan. Het boek begint met 7 brieven, elk gericht tot één van de Gemeenten in Klein-Azië. Iedere brief eindigt met een belofte.

Het laatste boek van de Bijbel -Openbaring van Johannes- schenkt ons een blik in de toekomst. In een visioen zag hij Gods Rijk op aarde komen en de gelovigen daarin binnengaan. Het boek begint met 7 brieven, elk gericht tot één van de Gemeenten in Klein-Azië. Iedere brief eindigt met een belofte.

Zo bijvoorbeeld in 2, 17:
“Wie overwint, hem zal ik te eten geven van de boom des levens, die staat in het paradijs van God.”

In 3, 15:
“Wie overwint, zal bekleed worden met witte klederen en Ik zal zijn naam niet uitwissen uit het boek des levens.”

In 3, 21:
“Wie overwint, hem zal ik plaatsen op mijn troon, zoals Ik zelf heb overwonnen en met Mijn Vader zetel op Zijn troon.”

Het zijn beloftevolle stemmen, die ons tegemoet klinken in Openbaring! De verlosten worden door het Lam geweid en gevoerd aan waterbronnen des levens. (7, 17). Christus zal over onze wereld heersen als Koning in de eeuwen der eeuwen (11,15). Hij komt om alle mensen, doden en levenden, recht te doen. Hij zit op zijn troon en allen staan voor die troon. De boeken worden dan geopend. In die boeken staat het leven van allen beschreven, van het begin tot het einde.

Nog een ander boek wordt geopend: Het Boek Des Levens. Wat in de boeken beschreven staat betekent onze veroordeling. Wat in het Boek Des Levens beschreven staat betekent onze vrijspraak. Verloren zijn wij door eigen schuld: ons ongeloof. Behouden worden we door ons geloof in het Lam, dat de zonder der wereld gedragen heeft (20, 11-15).

Johannes, verbannen op een klein eiland tegenover de kust van Klein-Azië, ziet in een visioen de nieuwe aarde. Hij was een martelaar ter wille van zijn geloof in Christus. Een oude man al, maar hij mag nog visioenen zien! En hij hoort een luide stem: “Zie, hier is Gods woning onder de mensen. Hij zal bij hen wonen en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn, noch rouw noch geween noch smart zal er meer zijn, want het oude is voorbigegaan. En Hij, die op de troon gezeten is, zei: zie, ik maak alle dingen nieuw.”

Zo eindigt de Bijbel hoopvol: wie leeft in de verwachting van Christus’ wederkomst en van al het goede, dat God met deze wereld voor heeft, die mag blij vooruit zien, die heeft toekomst, die heeft eeuwig leven! Op die nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont en God alles in alles zal zijn, zal ook plaats zijn voor u!

Bezorgd

Wie is dat tegenwoordig niet? De tijd is er ook naar. Bezorgd voor de vrede, bezorgd voor de economie. Bezorgd voor de toekomst van onze kinderen en kleinkinderen, bezorgd voor je gezondheid en gaat u zó maar door! Ook in Paulus’ tijd hadden de mensen grote zorgen.

Wie is dat tegenwoordig niet? De tijd is er ook naar. Bezorgd voor de vrede, bezorgd voor de economie. Bezorgd voor de toekomst van onze kinderen en kleinkinderen, bezorgd voor je gezondheid en gaat u zó maar door! Ook in Paulus’ tijd hadden de mensen grote zorgen.

Daar was de bedreiging van het heidendom: razzia’s en vervolging, martelaarschap en uitholling van het nog zo jonge geloof. Erger misschien nog was het gevaar, dat van binnenuit dreigde: terugval in het oude Joodse geloof en de oude Joodse gebruiken. Ook dreigde er vergeestelijking van het geloofsleven: als je de Geest maar hebt, dan kan je niets meer gebeuren, dan komt het er ook niet meer zo op aan hoe je leeft… Paulus kende die nood in de Gemeente en het was zijn grote zorg om al die Gemeenten, die hij gesticht had, op te bouwen door ze op de liefde van Christus te wijzen en op de liefde van elkaar als zusters en broeders. Geen tweedracht alstublieft, geen geloof in mineur, maar saamhorigheid en blijdschap in de Heer.

“Wees in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God” (Phil.4,6)

Tegenover onze zorg stelt de apostel drie dingen: gebed en smeking en dankzegging. Hij ontkent niet de redenen van onze zorg: dat het met veel dingen de verkeerde kant opgaat. Wij mogen wensen hebben voor een betere wereld, dat er vrede komt in Libanon, dat de volken in het Midden Oosten in vrede met elkaar kunnen optrekken, dat het uit is met het wederzijdse bloedvergieten. Wij mogen ook wensen hebben voor een betere toekomst en vooral betere mensen (je zelf inbegrepen!). Maar we moeten daaronder niet gebukt gaan, we hoeven er niet aan onderdoor te gaan, we mogen onder die last onze hoofden niet laten hangen. We moeten ze bij God brengen, in gebed met smeking en dankzegging. Als we in de knoei zitten, lijkt God vaak zo ver weg. Maar Hij is het niet hoor, integendeel: dan is Hij dichterbij dan ooit. WIJ zijn het, die dan ver van God zijn. Daarom bidden! Dat brengt de mens naar God toe. Smeking en dankzegging, alle gebed is eigenlijk dankgebed. Beginnen met de dankzegging, dan valt er al heel wat van je bezorgdheid weg, want je beseft dan weer hoe God altijd voor je gezorgd heeft en ook zeker verder voor je zorgen zal.

Daarom bidden, steeds weer opnieuw! Weest in geen ding bezorgd!

Ik hef mijn ogen op tot U

Dit is een bekende zin uit psalm 123. Goed om daar eens bij stil te staan,zeker als je wat ouder geworden bent.  Onze (levens) reis gaat door, net als indertijd bij Israël. De psalm verplaatst ons naar een tijd, die heel moeilijk was voor Israël. Het volk was zijn vrijheid kwijt en werd bovendien verdrukt. Geen wonder, dat de mensen roepen tot God! “Zie, ik hef mijn ogen op tot U”.

Dit is een bekende zin uit psalm 123. Goed om daar eens bij stil te staan, zeker als je wat ouder geworden bent. Onze (levens) reis gaat door, net als indertijd bij Israël. De psalm verplaatst ons naar een tijd, die heel moeilijk was voor Israël. Het volk was zijn vrijheid kwijt en werd bovendien verdrukt. Geen wonder, dat de mensen roepen tot God! “Zie, ik hef mijn ogen op tot U”.

De reis gaat naar Jeruzalem, naar de tempel. Nu kunnen zij gerust verder reizen. God gaat met hen mee.

Moet het voor ons ook niet zo zijn? Met de ogen opgeheven tot God kunnen we gerust verder de toekomst tegemoet. En als de reis door moeilijke omstandigheden voert, raak dan niet in paniek. Doe gewoon wat de Israëlieten deden: de ogen opheffen tot God! Want Hij zorgt voor u. U heeft een goede Gids, die met u mee gaat, zelfs als het moet gaan door “het donkere dal van de schaduw des doods” (psalm 23). Gaat de reis door blijde omstandigheden, we gaan bijvoorbeeld op vakantie of we vieren feest, ook dan het oog omhoog! We mogen alles voor God neerleggen: onze onzekerheid en ons verdriet, onze machteloosheid, maar ook onze vreugde en het vertrouwen in de goede afloop. We zijn toch veilig geborgen in Gods handen. En dat geeft een rustig gevoel.

Als je ouder wordt, kun je dat zo nodig hebben. Want ’t wordt zo leeg om je heen, en soms ook binnen in je. Dan maar steeds weer omhoog kijken: “ik hef mijn ogen op tot U!”

De Heer zal U steeds gadeslaan,
opdat Hij in gevaar
uw ziel voor ramp bewaar’.
De heer, ’t zij g ‘in of uit moogt gaan,
en waar g’ u heen moogt spoeden,
zal eeuwig u behoeden.

Psalm 121, 4 (O.B.)

En het woord Gods wies

Wat is dat nu voor een raar woord ‘wies’? Het komt van ‘wassen’. En dat weer heeft niets met schoonmaken te maken. Het is het ouderwetse woord voor ‘groeien’. Zoals wij nu nog spreken van ‘gewas’. Als het Woord van God ‘wies’, dan zat er dus groei in!

Handelingen 6, 7

Wat is dat nu voor een raar woord ‘wies’? Het komt van ‘wassen’. En dat weer heeft niets met schoonmaken te maken. Het is het ouderwetse woord voor ‘groeien’. Zoals wij nu nog spreken van ‘gewas’. Als het Woord van God ‘wies’, dan zat er dus groei in!

Lukas beschrijft die groei in zijn boek van de Handelingen van de apostelen. Hij laat zien, hoe die groei van Gods Woord zichtbaar werd in allerlei wondertekenen, die de apostelen verrichtten en de geweldige toeloop van mensen, die dat tot gevolg had. De Gemeenten groeiden enorm. Iets waar we vandaag jaloers op kunnen zijn! De nieuwe heilstijd van God was kennelijk aangebroken.

De Joodse leiders probeerden dat wel tegen te gaan door allerlei dwangmaatregelen. Maar zij bereikten slechts het tegengestelde: steeds meer mensen voegden zich bij de Gemeenten. Daar waren veel arme mensen bij, zoals weduwen en gehandicapten, en niemand kwam te kort. Men wist te delen! Ja, het Woord van God wies!

Ons leven is vol dode woorden, die nooit verder komen dan het eigen kleine kringetje. Lege woorden. Nauwelijks zijn ze gesproken, of ze zijn al weer vergeten. Geen woorden, die ‘beklijven’ (om nog maar eens zo’n oud Nederlands woord van stal te halen!). Beklijven, dan zitten ze vast, want dat heeft te maken met ‘kleven’. Dat zijn dus woorden, die niet meer loslaten, die blijven spreken. Onze woorden beklijven niet, ze worden snel vergeten. Daar zit dus ook totaal geen wasdom in. Maar in het Woord van God groeit het, het eeuwige leven, als in het zaad dat overal in de buurt over de akkers in ons mooie polderlandschap werd uitgestrooid. Het wast! Daar zit beweging in en groei, het wordt groter en groter, sterker en sterker, totdat het de weerbarstige bodem uitbarst.

Precies zó ging het ook met het Woord van God. Langzaam, maar zeker, gestadig en als maar dóór. Zó brak het Woord Zich baan over heel de wereld. En NOG gaat het verder en verder. Het komt ook tot ons op zondag in de kerk of bij “Nederland zingt” of in de ‘Hour of Power’ of in het mooie Dagboek van Arie van de Veer. Het Woord van God wil ook in ons wortel schieten.

De vraag is echter: Laten we dat Woord ook toe in ons leven, zodat het daar tot bloei en wasdom kan komen?

Ben jij ook een Christen?

Dat was een interessant gesprek, toen in Caesarea, tussen de Romeinse stadhouder Festus, de Joodse koning Agrippa en de christelijke apostel Paulus. Caesarea was indertijd de havenstad van Israël, waar ook veel Romeinen woonden. Lukas, die het boek van de Handelingen der Apostelen geschreven heeft, voert ons naar de grote gehoorzaal in het paleis van de stadhouder. Daar is ook de Joodse koning Herodes Agrippa II aanwezig. Zij bespreken met elkaar het “moeilijke geval Paulus”. Wat moeten ze met hem?

Festus zei met grote stem: Gij raast, Paulus, uw grote geleerdheid brengt u tot razernij.
Handelingen 26, 24b

En Agrippa zei tot Paulus: Gij beweegt mij bijna een Christen te worden.
Handelingen, 26, 28

Dat was een interessant gesprek, toen in Caesarea, tussen de Romeinse stadhouder Festus, de Joodse koning Agrippa en de christelijke apostel Paulus. Caesarea was indertijd de havenstad van Israël, waar ook veel Romeinen woonden. Lukas, die het boek van de Handelingen der Apostelen geschreven heeft, voert ons naar de grote gehoorzaal in het paleis van de stadhouder. Daar is ook de Joodse koning Herodes Agrippa II aanwezig. Zij bespreken met elkaar het “moeilijke geval Paulus”. Wat moeten ze met hem?

Hij is door de Joden aangeklaagd vanwege zijn Christelijke opruiingen. Ze willen hem in Jeruzalem terechtstellen. Maar Paulus beroept zich op de keizer in Rome, want hij is een romein van afkomst. Veel Joden hadden in die dagen ook de Romeinse nationaliteit. Wat nu? Moeten ze hem dan naar Rome sturen?

Temidden van die hoge heren verschijnt de apostel. Hij krijgt toestemming om zich te verdedigen. Een stukje van zijn redevoering vinden we terug in Handelingen 26. Paulus vertelt, dat hij een Farizeeër is geweest en de Christelijke Gemeente heeft vervolgd. Maar toen is Christus Zelf op zijn weg gekomen en heeft hij leren inzien, dat Christus werkelijk de beloofde Messias is, van Wie de profeten gesproken hadden. En daar gaat hij nu ook van getuigen. En zo wordt in zijn spreken als ’t ware de situatie omgedraaid: niet hij is de aangeklaagde, maar Agrippa en Festus zijn de aangeklaagden. Geloven jullie ook in Christus? Zijn jullie ook Christenen?

Festus reageert geprikkeld: “Je bent niet goed bij je hoofd, Paulus, je hebt te veel gestudeerd!”

CaesareaGodsdienstwaanzin, daarmee wordt het afgemaakt. Te veel boeken gelezen! Het is hem naar het hoofd gestegen. Ach, Paulus neemt het Festus niet eens zo kwalijk. Wat weet zo’n Romein nu van het Joodse denken en geloven? Wat weet hij van een geweten, dat door de eeuwen heen gevormd is? Wat weet hij van Gods profeten en het Woord? Deze mens heeft nooit als schepsel gestaan in het licht van de levende God. Hij heeft nooit meegebeden: “Wees mij genadig, Heer, naar Uw goedertierenheid…” Hij kent het lied niet: “Heer, Gij doorgrond en kent mij, Gij weet mijn zitten en mijn staan, Gij verstaat van verre mijn gedachten…”

Zo begrijpt Festus natuurlijk ook niet veel van het getuigenis, dat Paulus afgeeft over de Christus.

Maar naast Festus zit Agrippa. Hij is de Joodse koning en zal daarom toch wel iets moeten weten van de Messias? “Gelooft u, Agrippa, aan de profeten? Ik weet, dat u hen gelooft. U kunt dus begrijpen wie Christus is… daarom: “bent u ook een Christen?”

Agrippa haalt zijn schouders op en antwoordt een beetje verlegen: “Wat al te gemakkelijk tracht u mij over te halen mij voor een Christen uit te geven!” Hij ontkent dus niet, dat Paulus gelijk heeft, maar hij belijdt Jezus als de Christus ook niet. Hoe zou hij ook? Want naast hem zit Bernice, zijn verleidelijke vrouw. Van haar is bekend, dat zij er vele afgoderijen op na hield. Wie in de macht is van zo iemand, kan de roepstem van Jezus niet horen noch opvolgen. Mensen zijn zo dikwijls geblokkeerd door de “machten”. Wat is het dan moeilijk je aan Christus over te geven!

Naast Festus en Agrippa staan ook WIJ. Zou Paulus ook niet aan ons de vraag stellen: “En wat zeggen jullie? Is dit waanzin? Zijn jullie ook Christenen?”

Antwoorden wij dan: “Ja, ik ben ook een Christen!”

Van achteren en van voren

Er is een liedje van: “Van voren naar achteren…” Het wordt wel gezongen als er feest is. Mensen houden elkaar dan vast en gaan naar voren en naar achteren en weer terug. Of dat ook al bestond toen de dichter van Psalm 139 schreef: “Gij omgeeft mij van achteren en van voren en Gij legt Uw hand op mij”?

Er is een liedje van: “Van voren naar achteren…” Het wordt wel gezongen als er feest is. Mensen houden elkaar dan vast en gaan naar voren en naar achteren en weer terug. Of dat ook al bestond toen de dichter van Psalm 139 schreef: “Gij omgeeft mij van achteren en van voren en Gij legt Uw hand op mij”?

Ik denk het niet. Maar het is dezelfde gedachte, die er in zit, en dezelfde beweging ook. Alleen gaat het nu van God uit! Zo dicht is God ons nabij, dat we Hem overal tegenkomen, van voren en van achteren.

Dat we dat toch niet zo merken, ligt niet aan God, maar aan ons. Het is niet, dat God ver weg is en ons zuchten en klagen niet hoort, maar wij zijn ziende blind en horende doof en lopende mank. Het kan ook anders. Tenminste, de dichter heeft dat heel anders ervaren. God is voor hem een werkelijkheid, voelbaar dichtbij is Hij. “Gij legt Uw hand op mij”. Hij voelt als ’t ware die hand van God op zijn schouder. Heeft u dat zelf ook wel eens gehad? Dat het net was alsof iemand je tegenhield, toen je op ’t punt stond iets verkeerds te gaan doen? En op een ander moment, toen je erg verdrietig was? De onzichtbare hand van God? En toen je voor een moeilijke beslissing stond, kreeg je toen niet een duwtje in de rug in de goede richting? De onzichtbare hand van God?

Het is goed te weten, dat die hand ons aan alle kanten omgeeft. Als een beschermende kracht. Als een helper in nood. Iemand ook, die je bemoedigt en aanzet om de goede dingen te doen en tegen het kwaad te vechten. Die hand van God is God Zelf in al Zijn zorg, die Hij voor ons heeft. Aan Hem kunnen we al onze wegen toevertrouwen!

Dat is geloof: zich in Gods hand te weten, ook op moeilijke en donkere wegen. Hij staat achter ons, Hij omringt ons geheel en al, wij kunnen geen kant uit! Ja, soms is het een onbegrijpelijke, onzichtbare hand, die ons aanstuurt… maar het is Zijn hand! En daarom zijn we veilig en geborgen. Die hand heeft Hij in Jezus Christus naar ons uitgestoken, een hand die vergeeft en die toedekt, een hand ook die opent en bevrijdt, een hand tenslotte die ons binnenleidt in Gods Koninkrijk. Die hand werd bij de Doop op ons gelegd. Die hand wordt elke zondag ons zegenend toegestoken. Die hand schenkt ons de Heilige Geest. En in die hand staan onze namen geschreven.

Net als de wind

Een vaag en schimmig feest is dat Pinksteren! Veel Christenen weten er niets mee te beginnen. Laat staan, dat ‘anderen’ er iets van begrijpen. Wat heeft Jezus Zelf er van gezegd, van die Geest?

Een vaag en schimmig feest, dat is Pinksteren! Veel Christenen weten er niets mee te beginnen, laat staan dat “anderen” er iets van begrijpen. Wat heeft Jezus er zelf van gezegd? Van die Geest?

Eens had Hij een gesprek met Nikodemus, een bekende Schriftgeleerde in Jeruzalem. Ze spraken over bekering. We horen Jezus zeggen: “Tenzij iemand wederom geboren wordt, hij kan het Koninkrijk van God niet zien!” Nikodemus begrijpt daar niets van, u en ik denk ik ook niet. Jezus wordt daar niet boos over, nee, Hij probeert met alle mogelijke middelen het aan Nikodemus uit te leggen. Hij wijst hem op de krachtige werking van de Heilige Geest: “Nikodemus, ’t is met de Geest net als met de wind, je hoort hem wel, maar je ziet hem niet.” Leest u het maar na in Johannes 3.

Pinksteren heeft dus alles te maken met de wind. Een beeld, dat ons Hollanders wel aanspreekt. De wind kan zacht en stil zijn, maar ook sterk en bulderend. Hij kan zelfs aangroeien tot een orkaan. Je hoort hem te keer gaan en je bent er bang voor! Hij zweept het water op en doet geweldige bomen buigen en knakken als luciferhoutjes. Welnu, zó is het ook het de Heilige Geest. Hij is de onzichtbare vertegenwoordiger van de Heer hier op aarde. Nu eens zacht ruisend, dan weer met geweld zich baan brekend. Maar wat de wind niet kan, is voor de Geest wel mogelijk: een mens bereiken, binnen in, een mens van binnen aanblazen en veranderen, reinigen, schoonblazen.

De Geest maakt twijfelaars tot gelovige mensen, bangeriken tot onverschrokken geestdriftige getuigen! Dode mensen worden herboren, levend gemaakt!

Ik hoop, dat we daar allemaal in deze Pinkstertijd iets van gaan merken. Een beetje nieuw worden van binnen: een nieuw hart en een nieuwe geest kunnen we best gebruiken! (Ezechiël 36, 26).

Pleitbezorger

Christus is naar de hemel opgevaren en heeft ons Zijn zegen achter gelaten en daarbij de Heilige Geest beloofd. Daar moeten we zeker om bidden! Denk aan de tekst “Bidt en u zult ontvangen!” Daarom heet de zondag tussen Hemelvaartsdag en Pinksteren ook ‘Exaudi’, dat betekent “Hoor, verhoor”. O God, verhoor ons gebed om de Heilige Geest!

Christus is naar de hemel opgevaren en heeft ons Zijn zegen achter gelaten en daarbij de Heilige Geest beloofd. Daar moeten we zeker om bidden! Denk aan de tekst “Bidt en u zult ontvangen!” Daarom heet de zondag tussen Hemelvaartsdag en Pinksteren ook ‘Exaudi’, dat betekent “Hoor, verhoor”. O God, verhoor ons gebed om de Heilige Geest!

En nu zegt onderstaande tekst uit de Hebreeënbrief, dat we hoop mogen hebben, dat ons gebed verhoord wordt. Hij Zelf immers is het, Die voor ons pleit.

“Daarom kan Hij volkomen behouden,
wie door Hem tot God gaan,
daar Hij altijd leeft
om voor hen te pleiten.”
Hebreeën 7, 25

In Hebreeën 7 wordt Christus vergeleken met Melchisedek. Een bijzondere man, een koning nog wel, die we tegenkomen in de verhalen rond Abraham, de aartsvader. Toen deze oorlog moest voeren om het land van de belofte binnen te gaan, ontmoette hij Melchisedek, koning van Salem, het latere Jeruzalem. Hij bracht Abraham brood en wijn en vrede.  De schrijver van de Hebreeënbrief concludeert daaruit, dat Melchisedek hoger is dan Abraham, want Melchisedek gaf aan Abraham de zegen en Abraham gaf aan Melchisedek de tienden van de oorlogsbuit. En zó, zegt onze schrijver, is ook Jezus Christus zo veel hoger dan het oude priesterschap van de Levieten, dat teruggaat op Aäron. Jezus is priester naar de ordening van Melchisedek, van de Allerhoogste. Hij haalt daarbij nog een tekst aan uit Psalm 110: “Gij zijt priester voor eeuwig, naar de wijze van Melchisedek.” Christus’ priesterschap gaat dat van Levi en Aäron dus verre te boven, omdat Hij eeuwig priester is en omdat God het bij ede gezworen heeft (Ps.110).

“Daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft, om voor hen te pleiten.”

Sommigen vertalen niet met “volkomen”, maar met “voor eeuwig”. Bij God maakt dit geen verschil, want Zijn volkomenheid is toch ook Zijn eeuwigheid. Als Jezus redt, dan is dat volkomen en dus ook voor eeuwig; “daar Hij altijd leeft” laat dit ook duidelijk zien.
Wie worden hier behouden? Zij, die door Hem tot God gaan. “door Hem”, want Hij is de Middelaar. Hij is de Hogepriester, zoals Melchisedek dat was. Hij heeft het grote offer gebracht, het offer van Zijn leven.

Hij leeft voor altijd om voor hen te pleiten, die door Hem tot God gaan. Dat is de boodschap van Hemelvaart: wij krijgen een Pleitbezorger in de hemel. Hemelvaart is niet het einde, het definitieve afscheid, maar een nieuw begin: de zorg van de Vader, die dóórgaat! En Jezus is de Pleitbezorger! Hij is daar dagelijks mee bezig om voor u en mij te pleiten.

Denkt u daar wel eens aan? We hoeven niet berustend, gelaten, weemoedig en neerslachtig onze weg te gaan. We hebben een voortrekker, een voorbidder, in de hemel! De grote Hogepriester, Die weet van onze noden en verlangens als geen ander en Die eeuwig leeft, dwz Die er altijd bij is om voor ons op te komen.

Denkt u daar wel eens aan?

Wanneer we dat weten en daarmee rekening houden, dan zijn het niet meer onze wegen die we gaan moeten, maar dan wordt het Zijn weg, die Hij met ons gaat. En wij? Wij mogen meedoen. Net als de kamerling uit het Morenland, die dit hoorde van Petrus in Handelingen 8.

“En hij vervolgde zijn weg met blijdschap!”

Niet meer bedroefd

Het valt niet mee om altijd blij te zijn. Soms ben je wat somber gestemd en lusteloos, zonder eigenlijk te weten waar het van komt. Het overvalt je gewoon. Angst? Tegen de dingen opzien? Wat gaat er niet allemaal in een mens om?

Het valt niet mee om altijd blij te zijn. Soms ben je wat somber gestemd en lusteloos, zonder eigenlijk te weten waar het van komt. Het overvalt je gewoon. Angst? Tegen de dingen opzien? Wat gaat er niet allemaal in een mens om?

De discipelen hadden, denk ik, ook zo iets. Zij zagen aankomen, dat het met hun Meester fout zou aflopen. En Jezus Zelf? Die wist dat ook en Hij wilde Zijn discipelen ook daarop voorbereiden. Tegelijk wilde Hij ze moed inspreken. Dat gebeurde in wat wij het “afscheidswoord van Jezus” plegen te noemen.

“Uw droefheid zal tot blijdschap worden.”  (Johannes 16, 20)

Hij zegt, dat zij Hem zullen weerzien na een korte tijd en dat er dan vreugde zal komen in hun hart. Maar eerst zullen zij erg bedroefd zijn, want Hij moest van hen heen gaan. De discipelen zullen zich straks alleen gelaten voelen in een met haat vervulde wereld. Zij zullen hetzelfde gaan meemaken als hun Meester: bedreiging, vervolging, martelaarschap en dood. Maar – zegt Jezus – daarna komt er een tijd van blijdschap! De diepe droefheid zal veranderen in jubelende vreugde. Net als bij een vrouw, die een kindje heeft gekregen. De vreugde om het nieuwe leven overstemt al gauw de angst en geboortepijn!

Jezus zou niet voor goed van hen weggaan, maar Hij zal hen weerzien en zij Hem. Tussen Pasen en Hemelvaart spreken we over de verschijningen van de Heer aan vrouwen, discipelen, de “ongelovige” Thomas, Petrus. Al die verschijningen zijn als ’t ware de vervulling van de belofte in ons tekstwoord, dat zij Jezus zullen terugzien en dat er dan weer blijdschap zal zijn. Zij laten de discipelen en natuurlijk ook ons zien, dat Jezus niet dood is, maar lééft! En dat zij en wij leven mogen met Hem. Dan hoeven we niet meer bedroefd te zijn en somber. Dan is ’t altijd feest! Ja, uw droefheid zal tot blijdschap worden!

Laten we ons daar maar op richten!

Waar blijft de tijd?

Menigeen verzucht: “Waar blijft de tijd?”Zo heb je Pasen gehad en ben je al weer bijna bij Hemelvaart en Pinksteren aangeland. Het verschijnsel “tijd” heeft de mensen altijd al bezig gehouden. Je zou zelfs kunnen spreken van een soort “oer-beleven” van de tijd. Het is een ervaring van de mens van alle tijden, dat de tijd vergaat. Iedereen weet, dat het ogenblik, dat hij nu beleeft, er straks niet meer zal zijn, ja nooit meer zal terugkeren. Elk moment is uniek!

Menigeen verzucht: “Waar blijft de tijd?”Zo heb je Pasen gehad en ben je al weer bijna bij Hemelvaart en Pinksteren aangeland. Het verschijnsel “tijd” heeft de mensen altijd al bezig gehouden. Je zou zelfs kunnen spreken van een soort “oer-beleven” van de tijd. Het is een ervaring van de mens van alle tijden, dat de tijd vergaat. Iedereen weet, dat het ogenblik, dat hij nu beleeft, er straks niet meer zal zijn, ja nooit meer zal terugkeren. Elk moment is uniek!

Vroeger gaf men tijd aan met behulp van een zandloper. Onherroepelijk stromen de korrels door de nauwe opening en wie kan ze tegenhouden? Zo vergaat de tijd. Hij glipt als ’t ware door onze handen!

Dit is dan ook voor alle mensen en alle volken altijd als het meest pijnlijke ervaren, dat je de tijd niet tegen kunt houden. De tijd stroomt als maar door: van het nu tot het straks, tot het nog niet van het niet meer. Een oude Griekse filosoof, Heraldicus, verzuchtte al: “Panta rei, oeden menei” (alles stroomt, niets is blijvend). Een bewoner uit het oude Afrika zei het zó, toen hij bij de begrafenis van zijn ouders bad: “O vader, o moeder, we worden allen weggevoerd, de dood voert ons allen weg.” En op oudejaarsavond zingen we in de kerk: “Uren, dagen, maanden jaren, vlieden als een schaduw heen. Ach, wij vinden, waar wij staren, niets bestendigs hier beneden”. In veel spreekwoorden klinkt die ondertoon van het ongrijpbare van de tijd door. Om er enkele te noemen: Waar blijft de tijd? Z’n tijd verdoen. Uit de tijd zijn. Beter te vroeg dan te laat. De tijd is snel, gebruik hem wel. Men dient zijn tijd wel uit te kopen, terwijl dat onze jaren lopen. Rustig zijn tijd afwachten. Komt tijd, komt raad. Er is een tijd van komen en een tijd van gaan.

In al deze spreekwoorden horen we, hoe de mens gevangen zit in de tijd. Je hebt de tijd niet in de hand, je kunt er niet zelf over beschikken. Je loopt eigenlijk altijd achterop en kunt de tijd nooit eens vooruit zijn. Ze zeggen wel eens: hij was z’n tijd vooruit, maar dat is kletspraat.

Zo beleeft de mens de tijd als een harde werkelijkheid, waar je geen vat op hebt. Ook de mens in de Bijbel had dat gevoel. Hij worstelde met de tijd, tot hij ging inzien dat het niet nodig was, omdat God de Heer was ook over de tijd. Meer en meer ging die bijbelse mens toen inzien, dat God Zelf de tijd maakt en vult met Zijn daden. En dat Hij dat altijd zal blijven doen, totdat de tijd niet meer zal zijn. Want dát is het opmerkelijke, dat zij gingen geloven, dat eens de tijd er niet meer zou zijn!

Tijd wordt in de Bijbel in de eerste plaats “Gods tijd”, door God bepaalde tijd, dat is ook “genadetijd”. Voor mensen was dit een zeer troostvolle gedachte! We hoeven ons niet meer druk te maken over de tijd als iets van ons, want het is iets van God. En dat betekent, dat Hij er wel voor zorgen zal. Dat neemt het onzekere van de tijd weg. Want, zo zegt de Psalmdichter van Psalm 31: “In Uw hand liggen mijn tijden.” In al die tijden van ons mogen we vasthouden aan God, die onze tijden in de hand heeft, in Zijn hand. Dat zijn de grote daden van God, die geweest zijn, maar ook Gods grote daden die we nog mogen verwachten.

Wij mogen ze vasthouden, koesteren en ons daar aan optrekken . Zo wordt onze tijd geen lege tijd, maar “gevulde” tijd: door God vol gemaakt. Elke dag wordt zo een feestdag, een dag met God. Onze tijden liggen in Zijn hand! Een hele geruststellende gedachte. Nu kunnen we met een gerust gevoel de tijd door onze handen laten glippen. Nu is het ook niet meer zo erg te bedenken, bij het ouder worden, dat de tijd kort wordt. Immers, we lopen al vooruit op de eeuwigheid.

Bevrijding

Deze dagen staan in het teken van de bevrijding, nu al weer 61 jaar geleden. Veel is er over gezegd. In het bijzonder ook stond de vraag centraal: wat het ons uiteindelijk gebracht heeft. We hoeven in de Bijbel niet lang te zoeken naar soortgelijke gebeurtenissen en gevoelens.

Deuteronomium 10: 17/21
“Want de Here uw God is de God der goden en de Here der heren,
de grote, sterke en vreselijke God, die geen partijdigheid kent
noch een geschenk aanneemt.
Hij is uw lof en Hij is uw God, die onder u deze vreselijke dingen
gedaan heeft, welke uw ogen gezien hebben.”

2 Korintiërs 1: 10
 “En Hij heeft ons uit zulk een groot doodsgevaar verlost en zal ons
ook verlossen: op Hem hebben wij onze hoop gevestigd, dat Hij ons
ook verder verlossen zal.”

Deze dagen staan in het teken van de bevrijding, nu al weer 61 jaar geleden. Veel is er over gezegd. In het bijzonder ook stond de vraag centraal: wat het ons uiteindelijk gebracht heeft.

We hoeven in de Bijbel niet lang te zoeken naar soortgelijke gebeurtenissen en gevoelens.

De verlossing uit Egypte doordrenkt het hele Oude Testament. Onze tekst uit Deut.10 slaat daar ook op terug. Maar ook het N .T. is gebaseerd op een bevrijdingsfeest, we hebben het pas nog gevierd: Pasen. Daarvan spreekt Paulus in 2 Kor.1: “En Hij heeft ons uit zulk een doodsgevaar verlost en zal ons ook verlossen…”

Dat de bevrijding van God komt heeft het volk Israël met schade en schande ondervonden. En dat doet het vandaag nog in het grote conflict met de Palestijnen. Het is steeds weer die ervaring, die Israël tot ontzag en liefde voor zijn God gebracht heeft. Mozes zelf zegt het in onze tekst: “Want de Here uw God is de God der goden en de Heer der heren… die onder u deze grote en vreselijke dingen gedaan heeft, welke uw ogen gezien hebben.” Niet dat er geen goden en heren zijn in de wereld. Die zijn er volop, toen en ook nu. Ze laten zich ook geducht gelden. Maar -zegt Mozes- bij God vergeleken hebben ze niets te betekenen, zijn ze nergens meer. Bij ONS vergeleken zijn het geweldige machten, waar je bang voor bent, zoals terrorisme, zinloos geweld, onderdrukking, moord. Bij GOD vergeleken vallen ze in het niet, of ze nu Dagon van de Filistijnen of Baäl van de Kanaänieten of de schipper op het schip van Jona of Nebukadnessar of de Grieken van Paulus op de Areopagus of Hitler van de Holocaust of Bin Laden van het terrorisme of de Mammon van de internationals zijn. God is de Allerhoogste en Hij is vreselijk, want Hij is heilig. Het Hebreeuwse woord voor heilig is tegelijk “vreselijk zijn” en “verblindend licht zijn”. God is vreselijk, omdat Zijn verblindend licht alles doordringt. Zo instrueert Mozes zijn volk na de uitredding uit Egypte. Dat volk moet Jahwe, die vreselijke God, in het oog houden, in het geweld der machten hier op aarde. Daarom vrees niet en geef Hem de eer, lof zij Hem! Gods naam luidt: Ik ben er, Heil-God is Hij, overmachtig is Hij.

Deze naam van God heeft zijn vervulling gevonden in een andere naam, die wij beter kennen: Jezus Christus, Verlosser, Bevrijder, Heiland, overwinnaar! En zo komt het dat een man als Paulus die oude waarheid van Israël opnieuw gaat belijden: “Hij heeft ons uit zulk een groot doodsgevaar verlost en zal ons ook verlossen; op Hem hebben wij onze hoop gevestigd, dat Hij ons ook verder verlossen zal.” En dat is geen theorie. Nee, de apostel had dat zelf zo ervaren, steeds weer opnieuw. Wat heeft die man niet allemaal meegemaakt in zijn leven: verdrukking, steniging, gevangenschappen, haat en bespotting! Maar God had hem steeds weer geholpen, de God van bevrijding en verlossing! Velen na hem hebben dat ook beleefd. Velen in oorlogstijd en tijden van persoonlijke crisis. In Zuid-Afrika zal dat niet anders zijn geweest dan bij ons hier in Nederland. Eeuwen lang zijn ook daar mensen onderdrukt en de vrijheid, waarin men nu kan staan, wordt als een grote zegen ervaren, alhoewel… soms is men het bijna weer vergeten. En maar al te dikwijls wordt diezelfde vrijheid misbruikt om opnieuw mensen te onderdrukken, want de één wil nu één keer de baas spelen over de ander. Ja, de goden en heren zijn nog geducht. Daar moeten we steeds op bedacht zijn! En er is er maar EEN die ons daarbij helpen kan en ons van die machten verlossen kan: God, Vader en Zoon en Heilige Geest. Hij heeft ons uit zulk een doodsgevaar verlost… zegt Paulus. Wij denken aan 59 jaar terug, en we zien Prins Bernhard staan met zijn groene baret, saluerend naar de stoet van veteranen, die voorbij trok. En we zien de koningin, Canadezen, Polen, Engelsen, Fransen, Amerikanen en Marokkanen bij de verschillende herdenkingsplekken in ons land. En ontroering maakt zich van ons meester. Hoe zijn we toen bevrijd en verlost van die verschrikkelijke machten, die ons er onder hielden.

Ook de jongere generaties, die dit alles gelukkig niet mee hoefden te maken, moeten er van doordrongen zijn, dat er maar Een onze hoop is voor een leefbaar leven, voor een leefbare toekomst, ook voor onze kinderen en kleinkinderen. Op Hem moeten wij vertrouwen, een andere oplossing is er niet voor deze onvrije wereld. Hem moeten wij bidden ons tot vrije mensen te maken. Hem moeten wij dienen door ook andere mensen vrij te laten en vrij te maken. In een multiculturele samenleving als de onze is vrijheid een groot goed. Wij zijn bevrijd om anderen in die vrijheid te laten delen. Elkaar een slavenjuk opleggen geeft geen pas voor een Christen, van wie het slavenjuk juist is afgenomen. Dit geldt ook over de grenzen heen voor het zo juist vergrote Europa. De nieuwe landen moeten niet de indruk krijgen, dat ze als slaven gebruikt worden voor de rijkere westerse landen! Wij allen mogen staan in de vrijheid, die ons door Christus geschonken werd. Hij is uw lof en Hij is uw God, die ons arme zondaren heeft vrijgemaakt. Op Hem hebben wij onze hoop gevestigd, dat Hij ons ook verder verlossen zal!

Amen.

Gedicht

Lammeren en schapen

Je ziet ze weer in de wei. In ons polderlandschap zelfs bij honderden tegelijk. Zelfs vlak bij ons, in het midden van Barendrecht: witte, zwarte en gespikkelde lammetjes! Het is steeds weer fascinerend om te zien hoe die pas geboren dieren het leven tegemoet huppelen.

Je ziet ze weer in de wei. In ons polderlandschap zelfs bij honderden tegelijk. Zelfs vlak bij ons, in het midden van Barendrecht: witte, zwarte en gespikkelde lammetjes! Het is steeds weer fascinerend om te zien hoe die pas geboren dieren het leven tegemoet huppelen.

Ten tijde van Jezus moet dat ook zo geweest zijn in Galilea. Alleen liepen ze toen niet los in de wei, maar in groepen met de herder mee, van de ene weideplaats naar de andere. Dit beeld moet de Heer wel voor ogen gehad hebben, toen Hij Zichzelf de goede herder noemde en de Zijnen lammeren en schapen. Op het eind van het Johannes Evangelie, na Pasen, wordt Petrus aangesteld om de lammeren en schapen te weiden en te hoeden, en d at tot drie keer toe. Petrus moet dus zelf ook een goede herder worden, in de voetsporen van zijn Heer. Blijkbaar zijn er in de wereld mensen, die op een bijzondere wijze God toebehoren. Zij zijn de kudde van Jezus Christus. Zij noemden zich van meet af aan “kerk”, dat betekent “van de Heer”, want het Griekse woord voor kerk is “kuriake”, wat “van de Heer” betekent.

Dit is de vrucht van Pasen, dat er in de wereld een Kerk is! En de Heer van die Kerk heeft mensen tot “schapen van Zijn weide” gemaakt. Sommigen onder hen werden als hoeders van die schapen aangesteld: Petrus en zijn medeapostelen en in navolging van hen priesters, dominees, ouderlingen, diakenen, pastorale medewerkers enz. Voor mensen is dat geen eenvoudige opdracht. Het is tegenwoordig dan ook heel moeilijk om nieuwe leden van de kerkenraad te vinden. Toch lees ik in mijn krant nogal eens, dat jonge mensen zich aangetrokken voelen om iets voor de Heer te gaan betekenen. In allerlei bewegingen. Niet alleen in de Kerk zijn er schapen te weiden, maar overal…

Zo’n opdracht tot herder is niet eenvoudig, maar hij komt “van Boven” en dat maakt alles uit. Je mag dan ook rekenen op steun van Boven. Laat dat een bemoediging zijn voor allen, die tot herder geroepen zijn. Gewone mensen als u en ik mogen de schapen en lammeren, aan ons toevertrouwd, gerust gaan weiden. Want de Grote Herder waakt over ons! Leest u de Handelingen der Apostelen maar eens en de brieven van Paulus en de andere apostelen. U zult daar horen, hoe God mensen, die zichzelf totaal ongeschikt voelden, geschikt heeft gemaakt tot de dienst aan Hem.

De lammeren en schapen mogen gerust gaan weiden. De goede Herder houdt in elk geval over hen de wacht!

Na pasen

Na Pasen ziet de wereld er anders uit. Zo mogen we ’t in elk geval beleven. Alles heeft nieuw licht gekregen: het licht van Pasen!

Na Pasen ziet de wereld er anders uit. Zo mogen we ’t in elk geval beleven. Alles heeft nieuw licht gekregen: het licht van Pasen!

Pasen komt van het Hebreeuwse “Pesach” dat “voorbijgaan” betekent. Het is een herinnering aan de doodsengel, die in de nacht van de uittocht uit Egypte bij de Joden voorbijging. De deurposten waren bestreken met het bloed van een pas geslacht lam.

Later, in de christelijke tijd, werd Pasen afgeleid van het Griekse “paschein” dat “lijden” betekent. Je zou beide betekenissen kunnen verbinden door te zeggen, dat het lijden voorbijgaat. Zo ongeveer beleven wij Pasen! Het is het aanlichten van de nieuwe morgen en van de nieuwe wereld, waarin geen lijden meer zal zijn.

Ik hoop, dat u in deze zin goede Pasen gehad hebt en dat u er weer tegen kunt, tegen de beslommeringen van elke dag. Een geestelijke bodem kunnen we in deze tijd best gebruiken! Pasen wil zo’n bodem zijn. Een stevige grond, waarop we staan kunnen en waarvandaan we verder kunnen gaan, het onzekere leven tegemoet. We hebben mooie dingen in het verschiet: de overwinning van het kwaad, de terugkomst van het paradijs, opstaan uit de dood, geen lijden meer, alle tranen weggewist… Laten we dat vasthouden!

Pasen wordt wel genoemd “de eersteling der dagen”. Dat betekent ook, dat de rest van Gods dagen ook eens zal komen. Daar mogen we ons elke dag aan optrekken! Zoals Nel Benschop eens dichtte in haar mooie gedicht “Gedachten op de Paasmorgen”:

Maar sinds de vrouwen ons de blijde boodschap brachten: “De Heer is opgestaan!” En zie, Hij gaat ons voor naar Galilea; daar zal ons de Meester wachten – nu volgen wij vol vreugd Zijn lichtend spoor!

Op weg naar pasen

Veel mensen verheugen zich op Pasen, omdat er vrije dagen zijn en het lenteweer ons toelacht. Duizenden trekken er dan op uit, de ontluikende natuur in. Massa’s toeristen bezoeken dan ons land om de bollenvelden te bewonderen en naar Keukenhof te gaan.

IsenheimVeel mensen verheugen zich op Pasen, omdat er vrije dagen zijn en het lenteweer ons toelacht. Duizenden trekken er dan op uit, de ontluikende natuur in. Massa’s toeristen bezoeken dan ons land om de bollenvelden te bewonderen en naar Keukenhof te gaan. Het zijn mooie dagen en geven een soort vakantiegevoel. De gedegen huisvrouw heeft dan al schoongemaakt en de vakantieplannen komen op tafel te liggen. De meivakantie ligt voor de deur… Zo is Pasen een markant tijdstip in het jaar! In de kerk is dat ook zo, maar daar heeft Pasen met heel andere dingen van doen. Het is goed, dat we dat ook niet vergeten! Waarom vieren we Pasen eigenlijk? Mijn collega dominee Neven uit Kloetinge heeft op deze vraag een uitgebreid antwoord gegeven. Leest u zelf maar:

Op weg naar pasen

Op de grote internationale kerkvergadering van Nicea in 325 na Christus werd afgesproken dat heel de christenheid voortaan Pasen zou vieren op dezelfde dag, namelijk op de zondag na de eerste volle maan in de lente. Deze paasdag ging het hart vormen van heel het kerkelijk jaar. Van deze vierdag van de verrijzenis van de Heer zijn alle “gewone” zondagen afgeleid.

Echter, men ging het paasfeest in deze vroege tijd ook uiteenleggen in een zogenaamd “triduüm”, een driedaagse. Dit om het geheim onder woorden te brengen en “vierbaar” te maken dat de Heer ten derde dage werd opgewekt uit de doden. Pasen werd een feest van drie dagen.

Nu begint de dag goed bijbels gesproken met de avond, als het zonlicht is ondergegaan. Pasen omvat daarom:

– goede vrijdag, met de avond die er aan vooraf gaat: de avond van Witte Donderdag;
– paaszaterdag, met de vrijdagavond er aan voorafgaand;
– paasmorgen, met de nachtwake er aan voorafgaand.

Pasen begint dus op de avond van Witte donderdag, aan de vooravond van de Goede vrijdag. Wie zondagmorgen pas komt, komt eigenlijk pas aan het slot van het feest binnen. Nu viert de Gemeente Pasen als een feest, en op een goed feest kun je eigenlijk elk moment komen, maar toch mis je heel wat als je pas op het laatst komt, op paasmorgen. Want in de paasdriedaagse trek je drie dagen met Jezus mee, van de ene dag naar de andere, aan de hand van de lijdens- en opstandingverhalen.

Al heel snel is in de kerk met het feest van Pasen een voorbereidingstijd verbonden. Eerst één week, later zes weken (=veertigdagentijd), en dan nog eens drie zondagen daar aan voorafgaand. Verhelderend vond ik zelf de vergelijking die ik ergens vond met de tempel in Jeruzalem:

I.

Eerst bevinden we ons met de drie voorbereidingszondagen in het voorhof van de tempel. In het voorhof waren Joden en proselieten (=bekeerlingen) en niet-Joden uit alle volkeren welkom. Deze periode begint op de zeventigste dag vòòr Pasen. Het getal zeventig drukt in de Schriften de omvang van de volkerenwereld uit. Voor hen was ook de bijbelvertaling uit het Hebreeuws in het Grieks bedoeld – de internationale omgangstaal van die tijd – een vertaling die Septuaginta (=de 70) wordt genoemd. Anders gezegd: Septuagesima, de 70e dag vòòr Pasen, drukt uit dat de weg naar de bevrijding voor alle volken gebaand is, voor alle volken open staat.

II.

Dan gaat het verder, en bevinden wij ons met de veertigdaags vastentijd in het Heilige zelf van de tempel. Het Heilige was voor de godsdienstoefening van de Joden. Veertig dagen (of veertig jaar) verwijst naar specifieke Bijbelse verhalen: veertig dagen en nachten duurde de vloed (Gen. 7, 4), veertig dagen en nachten verbleef de leidsman Mozes op de berg (Ex.24:18), was de profeet Elia op weg naar de berg Horeb (1.Kon.19:8), veertig jaar zwierf het volk door de woestijn voor het zijn doel bereikte (Jozua 5:6); na veertig dagen zou Nineve ten onder gaan (Jona 3:4); veertig dagen en nachten verbleef Jezus in de woestijn. U ziet: allemaal tijden van overgang, boete, voorbereiding, loutering. De veertig dagen of jaren zijn dus niet in de eerst plaats chronologie; het verwijst naar een diepere, innerlijke betekenis.

De veertigdagentijd als een verblijf van veertig dagen in het Heilige van de tempel. Op al de zes zondagen van de veertig dagen klinken lezingen uit het Evangelie, die de weg, de oefening van een gedoopt mens, of een nog te dopen geloofsleerling ondersteunen en uitleggen. Wij proberen deze zondagen uit te vinden wat het volgeling worden of -zijn van Jezus betekent. De zondagen wisselen elkaar af als donker en licht, een afwisseling van berg af (woestijn) en berg op. Telkens horen wij een bericht over Jezus’ gang naar Jeruzalem. Met de bedoeling dat wij een stukje mee op trekken. En ons zo zelf voorbereiden op het grote geheim van wat straks zal geschieden met Pasen. Inkeer, boetedoening, vasten, horen als gezegd bij deze tijd. Opdat onze lichamelijke en geestelijke gesteldheid ook de juiste antenne heeft om het wonder van Pasen in ons leven een plaats te geven.

Ik geef grif toe: dit houdt tegelijk ook altijd iets kunstmatigs. Als Pasen het wonder is zonder weerga, als de Levende God ondanks alles toch verder wil met de mensen, dan kun je je daar nauwelijks op voorbereiden. Maar toch: de veertig dagen bieden de gelegenheid je te binnen te brengen wat het de Heer kost om met ons verder te willen, en waarom Hij dat doet. Als je dat een beetje begint te beseffen, is misschien straks ook de vreugde des te groter.

Alle aandacht concentreert zich in de veertig dagen op de weg van de Messias Jezus. Wel is er halverwege de vasten opeens een opleving op Zondag Laetare. De kleur is dan opeens rozerood, in plaats van het paars. Even breekt, als een voorproefje, alvast de zon door. Kenmerkend voor de hele veertigdagentijd is dat het Gloria en het Halleluja achterwege blijven, met uitzondering van het Gloria op Witte Donderdagavond. Het Halleluja wordt van ouds pas weer in de Paasnacht gezongen, en dan op een steeds hogere toon. Zoals ook de aankondiging “Lumen Christi”, Licht van Christus, tijdens het binnendragen van de Paaskaars.

III.

In de Goede- of Stille week bevinden we ons – vanaf Palmzondag – in het Heilige der Heiligen van de tempel. Het Heilige der Heiligen van de tempel mocht alleen betreden worden door de voorganger, de hogepriester, die namens het volk voor Gods aangezicht trad.

Op de avond van Witte Donderdag begint het Paasfeest dan. De naam hangt samen met de liturgische kleur met het oog op de inzetting van het heilig Avondmaal. Ook hangt het samen met de Witte gewaden op deze dag. Nu, aan het einde van de veertigdagentijd, werden de wenende openbare boetelingen weer in de gemeenschap van de Kerk opgenomen. Vandaar dat deze dag in de Duitstalige landen nog Gründonnerstag heet. Denk aan ons oud-Nederlandse grijnen, grienen=boete doen.

Heel mooi vind ik zelf de Engelse naam: Maundy Thursday. Maundy is een verbastering van het Latijnse “mandatum”, opdracht: Op dezelfde wijze draag ik u op elkander de voeten te wassen (Joh 13, 14) Het evangelie van Witte Donderdag is volgens oeroude traditie inderdaad dat van de voetwassing. Trouwens, op vele plekken in de ene kerk op aarde wordt dit Evangelie niet alleen gelezen, maar ook ten uitvoer gebracht op deze avond. Naast dit evangelie van de voetwassing, waarin misschien wel alles van het christelijk geloof in is samengevat, viert de gemeente deze avond de instelling van het Avondmaal. Jezus is met zijn vrienden in Jeruzalem aangekomen, het is het moment waarop Israel het Pascha viert, het feest van de gedachtenis van het wonder van de redding uit Egypte, uit slavernij en dood.

Dit is iets heel anders dan zo maar herinnering. Het is gedachtenis: je hoopt de bevrijding, die aan jouw voorvaderen is geschied, zo te binnen brengen dat deze vandaag opnieuw actueel wordt, en opnieuw kan geschieden, zo niet vandaag dan morgen. Israel doet dat door de viering van de seder-avond, waarop de jongste zoon mag vragen: “waarom is deze avond zo heel anders dan alle andere avonden”. En dan volgt de vertelling van de heerlijke daden van de levende God, die uitredding schonk uit dood en nood. En inderdaad heeft de viering van Jezus met zijn vrienden in de opperzaal de trekken van een seder-maaltijd. Jezus schrijft het Paasbericht van Israel, van zijn voorvaderen, zo gezegd op zijn eigen lichaam. Jezus kent zijn uittocht, zijn “exodus”, zoals de evangelist Lukas graag zegt, in Jeruzalem. En voor zijn volgelingen, die voortaan vrienden worden genoemd, is zijn uittocht uit het leven, door de dood heen, naar het nieuwe leven, inderdaad een daad van reddende nabijheid van de Levende God zelf geworden.

Aangetekend moet worden dat de evangelist Johannes andere accenten legt. Hij sluit aan bij de betekenissen die men gaf aan de offers. Hij meldt dat Jezus sterft aan de vooravond van het Paasfeest, de tijd waarop het paaslam wordt geslacht. Voor hem is Jezus in de eerste plaats het paaslam van Israel. Anders dan de andere offers oudtijds in Israel, is het paaslam bestemd om geheel door het volk te worden gegeten. Het Paaslam zou je Gods offergave voor Israel kunnen noemen. Daarop zinspeelt Jezus als Hij aan het laatste Avondmaal zegt: Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt.

Dan wordt het Goede vrijdag. Oorspronkelijk een kale, sobere dienst. Het altaar is afgeruimd, geen kaarsen en enkel Schriftlezingen en gebeden. Alles draait om de kruisdood van Jezus aan het hout. Ik denk dat de kale viering, zoals wij die kennen, om die reden sterke papieren heeft. Goede vrijdag heeft iets van een vigilie, een dodenwake. We worden met ons zelf geconfronteerd. We kunnen de slaap niet vatten uit ontsteltenis over wat er gebeurd is. Precies het tegenovergestelde dus van het slapen der leerlingen in de hof van Getsémané. Juist omdat wij niet beter zijn dan zij, willen wij nu waken.

Ergens vond ik de mooie formulering dat Goede vrijdag eigenlijk een voorbereiding is op het Avondmaal, achteraf, namelijk na de viering op Witte Donderdag. Zoals ook de kennis van de zonde op het ontvangen van de Genade vòlgt, en ons eens te meer bemoedigt mens te zijn met de mensen. Trouwens, ik zou het bijna vergeten: over de herkomst van de naam “Goede Vrijdag” heb ik niets kunnen vinden. Maar zou het niet te maken kunnen hebben met het heerlijke feit dat wij bij de God van Israel, de Vader van Jezus Christus, te maken hebben met een God die de kwade en boze overleggingen van de mensen ten goede keert? Namelijk dat God het gebeuren van Goede vrijdag ten goede keert door Jezus op te wekken uit de doden? Vandaar “goede” vrijdag!

Na de stille zaterdag volgt dan in de nacht de paaswake. Aan het gebeuren van de paasnacht, aan het begin van de derde dag, is eigenlijk heel het christelijk geloof ontsprongen. In de paasnacht worden wij nieuwe mensen, doordat de levende God overmachtig in het midden treedt. Hij wekt zijn Liefste, zijn Zoon, op uit de doden. Hij herstelt van zich uit, en Hij alleen, de gemeenschap met de mensen en richt het leven op, opnieuw. Het is een viering waarin de menselijke stem als het ware overslaat, omdat het geheim van de opstanding uit de doden zo overweldigend is, en niet te bevatten.

De vaste onderdelen van oudsher kennen wij nog steeds: de lofprijzing van het Licht, dat heilaanbrengend is verschenen; de Schriftlezingen uit het Oude Testament, die met elkaar een sleutel vormen van het verstaan van de Opstanding van Jezus uit de doden, als eerste van de nieuwe Schepping.

U kent denk ik, de meeste van de verhalen wel: de schepping van het droge land, zodat leven, van mens met mens, samen met God, mogelijk is (Genesis 1), de redding van Noach, het bijna-offer en de redding van Izaak, de doortocht van Israel door de Rietzee, weg uit het slavenland Egypte, doden die van God de Geest krijgen ingeblazen en weer gaan leven (Ezechiël 37), maar ook het verhaal van Jona en dat van het behoud van de drie mannen in de brandende oven (Daniël). Allemaal verhalen die te maken hebben met een wonderbaarlijke doortocht naar het nieuwe leven. Water is daarin vaak een terugkerend thema. Het water van schuld, mislukking, dood en zonde, waar je door God door heen gedragen moet worden.

Van oudsher wordt daarom in de paasnacht de doop bediend aan hen die belijden tot Christus’ Gemeente te willen behoren, en belijden met Hem te willen opstaan uit de doden. In de vroege dagen van de kerk kenden we eigenlijk alleen de doop van volwassenen, mensen die hun doop ook kunnen beamen. Ons doopgebed, dat wij bidden op gewone “doopzondagen”, stamt uit deze paasnacht. Maar bèide sacramenten hebben in de paasnacht hun geëigende plaats. Na lezing van het bericht van de Opstanding wordt daarom het Avondmaal met elkaar gevierd, dat echt het karakter mag hebben van een feestelijk Verrijzenismaal.

Er wordt op de weg naar Pasen, en met Pasen, dus veel geteld; zeventig dagen, veertig dagen, drie dagen van Pasen. Allemaal hulpmiddelen om het heil te binnen te brengen. Daarbij geldt dat het niet op het tellen aankomt , maar op vertellen. Niet in de zin van misrekenen, maar in de zin van het verhaal dat we bij de heilsgeheimen aan elkaar mogen doorvertellen.

Geertestkerk KloetingeDe bovenstaande tekst is van dominee Neven uit Kloetinge en met toestemming overgenomen van de website “Rondom de Geersteskerk“.

Geen tranen meer

Soms kan het verdriet zo groot zijn, dat een mens geen tranen meer heeft. “Huil nu maar uit, doe ’t maar gerust… Nee, ik kán niet meer, kon ik nog maar huilen!”

Op het einde van de Bijbel, in Openbaring 21, ontmoeten we ook huilende mensen. De Bijbel is levensecht en tekent ons de mens zoals hij is, met al zijn emoties. Ook verdriet hoort bij het leven, helaas. Huilende mensen, een wereld vol tranen… Maar diezelfde Bijbel tekent ons ook nog een andere werkelijkheid, een visioen, een openbaring: dat God naar die huilende mensen toekomt en de tranen van hun ogen afwist.

Soms kan het verdriet zo groot zijn, dat een mens geen tranen meer heeft. “Huil nu maar uit, doe ’t maar gerust… Nee, ik kán niet meer, kon ik nog maar huilen!”

Op het einde van de Bijbel, in Openbaring 21, ontmoeten we ook huilende mensen. De Bijbel is levensecht en tekent ons de mens zoals hij is, met al zijn emoties. Ook verdriet hoort bij het leven, helaas. Huilende mensen, een wereld vol tranen… Maar diezelfde Bijbel tekent ons ook nog een andere werkelijkheid, een visioen, een openbaring: dat God naar die huilende mensen toekomt en de tranen van hun ogen afwist.

Tjonge, dat zal toch wat zijn! Alle tranen weg! Zoals vaders en moeders dat doen, wanneer hun kind verdriet heeft: een kusje er op, even op schoot en weg met die tranen. God doet nog meer: Hij droogt niet alleen al die tranen, maar gaat er ook voor zorgen dat er geen tranen meer komen. Daar staat in Openbaring: “De dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn.” Alle bronnen van de tranen doet God opdrogen!

Wij hebben soms tranen gedroogd en wij moeten soms zeggen: “Huil maar even uit, dat lucht op.” Maar wij kunnen nooit verhinderen, dat er nieuw verdriet komt bij de mensen en bij ons zelf, met veel stromen van nieuwe tranen. Laten we daarom dat visioen van Johannes in Openbaring voor ogen houden! Wat wij niet kunnen, dat zal God eens doen. Geen tranen meer, allee blijde gezichten… wat zal dat heerlijk zijn! Zo’n vooruitzicht geeft moed en troost in de lijdenstijd van het leven, waaraan soms niet te ontkomen is.

Pasen

“Via crucis via lucis”

De weg van het kruis is de weg van het licht! Zo luidt een oud gezegde. Het wordt vaak in verband gebracht met Pasen. Maar ook met het persoonlijke leven. Een mooi gezegde. Toch kan een mens daar moeite mee hebben! Veel oude mensen zullen het echter bevestigen: Ja, zo is het, zó heb ik het zelf ook ervaren, door veel pijn en lijden heen heeft God mij geholpen. Ja, de weg van het kruis, de weg van het licht! Door lijden tot heerlijkheid, door duisternis tot licht.

“Via crucis via lucis”

De weg van het kruis is de weg van het licht! Zo luidt een oud gezegde. Het wordt vaak in verband gebracht met Pasen. Maar ook met het persoonlijke leven. Een mooi gezegde. Toch kan een mens daar moeite mee hebben! Veel oude mensen zullen het echter bevestigen: Ja, zo is het, zó heb ik het zelf ook ervaren, door veel pijn en lijden heen heeft God mij geholpen. Ja, de weg van het kruis, de weg van het licht! Door lijden tot heerlijkheid, door duisternis tot licht.

Het geheim van dit gezegde en van de mensen die het ook zo ervaren hebben ligt bij Hem, die HET LICHT is: Jezus Christus, de gekruisigde en opgestane Heer. Als Hij met je meegaat in stikdonkere nacht, dan kan de donkerheid je niet vasthouden, dan gaat het licht doorbreken. Het is steeds weer de bittere nacht van Getsemane, die wordt tot de lichtende Paasmorgen!

“Pasen” betekent, dat God de mensen niet los laat in hun lijden. Dat is toch de boodschap die Jezus Zelf ten einde toe volbracht heeft? Hij is Zelf die boodschap! “Het volk dat in duisternis gezeten is, ziet een groot licht”. (Jesaja 9,1) Zij zien Jezus aan het kruis. Onbegrijpelijk… dat kruis is juist het licht, dat mensen nodig hebben. Via crucis via lucis! Op de kruisweg mag je het Licht ervaren, omdat Hij die weg gegaan is en steeds opnieuw gaat met mensen die een kruis te dragen hebben, mensen zoals u en ik. Op het eind van die weg zijn daar Gods handen die op je wachten, zoals Guido Gezelle zo mooi onder woorden bracht in Gezang 469:

Het leven is: een krijgsbanier
door goed’ en kwade dagen
gescheurd, gevlekt, ontvallen schier,
kloekmoedig voorwaarts dragen.

Het leven is: geen vreed’ alhier,
geen wapenstilstand vragen.
het leven is: de kruisbanier
tot in Gods handen dragen.

Luisteren leren

Een mens kan spreken en luisteren en antwoorden. Toch doet hij dat niet altijd. Gesproken wordt er veel, maar niet altijd de juiste woorden. Antwoorden worden er ook genoeg gegeven, maar niet altijd zijn zij welgemeend en oprecht. Luisteren echter komt bij mensen heel weinig voor. Blijkbaar moet je dat leren. Dat hoor je dan ook wel eens zeggen: “Leer nou toch eens te luisteren!”

Een mens kan spreken en luisteren en antwoorden. Toch doet hij dat niet altijd. Gesproken wordt er veel, maar niet altijd de juiste woorden. Antwoorden worden er ook genoeg gegeven, maar niet altijd zijn zij welgemeend en oprecht. Luisteren echter komt bij mensen heel weinig voor. Blijkbaar moet je dat leren. Dat hoor je dan ook wel eens zeggen: “Leer nou toch eens te luisteren!”

Luisteren is lang niet gemakkelijk. Vooral luisteren naar mensen in een crisis. Luisteren naar mensen, die leven in onzekerheid. Luisteren naar mensen, die lijden en hun verhaal kwijt willen. Dat is heel moeilijk! Je wordt er zelf onzeker van, je wilt dan de stilte opvullen, je zoekt dan maar gauw naar pasklare antwoorden. Vaak zijn dat gemeenplaatsen, dooddoeners als: “Kop op, achter de wolken schijnt de zon” of “Het komt best goed” of “Je moet maar denken: na regen komt zonneschijn”. Om maar niet te spreken van een antwoord als deze: “Je moet maar denken: er zijn er zo veel, die het veel zwaarder hebben dan jij… kijk maar om je heen… “die en die zijn er toch ook doorgekomen en hoe moeilijk hebben zij het niet gehad?!” Als we zulke dingen zeggen, wat hebben we dan toch slecht geluisterd! Meestal zitten we ook al tijdens het luisteren ons af te vragen, wat we straks zullen gaan zeggen.

Echt luisteren is anders. Het geeft meestal geen pasklare antwoorden. Integendeel: het maakt je sprakeloos, het brengt je in verwarring. Het is ook: het aandurven eens géén antwoord te hebben. Er is moed voor nodig om er soms het zwijgen toe te doen. Om evenals die ander vanuit grote onzekerheid op zoek te gaan, een onzekere weg. Maar het geeft dan wel een echte ontmoeting! En het zal die ander goed doen, want hij of zij merkt dan dat je echt bij hem of haar bent, er als ’t ware naast staat. En de woorden komen dan vanzelf, als ze moeten komen. “Maak je dan niet bezorgd, wat je zult zeggen, als het er op aankomt. De Geest zal je de woorden geven die gesproken moeten worden“, zo zegt Jezus in Marcus 13 vers 11.

Leren luisteren… vooral ook naar Hem in de Lijdenstijd. Daar wordt je stil van…

Mensen in het licht

In de kerk, waar ik zondag de dienst mag leiden, hebben ze in de lijdenstijd een project. Ze zijn begonnen met de eerste drie scheppingsdagen, daarna de vierde tot de zesde scheppingsdag. Vervolgens het paradijs, de eerste zonde, Kaïn en Abel, Jezus kondigt Zijn lijden en sterven aan, het sterven en de begrafenis van Jezus en tenslotte Pasen: de opstanding van Jezus. De volgende zondag staat dus in het teken van het paradijs, met het thema: Mensen in het licht.

In de kerk, waar ik zondag de dienst mag leiden, hebben ze in de lijdenstijd een project. Ze zijn begonnen met de eerste drie scheppingsdagen, daarna de vierde tot de zesde scheppingsdag. Vervolgens het paradijs, de eerste zonde, Kaïn en Abel, Jezus kondigt Zijn lijden en sterven aan, het sterven en de begrafenis van Jezus en tenslotte Pasen: de opstanding van Jezus. De volgende zondag staat dus in het teken van het paradijs, met het thema: Mensen in het licht. De mensen zijn in het licht van God geschapen, ze hebben het goed, mogen leven in een paradijs vol heerlijke natuur en mooie dingen. Zelf zijn ze ook lief voor elkaar. Het is gewoon “toppie” in het paradijs! Zij hebben ook een goede verstandhouding met God en mogen Zijn aarde beheren en ontwikkelen. Daar gaan we ’t over hebben. Tenminste, zo was het gepland in dat project! Aan de dominee om daar iets van te maken. Niet zo eenvoudig! Ik zou wel willen, maar ik denk dat ik ’t niet kan. We leven nu een keer niet meer in het paradijs. En bij al het mooie, dat je daarvan zegt, zie je ook direct weer beelden van de “verwording”. Goed en kwaad zijn nauw met elkaar verweven. Maar ja, het kwade mag pas volgende week aan bod komen! Laten we maar proberen het goede in de mens en zijn scheppingsorde (het paradijs) naar voren te halen. Mooiere tekst hiervoor dan Psalm 8 kon ik niet vinden. Leest u de preek “Een paradijs op aarde” maar.

Lijdenstijd

Droefheid en blijdschap. De lente komt er aan, al is het ook nog met veel regen en sneeuw en stormwind. De dagen lengen en overal om ons heen zien we de natuur ontkiemen: zij gaat de weg van duisternis naar licht, van dood naar leven. Zo herdenkt de kerk in deze dagen de gang van onze Heer Jezus Christus van lijden en dood naar opstanding en nieuw leven. Na de diepste neergang in de lijdenstijd komt de stralende verhoging met Pasen. Het is goed om daar veertig dagen per jaar bij stil te staan.

LijdenstijdDroefheid en blijdschap. De lente komt er aan, al is het ook nog met veel regen en sneeuw en stormwind. De dagen lengen en overal om ons heen zien we de natuur ontkiemen: zij gaat de weg van duisternis naar licht, van dood naar leven. Zo herdenkt de kerk in deze dagen de gang van onze Heer Jezus Christus van lijden en dood naar opstanding en nieuw leven. Na de diepste neergang in de lijdenstijd komt de stralende verhoging met Pasen. Het is goed om daar veertig dagen per jaar bij stil te staan.

Omdat de Heer deze gang heeft gemaakt, een bittere gang, mogen wij weten, dat God met ons in onze lijdenstijd een nieuw begin gaat maken: opstanding tot nieuw leven! In de lente van dit jaar en in het voorportaal van ons leven mogen wij daar heel persoonlijk naar uitzien. Wij gaan op naar Pasen: naar de dag van de Heer, die een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zal brengen. In onze duisternis, in al het lijden van “deze eeuw”, dit tijdsgewricht, mogen we gericht staan naar Gods heerlijkheid en licht, waarin geen lijden meer zal zijn. Blijdschap temidden van droefheid. “Zie, wij gaan op naar Jeruzalem…” Voor Jezus was dat het aardse Jeruzalem, dat de profeten doodt. Voor ons is het ’t hemelse Jeruzalem, de stad met de gouden poorten. Jezus Zelf heeft de sleutels van die stad. Gaat dan tot Hem, die redding u biedt!

Meer lezen?

Lijdenstijd – Gave en opgave

Op weg naar pasen

Mensen in het licht

Waarom vieren we pasen eigenlijk?

Lijdenstijd

De actualiteit van het Evangelie

Zo’n preek als “Bij de mensen is dit onmogelijk…”, wat moeten we daar nu mee? De situatie van de rijke jongeling en zijn vraag aan Jezus zijn heel actueel. We spreken de laatste tijd weer veel over “de arme kant van Nederland”. Rijkdom is blijkbaar een probleem en armoede nog meer! En het verschil tussen rijk en arm wordt steeds groter en  schrijnender. Hier in Nederland is dat al zo, laat staan elders in de wereld.

Zo’n preek als “Bij de mensen is dit onmogelijk…“, wat moeten we daar nu mee? De situatie van de rijke jongeling en zijn vraag aan Jezus zijn heel actueel. We spreken de laatste tijd weer veel over “de arme kant van Nederland”. Rijkdom is blijkbaar een probleem en armoede nog meer! En het verschil tussen rijk en arm wordt steeds groter en  schrijnender. Hier in Nederland is dat al zo, laat staan elders in de wereld. Wereldhandelconferenties tussen de zogenaamde rijke en zogenaamde arme landen kunnen daar maar geen verbetering in brengen. De arme landen met hun grote bevolkingsaantallen krijgen het steeds zwaarder te verduren. Nog steeds klinkt de aanklacht van Berthold Brecht (70 jaar geleden!): “Zou ik niet arm zijn, was jij niet rijk!”.

Ook de vraag van de jonge man “Hoe kom ik in de hemel?” is erg actueel. Velen stellen zich vandaag dezelfde vraag: “Hoe word ik een beetje gelukkig? Wat heb ik in dit leven en daarná nog te verwachten?” Men zoekt een stukje levensvervulling en zekerheid, maar waar vind je dat? Bij mensen? Nee toch! Bij sekten en religieuze bewegingen? Misschien. Bij kerken? Een vraagteken: waarom lopen ze dan leeg? Bij God? Ja, maar waar moet ik dan zoeken?

Misschien dat het Evangelie van vandaag ons wat verder kan  brengen. Laten we ’t hopen. Wat bedoelt Jezus dan? Moet je alles weggeven? Of gaat het er om dat je aan anderen denkt? Mag je nog wel leuke dingen voor je zelf kopen en daar van genieten? Zo’n dure auto bijvoorbeeld?

Als je arm bent, ben je dan soms beter af? Is het geen vernedering om naar de voedselbank te moeten? Allemaal vragen die op de mens van nú afkomen.

Jezus zegt: “Bij de mensen is dit onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk.” Kunnen we daar wat mee? Kunnen we daar misschien een beetje moed en hoop uit putten?

Barmhartigheid, vrede en liefde

Het kleinste boek van de Bijbel, Judas, slechts één hoofdstuk, begint met een drietal woorden die de Bijbellezer niet onbekend zijn. Eerst is daar barmhartigheid, dat is Gods trouw, waarmee Hij voor ons opkomt in onze nood. Als God onze nood ziet, denkt Hij niet: dat heb je er nu van, dat heb je je zelf aangedaan, eigen schuld, red je dan ook maar zelf. Nee, zó zouden mensen denken, maar –gelukkig- God niet.

Judas 1, 2

“Barmhartigheid, vrede en liefde worden u vermenigvuldigd.”

Het kleinste boek van de Bijbel, Judas, slechts één hoofdstuk, begint met een drietal woorden die de Bijbellezer niet onbekend zijn.

Eerst is daar “barmhartigheid”, dat is Gods trouw, waarmee Hij voor ons opkomt in onze nood. Als God onze nood ziet, denkt Hij niet: dat heb je er nu van, dat heb je je zelf aangedaan, eigen schuld, red je dan ook maar zelf. Nee, zó zouden mensen denken, maar –gelukkig- God niet. Integendeel: Hij helpt ons uit de nood, Hij springt er middenin, Hij redt. Daarvoor is Jezus op aarde gekomen, om dát te laten zien! Jezus’ naam betekent ook “God redt”, dat is veelbetekenend: God is een-en-al meelevend, meelijdend met ons. In deze zin spreken we van Gods barmhartigheid en wensen we ook elkaar – zoals Judas dat doet – barmhartigheid toe.

En dan “vrede”, sjaloom. Dat is het heil, wat God aan de mensen schenken wil en dat alles omvat, de mens in al zijn doen en laten. Het gaat er om, dat de mens in de goede verhoudingen gaat leven met God, de wereld en zich zelf. Heb je ’t goed met God, dan heb je ’t ook goed met je medemensen en met je zelf. Dat wordt in de Bijbel “vrede” genoemd. Het betekent ten diepste, dat de mens opgenomen mag zijn in de gemeenschap van God.

En tenslotte “liefde”. Lees Philippenzen 2. We lezen daar hoe God Zich neerbuigt naar de mens, hoe Jezus de hemel verlaat om aan ons mensen gelijk te worden. Daarmee wordt alles weggedaan, wat ons nog van God scheidt. Zó groot is Gods liefde. Hij doet weg, vergeeft en zuivert, wat er verkeerd is. Hij ziet ons als ándere (lees: betere!) mensen. De liefde bedekt alles. Lees 1 Korinthe 13!

Wat bij God zó is, wat Zijn wezen uitmaakt, waarin wij Zijn genade mogen ontvangen: barmhartigheid, vrede en liefde, dat bidt de apostel Judas ook ons toe. In Christus zijn zij al ons deel, dat is zeker, maar Judas wil, dat het ook in de praktijk van ons leven “barmhartig, vredig en liefdevol” zal toegaan. Laten we daar dan ook voor onszelf en voor elkaar om bidden en daarin Gods zegen ontvangen!

Wees getroost

Vader en God van alle troost,
Verleen ons door Uw heilig Woord en Uw Geest,
Een vast, opgewekt en dankbaar geloof,
Opdat wij deze en alle nood,
Zalig kunnen overwinnen.
Laat ons eindelijk proeven en ervaren,
Dat het de waarheid is,
Wanneer Uw lieve Zoon Christus Zelf spreekt:
“Wees getroost, Ik heb de wereld overwonnen.”

Vader en God van alle troost,
Verleen ons door Uw heilig Woord en Uw Geest
Een vast, opgewekt en dankbaar geloof
Opdat wij deze en alle nood
Zalig kunnen overwinnen.
Laat ons eindelijk proeven en ervaren
Dat het de waarheid is,
Wanneer Uw lieve Zoon Christus Zelf spreekt:
“Wees getroost, Ik heb de wereld overwonnen.”

Een gebed van Maarten Luther. Het wijst ons op God, Die de grote Trooster is. Mensen mogen dat soms ook zijn. Dr.D.Lissenburg zegt in zijn boekje “Troost voor mensen  in rouw”, dat troost een teken is dat heenwijst naar de Trooster. Maar dan moet het wel echt uit het hart gegrepen zijn! Geen clichés alstublieft. Het helpt zeker niet, als je troost met “je bent niet de enige, die er slecht aan toe
is”. Gedeelde smart is halve smart…, o ja, maar dan alleen als ook echt gedeeld wordt.

Het helpt niet als gezegd wordt (en hoe vaak hoor je dat niet?): “het zal wel ergens goed voor zijn, wie weet waarvoor hij of zij gespaard is, het had nog erger kunnen zijn…” Dat is echt schrale troost!

Vaak is de enige troost die mensen elkaar aanbieden: dat zij geduld moeten hebben, dat het allemaal wel goed komt. Daar heb je echt niets aan! Maarten Luther wijst dan ook niet op mensen, maar op Christus Zelf, Die de mensen troost met het feit dat Hij de wereld heeft overwonnen. In Johannes 14, 16 staat dat Hij de Trooster zal geven: de Heilige Geest. In het Grieks heet Trooster ‘Parakletos’, dat is ‘Degene die er bij geroepen wordt’. Het Latijnse ‘advocatus’ betekent hetzelfde. We hebben soms een advocaat nodig! Iemand die ons bijstaat. De discipelen hadden het erg moeilijk, toen Jezus van hen was weggegaan. Zij voelden zich als ‘wezen’, zo eenzaam en verlaten, zonder vader en moeder. Maar zegt Jezus: het zal niet zo blijven, er komt een Bijstand, een Trooster. Zo mag het ook met onze troost zijn: hulp, bijstand, steun!

Als we bij een rouwende komen, zeggen we zo gemakkelijk: ik condoleer u, om aan te geven dat je met die persoon meeleeft. Maar ‘condoleren’ betekent eigenlijk ‘meelijden’. Dan gaat het niet zo zeer om meeléven, maar om meelijden. Dat gaat veel dieper! Dan zijn ‘t  niet alleen woorden, maar je biedt je  hulp en steun aan, je zelf met wie je bent en wat je hebt. Wij worden er bij geroepen om zó te helpen!

Uw wil geschiede

Wij hebben wat moeite met de wil van God. Die is soms raadselachtig, vinden wij. Meestal denken we er ook pas aan op hoogtepunten en vooral dieptepunten van  ons leven.

Mattheüs 6, 10

Wij hebben wat moeite met de wil van God. Die is soms raadselachtig, vinden wij. Meestal denken we er ook pas aan op hoogtepunten en vooral dieptepunten van  ons leven. Als er een kindje geboren wordt of als twee mensen gaan trouwen of als iemand ernstig ziek of overleden is. Dan wordt wel eens -al te gemakkelijk- gezegd: het moest zo gebeuren. En dan denken we aan God.

Alsof de wil van God een fatum is, een noodlot, dat geheel buiten ons omgaat. Maar is dat wel zo? Natuurlijk, we belijden Gods soevereiniteit. Dat Zijn wil altijd moet gebeuren. Maar daarnaast heeft God ook nog een andere kant: dat Hij rekening houdt met ons mensen. Wij moeten dan ook rekening houden met Hem en vragen naar Zijn wil.

“Uw wil geschiede, hier op aarde, door ons mensen…”

Als we een zieke ontmoeten of in een of andere nood kunnen uithelpen, Uw wil geschiede! Bij alles in ons leven hebben we steeds weer Gods wil te zoeken en te doen.

Laten we de ogen de kost geven om te zien waarmee we Gods wil kunnen laten geschieden. Iemand heeft eens gezegd: “De wil van God is dagelijks onder ons, als een bedelaar die om brood vraagt.” Als we hem maar willen zien! Als we ons maar niet uit de voeten maken, als die wil van God op ons afkomt. Deze wil van God komt immers vaak op de meest ongelegen momenten, juist als wij onze eigen wil laten  gelden. Zou de Heer Zelf daar ook moeite mee hebben gehad, in Gethsémané? Toen Hij bad: “Niet Mijn wil, doch Uw wil geschiede…”

Maar door het volbrengen van Gods wil geeft Hij ook ons de kracht Gods wil te doen. Laten we dat in gedachtenis houden! Daarom bidden wij steeds weer: “Uw wil geschiede, gelijk in de hemel,waar de Heiland is, alzo ook op de aarde, waar wij nog zijn.”

Lijden aan een verlies

Veel mensen lijden aan een verlies. Dat is best heftig. Het kan je hele leven bepalen.

Veel mensen lijden aan een verlies. Dat is best heftig. Het kan je hele leven bepalen. Daarom is het goed om daar eens wat over te praten. Je merkt dan dat je niet alleen staat, in je verlies.

Ik wil proberen de komende maanden daar wat over te schrijven. In een nieuwe rubriek, die ik samenvattend ‘Rouw en rouwverwerking’ wil gaan noemen. Daarin kunnen –denk ik – de volgende onderwerpen en vragen besproken worden:

Lijden aan een verlies, troost van God en troost van mensen, Bijbelteksten, samen is niet alleen, helpende handen, een leeg huis, het laatste afscheid, hoe moet het nu verder?, het stervensproces, begraven of cremeren, thuis of in het ziekenhuis?, de rouwdienst, de begrafenis, rouwgebruiken, rouwverwerking… Daar is heel wat om over na te denken. Misschien kunnen we elkaar daarbij helpen. U mag daarop ook reageren. Het zou goed zijn, wanneer we met elkaar in gesprek kwamen. Vandaag al vast het eerste artikel: Lijden aan een verlies, in de nieuwe rubriek ‘rouw en rouwverwerking’.

Levende stenen

De apostel Petrus schrijft aan ons dat Jezus Christus de hoeksteen is waar alles op rust. Iedereen die wel eens met kinderen of kleinkinderen Lego gespeeld heeft…

“Laat u als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis…” (1 Petrus 2, 5)

De apostel Petrus schrijft aan ons dat Jezus Christus de hoeksteen is waar alles op rust. Zij die wel eens met kinderen of kleinkinderen Lego gespeeld hebben, weten uit ervaring hoe belangrijk de hoekstenen zijn om een hecht fundament aan het bouwsel te geven. Petrus had dat ook om zich heen gezien in de steden waar hij doorheen trok om het Evangelie te verkondigen, in de bouwkundige bedrijvigheid. Want ook in die tijd werd er al heel wat gebouwd. De mensen die nu vakantie vieren in Turkije kunnen al die bouwwerken bewonderen: tempels, zuilengalerijen, amfitheaters en nog veel meer, wat na 2000 jaar nog recht overeind staat!

Welnu, zegt Petrus, zo’n hoeksteen is Jezus. Die zorgt er voor, dat het geloof goed gesteund wordt en zelfs na 2000 jaar nog overeind blijft. Hij is ook de hoeksteen bij uitstek om het bouwwerk van ons persoonlijke leven te schragen. En wij, die in Hem, geloven, worden dan “levende stenen” genoemd. Tezamen vormen wij het “geestelijke huis” , je zou dat de kerk kunnen noemen. Kijken we eens naar een groot gebouw: alle stenen, met elkaar opgestapeld en samengevoegd, rustend op de hoekstenen, geven het gebouw de vorm. Bij een kerkgebouw is dat meestal een kruisvorm.

Het is heel zinvol, zo’n vergelijking van de kerk met een bouwwerk. Het leert ons, hoe we als Gemeente (Kerk) eigenlijk zouden moeten zijn. Met elkaar, samengeraapt en opgestapeld en elkaar steunend vormen we de Kerk (Gemeente). Jong en oud, vuil en schoon, arm en rijk, ziek en gezond, sámen zijn we de Gemeente. Een geestelijk huis noemt Petrus dat. Want het is de bedoeling, dat al die stenen gaan leven met de levende Heer. Samen met Hem, als de grote hoeksteen, die het hele gebouw z’n fundament geeft. Je kunt niet op je eentje Christen zijn. Geloven is altijd met-anderen-zijn, met-de-Heer-zijn.

Lévende stenen zijn in één bouwwerk. Je gelooft met elkaar, met de Kerk van alle eeuwen, de Gemeente van vroeger, van nú en van straks!

Petrus, de “steenrots” van Matth.16,18, heeft het zó bedoeld, ook voor ons gelovige mensen van vandaag. Gaan we dat ook in praktijk brengen? Door met elkaar mee te leven, elkaars noden te dragen, met elkaar Gemeente te zijn, samen naar de kerk te gaan… Dan worden in de dorpen en steden van Nederland en over heel de wereld niet alleen mooie huizen gevonden van steen, kerken, basilieken, kathedralen, wonderschone Godshuizen, maar ook –en dat is veel belangrijker!- geestelijke huizen, waar de Heer in woont. Want u weet het toch nog wel wat ze vroeger zeiden: “Als de Heere het huis niet bouwt, vergeefs…” Maar wij mogen wel meedoen met Hem, lévende stenen zijn mét Hem!

Bij een nieuw jaar

Here, Gij zijt ons een Toevlucht geweest van geslacht tot geslacht… Leer ons zo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen!”   (Psalm 90)

Wij zijn het nieuwe jaar ingegaan met een bede op onze lippen, met een toekomst voor onszelf, onze kinderen en kleinkinderen voor ogen. “Here, Gij zijt ons een Toevlucht geweest van geslacht tot geslacht.” Dat was de belijdenis van Mozes, dat mag ook onze belijdenis zijn met het oog op onze toekomst. Zoals de Here een toevlucht geweest is in ons leven, zo zal Hij het ook straks zijn in het toekomstige leven. Zonder die toevlucht zou ons leven alleen maar doelloos zijn, een zwerftocht, we zouden nergens echt thuis zijn. Toch hebben we een woning nodig, anders staan we weerloos in het leven. Wie geen thuis heeft is een zwerver en staat alleen in het lege donker. Mozes kende dat maar al te goed, die vergankelijkheid en verlorenheid van het leven. “Wie kent de sterkte van Gods toorn en de kracht van Gods verborgenheid?”

Here, Gij zijt ons een Toevlucht geweest van geslacht tot geslacht… Leer ons zo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen!”   (Psalm 90)

Wij zijn het nieuwe jaar ingegaan met een bede op onze lippen, met een toekomst voor onszelf, onze kinderen en kleinkinderen voor ogen. “Here, Gij zijt ons een Toevlucht geweest van geslacht tot geslacht.” Dat was de belijdenis van Mozes, dat mag ook onze belijdenis zijn met het oog op onze toekomst. Zoals de Here een toevlucht geweest is in ons leven, zo zal Hij het ook straks zijn in het toekomstige leven. Zonder die toevlucht zou ons leven alleen maar doelloos zijn, een zwerftocht, we zouden nergens echt thuis zijn. Toch hebben we een woning nodig, anders staan we weerloos in het leven. Wie geen thuis heeft is een zwerver en staat alleen in het lege donker. Mozes kende dat maar al te goed, die vergankelijkheid en verlorenheid van het leven. “Wie kent de sterkte van Gods toorn en de kracht van Gods verborgenheid?” Hier kunnen we alleen maar bidden:

O God die droeg ons voorgeslacht
in nacht en stormgebruis,
bewijs ook ons Uw trouw en macht,
wees eeuwig ons tehuis!

Bij het bidden mogen we ook antwoord ontvangen. Gij zijt ons een Toevlucht geweest van geslacht tot geslacht… In Jezus Christus is het waar, dat God voor eeuwig onze toevlucht is, een rots, een sterke veste, een woning door de eeuwen heen.

Zo willen we tenslotte, met het oog op 2006, met Mozes bidden:

Leer ons zo onze dagen tellen,
dat wij een wijs hart bekomen.

Met een goed verstand kan ik verloren gaan, met een wijs hart onmogelijk. Wijsheid komt van boven, van God. “De vreze des Heren is het beginsel van alle wijsheid”. Zelf ben ik niets dan dwaasheid, klein van kracht, levend in drijfzand, onzeker en uitzichtloos. Zelf word ik geleefd door de dwaasheid van mijn zonden. Maar aangeraakt door Gods wijsheid leer ik Hem kennen in Zijn grootheid en heiligheid (en ik vrees!), maar ook in Zijn genade en barmhartigheid en ik durf te vertrouwen! En ik leer mij zelf kennen als een klein en o zo afhankelijk mensenkind… maar toch ook met goede hoop op Gods genade.

Laten we daarom aan het begin van het jaar bidden om wijsheid, goddelijke wijsheid. Wat hebben we die nodig! Ook voor onze kinderen  en kleinkinderen. Er is zoveel dwaasheid in de wereld. Er zijn zoveel stenen harten. Er is zoveel hoogmoed en ongerechtigheid. Wat anders hebben we voor de toekomst te verwachten dan dat de wereld ten  onder gaat? Deze dwaze wereld!

Leer ons zo onze dagen tellen, dat we een wijs hart bekomen. We kunnen maar één ding doen: ons dwaze hart aan God kwijt raken en Hem vragen of Hij in de plaats daarvan ons een wijs hart geve.

Dan zal 2006 opnieuw een jaar worden van Gods heerlijkheid!

Kerstmis, geboortedag van de hoop!

Het Kerstgebeuren is geen sprookje! Wij kunnen een landkaart nemen en zeggen: Kijk, daar ligt Bethlehem waar Hij is geboren. We kunnen oude annalen opslaan en daar lezen dat keizer Augustus bevolen had een volkstelling te houden en dat die volkstelling plaatsvond voordat Quirinius landvoogd van Syrië was. Allemaal waar gebeurd en na te trekken.

Nee, Kerstmis is geen fantasieverhaal, geen sprookje! Het tijdperk van koning Herodes en keizer Augustus en landvoogd Quirinius behoort werkelijk tot de geschiedenis. Zou dat niet het wonder van Kerstmis zijn, dat het ECHT gebeurd is?

Anton PieckHet Kerstgebeuren is geen sprookje! Wij kunnen een landkaart nemen en zeggen: Kijk, daar ligt Bethlehem waar Hij is geboren. We kunnen oude annalen opslaan en daar lezen dat keizer Augustus bevolen had een volkstelling te houden en dat die volkstelling plaatsvond voordat Quirinius landvoogd van Syrië was. Allemaal waar gebeurd en na te trekken.

Nee, Kerstmis is geen fantasieverhaal, geen sprookje! Het tijdperk van koning Herodes en keizer Augustus en landvoogd Quirinius behoort werkelijk tot de geschiedenis. Zou dat niet het wonder van Kerstmis zijn, dat het ECHT gebeurd is? God is werkelijk onze menselijke geschiedenis binnengegaan, als een mensenkind. Hij heeft als mens geleefd en gewerkt, gestreden en geleden, en is als mens gestorven. Lukas zegt het ook tot drie keer in Lukas 2: En het geschiedde…

Maar het is niet gemakkelijk voor mensen van vandaag om dit onvoorstelbare te geloven. Het lijkt inderdaad op een sprookje. Als God Zich in een geweldige bliksemflits vanuit de hemel had geopenbaard was gemakkelijker geweest, in ieder geval duidelijker. Maar dat God op aarde heeft geleefd, gewoon als een opgroeiend kind, ergens in een vergeten uithoek van de wereld, dat valt moeilijk voor waar aan te nemen. En toch is dit het wonder van Kerst: God is in onze menselijke geschiedenis binnengekomen, als ’t ware ingedaald. We kunnen ons dat niet concreet genoeg voorstellen. Daar is ook een zekere durf voor nodig! Schilders in vroegere eeuwen beeldden Jezus meestal af als een oud mannetje met een wijs gezicht en grote handen die de wereld zegenden. Zij legden daarin al hun geloof, dat Hij de Koning der koningen was. Wij moesten dit maar niet zo doen. Laten we Hem gewoon zien als een kind, dat zijn moeder nodig heeft, dat ook moest leren lopen en leren spreken en heel die lange weg naar de volwassenheid moest doormaken en daarna met vallen en opstaan zich moest handhaven in het menselijke bestaan. Zó komt Hij heel dicht bij ons. Te meer kunnen we ons verwonderen, dat God zó naar ons toegekomen is, zó ontroerend gewoon en menselijk. Want zou dit niet betekenen, dat Hij ons kent net zo goed als wij ons zelf kennen en dat Hij bij ons is onder handbereik, zodat we elkaar bij de hand kunnen nemen en kunnen vasthouden?

Kerstmis is geboortedag van de hoop, want God is mens geworden en heeft onder ons gewoond. Wij mogen daardoor weten dat ons menselijke bestaan zin moet hebben, want God weet er alles van. Ik las in mijn krant (het Nederlands Dagblad), dat veel mensen na de tsunami zich daaraan opgetrokken hebben. Het is nu precies een jaar geleden, dat het water kwam. Het was op eerste Kerstdag ’s morgens vroeg, toen de Christenen in hun kerken bijeengekomen waren om Kerstfeest te vieren. Ik las, dat de dominee net zou beginnen met zijn preek, toen er lawaai van buiten kwam. Zij gingen naar buiten en liepen regelrecht het opstormende water tegemoet. De vrouw van de dominee met hun jonge dochtertje werden weldra verzwolgen. De Gemeente wist zich veilig te stellen achter de gesloten deuren van de kerk. Als Kerstfeest niet het feest van de hoop was, zou die dominee het niet hebben kunnen dragen, zo veel verdriet. En met hem vele anderen. De dominee vertelde nooit meer te zullen trouwen, maar uit te zien naar het grote weerzien met zijn vrouw en kind… Dat is leven uit de hoop! Van het weten, dat God bij ons is, juist ook in al dat lijden dat over de wereld gaat, omdat Hij er ook Zelf midden in heeft gestaan. Die dominee in Sri Lanka gelooft vast en zeker, dat God ook met zijn vrouw en kind het diepe is ingegaan. Gelukkig zijn er ook nog mensen, die worden genomineerd tot held van het jaar, die hetzelfde hebben gedaan. Zó is God onder ons gekomen, aan de mensen gelijk geworden.

Er IS hoop voor de wereld! Laten we aan die hoop vasthouden. Hoop doet leven. Wij kunnen verder met Zijn hulp. En dat gaan we deze Kerstdagen vieren, We gaan dat ook ieder op z’n  eigen wijze in de praktijk brengen. Want als er  hoop is, moeten we dat ook laten zien, moeten we die hoop doorgeven, zou ’t niet? We gaan op zoek naar anderen, die best een beetje hoop gebruiken kunnen, Niet maar veilig aan de kant blijven staan…maar er in springen, precies zoals Jezus dat gedaan heeft. Jezus is ook voor u in het diepe gegaan. Het diepe is daar, waar nood is en  onrecht gebeurt, waar eenzaamheid is en honger wordt geleden. Als we daar met z’n allen eens wat aan deden , dan wordt Kerstmis echt feest van de hoop, ook voor mensen voor wie het leven hopeloos is. OP HOOP VAN ZEGEN!

Pastoraat op internet

Nu veel mensen niet meer zo direct de weg naar een kerk kunnen vinden, is het zinnig om via andere wegen mensen in aanraking met het Evangelie te brengen. Dat kan bijvoorbeeld via de dagelijkse krant. Alleen, welke krant schrijft er nog over het Evangelie? Vroeger was dat Trouw, een krant die veel gelezen werd om z’n inhoudelijke berichtgeving. Maar tegenwoordig moet je ook in deze krant (misschien wel de beste van Nederland??) naar een stukje evangelische verdieping zoeken. Ik lees…

Nu veel mensen niet meer zo direct de weg naar een kerk kunnen vinden, is het zinnig om via andere wegen mensen in aanraking met het Evangelie te brengen. Dat kan bijvoorbeeld via de dagelijkse krant. Alleen, welke krant schrijft er nog over het Evangelie? Vroeger was dat Trouw, een krant die veel gelezen werd om z’n inhoudelijke berichtgeving. Maar tegenwoordig moet je ook in deze krant (misschien wel de beste van Nederland??) naar een stukje evangelische verdieping zoeken. Ik lees de dagelijkse bijlage van de Verdieping nog wel, doch vind er dikwijls niets meer echt lezenswaardigs in. Gelukkig zijn er ook nog andere kranten zoals het Reformatorisch Dagblad en het Nederlands Dagblad. Mijn vrouw en ik zijn dankbare lezers van de laatst genoemde krant. Veel artikelen pakken dagelijks onze aandacht.

Niet alleen de berichtgeving van het wel en wee der grote en vooral ook kleine kerken worden gelezen, maar ook de vele artikelen die gaan over het gewone dagelijkse leven. De krant is gelukkig gespeend van hoogdravende artikelen, waar geen doorkomen aan is. En de bezorging is altijd prompt op tijd. Slechts één keer in de afgelopen twee jaar is het gebeurd, dat we ’s morgens vroeg de krant niet in de bus vonden. Naast de krant heb je ook nog het Internet, waar veel mensen het nieuws vandaag halen. Ook kerken maken daar tegenwoordig gelukkig gebruik van. Zo vind je daar websites met enkel preken. Dit bracht mij op de gedachte om ook mijn preken op de website te zetten. De mensen die ’s zondags bij mij in de kerk waren, kunnen de preek dan nog eens nalezen en andere mensen, die de gang naar de kerk niet meer maken maar toch behoefte hebben aan een geestelijk woord, kan ik er (hoop ik) mee helpen. Moge zo www.pastoralekroes.nl een beetje hulp en troost brengen aan zoekende mensen!

Wie weet ?

De preek “Wie weet?” heeft een actueel onderwerp: Gods leiding in de wereld en ook in ons persoonlijke leven. Veel mensen maken zich niet meer zo druk om de wereld en hun eigen bestaan. Dat helpt toch niets, zeggen ze. Het komt toch zoals het komt. Je moet je er maar bij neerleggen. ‘Berusten’ noemen ze dat. Je kunt boffen of pech hebben, daar kunnen we toch niets aan doen. Zo is het  nu eenmaal. De Fransman zegt: “c’est la vie!”

De preek “Wie weet?” heeft een actueel onderwerp: Gods leiding in de wereld en ook in ons persoonlijke leven. Veel mensen maken zich niet meer zo druk om de wereld en hun eigen bestaan. Dat helpt toch niets, zeggen ze. Het komt toch zoals het komt. Je moet je er maar bij neerleggen. ‘Berusten’ noemen ze dat. Je kunt boffen of pech hebben, daar kunnen we toch niets aan doen. Zo is het  nu eenmaal. De Fransman zegt: “c’est la vie!”

Ook Christenen hebben daar een handje van. Ze denken zelfs dat dit het eigene van het geloof is. God bepaalt nu eenmaal wat er gebeurt. Over dit ‘noodlotsdenken’ gaat de preek. Het is niet zo zeer Bijbels. Berusten komen we in de Bijbel niet tegen. Het is veeleer overgenomen uit het Griekse denken van de Stoïcijnen. Om zich tegen het leven te verharden leerden ze dat het leven een eindeloze cirkelgang is, waarin het lot van de mens vastlegt als een noodlot, waar je niets tegen kunt doen.

Maar wat Christus ons voorhoudt in Zijn spreken en doen heeft niets met noodlot te maken, maar juist met een heerlijke toekomstvisie. Ons lot is daardoor bestemd, daarom altijd: “wie weet ?”

Jezus en de Wet II

Allereerst heeft Jezus het oorspronkelijke karakter van de Wet als ‘aanwijzing’ hersteld. In de Bergrede stelt Hij het ethische ideaal zo hoog, dat niemand er aan kan beantwoorden. “Als iemand u op de rechterwang slaat, keer hem dan ook de andere toe.” Wie speelt dat klaar?

Allereerst heeft Jezus het oorspronkelijke karakter van de Wet als ‘aanwijzing’ hersteld. In de Bergrede stelt Hij het ethische ideaal zo hoog, dat niemand er aan kan beantwoorden. “Als iemand u op de rechterwang slaat, keer hem dan ook de andere toe.” Wie speelt dat klaar?

Jezus zelf in elk geval niet blijkens Joh.18,23. Maar dit is ook niet de bedoeling van deze woorden. Nergens geeft Jezus concrete, handzame ethische voorschriften. Hij geeft alleen de richting aan…

(uit “Het verlossende Woord” van Gijs Bouwman)

Jezus en de Wet

Tegen al deze mistoestanden (het formalisme van de uitleg van de Wet), die geleidelijk aan gegroeid waren, is Jezus in verzet gekomen. Hij werd daarbij allereerst gedreven door…

Tegen al deze mistoestanden (het formalisme van de uitleg van de Wet), die geleidelijk aan gegroeid waren, is Jezus in verzet gekomen. Hij werd daarbij allereerst gedreven door medelijden met de grote groep mensen, die waren als schapen zonder
herder (Matth.6,34). In de ogen van de religieuze leiders, maar helaas ook in hun eigen ogen, waren deze mensen een “massa damnata”: dat volk, dat de Wet niet kent, vervloekt
zijn ze! (Joh.7,49). Welke arme had de tijd en de middelen om de Wet en de tradities te bestuderen? En zo ze dat al konden, dan waren ze alleen al vanwege hun werk niet in staat die wet te onderhouden.
Er bestonden hele lijsten van beroepen, die onrein waren en die iemand ongewild tot zondaar maakten: herders, wevers, slagers, barbiers enz. Dat gold nog weer heel bijzonder voor de bewoners van het “Galilea van de heidenen” (Matt.4,15),
waar contacten met “onreinen” onvermijdelijk waren. Geen wonder, dat Petrus die Wet een juk noemt, “dat noch onze vaderen noch wij in staat waren te dragen” (Hand.15,10).
Ook Jezus gebruikt dit beeld: “zijn juk echter is zacht en zijn last is licht” (Math.11,30).

(gelezen in Gijs Bouwman, Het verlossende Woord)