Gods voorzienigheid III

In de Bijbel komen we dit woord “voorzienigheid van God” niet tegen. Heel merkwaardig! In Genesis 22, waar Abraham zijn zoon moet offeren, lezen we wel de bekende tekst: “En Abraham noemde die plaats: de Here zal er in voorzien”. Maar deze tekst laat al duidelijk horen, dat waarin God voorziet, niet het kwade is, maar het goede voor de mens!

VaderhandIn de Bijbel komen we dit woord “voorzienigheid van God” niet tegen. Heel merkwaardig! In Genesis 22, waar Abraham zijn zoon moet offeren, lezen we wel de bekende tekst: “En Abraham noemde die plaats: de Here zal er in voorzien”. Maar deze tekst laat al duidelijk horen, dat waarin God voorziet, niet het kwade is, maar het goede voor de mens!

Wat God voorziet, wat Hem voor ogen staat, is dat de mens gelukkig wordt. God voorziet Jezus’ komst en Zijn redding van mens en wereld. Voorzienigheid is dus, dat de toekomst voor ons veilig is gesteld en alles wat daarmee samenhangt. Maar toch niet, dat een kind wordt overreden of een jonge vrouw kanker krijgt? Dat heeft God nooit “voor ogen” en Hij lijdt daar aan zoals wij er aan lijden. Dat de klassieke theologie zo op “providentia” (voorzienigheid) was gesteld, kwam omdat ze zich heftig moesten verzetten tegen de toen heersende opvatting dat ons leven wordt beheerst door het Fatum (het toeval). Bij de nog jonge schrijvers van de Heidelbergse Catechismus, Ursinus en Olevianus, was dat zeker het geval. Vandaar dat er in hun Catechismus zo veel nadruk wordt gelegd op de goddelijke voorzienigheid.

Tegenover het “toeval” benadrukten zij, dat God alles beslist. Zij moesten logischer wijs dan ook wel erkennen, dat het kwade uit Gods hand afkomstig is. Dat liever dan het andere! Maar dat is dan wel menselijk gedacht.

Zó vat dr. W. ter Horst het in zijn boekje “Over troosten en verdriet” samen. En hij voegt er aan toe, dat wij vandaag andere denkbeelden mogen hebben, die bijbelser zijn. Zoals: dat het goede uit Zijn hand afkomstig is en het kwade is wat Hij nog niet volledig in Zijn hand heeft. Maar dat houdt wel in, dat we dan ook volledig anders zijn gaan denken over Gods almacht. De Grieken gingen er van uit, dat de goden (en vooral de oppergod Zeus) almachtig waren en alles tevoren regelden. Zo is de Christelijke Kerk God ook gaan beschouwen: als de grote Regelaar achter al die menselijke schermen. Maar door het contact met het Jodendom, vooral na de oorlog, zijn we de Bijbel wat anders gaan lezen. Eigenlijk zijn we de Bijbel toen pas “goed” gaan lezen. We houden daarbij rekening met de eigentijdse joodse achtergrond. We bestuderen daarbij ook de Talmud, het eeuwenoude joodse commentaar op de Heilige Schrift. Daar wordt bijv. uitgelegd, dat God “Eel Sjaddai” (=God de hoogste, de geweldige) wordt genoemd: “Wanneer Ik het oordeel over de zonden van de mensen opschort wordt Ik Eel Sjaddai genoemd. Wanneer Ik Mij erbarm over de wereld wordt ik Heer genoemd, dus Ik ben, Die Ik ben. Ik wordt genoemd naar Mijn daden.”

God is de Almachtige, waar Hij op ons heil uit is. Wie aan God denkt mag aan Jezus denken en Die is geen veroordeler of leedveroorzaker!

Soms wordt de leer van Gods voorzienigheid en almacht ook wel afgezwakt, in die zin dat God niet zo zeer de hand in alle dingen heeft als wel dingen als het kwaad en het lijden toelaat. Blijft toch de vraag: Waarom verhindert Hij het dan niet, als Hij de Almachtige is? Het kwaad blijft een mysterie en we moeten oppassen het op Gods rekening te schuiven! Als het mysterie van het kwaad ergens geplaatst moet worden, dan in elk geval eerder bij de mensen dan bij God.

Natuurlijk weet ik ook wel, dat veel mensen door de eeuwen heen troost gevonden hebben bij de gedachte: “Het wordt je niet door mensen aangedaan…”

Hiermee bedoelden ze – hoop ik – niet zo zeer, dat God het op hen persoonlijk had gemunt, maar wel dat God er ook bij is, dat het niet buiten God omgaat. Er zijn zo nog veel mensen, die troost en rust vinden in Gods voorzienigheid, Zijn ondoorgrondelijke wil. Zoals de Heidelberger zo duidelijk zegt, dat “alle dingen niet bij toeval of noodlot komen, maar uit Zijn Vaderhand.”

Ook ziekten en rampen en ongelukken. Ook oorlogen en de ongelijke verdeling van Gods rijkdommen in de wereld. Mensen, die niet geloven, gaan er vaak nog van uit, dat er “toch iets moet zijn” en “dat alles komt zoals het komt” (of nog erger: zoals het komen moet!), dat we “in hogere handen” zijn en “dat niemand sterft vóór zijn tijd”.

Dr. Herman Wiersinga betoogt in zijn zeer verhelderende boekje “Verzoening met het lijden”, dat er ook een andere kant zit aan het voorzienigheidgeloof: dat juist hierdoor velen kerk en geloof de rug hebben toegekeerd. Zij vroegen zich af, hoe men advertenties kon plaatsen, waarin getuigd werd van Gods “wegnemen” uit dit leven of van het “berusten” in Gods “ondoorgrondelijke” leiding. Hoe kan een verstandhouding aanblijven met Iemand, die Auschwitz zo niet beschikte dan toch toeliet? Wat voor de één troost inhoudt betekent voor een ander soms aanstoot.

Eén gedachte over “Gods voorzienigheid III”

  1. Spinoza geeft ons op dit punt een heel andere en betere kijk. Lees eens het boekje dat zijn moeilijke filosofie heel duidelijk beschrijft. Bij de Wereldbibliotheek. 2-de druk. Jan Knol, En je zult spinazie eten. Aan tafel bij Spinoza, filosoof van de blijdschap.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *